Besluit van 20 maart 2002 tot intrekking van het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen en wijziging van enkele besluiten in verband met de invoering van de Europese afvalstoffenlijst

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 17 oktober 2001, nr. MJZ2001112404, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op beschikking nr. 2000/532/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 3 mei 2000 tot vervanging van Beschikking 94/3/EG houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende afvalstoffen en Beschikking 94/904/EG van de Raad van de Europese Unie tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PbEG L 226/3), zoals laatstelijk gewijzigd bij beschikking nr. 2001/573/EG van de Raad van de Europese Unie van 23 juli 2001 tot wijziging van Beschikking 2000/532/EG van de Commissie wat de lijst van afvalstoffen betreft (PbEG L 203/18) en op de artikelen 1.1, eerste, zesde en tiende lid, 8.35, 8.40, 8.42, 8.44, 10.2, 10.16 en 10.48 van de Wet milieubeheer, artikel 175, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, de Wet bodembescherming, artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen en de artikelen 1, 2a, 2b en 2c van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;

De Raad van State gehoord (advies van 20 december 2001, no. W08.01.0535/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 12 maart 2002, nr. MJZ 2002019960, Centrale Directie Juridische Zaken, afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen1 wordt ingetrokken.

ARTIKEL II

In Bijlage I, behorende bij het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer2, komt voorschrift 10.1 te luiden:

10.1 Het gebruik als brandstof van, al dan niet bewerkte, afgewerkte olie in de zin van het Besluit inzamelvergunning afvalstoffen en beheer afgewerkte olie, is niet toegestaan.

ARTIKEL III

In Bijlage I, behorende bij het Besluit tuinbouwbedrijven met bedekte teelt milieubeheer3, komt voorschrift 13.4 te luiden:

13.4 Het gebruik als brandstof van, al dan niet bewerkte, afgewerkte olie in de zin van het Besluit inzamelvergunning afvalstoffen en beheer afgewerkte olie, is niet toegestaan.

ARTIKEL IV

In Bijlage I, behorende bij het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer4, komt voorschrift 17.1 te luiden:

17.1 Het gebruik als brandstof van, al dan niet bewerkte, afgewerkte olie in de zin van het Besluit inzamelvergunning afvalstoffen en beheer afgewerkte olie, is niet toegestaan.

ARTIKEL V

In artikel 1, onderdeel m, van het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer5 wordt «Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen» vervangen door: Besluit inzamelvergunning afvalstoffen en beheer afgewerkte olie.

ARTIKEL VI

In artikel 3, onderdeel g, van het Besluit textielreinigingsbedrijven milieubeheer6 wordt «dienen te worden aangemerkt als gevaarlijk afval in de zin van het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen» vervangen door: zijn aangewezen als gevaarlijke afvalstof ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer.

ARTIKEL VII

Artikel 3 van het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer7 wordt gewijzigd als volgt.

1. Het eerste lid, onder d, onder 2°, komt te luiden:

2°. voor de opslag van gevaarlijke afvalstoffen, tenzij het betreft opslag met een capaciteit van 35 m3 of minder van afgedankte apparatuur, in de bijlage bij beschikking nr. 2000/532/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 3 mei 2000 houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende afvalstoffen en Beschikking 94/904/EG van de Raad van de Europese Unie tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PbEG L 226/3) aangeduid met een van de afvalstoffencodes 16 02 11*, 16 02 12*, 16 02 13*, 20 01 23* of 20 01 35*, of.

2. Er wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

  • 3. Een wijziging van de bijlage bij beschikking nr. 2000/532/EG gaat voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel d, onder 2°, gelden met ingang van de dag waarop aan die wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

ARTIKEL VIII

Artikel 3 van het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer8 wordt gewijzigd als volgt.

1. Het eerste lid, onder d, onder 2°, komt te luiden:

2°. voor de opslag van gevaarlijke afvalstoffen, tenzij het betreft opslag met een capaciteit van 35 m3 of minder van afgedankte apparatuur, in de bijlage bij beschikking nr. 2000/532/EG van de Commissie van de Europese gemeenschappen van 3 mei 2000 houdende vaststelling van de lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel I, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende afvalstoffen en Beschikking 94/409/EG van de Raad van de Europese Unie tot vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PbEG L 226/3) aangeduid met een van de afvalstoffencodes 16 02 11*, 16 02 12*, 16 02 13*, 20 01 23* of 20 01 35*, of.

2. Er wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

  • 3. Een wijziging van de bijlage bij beschikking nr. 2000/532/EG gaat voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel d, onder 2°, gelden met ingang van de dag waarop aan die wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

ARTIKEL IX

Het Besluit inzameling afgewerkte olie9 wordt gewijzigd als volgt.

A

De artikelen 1 en 2 worden vervangen door drie artikelen, die luiden:

Artikel 1

  • 1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    afgewerkte olie: smeer- of systeemolie, in de bijlage bij beschikking nr. 2000/532/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 3 mei 2000 houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende afvalstoffen en Beschikking 94/904/EG van de Raad van de Europese Unie tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PbEG L 226/3) aangeduid met een van de afvalstoffencodes 13 01 01* tot en met 13 01 13*, 13 02 04* tot en met 13 02 08* en 13 03 01* tot en met 13 03 10*, op minerale of synthetische basis, die hetzij door vermenging met andere stoffen hetzij op andere wijze onbruikbaar is geworden voor het doel waarvoor zij oorspronkelijk was bestemd.

  • 2. Een wijziging in de bijlage bij beschikking nr. 2000/532/EG gaat voor de toepassing van het eerste lid gelden met ingang van de dag waarop aan die wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

Artikel 2

  • 1. Voor het inzamelen van afgewerkte olie is een vergunning van Onze Minister vereist, indien deze olie behoort tot:

    a. categorie I, waarbij:

    1°. de olie een minerale basis heeft,

    2°. het gehalte aan polychloorbifenylen kleiner is dan of gelijk is aan 0,5 mg/kg per congeneer 28, 52, 101, 118, 138, 153 of 180,

    3°. het gehalte aan organische halogeenverbindingen, berekend als chloor kleiner is dan of gelijk is aan 1000 mg/kg,

    4°. het vlampunt groter is dan of gelijk is aan 55°C, en

    5°. de olie na het gebruik waarvoor zij oorspronkelijk was bestemd, niet vermengd is met andere stoffen dan uitsluitend – al dan niet met water of sediment verontreinigde – lichte of zware stookolie, gasolie of dieselolie.

    b. categorie II, waarbij:

    1°. het gehalte aan polychloorbifenylen kleiner is dan of gelijk is aan 0,5 mg/kg per congeneer 28, 52, 101, 118, 138, 153 of 180,

    2°. het gehalte aan organische halogeenverbindingen, berekend als chloor, kleiner is dan of gelijk is aan 1000 mg/kg,

    3°. het vlampunt groter is dan of gelijk is aan 55°C, en

    4°. de olie na bewerking als brandstof dan wel als component ter vervaardiging van een brandstof kan worden aangewend.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op afgewerkte olie uit vaartuigen of afgewerkte olie die ontstaat in particuliere huishoudens.

Artikel 2a

Onverminderd het bepaalde in artikel 2 is voor het inzamelen van de volgende categorieën van afvalstoffen een vergunning van Onze Minister vereist:

a. gevaarlijke afvalstoffen afkomstig uit de scheepvaart, bestaande uit afgewerkte olie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, olie- en chemicaliënladingrestanten, olie- en chemicaliënhoudende mengsels, olie- en chemicaliënhoudende watermengsels, sludges of wasvloeistoffen;

b. gevaarlijke afvalstoffen waarvan een bedrijf waar de hierna vermelde gevaarlijke afvalstoffen vrijkomen, zich ontdoet door afgifte in een hoeveelheid van ten hoogste 200 kilogram per afvalstof per afgifte:

1°. restanten van laboratoriumchemicaliën,

2°. restanten van toepassing van amalgaam in de tandheelkunde,

3°. afvalstoffen afkomstig van de toepassing van verven, lakken, beitsen en andere soortgelijke vloeibare en pasteuze middelen die ter kleuring of bescherming op hout, steen, metaal, textiel en dergelijke materialen worden aangebracht,

4°. afvalstoffen van fotografisch-chemische bewerkingen,

5°. zuren, logen, galvanische en etsbaden, die zijn gebruikt voor de reiniging of bewerking van metaaloppervlakken, voor het opbrengen van een beschermende metaallaag op producten en halffabrikaten of voor het ontlakken van geverfde producten;

c. mengsels van olie, water en slib afkomstig uit olie- of slibafscheiders, waarvan een inrichting waar onderhouds- en herstelwerkzaamheden aan voertuigen en machines worden verricht, zich door afgifte ontdoet;

d. andere gevaarlijke afvalstoffen waarvan een inrichting als bedoeld in onderdeel c zich ontdoet in een hoeveelheid van ten hoogste 200 kilogram per afvalstof per afgifte;

e. gevaarlijke afvalstoffen die vrijkomen bij medische handelingen in intra- en extramurale instellingen voor de gezondheidszorg.

B

Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt.

1. In het eerste lid, onderdeel m, wordt «een beschrijving van de wijze waarop de daarbij vrijkomende stoffen, preparaten of andere produkten verwijderd zullen worden» vervangen door: een beschrijving van de wijze waarop het beheer van de daarbij vrijkomende stoffen, preparaten of andere producten zal geschieden.

2. Er wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

  • 3. De aanvraag om een vergunning wordt in vijfvoud ingediend.

C

Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

Artikel 3 is van overeenkomstige toepassing op de aanvraag om vergunning voor het inzamelen van de categorieën van afvalstoffen, bedoeld in artikel 2a.

D

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit inzamelvergunning afvalstoffen en beheer afgewerkte olie.

ARTIKEL X

Het Besluit kca-logo10 wordt gewijzigd als volgt.

A

Artikel 1, onderdeel b, komt te luiden:

b. klein chemisch afval: afvalstoffen die in kleine hoeveelheden vrijkomen en die ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer zijn aangewezen als gevaarlijke afvalstoffen;.

B

Artikel 2, derde lid, komt te luiden:

  • 3. De in het eerste en tweede lid bedoelde verplichting geldt niet, voorzover een product in de afvalfase ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer niet is aangewezen als gevaarlijke afvalstof.

ARTIKEL XI

Artikel 1 van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen11 wordt gewijzigd als volgt.

1. Onderdeel 6 van het eerste lid komt te luiden:

6. afvalstoffen, aangewezen in de bijlage bij beschikking nr. 2000/532/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 3 mei 2000 houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende afvalstoffen en Beschikking 94/904/EG van de Raad van de Europese Unie tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PbEG L 226/3) met een van de afvalstoffencodes 18 01 01, 18 01 02, 18 01 03*, 18 01 04, 18 01 06*, 18 01 07, 18 01 08*, 18 01 09, 18 01 10*, 18 02 01, 18 02 02*, 18 02 03, 18 02 05*, 18 02 07*, 18 02 08, 20 01 31* of 20 01 32.

2. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt:

  • 3. Een wijziging in de bijlage van beschikking nr. 2000/532/EG gaat voor de toepassing van het eerste lid gelden met ingang van de dag waarop aan die wijziging uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

ARTIKEL XII

In artikel 1, onder b, van het Uitvoeringsbesluit aansprakelijkheid gevaarlijke stoffen en milieuverontreiniging12 wordt «in het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen» vervangen door: ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer.

ARTIKEL XIII

Artikel 2, derde lid, van het P.C.B-, P.C.T.- en chlooretheen-besluit Wet milieugevaarlijke stoffen13 komt te luiden:

  • 3. Voorts geldt het verbod niet indien het betreft een overbrenging overeenkomstig verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap.

ARTIKEL XIV

In artikel 1 van het Besluit opslaan in ondergrondse tanks 199814 komt de omschrijving van «afgewerkte olie» te luiden: afgewerkte olie als bedoeld in het Besluit inzamelvergunning afvalstoffen en beheer afgewerkte olie;.

ARTIKEL XV

In artikel 3, tweede lid, onderdeel a, onder 3°, van het Lozingenbesluit Wvo bodemsanering en proefbronnering15, wordt na de woorden «afgewerkte olie» ingevoegd: als bedoeld in het Besluit inzamelvergunning afvalstoffen en beheer afgewerkte olie.

ARTIKEL XVI

In bijlage III, behorende bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer16, wordt in categorie 1, onder 3°, «als bedoeld in het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen» vervangen door: als bedoeld in het Besluit inzamelvergunning afvalstoffen en beheer afgewerkte olie.

ARTIKEL XVII

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de onderdelen A en V van artikel I van de wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de Wet milieubeheer (structuur beheer afvalstoffen) (Stb. 346) in werking treden.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 20 maart 2002

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Uitgegeven de achtentwintigste maart 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

1 Stb. 1997, 663.

2 Stb. 1991, 324, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 18 oktober 2001, Stb. 487.

3 Stb. 1996, 168, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 18 oktober 2001, Stb. 487.

4 Stb. 1994, 107, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 21 februari 2002, Stb. 109.

5 Stb. 2001, 487.

6 Stb. 2001, 146, gewijzigd bij besluit van 18 oktober 2001, Stb. 487.

7 Stb. 1998, 603, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 22 januari 2002, Stb. 33.

8 Stb. 2000, 278, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 22 januari 2002, Stb. 33.

9 Stb. 1993, 613.

10 Stb. 1994, 22, gewijzigd bij besluit van 31 januari 1995, Stb. 45.

11 Stb. 2001, 493.

12 Stb. 1994, 888, gewijzigd bij besluit van 4 december 2001, Stb. 595.

13 Stb. 1991, 232, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 16 november 1993, Stb. 606.

14 Stb. 1998, 414, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 september 2001, Stb. 415.

15 Stb. 1997, 22.

16 Stb. 1993, 50, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 22 januari 2002, Stb. 33.

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Implementatie van de Europese afvalstoffenlijst

Het besluit is het gevolg van de beschikkingen van de Raad en de Europese Commissie betreffende de lijst van afvalstoffen. Het gaat om beschikking nr. 2000/532/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 3 mei 2000 tot vervanging van Beschikking 94/3/EG houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende afvalstoffen en Beschikking 94/904/EG van de Raad van de Europese Unie tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PbEG L 226/3), beschikking nr. 2001/118/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 16 januari 2001 tot wijziging van Beschikking 2000/532/EG betreffende de lijst van afvalstoffen (PbEG L 47), beschikking nr. 2001/119/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 22 juni 2001 houdende de wijziging van beschikking nr. 2000/532/EG betreffende de lijst van afvalstoffen (PbEG L 47/32) en beschikking nr. 2001/573/EG van de Raad van de Europese Unie van 23 juni 2001 tot wijziging van beschikking nr. 2000/532/EG wat de lijst van afvalstoffen betreft (PbEG L 203/18).

De nieuwe lijst van afvalstoffen vervangt zowel de Europese afvalcatalogus, waarin een niet limitatieve opsomming is gegeven van afvalstoffen, als de Europese lijst van gevaarlijke afvalstoffen. Er is dus thans sprake van één Europese afvalstoffenlijst, waarin zowel afvalstoffen worden benoemd, als wordt aangegeven welke van deze afvalstoffen gekwalificeerd zijn als gevaarlijke afvalstoffen. De nieuwe lijst is niet limitatief. Opneming van een stof, preparaat of ander product in de lijst betekent niet dat er onder alle omstandigheden sprake is van een afvalstof. Dat is alleen het geval wanneer aan de definitie van afvalstof in artikel 1, onder a, van richtlijn nr. 75/442/EEG, respectievelijk artikel 1.1, eerste lid, van Wet milieubeheer is voldaan: de houder dient zich van de stof, het preparaat of het product te ontdoen, voornemens te zijn zich hiervan te ontdoen dan wel te moeten ontdoen.

Het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen (Baga), de Regeling aanvulling aanwijzing van gevaarlijke afvalstoffen (Raaga) en de Regeling aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen (Raga), waarin de aanwijzing tot gevaarlijke afvalstoffen lag besloten, worden vervangen door de Regeling Europese afvalstoffenlijst.

Dit besluit bevat de intrekking van het Baga en enkele daarmee samenhangende wijzigingen in andere algemene maatregelen van bestuur. Daarnaast wijzigt dit besluit het Besluit inzameling afgewerkte olie zodanig dat de vergunningplicht voor het inzamelen van afgewerkte olie wordt beperkt tot de categorieën waarvoor deze verplichting het meest wenselijk is. Voorts worden in dat besluit, in verband met de inwerkingtreding van de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de Wet milieubeheer (structuur beheer afvalstoffen) (Stb. 346), tijdelijk de categorieën van gevaarlijke afvalstoffen aangewezen waarvoor een inzamelvergunning van Onze Minister is vereist. Deze wijzigingen worden in de toelichting op artikel IX nader uiteengezet.

Tot slot wijzigt dit besluit een tweetal algemene maatregelen van bestuur op grond van artikel 8.40 van de Wet milieubeheer. De wijzigingmaakt de opslag mogelijk van een beperkte hoeveelheid afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (wit- en bruingoed) die ingevolge de Europese afvalstoffenlijst als gevaarlijke afval wordt aangemerkt. Met deze wijziging wordt voorkomen dat voor deze beperkte opslag een vergunning moet worden aangevraagd. Voor een nadere toelichting zie artikel VII en VIII.

Met de invoering van de Europese afvalstoffenlijst komt er een einde aan de situatie waarin Nederland een van het Europese systeem afwijkende methode heeft voor de aanwijzing van gevaarlijke afvalstoffen, bestaande uit de processenlijst (bijlage I bij het Baga), de stoffenlijst (bijlage II bij het Baga) en de lijst van uitzonderingen (bijlage III bij het Baga).

Voorbereiding van het besluit

Gelijktijdig met dit besluit zijn twee ministeriële regelingen voorbereid. De regeling Europese afvalstoffenlijst strekt tot de omzetting van de Raad- en Commissiebeschikkingen naar Nederlands recht, de intrekking van de Raga en de Raaga en de aanpassing van enkele andere ministeriële regelingen aan de invoering van de Europese afvalstoffenlijst. Met de Regeling afgewerkte olie geeft de minister uitvoering aan de hem in artikel 1.1, tiende lid, Wet milieubeheer gegeven bevoegdheid tot het stellen van nadere regels omtrent de aanwijzing van gevaarlijke afvalstoffen. Met het oog op de inzameling en verdere verwijdering is de afgewerkte olie onderverdeeld in verschillende categorieën.

Zowel deze ministeriële regelingen als de onderhavige algemene maatregel van bestuur zijn in interdepartementaal overleg en met de branches besproken. Het conceptbesluit en het ontwerp van de Regeling Europese afvalstoffenlijst zijn, vanwege de onderlinge relaties tussen de regeling en het besluit, gelijktijdig aangeboden aan de beide Kamers der Staten-Generaal en in de Staatscourant voorgepubliceerd. De regelingen treden tegelijk met dit besluit in werking.

Wijzigingen bevoegd gezag/wijziging bestuurslast

Als gevolg van de invoering van de Europese afvalstoffenlijst treedt een beperkte wijziging op in de indeling van gevaarlijke en niet-gevaarlijke afvalstoffen. Deze verschuiving kan tot gevolg hebben dat bedrijven die eerst onder de werking van algemene regels vielen (de bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van de algemene maatregelen van bestuur op basis van artikel 8.40 van de Wet milieubeheer) vergunningplichtig worden en bedrijven die eerst vergunningplichtig waren, onder algemene regels komen te vallen. Voorts is voor de vraag of de gemeente dan wel de provincie bevoegd is tot het afgeven van een milieuvergunning, bepalend of er al dan niet sprake is van het be- of verwerken van gevaarlijke afvalstoffen ingevolge het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.

Een andere kwalificatie van de te be- of verwerken afvalstof kan er dus toe leiden dat een inrichting onder een ander bevoegd gezag komt te vallen. Tijdens de voorbereiding van het besluit, waarbij ook de provincies en gemeenten zijn betrokken, is gebleken dat een dergelijke verschuiving van bevoegd gezag slechts bij hoge uitzondering zal voorkomen. In het algemeen kan worden geconstateerd dat, behoudens de eventueel noodzakelijke aanpassing van bestaande vergunningen, er hooguit sprake is van een heel beperkte verschuiving van de bestuurslast, niet van een verzwaring.

Ook de wijzigingen die optreden in de verplichting tot het voorafgaand aan de vergunningverlening opstellen van een milieueffectrapport (artikel 7.2 van de Wet milieubeheer) of het verkrijgen van een verklaring van geen bedenkingen van de minister (artikel 8.35 van de Wet milieubeheer), blijken uiterst beperkt.

De verwachting is dat de belasting van de rechterlijke macht en de behoefte aan handhavings-inzet als gevolg van dit besluit geen wijziging ondergaat.

Administratieve lasten voor het bedrijfsleven

De Europese afvalstoffenlijst brengt een nieuwe codering van de afvalstoffen met zich mee. De nieuwe afvalstoffencodes vervangen de procesnummers van het Baga en op termijn ook de Nederlandse afvalstoffencodelijst.

De invoering van de Europese afvalstoffenlijst heeft in verband met de andere systematiek van het onderscheid tussen gevaarlijk afval en niet-gevaarlijk afval gevolgen voor alle bedrijven die zich van afvalstoffen ontdoen, en voor inzamelaars en be- en verwerkers van afvalstoffen. Deze systematiek is voor een deel van de bedrijven weliswaar nieuw, maar zal – mits voldoende toegankelijk gemaakt – ten minste even uitvoerbaar en handhaafbaar zijn als de systematiek van het Baga. De systematiek is immers gebaseerd op het wetenschappelijk goed onderbouwde en gedetailleerde systeem van de richtlijnen met betrekking tot stoffen en preparaten (richtlijn nr. 67/548/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PbEG L 196) en richtlijn nr. 88/379/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 7 juni 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (PbEG L 187).

Het gebruik van de Nederlandse afvalstoffencodelijst bij de melding (registratie) van afgifte en ontvangst van afvalstoffen wordt door de provinciale milieuverordeningen voorgeschreven.

Bij de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de Wet milieubeheer (structuur beheer afvalstoffen) (Stb. 346) is in de Wet milieubeheer een verplichting opgenomen om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen met betrekking tot het melden en registreren van afvalstoffen. In deze algemene maatregel van bestuur zal worden voorgeschreven dat bij het melden en registreren van afvalstoffen de afvalstoffencodes van de Europese afvalstoffenlijst worden gebruikt.

Enerzijds is er dus sprake van vermindering van het aantal te hanteren lijsten, waardoor administratieve lasten afnemen. Anderzijds zal, zodra vorenbedoelde algemene maatregel van bestuur in werking is getreden, de nieuwe codering wel tot een tijdelijke toename van lasten leiden voor de melding en registratie bij de afgifte, het transport en de ontvangst van afvalstoffen. Voorzover deze meldingen en registratie thans geautomatiseerd plaatsvinden, moet immers de gehanteerde software worden aangepast.

Ook in de vergunningen voor ontdoeners en ontvangers van afval wordt door sommige bevoegde overheidsorganen gebruik gemaakt van de Nederlandse afvalstoffencodelijst.

Invoering van de Europese afvalstoffenlijst kan derhalve nopen tot wijziging door het bevoegd gezag van vergunningen en van de acceptatie- en registratievoorschriften.

De bedrijven en de bevoegde overheden zullen dan ook hiervoor eenmalig de omslag naar de nieuwe codering moeten maken.

De meest vergaande software-aanpassing zal moeten plaats vinden door be- en verwerkers van afval. De overige bedrijven, zowel bedrijven die zich van afval ontdoen als bedrijven die bijvoorbeeld afval inzamelen of transporteren, hebben met een veel beperktere wijziging van software te maken, aangezien zij slechts met een beperkt aantal afvalstromen werken. Kortom: de groep bedrijven waar het om gaat, is beperkt ten opzichte van het gehele bedrijfsleven. De branchevereniging VVAV, die de be- en verwerkers vertegenwoordigt, schat dat globaal 75% daarvan overheidsgedomineerde bedrijven zijn.

De kosten voor de aanpassing van de software zijn op dit moment nog niet goed in te schatten. Te verwachten is dat de be- en verwerkers ruim onder de Europese aanbestedingsgrens van 200 000 euro blijven. Benadrukt zij nogmaals dat het een eenmalige wijziging betreft. In aanmerking genomen dat software in twee à drie jaar wordt afgeschreven, dus dat de helft tot een derde van het bedrijfsleven toch al toe is aan een reguliere aanpassing van de software, kan de conclusie worden getrokken dat er geen sprake is van een uitzonderlijke lastenverzwaring voor het bedrijfsleven.

Ten behoeve van de invoering van de Europese afvalstoffenlijst zijn tijdig transponeringstabellen opgesteld, aan de hand waarvan in de praktijk kan worden nagezocht, welke codes van de in gebruik zijnde lijsten gekoppeld kunnen worden aan een bepaalde afvalstof. Aan de hand van deze transponeringstabellen kan worden afgelezen welke code aan een bepaalde afvalstof is verbonden op grond van de Europese afvalstoffenlijst, het Baga, de Nederlandse afvalstoffencodelijst, de groene, oranje en rode lijst van verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (PbEG L 30), de A- en B-lijst in het kader van het op 22 maart 1989 te Bazel gesloten verdrag inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan (Trb. 1999, 12), alsmede de lijsten die ten behoeve van scheepsafvalstoffen worden gehanteerd.

De wijziging van de definitie van «afgewerkte olie» heeft materieel geen gevolgen. Het komt de handhaafbaarheid en de uitvoerbaarheid ten goede dat in de definitie wordt verwezen naar specifiek benoemde categorieën in de Europese afvalstoffenlijst. Hetzelfde geldt voor de wijziging van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen.

Reacties in het kader van de inspraakprocedure

Een concept van het besluit is voorgepubliceerd in de Staatscourant van 17 augustus 2001 (nr. 158). Daarbij was het ontwerp van de Regeling Europese afvalstoffenlijst gevoegd om inzicht te geven in de voorgenomen regelgeving ter vervanging van het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen.

Naar aanleiding van deze voorpublicatie zijn zienswijzen ontvangen van de Provincie Zuid-Holland tezamen met de Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond (DCMR), de Vereniging van afvalverwerkers (VVAV), het InterProvinciaal Overleg (IPO), de Afvalfederatie, Pelt & Hooykaas Vlissingen BV, Thermphos International BV, het Ecologisch Kennis Centrum BV (EKC) en de Provincie Noord-Brabant.

Hieronder ga ik in op deze zienswijzen.

De provincies Zuid-Holland en Noord-Brabant, DCMR en IPO zijn van mening dat de intrekking van het Baga en de inwerkingtreding van de regeling zouden moeten samenvallen met de inwerkingtreding van de algemene maatregel van bestuur over melden en de regeling over registreren. De gewijzigde regelgeving voor de classificatie van afvalstoffen en voor het melden en registreren van afvalstoffen kunnen dan gelijktijdig worden ingevoerd.

Het is niet mogelijk aan deze suggestie tegemoet te komen. De algemene maatregel van bestuur over melden, die zal berusten op het nieuwe hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer, zal, in verband met de te volgen procedure, de tijd die nodig is om de uitvoeringsorganisatie op te bouwen en de noodzaak tot aanpassing en installatie van nieuwe software, niet eerder dan medio 2003 in werking kunnen treden. De Europese afvalstoffenlijst dient echter op 1 januari 2002 in het nationale recht te zijn omgezet.

Doordat de gewijzigde classificatie van afvalstoffen (in de Regeling Europese afvalstoffenlijst) en het nieuwe stelsel voor het coderen, melden en registreren van afvalstoffen (in de algemene maatregel van bestuur over melden en de regeling over registreren) volg tijdelijk worden ingevoerd, krijgt het bedrijfsleven inderdaad te maken met een, zij het betrekkelijke geringe, extra last. Daartegenover staat dat uitstellen van de inwerkingtreding van dit besluit zou betekenen dat de uiterste datum voor implementatie van de Europese afvalstoffenlijst met meer dan een jaar zou worden overschreden.

De Provincies Zuid-Holland en Noord-Brabant, de DCMR, het IPO en de Afvalfederatie vrezen dat de vergunningen van afvalbe- en verwerkende inrichtingen niet tijdig kunnen worden aangepast. In het ontwerp van de Regeling Europese afvalstoffenlijst dat in de Staatscourant is gepubliceerd, is een overgangsregeling opgenomen. Volgens die regeling blijft het oude recht van toepassing op de vergunningen, indien het bevoegd gezag voor het moment van inwerkingtreding van de regeling mededeling doet van een ontwerp tot wijziging van deze vergunning. Het gaat daarbij om de mededeling, bedoeld in artikel 3:30, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Deze insprekers benadrukken dat het opstellen van de ontwerpvergunningen maatwerk vereist. Hiertoe is volgens hen onvoldoende vergunningverlenende capaciteit beschikbaar. De Afvalfederatie meent voorts dat de overgangsregeling rechtsongelijkheid veroorzaakt en wijst daarbij op de Wet belastingen op milieugrondslag, op grond waarvan verschillende tarieven in rekening worden gebracht voor gevaarlijk en niet-gevaarlijk afval. De rechtsongelijkheid zou bovendien een effectieve handhaving belemmeren.

Ik breng in antwoord hierop in herinnering dat de voorbereiding van de omzetting van Europese beschikkingen anderhalf jaar heeft geduurd. De provincies en gemeenten zijn daar nadrukkelijk bij betrokken geweest. Bij aanvang is reeds onderkend dat aanpassing van vergunningen aan de orde kan zijn. Toen al is vastgesteld dat er sprake is van een geringe verschuiving in de kwalificatie van de afvalstoffen.

Van de afvalstromen (gebaseerd op afvalstromen in de processen en uitzonderingenlijst), die op grond van het Baga zijn aangewezen als gevaarlijke afvalstof of niet gevaarlijke afvalstof, behoudt 52% in de Europese afvalstoffenlijst dezelfde status. Van de afvalstromen die in het Baga zijn aangewezen als gevaarlijk afval, is 35% in de Europese afvalstoffenlijst, afhankelijk van de samenstelling van de afvalstof, gevaarlijk afval of niet gevaarlijk afval. Van de afvalstromen verandert 9% van de status niet-gevaarlijk afval naar een afvalstof die afhankelijk van de samenstelling gevaarlijk dan wel niet-gevaarlijk afval is, zonder dat verder onderzoek naar de samenstelling nodig is. De resterende 4% verandert van gevaarlijk afval op grond van het Baga naar niet gevaarlijk in de Europese afvalstoffenlijst. Daarnaast zijn er enkele afvalstromen die wel voorkomen in het Baga, maar niet in de Europese afvalstoffenlijst.

De mate waarin vergunningen daadwerkelijk moeten worden aangepast, hangt niet alleen af van de verandering van de kwalificatie, maar is ook sterk afhankelijk van de precieze formuleringen van de vergunningen. Inmiddels is een handreiking voor de implementatie van de Europese afvalstoffenlijst beschikbaar en zijn transponeringstabellen voor de diverse in gebruik zijnde afvalstoffencodelijsten opgesteld. Deze hulpmiddelen ondersteunen het bevoegd gezag in de selectie van de te wijzigen vergunningen.

Op het moment van inwerkingtreding van de regelgeving inzake de Europese afvalstoffenlijst zal een deel van de bestaande vergunningen nog niet aan de nieuwe regelgeving zijn aangepast. Toepassing van het gewijzigde begrip «gevaarlijke afvalstoffen» kan er in die gevallen toe leiden dat de vergunning niet geheel toereikend is voor het voortzetten van de bestaande activiteiten. Daardoor zou een belemmering kunnen ontstaan voor de exploitatie van de desbetreffende inrichtingen en de continuïteit van het afvalbeheer. Teneinde die effecten te voorkomen, is in een beperkte vorm van overgangsrecht voorzien. Het overgangsrecht bewerkstelligt dat voor bestaande vergunningen, voor wat betreft het onderscheid gevaarlijke en niet-gevaarlijke afvalstoffen, tijdelijk nog het oude recht van toepassing is. Het overgangsrecht komt daarmee tegemoet aan het vertrouwen van de vergunninghouder en derden (bijvoorbeeld degene die afvalstoffen aan hem afgeeft) dat wanneer de voorschriften van de verleende vergunning worden nageleefd, in beginsel aan de geldende eisen wordt voldaan. Het overgangsrecht draagt derhalve gedurende de periode waarin deze vergunningen zullen worden aangepast, zorg voor continuïteit en rechtszekerheid.

Het overgangsrecht is erop gericht de bestaande vergunningen zo spoedig mogelijk aan de Europese afvalstoffenlijst aan te passen. Het overgangsrecht is daarom niet zonder meer van toepassing. In de Regeling Europese afvalstoffenlijst is als voorwaarde opgenomen dat het bevoegd gezag voor het tijdstip van inwerkingtreding van de regeling, van het voornemen tot ambtshalve aanpassing aan de Europese afvalstoffenlijst een kennisgeving als bedoeld in artikel 3:30 van de Algemene wet bestuursrecht heeft gedaan of van de vergunninghouder een aanvraag voor de aanpassing aan de Europese afvalstoffenlijst heeft ontvangen. Indien als gevolg van de nieuwe regelgeving een ander orgaan dan voorheen bevoegd gezag wordt, is het overgangsrecht van toepassing indien binnen vier weken na de inwerkingtreding van de regeling aan een van beide voorwaarden is voldaan. De betrokken bestuursorganen zijn daarvan reeds in een vroeg stadium op de hoogte gesteld.

Uitsluitend indien aan een van beide voorwaarden is voldaan, is tot 1 januari 2003 of indien voor die datum de aanpassing is verwezenlijkt, tot het moment waarop de wijziging in werking treedt, het oude recht van toepassing. Het overgangsrecht heeft derhalve een beperkte strekking en is erop gericht de feitelijke conformiteit met de Europese afvalstoffenlijst te bespoedigen. Door op deze wijze invulling te geven aan het overgangsrecht, wordt getracht de continuïteit van het afvalbeheer en het nuttig effect van de communautaire beschikkingen zo veel mogelijk te waarborgen en te bevorderen.

Uiteraard geldt dat het overgangsrecht niet mag leiden tot met het EG-recht strijdige handelsbelemmeringen. Naar verwachting zullen er door het overgangsrecht geen wezenlijke concurrentievoordelen of -nadelen ontstaan. Daarbij kan erop worden gewezen dat de beschikkingen inzake de Europese afvalstoffenlijst niet beogen om particulieren rechtstreeks rechten toe te kennen of verplichtingen op te leggen.

Voorzover er desalniettemin anderszins rechtstreeks uit de toepassing van het overgangsrecht handelsbelemmeringen zouden voortvloeien, zullen deze vanwege de kortstondige gelding van het overgangsrecht, beperkt zijn.

De overgangsregeling leidt in relatie tot de Wet belastingen op milieugrondslag niet tot rechtsongelijkheid.Voor de Wet belastingen op milieugrondslag wordt vanaf het moment van inwerkingtreding van de Regeling Europese afvalstoffenlijst het onderscheid tussen gevaarlijk en niet-gevaarlijk afval gemaakt op basis van deze lijst. Dat voor het melden van de ontvangst van afvalstoffen en voor de vergunning van de betreffende stortplaats overgangssituaties bestaan, doet hieraan niet af.

De provincie Zuid-Holland en de DCMR merken op dat Bijlage III van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer en de Regeling scheiden en gescheiden houden van afvalstoffen niet zouden zijn beoordeeld op basis van de Europese afvalstoffenlijst.

Dat is echter wel gebeurd. De conclusie is dat de bepalingen van beide regelingen zijn te herleiden naar de aanduiding in de Europese afvalstoffenlijst. Er bestaat geen directe aanleiding de genoemde regelgeving momenteel verder aan te passen.

Wel zal op korte termijn Bijlage III bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer ingrijpend worden gewijzigd in verband met de nieuwe bepalingen inzake afvalstoffen zoals die luiden na inwerkingtreding van de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de Wet milieubeheer (Stb 346). Als gevolg van die wijziging zal de bijlage alleen nog handelingen ten aanzien van afvalstoffen benoemen, maar geen afvalstoffen als zodanig.

Ook de Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen zal naar verwachting op korte termijn worden gewijzigd. Mogelijk leidt de evaluatie van die regeling daartoe. Daarnaast zal in het landelijk afvalbeheersplan het beleid met betrekking tot het mengen en scheiden van afvalstoffen worden geformuleerd. Ook dat beleid noopt mogelijk tot aanpassing van de regeling. Daarbij zal voor de benoeming van de afvalstoffen uiteraard worden aangesloten bij de Europese afvalstoffenlijst.

Ingevolge de Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen is een vergunning nodig voor het vermengen van (categorieën van) gevaarlijke afvalstoffen onderling, en voor het mengen van (categorieën van) gevaarlijke afvalstoffen met niet-gevaarlijke afvalstoffen, stoffen, preparaten en andere producten.

De gewijzigde classificatie van afvalstoffen kan een aanpassing van de daarvoor tot nu toe geldende vergunningen noodzakelijk maken.

De provincie Zuid-Holland en de DCMR stellen voor de regeling (bedoeld zal zijn het besluit) mede te baseren op artikel 8.45 van de Wet milieubeheer omdat naar zij menen dan geen ontwerpvergunning behoeft te worden opgesteld noch een kennisgeving behoeft te worden gedaan.

Hieraan kan om de volgende reden geen gevolg worden gegeven. De regeling geeft aan wat als afvalstof of als gevaarlijke afvalstof wordt aangewezen en is gebaseerd op artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Artikel 8.45 van de wet bevat de basis voor de zogenaamde instructie AMvB. Daarin worden regels gesteld, inhoudende de verplichting voor het bevoegd gezag bepaalde beperkingen of voorschriften op te nemen in de vergunningen. De noodzaak tot eventuele wijziging van vergunning kan niet door de Minister worden beoordeeld en de wijze waarop dit zou moeten gebeuren is te divers om vast te leggen in een instructie aan het bevoegd gezag.

Het besluit tot intrekking van het Baga c.a. regelt die intrekking en de noodzakelijke aanpassing van andere besluiten aan de intrekking. Ook dit kan niet gebaseerd worden op artikel 8.45 van de Wet milieubeheer.

Terzijde zij overigens opgemerkt dat door toepassing van artikel 8.45 juncto artikel 13.9 van de Wet milieubeheer slechts de verplichting tot het doen van een kennisgeving als bedoeld in het tweede lid van artikel 3:30 van de Algemene wet bestuursrecht zou komen te vervallen. Ook dan zou, overeenkomstig het eerste lid van dat artikel, een ontwerpvergunning moeten worden opgesteld en zou hiervan mededeling moeten worden gedaan aan de andere bestuursorganen en aan degene tot wie het besluit is gericht.

De VVAV constateert dat AVI-bodemas, afhankelijk van de samenstelling, moet worden gebracht onder een van de codes 19 01 11* of 19 01 12 van de Europese afvalstoffenlijst, die tezamen complementaire categorieën van afvalstoffen vormen. Om te kunnen bepalen welke code van toepassing is, zou iedere partij moeten worden bemonsterd en geanalyseerd. De VVAV wijst erop dat AVI-bodemas in het Baga was uitgezonderd van de aanwijzing als gevaarlijk afval (Bijlage III U2). Bovendien is de toepassing van AVI-bodemas in werken krachtens het Bouwstoffenbesluit bodembescherming en het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen onder voorwaarden toegestaan. De verplichting de bodemas die krachtens genoemde regelingen toepasbaar is in werken, per partij te bemonsteren dient geen milieuhygiënisch doel. Daarom bepleit de VVAV het Baga pas in te trekken nadat de categorieën 19 01 11* en 19 01 12 zijn vervallen voor de nuttig toepasbare bodemas, dan wel dient, indien dit niet mogelijk is, de minister een afwijkingsverklaring te verlenen.

Beide verzoeken kunnen niet worden gehonoreerd. Wat het laten vervallen van de twee categorieën betreft, merk ik het volgende op. Afwijken van de Europese lijst is slechts mogelijk indien het daarbij gaat om verdergaande beschermingsmaatregelen. Indien de twee codes zouden worden weggelaten in de omzettingsregeling, zou dat tot gevolg hebben dat AVI-bodemas niet onder een expliciet omschreven categorie zou vallen. Het zou dan in de restcategorie (namelijk die met een 99 code) vallen, wat zou betekenen dat het een niet-gevaarlijke afvalstof zou zijn. Dit, terwijl van deze afvalstof bekend is dat deze stof op grond van de criteria van de Europese afvalstoffenlijst soms als gevaarlijke afvalstof moet worden geclassificeerd. Een dergelijke afwijking van de lijst kan niet als een maatregel ter verdergaande bescherming van het milieu worden uitgelegd.

Voor het geval dat deze insprekers hebben bedoeld dat zij willen bewerkstelligen dat Nederland een verzoek indient tot wijziging van de lijst met toepassing van artikel 18 van de Kaderrichtlijn, zij erop gewezen dat het niet waarschijnlijk is dat hiervoor onder de lidstaten een draagvlak is te vinden.

De VVAV, de Afvalfederatie, Pelt-Hooykaas Vlissingen BV en Thermphos International BV menen dat secundaire bouwstoffen die krachtens het Bouwstoffenbesluit kunnen worden toegepast, niet meer als afvalstoffen dienen te worden beschouwd. Het onverkort invoeren van de Europese afvalstoffenlijst zou in strijd zijn met het uitgangspunt dat primaire en secundaire bouwstoffen gelijk moeten worden behandeld. Pelt-Hooykaas Vlissingen BV en Thermphos International BV wijzen ter ondersteuning van deze stelling op een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (G 05.93.1182) van 21 oktober 1994.

Het beleid ten aanzien van secundaire bouwstoffen is erop gericht de (administratieve) verplichtingen die de nuttige toepassing van deze stoffen belemmeren, zoveel mogelijk weg te nemen. Het feit dat de uit afvalstoffen vervaardigde secundaire bouwstoffen, ook wanneer sprake is van een gecertificeerde bewerking en de secundaire bouwstoffen vergezeld gaan van kwaliteitsverklaringen, op grond van het Bouwstoffenbesluit nuttig kunnen worden toegepast, betekent op zich nog niet dat de secundaire bouwstof geen afvalstof meer zou zijn. Op grond van recente uitspraken van het Europese Hof van Justitie (Hof van Justitie, 15 juni 2000, nrs. C-418/97 en C-419/97, AB 2000, nr. 411) moet het afvalstoffenbegrip ruim worden uitgelegd, waarbij de doelstellingen van de Kaderrichtlijn afvalstoffen in het oog dienen te worden gehouden. Naar aanleiding van het arrest van het Hof is ook de afgifte van zogenaamde «niet van toepassing verklaringen» op basis van in de beleidsplannen geformuleerde criteria gestaakt.

Bovengenoemde uitspraak van de afdeling Bestuursrechtspraak van de RvS moet dan ook in het licht van deze Hof jurisprudentie worden beoordeeld. Voor generieke uitspraken over het afvalstoffenkarakter van secundaire bouwstoffen lijkt de Hofjurisprudentie weinig ruimte te laten. De ontwikkeling van het afvalstoffenbegrip zal zich de komende tijd vooral via gerechtelijke uitspraken naar aanleiding van concrete toepassingen voltrekken.

Ook is het niet mogelijk een afwijkingsverklaring te verlenen. Een afwijkingsverklaring ten behoeve van een afvalstof die behoort tot een complementaire categorie, zou in strijd zijn met de systematiek van de afvalstoffenlijst. Een dergelijke verklaring kan uitsluitend worden verleend ten behoeve van een afvalstof die op de Europese lijst per definitie als gevaarlijk afval is aangewezen en waarvoor dus geen (niet-gevaarlijk) code als complement is opgenomen. In de Europese praktijk is gebleken dat AVI-bodemas soms, afhankelijk van herkomst en samenstelling, als gevaarlijk afval en soms als niet-gevaarlijk afval moet worden geclassificeerd. Juist daarom zijn voor deze afvalstof in de lijst twee complementaire categorieën opgenomen.

De zienswijze van het Ecologisch Kennis Centrum heeft uitsluitend betrekking op het in te trekken Baga. Het centrum heeft bezwaar tegen het feit dat op grond van het Baga het door particulieren afgegeven gewolmaniseerde hout niet wordt aangemerkt als gevaarlijk afval. Dit afval kan bij gevolg als «secundaire grondstof» worden gebruikt in de spaanplaatindustrie, en onder de naam «secundaire brandstof» worden opgestookt in kolengestookte centrales.

Nu de zienswijze uitsluitend betrekking heeft op de situatie onder de werking van het in te trekken Baga, zal deze reactie hier verder buiten beschouwing worden gelaten.

Notificatie

De inhoud van het in artikel IX opgenomen artikel 2 van het Besluit inzamelvergunning afvalstoffen en beheer afgewerkte olie is op 28 september 2001 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen [2001/0408/NL] ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217).

Het bovengenoemde artikel bevat vermoedelijk technische voorschriften. Het artikel bevat een indeling van afgewerkte olie in twee categorieën. De indeling is afhankelijk van de aanwezigheid van bepaalde verontreinigende componenten en fysieke eigenschappen van de afgewerkte olie. Voorzover als gevolg van de indeling beperkingen voortvloeien voor het vrij verhandelen van de verschillende categorieën afgewerkte olie, zijn deze beperkingen het gevolg van de in richtlijn nr. 75/439/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen inzake de verwijdering van afgewerkte olie, nadien gewijzigd bij richtlijn nr. 87/101/EEG, en richtlijn nr. 96/59/EG van de Raad betreffende de verwijdering van polychloorbifenylen en polychloorterfenylen voorgeschreven wijzen van verwerking van de verschillende kwaliteiten afgewerkte olie.

De notificatie heeft niet geleid tot reacties of opmerkingen van de Europese Commissie of van de lidstaten.

2. Artikelsgewijs

Artikel I

De intrekking van de Regeling aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen en de Regeling aanvulling aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen, die eveneens betrekking hadden op de aanwijzing van gevaarlijke afvalstoffen, geschiedt bij ministeriële regeling.

Artikelen II, III, IV

In de bijlagen bij deze algemene maatregelen van bestuur is het verbod opgenomen om afgewerkte olie te gebruiken als brandstof. De overeenkomstige voorschriften verschilden enigszins van redactie en daarmee van strekking, doordat niet consequent werd gesproken over «al dan niet bewerkte» afgewerkte olie en ook niet telkens de toevoeging «en afvalolie» was opgenomen.

De redactie van deze voorschriften is thans geheel geüniformeerd door te bepalen dat het gebruik als brandstof van, al dan niet bewerkte, afgewerkte olie in de zin van het Besluit inzamelvergunning afvalstoffen en beheer afgewerkte olie niet is toegestaan. De zinsnede «al dan niet bewerkte» is opgenomen om te verduidelijken dat ook gedoeld wordt op licht bewerkte olie, bijvoorbeeld olie die een eenvoudige centrifugering heeft ondergaan.

Artikel V

De verwijzing in artikel 1, onder m, naar de definitie van afgewerkte olie in het Baga is vervangen door een verwijzing naar de definitie in het Besluit inzamelvergunning afvalstoffen en beheer afgewerkte olie.

Artikel VI

Artikel 3, onder g, van het Besluit textielreinigingsbedrijven milieubeheer bepaalt dat het besluit niet van toepassing is wanneer in de inrichting poetsdoeken die van buiten de inrichting afkomstig zijn en als gevaarlijk afval zijn aangewezen, worden gewassen of gereinigd. De aanwijzing tot gevaarlijke afvalstof vindt thans plaats in de Regeling Europese afvalstoffenlijst, die is vastgesteld op grond van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer. De verwijzing naar het Baga is daarom vervangen door een verwijzing naar artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer.

Artikel VII en VIII

Artikel 3, eerste lid, onder d, onder 2°, van het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer en het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer bepaalde tot dusver dat deze besluiten niet van toepassing zijn op inrichtingen waarin gevaarlijke afvalstoffen worden opgeslagen, die afkomstig zijn van buiten de inrichting. Als gevolg van de inwerkingtreding van de Regeling Europese afvalstoffenlijst wordt een deel van het afgedankte wit- en bruingoed dat op grond van het Besluit verwijdering wit- en bruingoed gescheiden moet worden ingezameld, een gevaarlijke afvalstof. Het gevolg hiervan zou zijn dat de detaillisten en de opslag- en transportbedrijven die dergelijke apparatuur tijdelijk opslaan, vergunningplichtig worden omdat zij niet meer onder de reikwijdte van het besluit vallen. Aangezien dit belemmerend kan werken op de inzameling van wit- en bruingoed, is de reikwijdte van de besluiten zodanig verruimd dat zonder vergunning opslag mogelijk is van als gevaarlijk afval gekwalificeerde afgedankte elektrische en elektronische apparatuur tot een opslagcapaciteit van 35 m3. Deze opslagcapaciteit komt overeen met de maximale opslagcapaciteit voor afvalstoffen in het algemeen voor deze inrichtingen zoals deze is vastgelegd in artikel 3, eerste lid, onder d, onder 1°, van beide besluiten.

Artikel IX

Omdat met het intrekken van het Baga de definitie van afgewerkte olie vervalt, is deze opgenomen in het Besluit inzamelvergunning afvalstoffen en beheer afgewerkte olie.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de definitie van afgewerkte olie zodanig aan te passen dat beter recht kan worden gedaan aan de doelstellingen van richtlijn nr. 75/439/EEG van de Raad de Europese Gemeenschappen van 16 juni 1975 (PbEG L 194/31) inzake de verwijdering van afgewerkte olie, laatstelijk gewijzigd bij richtlijn nr. 91/692/EEG (PbEG L 277/48). Bij de totstandkoming van het Baga is het onderscheid tussen minerale smeer- en systeemolie die onder de Wet chemische afvalstoffen viel, en de plantaardige dan wel synthetische smeer- en systeemoliën vervallen. De drie soorten olie, die in de praktijk veelal vermengd voorkomen, konden, naar toen werd aangenomen, immers gezamenlijk in een Centrale Bewerkings Eenheid (CBE) voor afgewerkte olie worden bewerkt. Zolang het aandeel niet-minerale olie in de partij afgewerkte olie beperkt blijft tot enkele procenten, is de verwerking in een CBE technisch mogelijk. Het is echter moeilijk gebleken een CBE in Nederland te realiseren. Een tweetal factoren speelt hierin een belangrijke rol. In de eerste plaats is de hoeveelheid afgewerkte olie die in Nederland vrijkomt, onvoldoende om een CBE rendabel te exploiteren. In de tweede plaats ontbreekt een toereikend juridisch instrumentarium om de gewenste verwerking te bevorderen.

Afgewerkte olie kan namelijk worden geëxporteerd naar het buitenland om daar nuttig te worden toegepast in bij voorbeeld de cementovens. Op grond van verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van Europese Gemeenschappen van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (PbEG L 30) kan een daarop gericht exportverzoek immers niet worden afgewezen ten faveure van een hoogwaardiger verwerking zoals het regenereren tot basisolie of het opwerken tot een brandstof.

Indachtig de doelstelling van richtlijn nr. 75/439/EEG dient het wettelijk systeem primair te zijn gericht op de inzameling van afgewerkte olie, gevolgd door regeneratie van de olie tot basisolie.

Regeneratie tot basisolie door middel van destilleren en hydrogeneren, is technisch alleen mogelijk wanneer de afgewerkte olie uitsluitend dan wel nagenoeg uitsluitend bestaat uit minerale olie. Afgewerkte olie met een dergelijke samenstelling komt in de praktijk weinig vrij. Indien een dergelijke partij vrijkomt, moet voorkomen worden dat deze wordt vermengd met synthetische of plantaardige olie.

In de praktijk komt veelal een mengsel van minerale, synthetische en plantaardige smeer- en systeemolie vrij. Deze olie kan afhankelijk van de mate van verontreiniging worden geregenereerd dan wel door middel van destilleren en chemische nabehandeling worden opgewerkt tot gasolie of een gelijkwaardige brandstof.

Afgewerkte olie met een te hoog organisch halogeengehalte kan niet worden geregenereerd, respectievelijk worden opgewerkt tot gasolie of een gelijkwaardige brandstof. Deze olie kan na centrifugeren als afvalstof worden ingezet met als hoofdgebruik brandstof of zonder enige verdere voorbehandeling als afvalstof worden verbrand.

Ten slotte resteert er een categorie afgewerkte olie die per definitie niet mag worden opgewerkt noch nuttig toegepast. Het betreft hier de afgewerkte olie met een te hoog gehalte aan polychloorbifenylen of polychloorterfenylen. Deze afgewerkte olie kan per definitie slechts worden verwijderd door als afvalstof te worden verbrand.

Teneinde de afgewerkte olie te kunnen sturen in de richting van de bovenstaande vier methoden van verwerking, is in de Regeling afgewerkte olie een onderscheid gemaakt in vier categorieën afgewerkte olie.

De inzameling van afgewerkte olie die behoort tot de categorieën I of II (bestemd voor de regeneratie tot basisolie, respectievelijk het opwerken tot gasolie of een gelijkwaardige brandstof) is ingevolge artikel 2 van het Besluit inzamelvergunning afvalstoffen en beheer afgewerkte olie vergunningplichtig. De inzameling van afgewerkte olie afkomstig van schepen of van particuliere huishoudens valt niet onder artikel 2. Afgewerkte olie die behoort tot categorie I of II en afkomstig is van schepen wordt tezamen met enkele andere gevaarlijke scheepsafvalstoffen ingezameld met een vergunning op grond van artikel 2a van dat besluit. Voor het inzamelen van de afgewerkte olie uit huishoudens en voor het inzamelen van afgewerkte olie die behoort tot de categorieën III of IV is geen vergunning vereist.

Om te bepalen of voor de inzameling van olie een vergunning is vereist moet eerst worden vastgesteld of er sprake is van afgewerkte olie. Daarvoor moet worden bepaald of de olie overeenkomt met de beschrijving behorend bij een van de codes, genoemd in artikel 1 van het besluit. Vervolgens moet worden getoetst aan de criteria van artikel 2 om te bepalen of er sprake is van afgewerkte olie die behoort tot categorie I of II.

De inzamelvergunningen zullen verplichten tot het gescheiden houden van de categorieën I en II. Beide categorieën zullen ook in de Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen worden opgenomen. Daardoor is ook gedurende de verdere be- en verwerking de meest hoogwaardige verwerking van de olie gegarandeerd.

Afgewerkte olie die vrijkomt bij particulieren, kan verpakt worden afgegeven bij gemeentelijke kca-depots. Bedrijven kunnen voor kleinere partijen gebruik maken van kga-depots. Bedrijven kunnen verpakte afgewerkte olie ook rechtstreeks afgeven aan een inzamelaar. Er zijn 16 inzamelaars die vergunning hebben voor de inname van partijen afgewerkte olie tot 200 liter.

Afgewerkte olie die bij bedrijven in grotere hoeveelheden vrijkomt, wordt ingezameld door bulkinzamelaars van afgewerkte olie. Het aantal bulkinzamelaars van afgewerkte olie is de afgelopen jaren teruggebracht tot zes. Door het aantal vergunningen voor deze inzamelaars te beperken wordt de handhaafbaarheid van het stelsel vergroot en daardoor wordt tevens een minimale bedrijfseconomisch verantwoorde bedrijfsomvang bevorderd.

De evaluatie van het inzamelvergunningstelsel voor afgewerkte olie heeft er toe geleid dat de vergunningplicht voor de inzameling van een afgewerkte smeer- en systeemolie gecontinueerd is om de meest hoogwaardige wijze van verwerking te realiseren.

Uit de evaluatie is tevens gebleken dat de inzameling van de overige categorieën niet behoeft te worden gereglementeerd door een inzamelvergunning, omdat afgewerkte olie van die kwaliteit als gevolg van de marktwerking vanzelf op de gewenste wijze worden be- of verwerkt.

Ter nadere precisering van wat onder afgewerkte olie wordt begrepen, is in de definitie verwezen naar de relevante afvalstoffencodes van de Europese afvalstoffenlijst.

Deze afvalstoffencodes zijn:

13 OLIEAFVAL EN AFVAL VAN VLOEIBARE BRANDSTOFFEN

(exclusief spijsolie, 05 en 12)

13 01afval van hydraulische olie
13 01 01*hydraulische olie die PCB's of PCT's bevat
13 01 04*gechloreerde emulsies
13 01 05*niet-gechloreerde emulsies
13 01 09*gechloreerde minerale hydraulische olie
13 01 10*niet-gechloreerde minerale hydraulische olie
13 01 11*synthetische hydraulische olie
13 01 12*biologisch gemakkelijk afbreekbare hydraulische olie
13 01 13*overige hydraulische olie
  
13 02Afval van motor-, transmissie- en smeerolie
13 02 04*gechloreerde minerale motor-, transmissie- en smeerolie
13 02 05*niet-gechloreerde minerale motor-, transmissie- en smeerolie
13 02 06*synthetische motor-, transmissie- en smeerolie
13 02 07*biologisch gemakkelijk afbreekbare motor-, transmissie- en smeerolie
13 02 08*overige motor-, transmissie- en smeerolie
  
13 03Afval van olie voor isolatie en warmteoverdracht
13 03 01*olie voor isolatie en warmteoverdracht die PCB's of PCT's bevat
13 03 06*niet onder 13 03 01 vallende gechloreerde minerale olie voor isolatie en warmteoverdracht
13 03 07*niet-gechloreerde minerale olie voor isolatie en warmteoverdracht
13 03 08*synthetische olie voor isolatie en warmteoverdracht
13 03 09*biologisch gemakkelijk afbreekbare olie voor isolatie en warmteoverdracht
13 03 10*overige olie voor isolatie en warmteoverdracht

De wijziging van de definitie van het begrip afgewerkte olie betekent dat de afgewerkte smeer- en systeemolie die voorheen niet onder de definitie van afgewerkte olie viel en derhalve afvalolie werd genoemd, thans ook afgewerkte olie heet. Hiermee is de bron weggenomen van begripsverwarring die soms ontstaat in het verkeer met andere landen.

Het onderhavige besluit treedt gelijk in werking met de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de Wet milieubeheer (structuur beheer afvalstoffen) (Stb. 346). Als gevolg van het in werking treden van die wet vervalt in de provinciale milieuverordeningen de aanwijzing van de categorieën van gevaarlijke afvalstoffen waarvoor een inzamelvergunning is vereist. De aanwijzing van categorieën van afvalstoffen die slechts met een vergunning mogen worden ingezameld geschiedt na de wetswijziging bij algemene maatregel van bestuur. Deze algemene maatregel van bestuur is echter op het moment van inwerkingtreding van de wetswijziging nog niet gereed. Omdat het voornemen bestaat opnieuw enkele categorieën aan te wijzen, is het ongewenst dat de vigerende vergunningen vervallen. In artikel 2a van het Besluit inzamelvergunning afvalstoffen en beheer afgewerkte olie zijn daarom de huidige door de provincies aangewezen categorieën opgenomen. Dit ter overbrugging van de periode tussen de inwerkingtreding van de wetswijziging en de afkondiging van de nieuw tot stand te brengen algemene maatregel van bestuur.

Aangewezen zijn de volgende categorieën (met de daarbij behorende Eural-codes):

a. gevaarlijke stoffen afkomstig uit de scheepvaart bestaande uit:

– afgewerkte olie categorie I en II (zie toelichting op artikel 1)

– olie- en chemicaliënladingrestanten (16 07 08* of 16 07 09*)

– olie- en chemicaliënhoudende mengsels (13 07 01*, 13 07 03*, 13 04 01*, 13 04 02* of 13 04 03*)

– olie- en chemicaliënhoudende watermengsels, sludges en wasvloeistoffen (16 10 01* of 16 10 03*);

b. 1°. restanten van laboratoriumchemicaliën (16 05 06*, 16 05 07* of 16 05 08*),

2°. restanten van de toepassing van amalgaam in de tandheelkunde (18 01 10*),

3°. afvalstoffen afkomstig van de toepassing van verven, lakken, beitsen en andere soortgelijke vloeibare en pasteuze middelen die ter kleuring of bescherming op hout steen, metaal, textiel en dergelijke materialen worden aangebracht (codes met * onder 08 01, 08 03 of 08 04),

4°. afvalstoffen van fotografisch-chemische bewerkingen (codes met * in Hoofdstuk 9),

5°. zuren, logen, galvanische en etsbaden, die zijn gebruikt voor de reiniging of bewerking van metaaloppervlakken, voor het opbrengen van een beschermende metaallaag op producten en halffabrikaten of voor het ontlakken van geverfde producten (11 01 05*, 11 01 06*, 11 01 07* of 08 03 16*);

c. mengsels van olie, water en slib afkomstig uit olie- en slibafscheiders, waarvan een inrichting waar onderhouds- en herstelwerkzaamheden aan voertuigen en machines worden verricht, zich door afgifte ontdoet (codes met * onder 13 05);

d. andere gevaarlijke afvalstoffen waarvan een inrichting als bedoeld in onderdeel c zich ontdoet in een hoeveelheid van ten hoogste 200 kilogram per afgifte (diverse codes met *);

e. gevaarlijke afvalstoffen die vrijkomen bij medische handelingen in intra- en extramurale instellingen voor de gezondheidszorg (18 01 03*, 18 01 06*, 18 01 08*, 18 01 10*, 18 02 02*, 18 02 05* of 18 02 07*).

Het besluit bevat thans derhalve ook een regeling ten aanzien van de inzameling van andere gevaarlijke afvalstoffen dan afgewerkte olie. Voorts bevat het gewijzigde besluit een definitie van het begrip «afgewerkte olie». De citeertitel is daarmee in overeenstemming gebracht en luidt voortaan: Besluit inzamelvergunning afvalstoffen en beheer afgewerkte olie.

Artikel X

Het Besluit kca-logo definieert klein chemisch afval als «afvalstoffen die in kleine hoeveelheden vrijkomen en die als gevaarlijke afvalstoffen zijn aangewezen». De aanwijzing tot gevaarlijke afvalstof vindt ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer plaats in de Regeling Europese afvalstoffenlijst. De verwijzing naar het Baga is daarom vervangen door een verwijzing naar afvalstoffen die ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer zijn aangewezen als gevaarlijke afvalstoffen.

Onder klein chemisch afval werden in het Besluit kca-logo tevens begrepen de huishoudelijke afvalstoffen die ingevolge artikel 4, eerste lid, van het Baga niet als gevaarlijke afvalstoffen werden aangemerkt. Een bepaling als artikel 4, eerste lid, van het Baga, dat uitvoering gaf aan artikel 1, vijfde lid, van richtlijn nr. 91/689/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen (PbEG L 377/20), is thans niet meer nodig omdat de Europese afvalstoffenlijst de niet-ingezamelde componenten van het huishoudelijk afval niet aanwijst als gevaarlijke afvalstoffen.

De verplichting tot het aanbrengen van een kca-logo gold niet, indien de stoffen, vermeld in bijlage II bij het Baga, in het afvalstadium van het product aanwezig zijn in een concentratie die kleiner is dan de in die bijlage aangegeven concentratiegrenswaarde (voorheen artikel 2, derde lid, van het Besluit kca-logo).

Dit artikel is gewijzigd in die zin dat de verwijzing naar de concentratiegrenswaarden van het Baga is vervangen door de bepaling dat de verplichting tot het aanbrengen van een kca-logo thans in het algemeen niet geldt, indien de producten in de afvalfase geen gevaarlijke afvalstof zijn ingevolge de Europese afvalstoffenlijst. Alleen voor batterijen, spaarlampen, verf- en verfproducten die geen gevaarlijk afval zijn, moet deze uitzondering niet gelden. Ten behoeve van de gescheiden afgifte, inzameling en verwijdering dienen deze producten toch te worden voorzien van een kca-logo. Dit wordt voorgeschreven in een ministeriële regeling op grond van artikel 3 van het Besluit kca-logo.

Artikel XI

Artikel 1, eerste lid, onder 6, van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen bevatte een verbod op het storten van de afvalstoffen die in het Baga in proces 46 (Medische handelingen in intra- en extramurale instellingen voor de gezondheidszorg) werden aangewezen als gevaarlijke afvalstoffen. Op grond van het Baga was het specifiek ziekenhuisafval deels gevaarlijk en deels niet gevaarlijk. De Europese afvalstoffenlijst maakt eveneens dit onderscheid maar op een andere wijze. Zo kwalificeert de Europese afvalstoffenlijst een aantal van de afvalstoffen van de verloskundige zorg en de diagnose, behandeling of preventie van ziekte bij de mens (subcategorie 18 01) en het afval van onderzoek en de diagnose, behandeling of preventie van ziektes bij dieren (subcategorie 18 02), in tegenstelling tot het Baga, niet meer als gevaarlijke afvalstoffen. Dit zijn bijvoorbeeld 18 01 01 (scherpe voorwerpen) en 18 01 02 (lichaamsdelen en organen, inclusief bloedzakjes en geconserveerd bloed) voorzover er voor het ophalen en verwerken van deze afvalstoffen geen speciale richtlijnen zijn om infectie te voorkomen.

Het beleid is erop gericht om al het specifiek ziekenhuis afval, ongeacht of deze afvalstoffen nu wel of niet als gevaarlijke afvalstoffen zijn aangewezen in de Europese afvalstoffenlijst, ethisch, veilig en milieuhygiënisch verantwoord te verwerken. Het is wenselijk dat de specifieke ziekenhuisafvalstoffen worden verbrand zonder dat deze afvalstoffen worden gedecontamineerd of anderszins voorbewerkt. Daarom is het stortverbod uitgebreid tot alle afvalstoffen in de subcategorieën 18 01 en 18 02, aangevuld met de cytotoxische en cytostatische geneesmiddelen met de afvalstoffencode 20 01 31* en de overige geneesmiddelen met de afvalstoffencode 20 01 32 in de categorie Stedelijk afval (huishoudelijk afval, industrieel afval en afval van instellingen) inclusief gescheiden ingezamelde fracties. Onder het verbod op het storten in artikel 1, eerste lid, categorie 6, van het Besluit stortplaatsen stortverboden afvalstoffen vallen derhalve de volgende afvalstoffencodes:

18 AFVAL VAN DE GEZONDHEIDSZORG BIJ MENS OF DIER EN/OF VERWANT ONDERZOEK

(exclusief keuken- en restaurantafval dat niet rechtstreeks van de gezondheidszorg afkomstig is)

18 01afval van verloskundige zorg en de diagnose, behandeling of preventie van ziektes bij de mens
  
18 01 01scherpe voorwerpen (exclusief 18 01 03)
18 01 02lichaamsdelen en organen, inclusief bloedzakjes en geconserveerd bloed (exclusief 18 01 03)
18 01 03*afval waarvan de ophaling en verwerking zijn onderworpen aan speciale richtlijnen ten einde infectie te voorkomen
18 01 04afval waarvan de ophaling en verwerking niet zijn onderworpen aan speciale richtlijnen ten einde infectie te voorkomen (bijv. verband, gipsverband, linnengoed, wegwerpkleding, luiers)
18 01 06*chemicaliën die geheel of gedeeltelijk uit gevaarlijke stoffen bestaan
18 01 07niet onder 18 01 06 vallende chemicaliën
18 01 08*cytotoxische en cytostatische geneesmiddelen
18 01 09niet onder 18 01 08 vallende geneesmiddelen
18 01 10*amalgaam uit de tandheelkunde
  
18 02afval van onderzoek en de diagnose, behandeling of preventie van ziektes bij dieren
18 02 01scherpe voorwerpen (exclusief 18 02 02)
18 02 02*afval waarvan de ophaling en verwerking zijn onderworpen aan speciale richtlijnen ten einde infectie te voorkomen
18 02 03afval waarvan de ophaling en verwerking niet zijn onderworpen aan speciale richtlijnen ten einde infectie te voorkomen
18 02 05*chemicaliën die geheel of gedeeltelijk uit gevaarlijke stoffen bestaan
18 02 06niet onder 18 01 06 vallende chemicaliën
18 02 07*cytotoxische en cytostatische geneesmiddelen
18 02 08niet onder 18 02 07 vallende geneesmiddelen

20 STEDELIJK AFVAL (HUISHOUDELIJK AFVAL EN SOORTGELIJK BEDRIJFSAFVAL, INDUSTRIEEL AFVAL EN AFVAL VAN INSTELLINGEN) INCLUSIEF GESCHEIDEN INGEZAMELDE FRACTIES

20 01gescheiden ingezamelde fracties
20 01 31*cytotoxische en cytostatische geneesmiddelen
20 01 32niet onder 20 01 31 vallende geneesmiddelen

Artikel XII

Nu het Baga is vervallen, geschiedt de aanwijzing van gevaarlijke afvalstoffen op grond van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer in de Regeling Europese afvalstoffenlijst. De verwijzing in artikel 1, onder b, van het Uitvoeringsbesluit aansprakelijkheid gevaarlijke stoffen en milieuverontreiniging naar het Baga is vervangen door een verwijzing naar artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer.

Artikel XIII

In artikel 1, onder b, van het P.C.B.-, P.C.T.- en chlooretheenbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen werd verwezen naar het vervallen artikel 10.39 van de Wet milieubeheer. In deze bepaling wordt nu verwezen naar verordening (EEG) nr. 259/93.

Artikel XIV

De definitie van afgewerkte olie is thans opgenomen in artikel 1 van het Besluit inzamelvergunning afvalstoffen en beheer afgewerkte olie. In plaats van een eigen definitie in het Besluit opslaan in ondergrondse tanks 1998 op te nemen wordt nu verwezen naar het Besluit inzamelvergunning afvalstoffen en beheer afgewerkte olie.

Het begrip «afgewerkte olie» omvat thans ook de afgewerkte smeer- en systeemolie die onder de werking van het Baga als afvalolie werd beschouwd. Als gevolg hiervan is de reikwijdte van het Besluit opslaan in ondergrondse tanks enigszins verruimd.

Artikel XV

In het Lozingenbesluit Wvo bodemsanering en proefbronnering bevat om de reikwijdte van het besluit weer te geven het begrip «afgewerkte olie» gebruikt. Dit begrip wordt in dat besluit niet gedefinieerd. Ter verduidelijking wordt thans in artikel 3, tweede lid, onder a, onder 3°, van voornoemd besluit verwezen naar de definitie van afgewerkte olie in het Besluit inzamelvergunning afvalstoffen en beheer afgewerkte olie.

Artikel XVI

Bijlage III bij het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer somt de categorieën van inrichtingen op ten behoeve waarvan geen vergunning kan worden verleend dan nadat door de Minister van VROM een verklaring van geen bedenkingen is verleend. In categorie 1, onder 3°, wordt het begrip «afgewerkte olie» gebruikt onder verwijzing naar het Baga. Nu de definitie van «afgewerkte olie» is opgenomen in artikel 1 van het Besluit inzamelvergunning afvalstoffen en beheer afgewerkte olie wordt in deze categorie een verwijzing naar dat besluit opgenomen.

Artikel XVII

Het besluit zal tegelijk met de relevante onderdelen van de Wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de Wet milieubeheer (structuur beheer afvalstoffen) (Stb. 346) in werking treden. De voorgenomen datum van inwerkingtreding is 1 mei 2002. Op die datum zullen tevens de Regeling Europese afvalstoffenlijst en de Regeling afgewerkte olie in werking treden.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 april 2002, nr. 68.

Naar boven