Wet van 31 januari 2002, houdende regels inzake de reconstructie van de concentratiegebieden (Reconstructiewet concentratiegebieden)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is bijzondere regelen te stellen omtrent een integrale aanpak van de verbetering van de kwaliteit van gebieden die in het bijzonder kampen met problemen op het vlak van inrichting, landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, water en milieu;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Onze Minister: Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Onze Ministers: Onze Minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

reconstructie: voorbereiding, vaststelling en uitvoering van een onderling samenhangend complex van maatregelen en voorzieningen ter verwezenlijking van de doelstellingen van deze wet;

reconstructiecommissie: reconstructiecommissie als bedoeld in artikel 6;

reconstructieplan: reconstructieplan als bedoeld in artikel 11;

concentratiegebied: concentratiegebied Zuid of concentratiegebied Oost als bedoeld in bijlage B bij de Wet herstructurering varkenshouderij;

reconstructiegebied: bij een reconstructieplan nader begrensd gebied binnen een concentratiegebied waar de reconstructie daadwerkelijk plaatsvindt;

varkenshouderij: geheel van productie-eenheden bestaande uit één of meer gebouwen of afgescheiden gedeelten daarvan en daarbij behorende landbouwgrond, uitsluitend of onder meer dienende tot het bedrijfsmatig houden van varkens, zulks beoordeeld naar de feitelijke omstandigheden;

varkensvrije zone: ruimtelijk begrensd gedeelte van een verwevings- of extensiveringsgebied dat vrij is van varkenshouderijen of daarvan in het kader van de reconstructie vrij zal worden gemaakt;

landbouwontwikkelingsgebied: ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat landbouw dat geheel of gedeeltelijk voorziet, of in het kader van de reconstructie zal voorzien, in de mogelijkheid tot uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderij;

verwevingsgebied: ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging of uitbreiding van de intensieve veehouderij mogelijk is mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten;

extensiveringsgebied: ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt;

herverkaveling: samenvoeging, verkaveling en verdeling van onroerende zaken met toepassing van hoofdstuk 3, titel 6, van deze wet;

blok: geheel van in een herverkaveling begrepen onroerende zaken; eigenaar: degene die eigenaar is van een tot het blok behorende onroerende zaak en degene aan wie een recht van opstal, erfpacht, beklemming, vruchtgebruik, gebruik of bewoning toebehoort waaraan een in het blok begrepen onroerende zaak is onderworpen, met dien verstande dat onder het recht van opstal niet wordt begrepen dat recht voorzover het betreft het leggen en houden van leidingen in, op of boven de onroerende zaak van een ander;

rechthebbende: eigenaar en degene aan wie een niet onder de omschrijving van eigenaar benoemd beperkt recht toebehoort waaraan een tot het blok behorende onroerende zaak is onderworpen, degene aan wie met betrekking tot zulk een zaak een recht van huur toebehoort of degene aan wie met betrekking tot zulk een zaak een recht als bedoeld in artikel 252 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek toebehoort;

openbare registers: openbare registers als bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek;

Dienst landelijk gebied: Dienst landelijk gebied van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Artikel 2

Voorzover niet anders bepaald, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:

provincie: provincie waarin het reconstructiegebied geheel of grotendeels is gelegen;

provinciale staten: provinciale staten van de provincie waarin het reconstructiegebied geheel of grotendeels is gelegen;

gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van de provincie waarin het reconstructiegebied geheel of grotendeels is gelegen.

Artikel 3

  • 1. Gedeputeerde staten nemen de besluiten, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid, en 38, in voorkomend geval in overeenstemming met gedeputeerde staten van de andere provincies waarin het reconstructiegebied mede is gelegen.

  • 2. Provinciale staten nemen de besluiten, bedoeld in de artikelen 6, eerste lid, 16, eerste lid, en 17, vierde lid, in voorkomend geval in overeenstemming met provinciale staten van de andere provincies waarin het reconstructiegebied mede is gelegen.

Artikel 4

Ter bevordering van een goede ruimtelijke structuur van de concentratiegebieden, in het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, water, milieu en infrastructuur, alsmede ter verbetering van een goed woon-, werk- en leefklimaat en van de economische structuur, vindt in deze gebieden een reconstructie plaats op grond van deze wet.

Artikel 5

De reconstructie omvat de gecoördineerde en geïntegreerde voorbereiding, vaststelling en uitvoering van maatregelen en voorzieningen, waaronder in ieder geval maatregelen en voorzieningen:

a. ter verbetering van de ruimtelijke structuur ten behoeve van de landbouw, mede teneinde de veterinaire risico's voortvloeiend uit een hoge veedichtheid te verminderen;

b. ter verbetering van de kwaliteit van natuur en landschap en

c. ter verbetering van de kwaliteit van milieu en water.

Artikel 6

  • 1. Provinciale staten stellen voor elk concentratiegebied een of meer reconstructiecommissies in.

  • 2. De reconstructiecommissie is een commissie als bedoeld in hoofdstuk V van de Provinciewet.

Artikel 7

  • 1. Provinciale staten regelen, in zoverre in afwijking van de artikelen 80, tweede lid, en 89, eerste lid, van de Provinciewet, en in voorkomend geval in overeenstemming met provinciale staten van de andere provincies waarin het reconstructiegebied mede is gelegen, de samenstelling van de reconstructiecommissie zodanig dat in elk geval uit elk van de volgende geledingen ten minste een lid in de reconstructiecommissie zitting heeft:

    a. gemeenten;

    b. waterschappen;

    c. landbouw;

    d. natuur en landschap;

    e. milieu en

    f. recreatie.

  • 2. Alvorens te beslissen omtrent de samenstelling van de reconstructiecommissie, voeren provinciale staten overleg met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen omtrent de wijze waarop de in het eerste lid, onderdelen a en b, bedoelde geledingen in de reconstructiecommissie zullen zijn vertegenwoordigd.

  • 3. Gedeputeerde staten zenden bericht van de samenstelling en de taken en bevoegdheden van de reconstructiecommissie aan Onze Ministers alsmede aan:

    a. de colleges van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeenten en

    b. de dagelijkse besturen van de betrokken waterschappen.

  • 4. Onze Ministers voegen ieder een adviseur aan de reconstructiecommissie toe.

  • 5. Gedeputeerde staten voegen op voordracht van het bestuur van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers een ingenieur van die Dienst en een of meer plaatsvervangers als adviseur toe aan de reconstructiecommissie.

Artikel 8

De Dienst landelijk gebied staat gedeputeerde staten en de reconstructiecommissie bij in de vervulling van de aan hen opgedragen en op de reconstructie betrekking hebbende taken.

HOOFDSTUK 2. HET RECONSTRUCTIEPLAN

TITEL 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 9

  • 1. Met het oog op het bereiken van de doelstellingen, bedoeld in artikel 4, geschieden de voorbereiding, de vaststelling en de uitvoering van het reconstructieplan met inachtneming van de in de bijlage bij deze wet opgenomen rijksuitgangspunten.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen criteria worden vastgesteld voor de wijze waarop de toetsing van de resultaten van de reconstructieplannen aan de rijksuitgangspunten, bedoeld in het eerste lid, kan plaatsvinden.

Artikel 10

  • 1. Onze Ministers bepalen jaarlijks, na overleg met gedeputeerde staten van de provincies waarin de concentratiegebieden zijn gelegen, telkens voor een termijn van vier jaren, op basis van vastgesteld rijksbeleid met betrekking tot de in de artikelen 4 en 5 genoemde aspecten en in het perspectief van de rijksuitgangspunten, bedoeld in artikel 9, eerste lid, de beleidsprioriteiten voor de reconstructie van de onderscheiden concentratiegebieden. Daarbij kunnen zij tevens de rijksuitgangspunten aan de hand van het in de eerste volzin bedoelde rijksbeleid nader uitwerken.

  • 2. Het overleg met gedeputeerde staten van de provincies, bedoeld in het eerste lid, is erop gericht overeenstemming te bereiken met gedeputeerde staten van de provincies over de beleidsprioriteiten. Van overeenstemming wordt blijk gegeven bij bestuursovereenkomst.

TITEL 2. INHOUD VAN HET RECONSTRUCTIEPLAN

Artikel 11

  • 1. Voor elk concentratiegebied worden een of meer reconstructieplannen vastgesteld.

  • 2. Een reconstructieplan bevat:

    a. een aanduiding van de grenzen van het reconstructiegebied;

    b. een beschrijving van de in het reconstructiegebied bestaande toestand van de aspecten, bedoeld in artikel 4;

    c. de aanduiding van de meest gewenste ontwikkeling van het reconstructiegebied ten aanzien van de aspecten, bedoeld in artikel 4;

    d. een beschrijving van de ruimtelijke indeling van het reconstructiegebied in landbouwontwikkelingsgebieden, verwevingsgebieden en extensiveringsgebieden;

    e. een aanduiding van de te treffen maatregelen en voorzieningen met het oog op de ontwikkeling, bedoeld in onderdeel c;

    f. een beschrijving van de te verwachten gevolgen van de onder d bedoelde maatregelen en voorzieningen voor de toestand van de aspecten, bedoeld in artikel 4;

    g. een globale raming van de totale kosten en de verdeling daarvan over de te treffen maatregelen en voorzieningen, alsmede een tijdschema voor de uitvoering van de maatregelen en voorzieningen;

    h. in voorkomend geval een aanduiding van te verwerven onroerende zaken;

    i. in voorkomend geval de aanwijzing van te onteigenen percelen of opstallen;

    j. een of meer kaarten die met inachtneming van het vierde lid zijn vervaardigd.

  • 3. In het reconstructieplan wordt in voorkomend geval bepaald ten aanzien van welke onderdelen van het plan uitwerking als bedoeld in artikel 18 zal plaatsvinden.

  • 4. Op de kaarten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel j, worden zo nauwkeurig mogelijk aangegeven:

    a. de begrenzing van het reconstructiegebied;

    b. de begrenzing van de landbouwontwikkelingsgebieden, de verwevingsgebieden en de extensiveringsgebieden, alsmede van de binnen de verwevings- of extensiveringsgebieden gelegen varkensvrije zones;

    c. de bestaande en in voorkomend geval de te ontwikkelen natuur- en bosgebieden, landschappelijke elementen, waaronder cultuurhistorische, aardkundige en natuurwetenschappelijke elementen, en recreatieve voorzieningen;

    d. de bestaande en in voorkomend geval de te verbeteren en nieuw aan te leggen openbare wegen, waterlopen, dijken of kaden en andere infrastructurele voorzieningen;

    e. in voorkomend geval de te verwerven onroerende zaken;

    f. in voorkomend geval de te onteigenen percelen of opstallen.

  • 5. Indien voor het reconstructiegebied of delen daarvan streekplannen als bedoeld in artikel 4a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zijn vastgesteld, wordt in het reconstructieplan aangegeven op welke onderdelen het reconstructieplan afwijkingen van zodanige streekplannen inhoudt.

  • 6. In het reconstructieplan wordt aangegeven voor welke delen van het plangebied artikel 27 van toepassing is.

Artikel 12

  • 1. Het reconstructieplan bestrijkt een termijn van ten hoogste twaalf jaren.

  • 2. Telkens na verloop van een periode van vier jaren bezien gedeputeerde staten, in voorkomend geval tezamen met gedeputeerde staten van de andere provincies waarin het reconstructiegebied mede is gelegen, of het reconstructieplan, mede met inachtneming van de beleidsprioriteiten, bedoeld in artikel 10, wijziging behoeft. Zij doen van hun bevindingen mededeling aan Onze Ministers.

  • 3. Onze Ministers kunnen gedeputeerde staten verzoeken een wijziging van het reconstructieplan voor te bereiden gelet op de beleidsprioriteiten, bedoeld in artikel 10. Gedeputeerde staten zijn gehouden aan dit verzoek gevolg te geven. Indien het reconstructiegebied, waarop het in de eerste volzin bedoelde reconstructieplan betrekking heeft, is gelegen op het grondgebied van meerdere provincies, doen Onze Ministers het in de eerste volzin bedoelde verzoek aan de betrokken colleges van gedeputeerde staten gezamenlijk.

TITEL 3. HET ONTWERP VAN HET RECONSTRUCTIEPLAN

Artikel 13

  • 1. Wanneer gedeputeerde staten het ten behoeve van het opstellen van een ontwerp van een reconstructieplan nodig achten dat grond wordt betreden of daarop gravingen of opmetingen worden verricht of tekens gesteld, moet de eigenaar van de grond of degene aan wie een beperkt recht toebehoort waaraan de grond is onderworpen, dit dulden.

  • 2. De burgemeester van de gemeente waar de in het eerste lid bedoelde gronden zijn gelegen, is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de in het eerste lid bedoelde plicht.

  • 3. Voorzover een belanghebbende ten gevolge van de toepassing van het eerste lid schade lijdt of zal lijden die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kennen gedeputeerde staten op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

  • 4. Aan de belanghebbende wordt op aanvraag een door gedeputeerde staten te bepalen voorschot op de schadevergoeding toegekend.

  • 5. In dit artikel wordt verstaan onder gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van de provincie waar de gronden die worden betreden of waarop de in het eerste lid genoemde werkzaamheden worden verricht, geheel of grotendeels zijn gelegen.

Artikel 14

  • 1. Gedeputeerde staten stellen, in voorkomend geval in overeenstemming met gedeputeerde staten van de andere provincies waarin het reconstructiegebied mede is gelegen, het reconstructieplan in ontwerp op binnen negen maanden na inwerkingtreding van deze wet.

  • 2. Voorafgaand aan de opstelling van het ontwerp van het reconstructieplan sluiten gedeputeerde staten, in voorkomend geval gezamenlijk met gedeputeerde staten van de andere provincies waarin het reconstructiegebied mede is gelegen, een bestuursovereenkomst met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen omtrent de wijze waarop de betrokkenheid van de desbetreffende gemeenten en waterschappen bij de totstandkoming en uitvoering van het reconstructieplan, alsmede de afstemming met de procedures voor de vaststelling of herziening van bestemmingsplannen als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zal zijn gewaarborgd.

Artikel 15

  • 1. Paragraaf 3.5.6, met uitzondering van artikel 3:30, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van het reconstructieplan, met dien verstande dat in afwijking van artikel 3:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht de termijn voor het schriftelijk indienen van bedenkingen vier weken bedraagt en dat gedeputeerde staten, in voorkomend geval in overeenstemming met gedeputeerde staten van de andere provincies waarin het reconstructiegebied mede is gelegen, het bestuursorgaan zijn dat belast is met deze procedure.

  • 2. Artikel 3:19, tweede lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing. De termijn van terinzagelegging bedraagt vier weken.

TITEL 4. VASTSTELLING VAN HET RECONSTRUCTIEPLAN

Artikel 16

  • 1. Provinciale staten stellen het reconstructieplan vast binnen acht weken na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 15, tweede lid.

  • 2. Ten aanzien van onderdelen van het reconstructieplan die een afwijking inhouden van een vastgesteld streekplan als bedoeld in artikel 4a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, geldt de vaststelling van het reconstructieplan als besluit tot herziening van zodanig streekplan.

  • 3. Indien provinciale staten niet binnen de termijn, bedoeld in het eerste lid, het reconstructieplan vaststellen, kunnen Onze Ministers in afwijking van het eerste lid zelf het reconstructieplan vaststellen.

Artikel 17

  • 1. Het reconstructieplan, bedoeld in artikel 16, eerste lid, behoeft de goedkeuring van Onze Ministers. Onze Ministers nemen het besluit omtrent goedkeuring in overeenstemming met Onze Ministers die het mede aangaat.

  • 2. De goedkeuring, bedoeld in het eerste lid, kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang of indien onvoldoende is gewaarborgd dat met de beschikbare middelen het plan genoegzaam en met inachtneming van de beleidsprioriteiten, bedoeld in artikel 10, kan worden uitgevoerd.

  • 3. Het besluit tot goedkeuring, bedoeld in het eerste lid, wordt geacht te zijn genomen indien binnen vier weken na de verzending ter goedkeuring geen besluit omtrent goedkeuring of besluit tot verdaging als bedoeld in artikel 10:31, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dan wel binnen de termijn waarvoor het besluit is verdaagd, geen besluit omtrent goedkeuring is bekendgemaakt aan provinciale staten. In afwijking van artikel 10:31, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn waarmee een besluit omtrent goedkeuring kan worden verdaagd ten hoogste vier weken.

  • 4. Indien Onze Ministers hun goedkeuring onthouden aan het reconstructieplan, stellen provinciale staten, rekening houdend met de overwegingen die tot de onthouding van de goedkeuring hebben geleid, binnen een door Onze Ministers vast te stellen termijn een gewijzigd reconstructieplan vast.

  • 5. Het gewijzigde reconstructieplan, bedoeld in het vierde lid, behoeft de goedkeuring van Onze Ministers. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 6. Onze Ministers kunnen, indien provinciale staten niet binnen de termijn, bedoeld in het vierde lid, een gewijzigd reconstructieplan vaststellen of indien Onze Ministers het gewijzigde reconstructieplan niet goedkeuren, zelf het gewijzigde reconstructieplan vaststellen. In dat geval wordt van het oorspronkelijk vastgestelde reconstructieplan slechts afgeweken voorzover dit redelijkerwijs voortvloeit uit de in het vierde lid bedoelde overwegingen.

Artikel 18

  • 1. In het reconstructieplan kan worden bepaald dat, indien het belang van de reconstructie dit vordert, het reconstructieplan kan worden uitgewerkt met inachtneming van in het plan vervatte regelen. Uitwerking geschiedt in ieder geval indien een van de in artikel 11, tweede lid, onderdeel e, bedoelde maatregelen of voorzieningen herverkaveling betreft.

  • 2. Op de vaststelling van de uitwerking van het reconstructieplan zijn de artikelen 13 tot en met 17, met uitzondering van de termijn, genoemd in artikel 14, eerste lid, en van artikel 14, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde uitwerking maakt na vaststelling en voorzover vereist goedkeuring daarvan deel uit van het reconstructieplan.

Artikel 19

  • 1. De uitwerking van het reconstructieplan bevat voorzover van toepassing:

    a. de te treffen maatregelen en voorzieningen, bedoeld in artikel 11, tweede lid, onderdeel e, voorzover in het reconstructieplan is bepaald dat ten aanzien daarvan uitwerking plaats zal vinden;

    b. aanduidingen van te verwerven onroerende zaken;

    c. de aanwijzing van te onteigenen percelen of opstallen;

    d. de toewijzing van eigendom van buiten een blok gelegen:

    1°. wegen, waterlopen, dijken of kaden met de daartoe behorende kunstwerken;

    2°. gebieden van belang uit een oogpunt van natuur- en landschapsbehoud en elementen van landschappelijke, recreatieve, cultuurhistorische, aardkundige of natuurwetenschappelijke waarde;

    3°. andere voorzieningen van openbaar nut;

    e. de toewijzing en regeling van beheer en onderhoud van buiten een blok gelegen wegen, waterlopen, dijken of kaden met de daartoe behorende kunstwerken;

    f. voor elke te treffen maatregel of voorziening een raming van de kosten, alsmede een tijdschema voor de uitvoering;

    g. overige aspecten, ten aanzien waarvan in het reconstructieplan is bepaald dat uitwerking plaats zal vinden.

  • 2. Indien een van de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde maatregelen of voorzieningen herverkaveling betreft, bevat de uitwerking van het reconstructieplan tevens:

    a. de begrenzing van een of meer blokken waarbinnen herverkaveling zal plaatsvinden;

    b. een beschrijving van de in elk blok te treffen maatregelen en voorzieningen, die kunnen bevatten:

    1°. wijziging van het stelsel van wegen, waterlopen, dijken of kaden met de daarbij behorende kunstwerken,

    2°. veiligstelling, aanleg of ontwikkeling van gebieden van belang uit een oogpunt van natuur- en landschapsbehoud en elementen van landschappelijke, recreatieve, cultuurhistorische, aardkundige en natuurwetenschappelijke waarde alsmede

    3°. uitvoering van andere werken van openbaar nut;

    c. voorzover van toepassing de toewijzing van eigendom van binnen een blok gelegen:

    1°. wegen, waterlopen, dijken of kaden met de daartoe behorende kunstwerken,

    2°. gebieden van belang uit een oogpunt van natuur- en landschapsbehoud en elementen van landschappelijke, recreatieve, cultuurhistorische, aardkundige of natuurwetenschappelijke waarde,

    3°. andere voorzieningen van openbaar nut;

    d. voorzover van toepassing de toewijzing en regeling van beheer en onderhoud van binnen een blok gelegen wegen, waterlopen, dijken of kaden met de daartoe behorende kunstwerken.

  • 3. Indien voor het reconstructiegebied of delen daarvan streekplannen als bedoeld in artikel 4a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zijn vastgesteld, wordt in de uitwerking van het reconstructieplan aangegeven op welke onderdelen de uitwerking afwijkingen van zodanige streekplannen inhoudt.

  • 4. In de uitwerking van het reconstructieplan wordt aangegeven voor welke delen van het plangebied artikel 27 van toepassing is.

Artikel 20

  • 1. De toewijzing, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel d, onder 1°, onderscheidenlijk tweede lid, onderdeel c, onder 1°, geschiedt aan de daarvoor in aanmerking komende openbare lichamen of andere rechtspersonen.

  • 2. Het beheer en het onderhoud van openbare wegen met de daartoe behorende kunstwerken worden toegewezen aan de daarvoor in aanmerking komende openbare lichamen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan, indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, het onderhoud van openbare wegen worden toegewezen aan andere rechtspersonen dan openbare lichamen.

  • 4. Bij het opstellen van een ontwerp van de uitwerking van het reconstructieplan stellen gedeputeerde staten de in het eerste tot en met derde lid bedoelde openbare lichamen en rechtspersonen, voorzover deze de eigendom, het beheer of het onderhoud hadden voor de reconstructie, in de gelegenheid hun zienswijze naar voren te brengen.

  • 5. Tenzij een rechtspersoon, niet zijnde een openbaar lichaam, voor de reconstructie de eigendom, het beheer en het onderhoud van openbare wegen, waterlopen, dijken of kaden met de daartoe behorende kunstwerken had, geschiedt de toewijzing hiervan pas indien overeenstemming is verkregen met de betrokken rechtspersoon.

  • 6. De toewijzing van de eigendom, het beheer en het onderhoud van openbare wegen, waterlopen, dijken of kaden met de daartoe behorende kunstwerken geschiedt zonder geldelijke verrekening, met dien verstande dat dit in de gegeven omstandigheden niet tot onredelijke gevolgen voor het betrokken openbaar lichaam mag leiden.

  • 7. De onttrekking aan het Rijk van de eigendom, het beheer en het onderhoud van openbare wegen, waterlopen, dijken of kaden met de daartoe behorende kunstwerken, alsmede, tenzij het Rijk zodanige eigendom, beheer en onderhoud voor de reconstructie had, de toewijzing daarvan aan het Rijk, geschiedt pas indien overeenstemming is verkregen met Onze betrokken Minister.

Artikel 21

De eigendom, het beheer en het onderhoud van de gebieden en voorzieningen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel d, onder 2° en 3°, onderscheidenlijk tweede lid, onderdeel c, onder 2° en 3°, worden toegewezen aan:

a. het Rijk of

b. een ander openbaar lichaam of een andere rechtspersoon dan het Rijk, indien dit lichaam of deze rechtspersoon daarmee instemt.

Artikel 22

  • 1. Voorzover het openbaar lichaam of de rechtspersoon voorheen niet was belast met het beheer en onderhoud van openbare wegen, waterlopen, dijken of kaden met de daartoe behorende kunstwerken, gaan het beheer en onderhoud in afwijking van de artikelen 1 en 2 van de Waterstaatswet 1900 en de artikelen 18a, 19 en 20 van de Wegenwet, over op het tijdstip van bekendmaking van de uitwerking van het reconstructieplan.

  • 2. Het beheer en onderhoud van de voorzieningen, bedoeld in het eerste lid, gaan over op een later tijdstip dan bedoeld in het eerste lid indien:

    a. aan bestaande voorzieningen verbeteringswerken worden uitgevoerd of

    b. het nieuwe voorzieningen betreft.

    Gedeputeerde staten van de provincie waar de betrokken voorzieningen geheel of grotendeels zijn gelegen, in voorkomend geval in overeenstemming met gedeputeerde staten van de provincies waar de betrokken voorzieningen mede zijn gelegen, bepalen in voorkomend geval dat tijdstip.

Artikel 23

  • 1. Tot het tijdstip, bedoeld in artikel 22, eerste of tweede lid, berust het beheer en het onderhoud van de bestaande openbare wegen, waterlopen, dijken of kaden met de daartoe behorende kunstwerken bij de beheers- en onderhoudsplichtigen die voor de reconstructie daarmee belast waren.

  • 2. In afwijking van het eerste lid berust het beheer en het onderhoud bij gedeputeerde staten van de provincie waarbinnen de in het eerste lid bedoelde voorzieningen geheel of voor het grootste deel zijn gelegen indien het betreft verbetering van deze voorzieningen, vanaf het tijdstip waarop gedeputeerde staten opdracht geven tot de uitvoering van de verbeteringswerken tot het tijdstip, bedoeld in artikel 22, eerste of tweede lid.

  • 3. Het beheer en het onderhoud van nieuwe voorzieningen als bedoeld in het eerste lid, berust bij gedeputeerde staten van de provincie waarbinnen deze voorzieningen geheel of voor het grootste deel zijn gelegen tot het tijdstip, bedoeld in artikel 22, eerste of tweede lid.

Artikel 24

  • 1. De wegen met de daartoe behorende kunstwerken die voorheen voor het openbaar verkeer waren opengesteld en niet in de uitwerking van het reconstructieplan zijn opgenomen, zijn in afwijking van de artikelen 8 en 9 van de Wegenwet door het enkele feit van de niet-opneming aan het openbaar verkeer onttrokken.

  • 2. Aan wegen met de daartoe behorende kunstwerken die in de uitwerking van het reconstructieplan zijn opgenomen maar die voorheen niet voor het openbaar verkeer waren opengesteld, is in afwijking van de artikelen 4 en 5 van de Wegenwet door het enkele feit van opneming de bestemming van openbare weg gegeven.

  • 3. De in het eerste en tweede lid genoemde rechtsgevolgen gaan in op het tijdstip van bekendmaking van de uitwerking van het reconstructieplan.

  • 4. In afwijking van het derde lid kunnen gedeputeerde staten van de provincie waar de betrokken wegen met de daartoe behorende kunstwerken geheel of grotendeels zijn gelegen, in voorkomend geval in overeenstemming met gedeputeerde staten van de provincies waar de betrokken wegen en kunstwerken mede zijn gelegen, besluiten dat de in dat lid bedoelde rechtsgevolgen ingaan op een ander, door hen te bepalen tijdstip, dat voor de onderscheiden wegen met de daartoe behorende kunstwerken, verschillend kan zijn.

Artikel 25

  • 1. Geen wijziging wordt gebracht in de rechten en in de gebruikstoestand ten aanzien van:

    a. begraafplaatsen, crematoria en bewaarplaatsen als bedoeld in onderscheidenlijk de artikelen 23, 49 en 62, eerste lid, onder c, van de Wet op de lijkbezorging;

    b. gesloten begraafplaatsen dan wel graven of grafkelders als bedoeld in artikel 85 van de Wet op de lijkbezorging, binnen de termijnen en anders dan op de wijze, omschreven in artikel 46, tweede en derde lid, van die wet.

  • 2. Zonder instemming van Onze Minister van Defensie wordt geen wijziging gebracht in de gebruikstoestand van onroerende zaken die een militaire bestemming hebben.

  • 3. Zonder toestemming van de eigenaar wordt geen wijziging gebracht in diens recht ten aanzien van gebouwen, behoudens in geval van onteigening als bedoeld in artikel 122 van de onteigeningswet.

Artikel 26

  • 1. Het reconstructieplan kan worden gewijzigd.

  • 2. Onze Ministers kunnen gedeputeerde staten om zwaarwegende redenen van algemeen belang verzoeken een wijziging van het reconstructieplan voor te bereiden. Artikel 12, derde lid, tweede en derde volzin, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De artikelen 13 tot en met 25, met uitzondering van de termijn, genoemd in artikel 14, eerste lid, en van artikel 14, tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op wijziging van het reconstructieplan.

Artikel 27

  • 1. Voor in het reconstructieplan overeenkomstig artikel 11, zesde lid, of artikel 19, vierde lid, aangewezen delen van het reconstructiegebied geldt het reconstructieplan als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Artikel 21, vierde tot en met zesde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is niet van toepassing. Het reconstructieplan geldt voor die delen van het reconstructiegebied niet meer als voorbereidingsbesluit indien voor de desbetreffende onderdelen van het reconstructiegebied een bestemmingsplan in overeenstemming met het reconstructieplan van kracht is geworden.

  • 2. Artikel 50 van de Woningwet is niet van toepassing op aanvragen om een bouwvergunning ter uitvoering van de in het eerste lid bedoelde delen van het reconstructieplan.

  • 3. Voorzover de in het eerste lid bedoelde delen van het reconstructieplan en het bestemmingsplan niet met elkaar in overeenstemming zijn, geldt het reconstructieplan voor de uitvoering daarvan als een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

  • 4. Voorzover een bestemmingsplan of een ander besluit een aanlegvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vereist, geldt zodanige eis niet voor de uitvoering van werken en werkzaamheden ter uitvoering van het reconstructieplan in de in het eerste lid bedoelde delen van het reconstructiegebied.

  • 5. Voorschriften in een leefmilieuverordening als bedoeld in artikel 9, derde lid, van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing, blijven buiten toepassing voor de uitvoering van werken, werkzaamheden en bouwwerken en voor het gebruik van gronden en opstallen ter uitvoering van de in het eerste lid bedoelde delen van een reconstructieplan, voorzover deze delen van het reconstructieplan en die voorschriften niet met elkaar in overeenstemming zijn.

Artikel 28

Het reconstructieplan, alsmede een uitwerking of wijziging van een reconstructieplan, wordt onverwijld na de goedkeuring of, in het in artikel 16, derde lid, of 17, zesde lid, bedoelde geval, na de vaststelling door Onze Ministers, bekendgemaakt.

Artikel 29

  • 1. Tegen een besluit tot vaststelling, wijziging of uitwerking van het reconstructieplan kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

  • 2. Het besluit tot goedkeuring, bedoeld in artikel 17, eerste of vijfde lid, maakt voor de toepassing van het eerste lid, deel uit van het daaraan ten grondslag liggende besluit tot vaststelling, wijziging of uitwerking van het reconstructieplan.

  • 3. In afwijking van de artikelen 27, eerste en tweede lid, 28, zevende lid, en 29, negende lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kunnen geen bedenkingen of kan geen beroep worden ingediend tegen die onderdelen van een bestemmingsplan die voortvloeien uit een bekendgemaakt reconstructieplan.

TITEL 5. SCHADEVERGOEDING

Artikel 30

  • 1. Voorzover een belanghebbende ten gevolge van de vaststelling van een reconstructieplan schade lijdt of zal lijden die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, kennen gedeputeerde staten op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de vaststelling van een uitwerking of een wijziging van een reconstructieplan.

  • 3. Aan de belanghebbende wordt op aanvraag een door gedeputeerde staten te bepalen voorschot op de schadevergoeding toegekend.

  • 4. In dit artikel wordt verstaan onder gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van de provincie waar de in het reconstructieplan opgenomen maatregel of voorziening waardoor de schade optreedt, ten aanzien van de belanghebbende wordt getroffen.

TITEL 6. PROGRAMMERING VAN DE UITVOERING

Artikel 31

  • 1. Gedeputeerde staten stellen per onderscheiden reconstructieplan een uitvoeringsprogramma vast.

  • 2. Het uitvoeringsprogramma wordt vastgesteld voor een daarbij bepaald tijdvak.

  • 3. Het uitvoeringsprogramma, bedoeld in het eerste lid, bevat in ieder geval per reconstructieplan:

    a. een zo nauwkeurig mogelijke opsomming van voorgenomen activiteiten voor het tijdvak waarop het uitvoeringsprogramma betrekking heeft;

    b. een zo nauwkeurig mogelijke raming van de kosten van de onder a bedoelde activiteiten;

    c. een zo nauwkeurig mogelijk inzicht in de wijze van financiering van die activiteiten.

  • 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, na overleg met gedeputeerde staten van de provincies die het aangaat, nadere regels worden gesteld voor het uitvoeringsprogramma, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 32

Gedeputeerde staten bezien, in voorkomend geval tezamen met gedeputeerde staten van de andere provincies waarin het reconstructiegebied mede is gelegen, tenminste eenmaal in de twee jaar of een uitvoeringsprogramma als bedoeld in artikel 31, eerste lid, wijziging behoeft.

Artikel 33

  • 1. Een uitvoeringsprogramma als bedoeld in artikel 31, gaat vergezeld van een bestuursovereenkomst tussen in ieder geval Onze Ministers en gedeputeerde staten van de provincies waarin het desbetreffende reconstructiegebied is gelegen.

  • 2. In de bestuursovereenkomst, bedoeld in het eerste lid, zijn in ieder geval opgenomen:

    a. de beleidsintenties en beleidsinspanningen van partijen ten behoeve van de realisatie van het uitvoeringsprogramma;

    b. de bedragen tot welke partijen ten hoogste bijdragen in de financiering van de in het uitvoeringsprogramma opgenomen activiteiten, in het perspectief van het tijdvak waarvoor het uitvoeringsprogramma is vastgesteld, met inachtneming van artikel 31;

    c. regels voor de voortgangsbewaking van de uitvoering en de wijze waarop daarover wordt gerapporteerd;

    d. regels voor de evaluatie van het uitvoeringsprogramma na afloop van het tijdvak waarvoor het uitvoeringsprogramma is vastgesteld;

    e. in voorkomend geval de wijzigingen die naar aanleiding van het uitvoeringsprogramma moeten worden aangebracht in het voor het desbetreffende reconstructiegebied geldende plan voor plattelandsontwikkeling, zoals dat door de Commissie van de Europese Gemeenschappen is goedgekeurd overeenkomstig artikel 44, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van de Europese Unie van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen (PbEG L 160).

Artikel 34

Indien een uitvoeringsprogramma wordt gewijzigd, bezien Onze Ministers en gedeputeerde staten die het aangaat, tevens of de bestuursovereenkomst, bedoeld in artikel 33, wijziging behoeft en wijzigen deze zo nodig.

Artikel 34a

  • 1. Voorzover naar aanleiding van een uitvoeringsprogramma of een wijziging daarvan wijzigingen noodzakelijk zijn in een plan voor plattelandsontwikkeling als bedoeld in artikel 33, tweede lid, onderdeel e, die ingevolge het bepaalde in artikel 35, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1750/1999 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 23 juli 1999 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) (PbEG L 214), de goedkeuring behoeven van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, kan Onze Minister de doorgeleiding ter goedkeuring van de wijziging van het plan voor plattelandsontwikkeling gedurende ten hoogste twaalf maanden na de vaststelling van de bestuursovereenkomst, die op het desbetreffende uitvoeringsprogramma of een wijziging daarvan betrekking heeft, maar uiterlijk tot de datum, bedoeld in het tweede lid, aanhouden.

  • 2. Onze Minister bepaalt in elk kalenderjaar een datum waarop wijzigingen van plannen voor plattelandsontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, in voorkomend geval na samenvoeging met andere wijzigingen in zodanige plannen die krachtens de in het eerste lid bedoelde verordening de goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen behoeven, aan de Commissie zullen worden aangeboden. Hiervan doet hij mededeling in de Staatscourant en aan gedeputeerde staten van alle provincies.

Artikel 35

  • 1. Onze Ministers storten jaarlijks de geldmiddelen die in het betrokken begrotingsjaar beschikbaar zullen zijn voor de reconstructie in het door de Stichting Groenfonds te 's-Gravenhage beheerde groenfonds.

  • 2. De Stichting Groenfonds reserveert de in het eerste lid bedoelde middelen ten behoeve van de reconstructie, overeenkomstig door Onze Ministers gegeven aanwijzingen.

TITEL 7. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 36

  • 1. Met ingang van het tijdstip waarop het ontwerp van het reconstructieplan ter inzage is gelegd tot het tijdstip waarop het reconstructieplan voor de betrokken onroerende zaken is verwezenlijkt, is het behoudens ontheffing verboden handelingen te verrichten die de verwezenlijking van het reconstructieplan ernstig belemmeren. De ontheffing wordt verleend door gedeputeerde staten van de provincie waar de betrokken onroerende zaken geheel of grotendeels zijn gelegen.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing bij wijziging of uitwerking van het reconstructieplan.

  • 3. Na bekendmaking van het reconstructieplan, of de wijziging of uitwerking daarvan, is het behoudens ontheffing eigenaren en gebruiksgerechtigden van tot een blok behorende onroerende zaken verboden handelingen te verrichten, of handelingen die door een normale bedrijfsvoering worden geëist achterwege te laten, indien daardoor de waarde van hun onroerende zaken zou veranderen. De tweede volzin van het eerste lid is van toepassing.

  • 4. Indien de verandering van de waarde, bedoeld in het derde lid, een waardevermeerdering betreft, behoeft deze niet te worden vergoed, tenzij deze vermeerdering het gevolg is van handelingen waarvoor ontheffing is verleend.

  • 5. Voor de toepassing van dit artikel worden niet verstaan onder handelingen: besluiten als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht, of feitelijke handelingen ter uitvoering daarvan.

HOOFDSTUK 3. DE UITVOERING

TITEL 1. INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 37

  • 1. Zodra een reconstructieplan of een uitwerking of wijziging daarvan is bekendgemaakt, kan de uitvoering hiervan ter hand worden genomen.

  • 2. Voorzover niet anders is bepaald, zijn gedeputeerde staten belast met de uitvoering van het reconstructieplan.

  • 3. De uitvoering geschiedt met inachtneming van het reconstructieplan en het uitvoeringsprogramma, bedoeld in artikel 31, eerste lid.

Artikel 38

  • 1. Gedeputeerde staten kunnen besluiten het reconstructieplan in delen in uitvoering te nemen.

  • 2. Gedeputeerde staten kunnen besluiten delen als bedoeld in het eerste lid, bij voorrang in uitvoering te nemen.

  • 3. Gedeputeerde staten kunnen besluiten bepaalde maatregelen of voorzieningen slechts in uitvoering te nemen, indien tussen gedeputeerde staten en een ander openbaar lichaam dan het Rijk overeenstemming is verkregen over de geldelijke bijdrage van het lichaam in de kosten van deze maatregel of voorziening, en over de voorwaarden waaronder de vergoeding van deze kosten zal plaatsvinden.

TITEL 2. COÖRDINATIE VAN BESLUITVORMING

Artikel 39

In deze titel wordt verstaan onder gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van de provincie waar de activiteiten, waarop de aanvragen betrekking hebben, geheel of in hoofdzaak plaatsvinden of zullen plaatsvinden.

Artikel 40

  • 1. Indien in het kader van de uitvoering van het reconstructieplan aanvragen zijn ingediend tot het geven van met elkaar samenhangende besluiten, kunnen gedeputeerde staten een gecoördineerde behandeling van die aanvragen bevorderen.

  • 2. Gedeputeerde staten zijn gehouden een gecoördineerde behandeling van aanvragen als bedoeld in het eerste lid, te bevorderen wanneer een van de betrokken bestuursorganen dan wel de aanvrager of een van de aanvragers dat aanvraagt.

  • 3. Gedeputeerde staten zijn voorts gehouden op aanvraag van degene die voornemens is een of meer aanvragen te doen als bedoeld in het eerste lid, een gecoördineerde voorbereiding van die aanvragen te bevorderen.

  • 4. Indien gedeputeerde staten toepassing geven aan het eerste, tweede of derde lid, delen zij dit onverwijld schriftelijk mede aan de aanvrager of aanvragers en elk der andere bestuursorganen waartoe een of meer van de aanvragen mocht zijn gericht.

Artikel 41

  • 1. In geval van gecoördineerde behandeling van aanvragen is de in de paragrafen 3.5.2 tot en met 3.5.5 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing op de voorbereiding van de besluiten, bedoeld in artikel 40, eerste lid, met dien verstande dat gedeputeerde staten het bestuursorgaan zijn dat is belast met deze procedure.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde procedure treedt in de plaats van de bij of krachtens enig ander wettelijk voorschrift voor die besluiten bepaalde procedure.

  • 3. Als datum van ontvangst van de aanvragen geldt de datum waarop de laatste daarvan is ontvangen. Indien het ontwerp van het besluit op een aanvraag al overeenkomstig artikel 3:19, eerste lid, tweede volzin, van de Algemene wet bestuursrecht is toegezonden, blijft de eerste volzin van dat artikellid met betrekking tot die aanvraag buiten toepassing.

  • 4. Gedeputeerde staten delen de datum, bedoeld in het derde lid, onverwijld mede aan de aanvrager of aanvragers en aan elk der andere bestuursorganen waaraan een of meer van de aanvragen mocht zijn gericht, onder vermelding van de datum waarop de laatste aanvraag is ontvangen. Het bevoegd gezag stelt een aantekening terzake op het geschrift waarbij de aanvraag is ingediend.

  • 5. Gedeputeerde staten dragen ervoor zorg dat:

    a. van de ontwerpen van de betrokken besluiten gezamenlijk overeenkomstig artikel 3:19 van de Algemene wet bestuursrecht mededeling wordt gedaan;

    b. de gelegenheid tot het mondeling inbrengen van bedenkingen overeenkomstig artikel 3:25 van de Algemene wet bestuursrecht wordt gegeven met betrekking tot de ontwerpen van de betrokken besluiten gezamenlijk;

    c. van de besluiten tot verlenging van de beslistermijn, bedoeld in artikel 3:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gezamenlijk overeenkomstig artikel 3:29, derde lid, van die wet mededeling wordt gedaan;

    d. de betrokken besluiten gezamenlijk overeenkomstig de artikelen 3:41 tot en met 3:44 van de Algemene wet bestuursrecht worden bekendgemaakt en medegedeeld.

Artikel 42

  • 1. Gedeputeerde staten kunnen van de bestuursorganen die bevoegd zijn te besluiten op de aanvragen waarover de in artikel 40 bedoelde coördinatie zich uitstrekt, alsmede van de bij de besluiten betrokken adviseurs de medewerking vorderen die voor het welslagen van de coördinatie nodig is.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde bestuursorganen en adviseurs zijn gehouden de van hen gevorderde medewerking te verlenen.

Artikel 43

  • 1. De bestuursorganen die bevoegd zijn te besluiten op de aanvragen waarover de in artikel 40 bedoelde coördinatie zich uitstrekt, nemen de in dat artikel bedoelde besluiten binnen drie maanden na de datum, bedoeld in artikel 41, derde lid, en zenden deze besluiten onverwijld toe aan gedeputeerde staten.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde termijn treedt in de plaats van de bij of krachtens enig ander wettelijk voorschrift voor die besluiten bepaalde termijn.

  • 3. Indien een bestuursorgaan als bedoeld in het eerste lid, niet of niet tijdig een besluit aan gedeputeerde staten zendt, kunnen gedeputeerde staten een besluit op de desbetreffende aanvraag nemen. In dat geval treedt hun besluit in de plaats van het besluit van het in eerste aanleg bevoegde bestuursorgaan. Indien gedeputeerde staten voornemens zijn zelf een besluit op de aanvraag te nemen, plegen zij overleg met het bestuursorgaan dat in eerste aanleg bevoegd is op de aanvraag te beslissen.

  • 4. Het derde lid is niet van toepassing indien een van Onze betrokken Ministers het bevoegde bestuursorgaan is.

Artikel 44

Tegen een besluit genomen met toepassing van de artikelen 40 tot en met 43 kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

TITEL 3. DOORWERKING VAN HET RECONSTRUCTIEPLAN IN BESLUITEN

Artikel 45

Het bestuursorgaan dat bevoegd is te besluiten op een aanvraag die wordt ingediend in het kader van de uitvoering van het reconstructieplan, neemt hierbij het reconstructieplan in acht.

Artikel 46

Geen subsidies worden verstrekt indien de verstrekking daarvan strijdig zou zijn met het reconstructieplan.

TITEL 4. GEBRUIKSVERBODEN

Artikel 47

  • 1. Ten aanzien van gebieden die daartoe in het reconstructieplan zijn aangewezen, kunnen provinciale staten van de provincie waar de betrokken gebieden zijn gelegen, in voorkomend geval in overeenstemming met provinciale staten van de provincies waar de betrokken gebieden mede, maar niet in hoofdzaak zijn gelegen, bij provinciale verordening bepalen dat het met ingang van een bij zodanige verordening te bepalen tijdstip verboden is in de desbetreffende gebieden gelegen opstallen voor in die verordening vastgestelde doeleinden te gebruiken of met het oog op zodanige doeleinden anders te gebruiken dan onder in die verordening te stellen regels, voorzover dit bijdraagt aan de doelstellingen, bedoeld in artikel 4.

  • 2. De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen slechts worden gesteld in het belang van de uitvoering van het reconstructieplan.

  • 3. Gedeputeerde staten van de provincie waar de betrokken opstallen zijn gelegen, kunnen ontheffing verlenen van een verbod als bedoeld in het eerste lid. Aan deze ontheffing kunnen voorschriften of beperkingen worden verbonden.

  • 4. Voorzover een belanghebbende ten gevolge van de toepassing van het eerste lid schade lijdt of zal lijden die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kennen gedeputeerde staten op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

  • 5. Aan de belanghebbende wordt op aanvraag een door gedeputeerde staten te bepalen voorschot op de schadevergoeding toegekend.

TITEL 5. VOORZIENINGEN VAN OPENBAAR NUT

Artikel 48

  • 1. Na bekendmaking van het reconstructieplan of een uitwerking of wijziging daarvan wordt op een door gedeputeerde staten te bepalen tijdstip een akte ter zake van de toewijzing, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel d, opgemaakt door een door gedeputeerde staten aan te wijzen notaris en ondertekend door de voorzitter van gedeputeerde staten en de griffier, bedoeld in artikel 97 van de Provinciewet.

  • 2. Door de inschrijving van de akte in de openbare registers wordt de daarin omschreven eigendom verkregen.

  • 3. Voorzover tegen het reconstructieplan of een uitwerking of wijziging daarvan beroep is ingesteld betreffende de in het eerste lid bedoelde toewijzing, doen gedeputeerde staten van de uitspraak in beroep mededeling door toezending, ter inschrijving in de openbare registers, aan het desbetreffende kantoor van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers:

    a. indien door de uitspraak in beroep de eigendom aan een ander wordt toegewezen dan in de in het eerste lid bedoelde akte is vermeld;

    b. indien de in artikel 90 bedoelde ruilakte is ingeschreven in de openbare registers en door de uitspraak in beroep de eigendom aan een ander wordt toegewezen dan in de ruilakte is vermeld.

  • 4. Door inschrijving van de uitspraak in beroep in de openbare registers wordt de in die uitspraak omschreven eigendom verkregen door de in die uitspraak genoemde openbare lichamen of andere rechtspersonen.

TITEL 6. HERVERKAVELING

AFDELING 1. ALGEMEEN

Artikel 49

De in deze titel geregelde procedure wordt gevolgd indien herverkaveling als een van de in artikel 11, tweede lid, onderdeel e, bedoelde maatregelen of voorzieningen in het reconstructieplan is opgenomen.

Artikel 50
  • 1. Voorzover niet anders bepaald, wordt in deze titel verstaan onder gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van de provincie waarin het blok waarbinnen herverkaveling zal plaatsvinden geheel of grotendeels is gelegen.

  • 2. Indien het blok waarbinnen herverkaveling zal plaatsvinden in meer dan één provincie is gelegen, nemen gedeputeerde staten de besluiten, bedoeld in de artikelen 55, 56, eerste lid, 58 en 73, tweede lid, in overeenstemming met gedeputeerde staten van de andere provincies waarin het blok mede gelegen is.

AFDELING 2. UITVOERING VAN WERKEN

Artikel 51
  • 1. Binnen een blok kunnen op de terreinen metingen en waarnemingen worden verricht en tekens worden gesteld, houtgewas worden geplant en gekapt en zoden, aarde, grind en andere specie aan de terreinen worden onttrokken of daarop worden neergelegd.

  • 2. Binnen een blok kunnen werken worden uitgevoerd met betrekking tot de ontsluiting, waterbeheersing, inrichting en profielopbouw der gronden.

  • 3. Binnen een blok kunnen opstallen worden afgebroken, verbouwd, verplaatst, gebouwd of herbouwd, indien dit naar het oordeel van gedeputeerde staten van de provincie waar de betrokken opstal is gelegen, nodig is ter verwezenlijking van het reconstructieplan of een gedeelte daarvan.

  • 4. De uitvoering van de werken, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, wordt niet ter hand genomen voordat gedeputeerde staten van de provincie waar de betrokken onroerende zaak is gelegen, een gedetailleerde beschrijving hebben gemaakt van die onroerende zaak.

Artikel 52
  • 1. Gedeputeerde staten van de provincie waar de betrokken werken geheel of voor het grootste deel worden uitgevoerd, kunnen bepalen dat met name genoemde werken worden uitgevoerd door openbare lichamen die met het beheer of onderhoud daarvan zijn belast of vermoedelijk zullen worden belast, waarbij een doelmatig verband met andere werken zo veel mogelijk verzekerd zal zijn.

  • 2. Omtrent de uitvoering van werken waarvan het beheer en het onderhoud vermoedelijk ten laste van het Rijk zullen komen, beslist Onze daarbij betrokken Minister, gedeputeerde staten van de in het eerste lid bedoelde provincie gehoord.

Artikel 53

Voorzover toepassing is gegeven aan artikel 56, derde lid, kunnen het Rijk en de in dat lid bedoelde openbare lichamen en rechtspersonen op de aan hen in tijdelijk gebruik gegeven gronden alle werkzaamheden verrichten of doen verrichten, die zij nodig achten ter verwezenlijking van de in het reconstructieplan omschreven doeleinden.

Artikel 54
  • 1. De eigenaar van een onroerende zaak of degene aan wie een beperkt recht toebehoort, moet dulden dat de werken, bedoeld in de artikelen 51 tot en met 53, worden uitgevoerd en dat daartoe zijn gebouwen en terreinen worden betreden. Het tweede lid van artikel 13 is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Voorzover een belanghebbende ten gevolge van de toepassing van de artikelen 51 tot en met 53 schade lijdt of zal lijden die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kennen gedeputeerde staten op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

  • 3. Aan de belanghebbende wordt op aanvraag een door gedeputeerde staten te bepalen voorschot op de schadevergoeding toegekend.

  • 4. In dit artikel wordt verstaan onder gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van de provincie waar de gronden die worden betreden of waarop de in het eerste lid bedoelde werken worden uitgevoerd, geheel of grotendeels zijn gelegen.

AFDELING 3. WIJZIGING BLOKGRENZEN

Artikel 55

Zonder dat wijziging van het reconstructieplan vereist is, kunnen gedeputeerde staten de grenzen van het blok wijzigen tot het tijdstip waarop het ontwerp van het ruilplan overeenkomstig artikel 75, eerste lid, ter inzage wordt gelegd.

AFDELING 4. TIJDELIJK GEBRUIK

Artikel 56
  • 1. Indien het belang van de reconstructie zulks vordert, kunnen gedeputeerde staten besluiten tot een blok behorende gronden tijdelijk in gebruik te geven. Artikel 54 is van overeenkomstige toepassing op degene aan wie de betrokken grond tijdelijk in gebruik wordt gegeven.

  • 2. Met betrekking tot het tijdelijk in gebruik geven van gronden zijn de ter zake van pacht geldende wettelijke bepalingen niet van toepassing.

  • 3. De gronden, bedoeld in het eerste lid, kunnen mede omvatten gronden die met toepassing van artikel 67, eerste lid, onderdelen c en d, worden toegewezen aan het Rijk, openbare lichamen en rechtspersonen.

Artikel 57
  • 1. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in artikel 56, eerste lid. De termijn van terinzagelegging bedraagt in afwijking van artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vier weken.

  • 2. Tegelijk met de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geven gedeputeerde staten bij aangetekende brief kennis van de terinzagelegging en van de zakelijke inhoud van het ontwerp van het besluit aan de bij hen bekende belanghebbenden, waaronder voorzover van toepassing in ieder geval worden begrepen:

    a. zij die met betrekking tot de gronden, bedoeld in artikel 56, eerste lid, voorkomen op de lijst van rechthebbenden, bedoeld in artikel 60, welke onderdeel uitmaakt van het voor het desbetreffende blok in voorbereiding zijnde of vastgestelde ruilplan;

    b. zij die overeenkomstig artikel 76, eerste of tweede lid, een pachtovereenkomst met betrekking tot de gronden, bedoeld in artikel 56, eerste lid, ter registratie hebben ingezonden, alsmede

    c. de wederpartij, bedoeld in artikel 76, vijfde lid.

  • 3. Tot uiterlijk twee weken na de afloop van de termijn van terinzagelegging, bedoeld in het eerste lid, kunnen belanghebbenden hun zienswijze over het ontwerp van het besluit naar voren brengen.

  • 4. Indien gedeputeerde staten in overeenstemming met gedeputeerde staten van de andere provincies waarin het blok mede gelegen is, voornemens zijn naar aanleiding van de naar voren gebrachte zienswijzen het besluit vast te stellen in afwijking van het ontwerp, trachten zij op een wijze die hun het meest doelmatig voorkomt met alle belanghebbenden die het aangaat overeenstemming te bereiken.

AFDELING 5. HET RUILPLAN EN DE LIJST DER GELDELIJKE REGELINGEN

Paragraaf 1. Algemeen
Artikel 58

Gedeputeerde staten stellen op basis van het reconstructieplan voor ieder blok een ruilplan en een lijst der geldelijke regelingen vast met inachtneming van het bepaalde in deze afdeling.

Artikel 59

Het ruilplan bevat:

a. een lijst van rechthebbenden en

b. een plan van toedeling.

Paragraaf 2. De lijst van rechthebbenden
Artikel 60

De lijst van rechthebbenden vermeldt voor de gronden binnen het blok zo volledig mogelijk ten aanzien van alle rechthebbenden de aard en omvang van het door hen ingebrachte recht.

Artikel 61

De lijst van rechthebbenden wordt opgemaakt aan de hand van de kadastrale registratie, bedoeld in artikel 48 van de Kadasterwet, alsmede aan de hand van de openbare registers.

Paragraaf 3. Het plan van toedeling
Artikel 62
  • 1. Het plan van toedeling bevat:

    a. de kavelindeling;

    b. de toedeling van rechten;

    c. de begrenzing van de eigendom van de openbare wegen, waterlopen, dijken of kaden met de daarbij behorende kunstwerken, en van de overige voorzieningen van algemeen belang;

    d. de te handhaven, op te heffen en te vestigen pachtverhoudingen, onder vermelding van de in artikel 65, tweede lid, bedoelde bepalingen inzake de duur en verlengbaarheid van de pachtovereenkomst;

    e. de in artikel 71 bedoelde regeling, opheffing of vestiging van de beperkte rechten, het recht van huur en de lasten die met betrekking tot de onroerende zaken bestaan en

    f. de bepalingen inzake de ingebruikneming van de kavels.

  • 2. Het plan van toedeling heeft uitsluitend betrekking op de gronden gelegen in het blok.

  • 3. Bij de opstelling van het plan van toedeling houden gedeputeerde staten en gedeputeerde staten van de andere provincies waarin het blok mede gelegen is, rekening met de uitgangspunten, bedoeld in artikel 74.

Artikel 63
  • 1. Iedere eigenaar heeft aanspraak op het verkrijgen van een recht van dezelfde aard als hij had op de in een blok gelegen onroerende zaken.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde aanspraak bestaat niet ten aanzien van rechten op onroerende zaken die voor de verwezenlijking van het reconstructieplan ter onteigening zijn aangewezen.

  • 3. Voorzover het belang van de reconstructie zich hiertegen niet verzet, wordt aan iedere eigenaar een recht toegedeeld met betrekking tot onroerende zaken van gelijke hoedanigheid en gebruiksbestemming als door hem is ingebracht.

  • 4. Bij ministeriële regeling worden nadere regelen gesteld omtrent de in het derde lid bedoelde gelijke hoedanigheid en gebruiksbestemming.

Artikel 64
  • 1. Iedere pachter heeft aanspraak op het verkrijgen van een recht van dezelfde aard als hij had op de in een blok gelegen onroerende zaken.

  • 2. De artikelen 63, tweede tot en met vierde lid, 67 en 69 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor «eigenaar» wordt gelezen: pachter.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde aanspraak bestaat slechts indien de pachtovereenkomst overeenkomstig artikel 76, eerste lid, aan gedeputeerde staten ter registratie is ingezonden.

Artikel 65
  • 1. Bestaande pachtverhoudingen blijven zo veel mogelijk gehandhaafd. Wanneer het belang van de herverkaveling zulks dringend vordert, kan bij het ruilplan een bestaande pachtverhouding worden opgeheven en een nieuwe pachtverhouding worden gevestigd in dier voege dat aan een verpachter een pachter uit de in artikel 64 bedoelde pachters wordt toegewezen.

  • 2. Het ruilplan bepaalt tot welk tijdstip de uit een nieuw gevestigde pachtverhouding voortvloeiende pachtovereenkomst zal gelden en of deze overeenkomst, indien deze voor kortere dan de wettelijke duur zal gelden, voor verlenging vatbaar zal zijn. Daarbij wordt er zorg voor gedragen dat de pachter en de verpachter zo veel mogelijk dezelfde aanspraken houden als zij aan de opgeheven pachtverhouding konden ontlenen.

Artikel 66

Elke kavel wordt zo gevormd dat deze:

a. uitweg heeft op een openbare land- of waterweg en zo mogelijk daaraan grenst en

b. indien mogelijk en zo nodig de gelegenheid tot behoorlijke afwatering heeft.

Artikel 67
  • 1. Bij elk blok wordt de totale oppervlakte van alle in het blok opgenomen gronden tot een maximum van vijf procent verminderd met de oppervlakte van de bij de herverkaveling betrokken gronden:

    a. die in het belang van de herverkaveling benodigd zijn voor het tot stand brengen of verbeteren van openbare wegen en waterlopen;

    b. die benodigd zijn voor de aanleg van de met die wegen en waterlopen samenhangende voorzieningen;

    c. die benodigd zijn voor de veiligstelling, aanleg of ontwikkeling van gebieden van belang uit een oogpunt van natuur- en landschapsbehoud en elementen van landschappelijke, recreatieve, cultuurhistorische, aardkundige en natuurwetenschappelijke waarde van het blok;

    d. die anderszins bestemd zijn voor voorzieningen van openbaar nut.

  • 2. Iedere eigenaar heeft aanspraak op een oppervlakte in kavels die gelijk is aan de oppervlakte van de door hem ingebrachte kavels verminderd met het percentage waarmee de totale oppervlakte van alle in het blok opgenomen gronden ingevolge het eerste lid is verminderd.

  • 3. De totale oppervlakte, bedoeld in het tweede lid, is de oppervlakte van alle in het blok opgenomen gronden, verminderd met de oppervlakte van de voor de verwezenlijking van het reconstructieplan ter onteigening aangewezen gronden.

  • 4. Van het tweede lid kan worden afgeweken indien toepassing van dit lid de totstandkoming van een behoorlijke herverkaveling in de weg zou staan. Deze afwijking mag, tegen de wil van de eigenaar en van degene die op de onroerende zaak een recht van hypotheek of grondrente heeft, niet meer bedragen dan vijf procent van de oppervlakte waarop de eigenaar ingevolge het tweede lid aanspraak heeft.

Artikel 68
  • 1. Toewijzing van gronden voor doeleinden van openbaar nut, voorzover daarin is voorzien door middel van toepassing van artikel 67, eerste lid, onderdeel c of d, vindt plaats tegen betaling van een tussen gedeputeerde staten, in overeenstemming met gedeputeerde staten van de andere provincies waarin het blok mede gelegen is, en het Rijk, een ander openbaar lichaam of een andere rechtspersoon overeengekomen bedrag, dat niet minder bedraagt dan de werkelijke waarde van de grond.

  • 2. Indien de toewijzing grond betreft ten aanzien waarvan de eigenaar of pachter een beroep heeft gedaan op artikel 69, eerste lid, vindt deze toewijzing in afwijking van het eerste lid plaats tegen betaling van een bedrag dat gelijk is aan de in die bepaling omschreven vergoeding, met dien verstande dat indien dit bedrag lager zou zijn dan de werkelijke waarde van de grond, toewijzing plaatsvindt tegen deze werkelijke waarde.

  • 3. Behoudens in het geval van artikel 69, eerste lid, wordt het door het openbaar lichaam of een andere rechtspersoon betaalde bedrag in mindering gebracht op de ingevolge artikel 93, derde lid, ten laste van de eigenaren vallende uitgaven.

Artikel 69
  • 1. Voorzover dit bijdraagt aan de reconstructie, ontvangt de eigenaar van onroerende zaken die zijn begrepen in de voornemens inzake de toewijzing, bedoeld in artikel 19, tweede lid, onderdeel c, onder 2° en 3°, voorzover zulks geschiedt met toepassing van artikel 67, eerste lid, onderdeel c of d, voor die zaken op aanvraag in afwijking van artikel 67, tweede lid, een algehele vergoeding in geld.

  • 2. In het ruilplan kan worden bepaald dat een eigenaar, in afwijking van artikel 67, tweede lid, een algehele vergoeding in geld zal ontvangen indien de oppervlakte van zijn in een blok gelegen onroerende zaken zo gering is dat de toepassing van artikel 67, tweede lid, zou leiden tot de vorming van een niet behoorlijk te exploiteren kavel en hij geen redelijk belang heeft bij het verkrijgen van een zodanige kavel.

  • 3. In afwijking van artikel 67, tweede lid, vervalt de in dat lid bedoelde aanspraak, indien aan de eigenaar op aanvraag een subsidie is verstrekt ter zake van het laten vervallen van die aanspraak.

Artikel 70

In het plan van toedeling kunnen met toestemming van hen die bevoegd zijn te beschikken over niet in het blok gelegen onroerende zaken, regelingen worden opgenomen over grenswijzigingen, burenrechten en erfdienstbaarheden.

Artikel 71
  • 1. Voorzover de onroerende zaken in het plan van toedeling zijn opgenomen, worden de niet onder artikel 63 begrepen beperkte rechten, het recht van huur en de lasten die met betrekking tot die onroerende zaken bestaan, geregeld of opgeheven onder de regeling van de geldelijke gevolgen daarvan. Ruilverkavelingsrenten en landinrichtingsrenten worden afgekocht overeenkomstig de daaromtrent geldende wettelijke bepalingen.

  • 2. In het belang van de herverkaveling kunnen beperkte rechten worden gevestigd.

  • 3. De hypotheken gaan met behoud van hun rang over op de kavels of gedeelten van kavels die in de plaats van de onroerende zaak waarop zij rusten, worden toegedeeld. In de gevallen, bedoeld in artikel 69, oefenen de hypotheekhouder en degene die op de zaak een recht van grondrente had, hun rechten uit op de wijze als omschreven in artikel 43 van de onteigeningswet.

  • 4. Conservatoire en executoriale beslagen gaan over op de kavels of gedeelten van kavels die in de plaats van de onroerende zaak waarop zij gelegd zijn, worden toegedeeld, alsmede op de geldsommen die in de plaats van kavels of ter zake van onderbedeling worden toegekend.

Paragraaf 4. De lijst der geldelijke regelingen
Artikel 72

Het verschil in oppervlakte tussen de ingebrachte en de na de toepassing van artikel 67 toegedeelde kavels, wordt met de eigenaren in geld verrekend.

Artikel 73
  • 1. De lijst der geldelijke regelingen houdt in:

    a. de uitkomst van de schatting, bedoeld in artikel 78, eerste lid, onderdeel a, alsmede de zo nauwkeurig mogelijke opgave van de daaruit op grond van artikel 93, derde lid, voortvloeiende kosten voor de betrokken eigenaren;

    b. de uitkomst van de schatting, bedoeld in artikel 78, eerste lid, onderdeel b, alsmede de zo nauwkeurig mogelijke opgave van de daarmee verband houdende geldelijke verrekeningen;

    c. een opgave van de geldelijke verrekeningen voor de betrokken eigenaren als gevolg van:

    1°. de toepassing van de artikelen 69 en 72,

    2°. de toepassing van artikel 64, eerste en tweede lid,

    3°. de toepassing van artikel 71,

    4°. de toe te kennen schadevergoedingen, anders dan die bedoeld in artikel 54, en

    5°. de overige zaken.

  • 2. Voor de bepaling van de in het eerste lid, onderdeel c, onder 1°, bedoelde verrekening stellen gedeputeerde staten de agrarische verkeerswaarde van de grond vast met inachtneming van de regels, bedoeld in artikel 74, tweede lid.

Paragraaf 5. Nadere regels omtrent het ruilplan en de lijst der geldelijke regelingen
Artikel 74
  • 1. Bij algemene maatregel van bestuur worden de algemene uitgangspunten ten aanzien van de onderscheiden onderdelen van artikel 62, eerste lid, vastgesteld.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur worden de algemene uitgangspunten ten aanzien van de onderscheiden onderdelen van artikel 73, eerste lid, alsmede de uitgangspunten ten aanzien van de bepaling van de agrarische verkeerswaarde, bedoeld in artikel 73, tweede lid, vastgesteld.

Paragraaf 6. De procedure voor de vaststelling van het ruilplan
Artikel 75
  • 1. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van een besluit tot vaststelling van een ruilplan. De termijn van terinzagelegging bedraagt in afwijking van artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vier weken.

  • 2. Ten behoeve van het opstellen van het ontwerp, bedoeld in artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, geven gedeputeerde staten toepassing aan de artikelen 76 en 77.

  • 3. Tegelijk met de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geven gedeputeerde staten bij aangetekende brief kennis van de terinzagelegging en van de zakelijke inhoud van het ontwerp van het besluit aan de bij hen bekende belanghebbenden, waaronder in ieder geval worden begrepen:

    a. zij die voorkomen op de lijst van rechthebbenden, bedoeld in artikel 60, welke onderdeel uitmaakt van het ontwerpbesluit;

    b. zij die overeenkomstig artikel 76, eerste of tweede lid, een pachtovereenkomst ter registratie hebben ingezonden, alsmede

    c. de wederpartij, bedoeld in artikel 76, vijfde lid.

  • 4. Tot uiterlijk twee weken na de afloop van de termijn van terinzagelegging, bedoeld in het eerste lid, kunnen belanghebbenden hun zienswijze over het ontwerp van het besluit naar voren brengen.

  • 5. Indien gedeputeerde staten in overeenstemming met gedeputeerde staten van de andere provincies waarin het blok mede gelegen is, voornemens zijn naar aanleiding van de naar voren gebrachte zienswijzen het besluit vast te stellen in afwijking van het ontwerp, trachten zij op een wijze die hun het meest doelmatig voorkomt met alle belanghebbenden die het aangaat overeenstemming te bereiken.

Artikel 76
  • 1. Pachtovereenkomsten kunnen tot een door gedeputeerde staten te bepalen tijdstip ter registratie aan gedeputeerde staten worden ingezonden.

  • 2. Indien pachtovereenkomsten zijn aangegaan na het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, kunnen deze uiterlijk vier weken na het aangaan daarvan ter registratie worden ingezonden, doch uiterlijk tot een door gedeputeerde staten te bepalen tijdstip.

  • 3. Ten aanzien van de tijdstippen, bedoeld in het eerste en tweede lid, is artikel 3:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 4. Van de registratie wordt door gedeputeerde staten een bewijs afgegeven.

  • 5. Gedeputeerde staten zenden aan de wederpartij van degene die een pachtovereenkomst ter registratie heeft ingezonden bij aangetekende brief bericht van de inzending ter registratie.

  • 6. De wederpartij kan zijn bedenkingen tegen de registratie binnen twee weken na de dagtekening van de brief, bedoeld in het vijfde lid, schriftelijk aan gedeputeerde staten kenbaar maken.

  • 7. Indien overeenkomstig het zesde lid bedenkingen kenbaar zijn gemaakt, stellen gedeputeerde staten, onder vaststelling van die bedenkingen, bij aangetekende brief partijen ervan in kennis dat binnen twee weken na de dagtekening van deze brief aan gedeputeerde staten wordt gezonden hetzij een door beide partijen gewaarmerkte akte waaruit blijkt dat overeenstemming is verkregen, hetzij een gewaarmerkt afschrift van het verzoekschrift waarbij de meest gerede partij de beslissing van de pachtkamer van het kantongerecht binnen welks rechtsgebied de desbetreffende onroerende zaak geheel of gedeeltelijk is gelegen, heeft ingeroepen. De waarmerking van het afschrift geschiedt door de griffier van het kantongerecht.

  • 8. Indien gedeputeerde staten van mening zijn dat met betrekking tot de ter registratie ingezonden pachtovereenkomst ten onrechte de artikelen 2, tweede lid, en 158 van de Pachtwet niet in acht zijn genomen, dragen zij zo nodig partijen bij aangetekende brief op de beslissing van de grondkamer in te roepen en binnen vier weken na de dagtekening van deze brief een door de secretaris van de grondkamer gewaarmerkt afschrift van het verzoekschrift in te zenden.

  • 9. Indien gedeputeerde staten van mening zijn dat met betrekking tot de ter registratie ingezonden pachtovereenkomst artikel 2, eerste lid, van de Pachtwet niet in acht is genomen, dragen zij zo nodig partijen bij aangetekende brief op de beslissing van de pachtkamer van het kantongerecht in te roepen en binnen vier weken na de dagtekening van deze brief een door de griffier van het kantongerecht gewaarmerkt afschrift van het verzoekschrift in te zenden.

  • 10. Indien aan het zevende tot en met het negende lid geen gevolg is gegeven, hoeft in het ruilplan met het bestaan van de pachtovereenkomst geen rekening te worden houden.

  • 11. De grondkamer en de pachtkamer van het kantongerecht en in beroep de Centrale Grondkamer en de pachtkamer van het gerechtshof te Arnhem behandelen de verzoeken en vorderingen, bedoeld in het zevende tot en met het negende lid, vóór alle andere zaken.

Artikel 77

Gedeputeerde staten stellen in overeenstemming met gedeputeerde staten van de andere provincies waarin het blok mede gelegen is, op een of meer door hen te bepalen plaatsen en tijdstippen de eigenaren en gebruikers in de gelegenheid hun wensen ten aanzien van het plan van toedeling kenbaar te maken.

Paragraaf 6a. De procedure voor de vaststelling van de lijst der geldelijke regelingen
Artikel 77a
  • 1. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van een besluit tot vaststelling van een lijst der geldelijke regelingen. De termijn van terinzagelegging bedraagt in afwijking van artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vier weken.

  • 2. Ten behoeve van het opstellen van het ontwerp, bedoeld in artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, geven gedeputeerde staten toepassing aan artikel 78. Het ontwerp wordt opgesteld met inachtneming van het onherroepelijk geworden ruilplan.

  • 3. Tegelijk met de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geven gedeputeerde staten bij aangetekende brief kennis van de terinzagelegging en van de zakelijke inhoud van het ontwerp van het besluit aan de bij hen bekende belanghebbenden.

  • 4. Tot uiterlijk twee weken na de afloop van de termijn van terinzagelegging, bedoeld in het eerste lid, kunnen belanghebbenden hun zienswijze over het ontwerp van het besluit naar voren brengen.

  • 5. Indien gedeputeerde staten in overeenstemming met gedeputeerde staten van de andere provincies waarin het blok mede gelegen is, voornemens zijn naar aanleiding van de naar voren gebrachte zienswijzen het besluit vast te stellen in afwijking van het ontwerp, trachten zij op een wijze die hun het meest doelmatig voorkomt met alle belanghebbenden die het aangaat overeenstemming te bereiken.

Artikel 78
  • 1. Gedeputeerde staten geven op een door hen te bepalen tijdstip aan daartoe door hen aan te wijzen schatters opdracht tot het schatten van:

    a. voor iedere eigenaar de verandering van de waarde van de onroerende zaken als gevolg van de herverkaveling;

    b. bij overgang van onroerende zaken, de geldelijke verrekeningen tussen de oude en de nieuwe eigenaar ten aanzien van:

    1°. de waardeverandering als bedoeld in artikel 36, derde en vierde lid;

    2°. de waarde van gebouwen, werken en beplantingen;

    3°. de andere dan de agrarische waarde van gronden;

    4°. de overige zaken.

  • 2. Bij de schatting nemen de schatters de regels, bedoeld in artikel 74, in acht.

Paragraaf 7. Bijzondere bepalingen over beroep en hoger beroep
Artikel 79

Artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing ten aanzien van besluiten als bedoeld in artikel 56, eerste lid, 75, eerste lid, of 77a, eerste lid.

Artikel 80

Indien een blok is gelegen in meer dan een provincie, is ter zake van een beroep tegen een besluit als bedoeld in de artikelen 56, eerste lid, 75, eerste lid, en 77a, eerste lid, bevoegd de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan gedeputeerde staten van de provincie waar het blok voor het grootste gedeelte is gelegen hun zetel hebben.

Artikel 81

De werking van een besluit als bedoeld in de artikelen 56, eerste lid, 75, eerste lid, of 77a, eerste lid, wordt opgeschort totdat

– de beroepstermijn is verstreken of,

– indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist en de termijn voor het instellen van hoger beroep is verstreken, of,

– indien hoger beroep is ingesteld, op het hoger beroep is beslist.

Paragraaf 8. Overige bepalingen
Artikel 82

Zodra het ruilplan onherroepelijk is, geven gedeputeerde staten hiervan kennis aan de Dienst landelijk gebied en de Dienst voor het kadaster en de openbare registers.

Artikel 83

Zodra de lijst der geldelijke regelingen onherroepelijk is, geldt deze als titel voor de daarin omschreven vorderingen.

AFDELING 6. DE GEVOLGEN VAN HET RUILPLAN VOOR DE PACHTVERHOUDINGEN

Artikel 84

Gedeputeerde staten delen zo spoedig mogelijk nadat het ruilplan onherroepelijk is, aan de grondkamer mee welke pachtverhoudingen gehandhaafd, welke opgeheven en welke nieuw gevestigd zijn onder vermelding van de namen en woonplaatsen van partijen in de pachtverhouding, de onroerende zaken waarop deze betrekking hebben en de bepalingen op grond van artikel 65, tweede lid, inzake de uit de gevestigde pachtverhoudingen voortvloeiende pachtovereenkomsten.

Artikel 85
  • 1. De grondkamer ontwerpt de pachtovereenkomsten die uit de gevestigde pachtverhoudingen voortvloeien en neemt daarin op de in artikel 65, tweede lid, bedoelde bepalingen.

  • 2. Indien ingevolge artikel 65, tweede lid, een overeenkomst die geldt voor een kortere dan de wettelijke duur verlengbaar zal zijn, doet de grondkamer daarvan blijken door een op de ontwerppachtovereenkomst gestelde en door haar ondertekende verklaring.

  • 3. De grondkamer zendt de ontwerppachtovereenkomst aan hen die daarbij partij zullen zijn en stelt hen in de gelegenheid binnen vier weken na toezending de ondertekende overeenkomst aan de grondkamer te doen toekomen. Betrokkenen kunnen de door hen overeengekomen pachtprijs alsmede bijzondere bepalingen in de overeenkomst opnemen.

  • 4. Op de in het derde lid bedoelde pachtovereenkomsten vindt de Pachtwet toepassing, met dien verstande dat de grondkamer niet treedt in de beoordeling van de bepalingen van de overeenkomst die voortvloeien uit de pachtverhouding zoals deze door het ruilplan is komen vast te staan.

Artikel 86

Indien partijen niet binnen de in artikel 85, derde lid, gestelde termijn tot inzending van de getekende pachtovereenkomst bij de grondkamer zijn overgegaan, maakt de grondkamer een akte in drievoud op, gelijkluidend aan de aan partijen gezonden ontwerppachtovereenkomst en bepaalt daarin de pachtprijs. De grondkamer ondertekent de akte en zendt een exemplaar daarvan bij aangetekende brief aan elke partij toe.

Artikel 87
  • 1. De in artikel 86 bedoelde akte heeft dezelfde kracht als een tussen partijen gesloten, door de grondkamer goedgekeurde onderscheidenlijk ter registratie aangeboden pachtovereenkomst.

  • 2. Het opmaken en ondertekenen van de akte is een rechterlijke beschikking van de grondkamer waartegen partijen binnen vier weken na de verzending van de in artikel 86 bedoelde aangetekende brief beroep kunnen instellen.

  • 3. De Centrale Grondkamer, beslissende op een beroep als bedoeld in het tweede lid, kan de akte wijzigen met uitzondering van bepalingen die voortvloeien uit de pachtverhouding zoals deze door het plan van toedeling is komen vast te staan.

Artikel 88
  • 1. De grondkamer verzoekt zo spoedig mogelijk na de mededeling van gedeputeerde staten, bedoeld in artikel 84, partijen in een gehandhaafde pachtverhouding, indien de bestaande pachtovereenkomst ten gevolge van de herverkaveling gewijzigd of door een nieuwe vervangen moet worden, binnen vier weken een nieuwe overeenkomst ter goedkeuring onderscheidenlijk ter registratie aan de grondkamer te zenden.

  • 2. De nieuwe overeenkomst eindigt op hetzelfde tijdstip als waarop de overeenkomst waarvoor zij in de plaats treedt, zou zijn geëindigd. Indien laatstbedoelde overeenkomst voor de wettelijke duur gold, tekent de grondkamer voorzover van toepassing op de nieuwe overeenkomst aan dat deze verlengbaar zal zijn.

  • 3. Indien niet binnen de in het eerste lid bedoelde termijn een overeenkomst ter goedkeuring onderscheidenlijk registratie is aangeboden, maakt de grondkamer een akte in drievoud op, inhoudende een gewijzigde of nieuwe pachtovereenkomst waarin de gevolgen van de herverkaveling voor de gehandhaafde pachtverhouding worden verwerkt. Artikel 86, laatste volzin, en artikel 87 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 89
  • 1. Pachtovereenkomsten die ingevolge deze afdeling tot stand komen, treden van rechtswege in werking op het tijdstip waarop de in artikel 90 bedoelde ruilakte in de openbare registers wordt ingeschreven. Op hetzelfde tijdstip eindigen de pachtovereenkomsten voor welke de eerstgenoemde pachtovereenkomsten in de plaats treden.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de rechtsverhoudingen geregeld bij een akte als bedoeld in artikel 86 of artikel 88, derde lid.

AFDELING 7. DE RUILAKTE

Artikel 90
  • 1. Zodra het ruilplan onherroepelijk is, maakt een door gedeputeerde staten aan te wijzen notaris de ruilakte op.

  • 2. In de ruilakte wordt opgenomen een kaart van het blok met aanwijzing van de kavels, de wegen en waterlopen en de gronden die ingevolge artikel 19, tweede lid, onderdeel c, zijn toegewezen.

  • 3. In de ruilakte worden voorts opgenomen de in artikel 19, tweede lid, onderdeel c, bedoelde toewijzing in eigendom.

  • 4. De omschrijving van de kavels, de wegen en de waterlopen en de gronden die op de in het tweede lid bedoelde kaart zijn afgebeeld en die daarop voorzien zijn van een nummer, geschiedt door vermelding van het nummer waarmee zij op die kaart voorkomen. Artikel 20, eerste lid, van de Kadasterwet is niet van toepassing voorzover het betreft het vermelden van de aard en de plaatselijke aanduiding zo deze er is, van onroerende zaken.

  • 5. In de ruilakte worden tevens vermeld de hypotheken en de beslagen die door de inschrijving van de ruilakte niet meer blijven bestaan.

  • 6. De artikelen 18, eerste en vijfde lid, en 24, tweede lid, onderdeel b, en vierde lid, tweede zin, van de Kadasterwet, zijn van overeenkomstige toepassing op de ruilakte.

Artikel 91
  • 1. De ruilakte wordt ondertekend door de voorzitter van gedeputeerde staten en de griffier, bedoeld in artikel 97 van de Provinciewet.

  • 2. Zij geldt als titel voor de daarin omschreven rechten. Door de inschrijving van de ruilakte in de openbare registers worden de daarin omschreven onroerende zaken en beperkte rechten verkregen.

  • 3. Op grond van de ruilakte wordt in de openbare registers bij elke hypothecaire inschrijving, onderscheidenlijk bij elke inschrijving van een beslag aangetekend dat de hypotheek onderscheidenlijk het beslag in het vervolg zal rusten op de in de ruilakte aangewezen kavels of gedeelten daarvan, dan wel op de rechten waaraan die kavels of gedeelten daarvan zijn onderworpen.

  • 4. De bewaarder van het kadaster en de openbare registers tekent ambtshalve de door de inschrijving van de ruilakte niet meer bestaande inschrijvingen van de in artikel 90, vijfde lid, bedoelde hypotheken en beslagen aan in de kadastrale registratie.

  • 5. De bewaarder van het kadaster en de openbare registers zendt zo spoedig mogelijk per brief aan elke eigenaar van, alsmede aan elke beperkt gerechtigde met betrekking tot de onroerende zaak een kennisgeving van het resultaat van het bijhouden van de kadastrale registratie die op grond van de inschrijving van de ruilakte plaatsvindt. De brief vermeldt de dag van de verzending, de in de kadastrale registratie vermeld staande gegevens omtrent de rechten, de rechthebbenden, bedoeld in de Kadasterwet, en de grootte en de kadastrale aanduiding van de onroerende zaak waarop de kennisgeving betrekking heeft. De artikelen 56b tot en met 56e van de Kadasterwet zijn niet van toepassing op het in de eerste volzin bedoelde bijhouden.

AFDELING 8. GELIJKTIJDIGE TERINZAGELEGGING VAN HET RUILPLAN EN DE LIJST DER GELDELIJKE REGELINGEN

Artikel 91a
  • 1. Gedeputeerde staten kunnen, in afwijking van artikel 77a, tweede lid, tweede volzin, bepalen dat het ontwerp van ruilplan en van de lijst der geldelijke regelingen gelijktijdig ter inzage worden gelegd.

  • 2. In het geval, bedoeld in het eerste lid, worden zienswijzen met betrekking tot het ontwerp van de lijst der geldelijke regelingen eerst behandeld nadat het ruilplan onherroepelijk is, en in voorkomend geval tezamen met zienswijzen, welke op basis van artikel 91b, tweede lid, worden ingediend.

Artikel 91b
  • 1. Indien bij toepassing van artikel 91a het onherroepelijke ruilplan anders luidt dan het ter inzage gelegde ontwerp, stellen gedeputeerde staten een gewijzigd ontwerp op van de lijst der geldelijke regelingen, waarin de geldelijke gevolgen van de wijzigingen in het ruilplan worden opgenomen.

  • 2. Artikel 77a is van overeenkomstige toepassing op het gewijzigd ontwerp van de lijst der geldelijke regelingen.

HOOFDSTUK 4. DE KOSTEN

Artikel 92

De kosten van de reconstructie worden gedragen door het Rijk, andere openbare lichamen en eigenaren met inachtneming van de artikelen 93 tot en met 95.

Artikel 93

  • 1. Ten laste van het Rijk komen de kosten van:

    a. de Dienst landelijk gebied en de Dienst voor het kadaster en de openbare registers;

    b. het bijeenroepen en houden van vergaderingen;

    c. het doen van openbare kennisgevingen;

    d. de uitvoering van de in het reconstructieplan opgenomen maatregelen en voorzieningen, voorzover ingevolge het tweede lid andere openbare lichamen zich niet hebben verplicht tot het dragen van deze kosten;

    e. de schadevergoedingen, bedoeld in de artikelen 13, derde lid, 30, eerste lid, 47, vierde lid, en 54, tweede lid.

  • 2. Ten laste van andere openbare lichamen komen de kosten waartoe zij zich op grond van artikel 38, derde lid, of anderszins bij overeenkomst, hebben verplicht.

  • 3. Ten laste van de eigenaren van de in een herverkaveling betrokken onroerende zaken gezamenlijk komen de kosten van herverkaveling die gemaakt zijn ten behoeve van het blok, voorzover deze niet gedekt worden door een subsidie of andere bijdrage van het Rijk of voorzover de betaling van deze kosten niet bij overeenkomst is verzekerd.

  • 4. De kosten die ten laste van de eigenaren gezamenlijk komen, worden over de eigenaren omgeslagen zoals bepaald in de onherroepelijke lijst der geldelijke regelingen. Iedere eigenaar is kostenplichtig voor de over hem omgeslagen kosten.

Artikel 94

De eigenaar is de over hem omgeslagen kosten verschuldigd op het moment dat de lijst der geldelijke regelingen onherroepelijk is.

Artikel 95

  • 1. De heffing en de invordering van de omgeslagen kosten geschieden met toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen als waren deze kosten rijksbelastingen en geschieden door de zorg van de inspecteur, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de ontvanger, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel i, van de Invorderingswet 1990, alsmede door de overige in die wetten genoemde functionarissen.

  • 2. De omgeslagen kosten worden geheven bij wege van aanslag.

  • 3. Indien de over een eigenaar omgeslagen kosten geringer zijn dan een bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, vast te stellen bedrag, worden deze kosten niet geheven.

  • 4. Indien met betrekking tot eenzelfde onroerende zaak twee of meer eigenaren kostenplichtig zijn en bij elk van deze eigenaren het derde lid geen toepassing vindt, kan de belastingaanslag ten name van een van hen worden gesteld.

  • 5. Indien met toepassing van het vierde lid de belastingaanslag ten name van één kostenplichtige is gesteld, kan:

    a. de ontvanger de aanslag op de gehele onroerende zaak verhalen ten name van degene te wiens naam de belastingaanslag is gesteld, zonder rekening te houden met de rechten van de overige kostenplichtigen;

    b. de kostenplichtige die de belastingaanslag heeft voldaan hetgeen hij meer heeft voldaan dan overeenkomt met zijn kostenplicht verhalen op de overige kostenplichtigen naar evenredigheid van ieders kostenplicht.

  • 6. Van het vijfde lid, aanhef en onderdeel b, kan bij overeenkomst worden afgeweken.

  • 7. Bezwaar en beroep als bedoeld in Hoofdstuk V, afdeling 1, onderscheidenlijk afdeling 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, kunnen niet betreffen de hoogte van de omgeslagen kosten.

  • 8. Artikel 17, tweede lid, tweede volzin, van de Invorderingswet 1990 blijft buiten toepassing.

HOOFDSTUK 5. STRAFBEPALINGEN

Artikel 96

Onder 4° van artikel 1 van de Wet op de economische delicten1 wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd:

de Reconstructiewet concentratiegebieden, de artikelen 36, eerste en derde lid, en 47, eerste lid;.

HOOFDSTUK 6. SLOTBEPALINGEN

Artikel 97

  • 1. Landinrichtingsprojecten die in een reconstructiegebied in voorbereiding of in uitvoering zijn, worden, voor zover ten aanzien van deze projecten nog geen richtlijnen voor het plan van toedeling, als bedoeld in artikel 195, eerste lid, van de Landinrichtingswet zijn vastgesteld, vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel uitgevoerd met inachtneming van het bij of krachtens deze wet bepaalde.

  • 2. Onze Minister regelt het nodige ter uitvoering van het eerste lid. Hij kan daarbij, in afwijking van het eerste lid, bepalen dat naargelang de voortgang van een landinrichtingsproject, bepalingen van deze wet buiten toepassing blijven.

Artikel 98

De onteigeningswet2 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 122, eerste lid, wordt «ter verwezenlijking van een landinrichtingsplan in het kader van herinrichting.» vervangen door: ter verwezenlijking van een landinrichtingsplan in het kader van herinrichting of ter verwezenlijking van een reconstructieplan als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Reconstructiewet concentratiegebieden.

B

Artikel 123 komt te luiden:

Artikel 123

De artikelen 63 tot en met 64b zijn van toepassing, met dien verstande dat:

a. in het geval van onteigening ter verwezenlijking van een landinrichtingsplan in artikel 63, tweede lid, aanhef, in plaats van «doet Onze Minister die het aangaat» wordt gelezen: doen gedeputeerde staten van de provincie die het landinrichtingsplan hebben vastgesteld;

b. in het geval van onteigening ter verwezenlijking van een reconstructieplan in artikel 63, tweede lid, aanhef, in plaats van «doet Onze Minister die het aangaat» wordt gelezen: doen gedeputeerde staten van de provincie waarin de onroerende zaken waarop de onteigening betrekking heeft zijn gelegen;

c. in artikel 63, derde lid, in plaats van «vermeldt Onze Minister» wordt gelezen: vermelden gedeputeerde staten;

d. in artikel 63, vierde lid, in plaats van «Onze Minister» telkens wordt gelezen «gedeputeerde staten», terwijl in de laatste volzin van dit lid in plaats van «kan» wordt gelezen «kunnen».

Artikel 98a

Onze Ministers zenden binnen vier jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 99

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 100

Deze wet wordt aangehaald als: Reconstructiewet concentratiegebieden.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 31 januari 2002

Beatrix

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

L. J. Brinkhorst

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

G. H. Faber

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Uitgegeven de zevende maart 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

BIJLAGE

Bijlage bedoeld in artikel 9 van de Reconstructiewet concentratiegebieden

Rijksuitgangspunten voor het opstellen van het reconstructieplan

§ 1. Begrippenkader

In deze bijlage wordt verstaan onder:

waardevolle en kwetsbare gebieden:

– prioritaire milieubeschermingsgebieden, bedoeld in het provinciale milieubeleidsplan,

– waardevolle cultuurlandschappen, bedoeld in deel 4 van het Structuurschema Groene Ruimte,

– gebieden behoud en herstel bestaande landschapskwaliteit, bedoeld in deel 4 van het Structuurschema Groene Ruimte,

– open ruimten waarvoor een (rijks)restrictief beleid geldt, bedoeld in deel 4 van de Vierde nota ruimtelijke ordening extra,

– verdroogde gebieden,

– strategische groenprojecten, bedoeld in deel 4 van het Structuurschema Groene Ruimte,

– de ecologische hoofdstructuur;

bestaande bos- en natuurgebieden:

– bossen, natuurterreinen en landschapselementen die voor de toepassing van de Interimwet ammoniak en veehouderij worden aangemerkt als voor verzuring gevoelig gebied;

ecologische hoofdstructuur:

– ecologische hoofdstructuur, zoals deze globaal is weergegeven in deel 4 van het Structuurschema Groene Ruimte.

§ 2. rijksuitgangspunten

A. Ruimtelijk en veterinair

1. De ligging van extensiveringsgebieden sluit aan bij de zeer kwetsbare bos- en natuurgebieden en kernrandzones.

2. Bij de indeling van het gebied van het reconstructieplan wordt zoveel mogelijk gekozen voor afgeronde gebieden, waarbij rekening wordt gehouden met natuurlijke barrières, infrastructuur van wegen, spoorwegen en waterlopen en bestaande of toekomstige stedelijke bebouwing.

3. Het reconstructieplan beschrijft de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen:

a. ter voorkoming van vestiging of uitbreiding van intensieve veehouderij in de extensiveringsgebieden;

b. ter bevordering van de beëindiging of de verplaatsing van intensieve veehouderij in de extensiveringsgebieden naar buiten de extensiveringsgebieden gelegen locaties;

c. ter zake van agrarische bedrijfsgebouwen die in de extensiveringsgebouwen vrijkomen als gevolg van beëindiging of verplaatsing van intensieve veehouderij;

d. ter realisering van de inrichting van de verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden.

4. Een varkensvrije zone is ten minste 1000 meter breed.

5. De ligging van varkensvrije zones wordt zodanig gekozen dat zij een natuurlijke barrière vormen waardoor transport van vee zo veel mogelijk wordt tegengegaan. Bij het vaststellen van de ligging van een varkensvrije zone wordt daartoe rekening gehouden met bestaande transportstromen van levende dieren en de omvang van de gebieden die door deze varkensvrije zone zal worden omsloten.

6. De ligging van een varkensvrije zone sluit aan bij de ecologische hoofdstructuur dan wel bij de waardevolle en kwetsbare gebieden, de infrastructuur van wegen, spoorwegen en waterlopen of bestaande en toekomstige stedelijke bebouwing.

7. De varkensvrije zones worden zoveel mogelijk voorzien in de extensiveringsgebieden.

8. Rekening wordt gehouden met rijksnota's op het gebied van ruimtelijke ordening, water, milieu, cultuurhistorie, landschap en natuur.

B. Milieu

1. In het reconstructieplan wordt in ieder geval aangegeven welke onderdelen van de in het reconstructiegebied gelegen ecologische hoofdstructuur, waaronder in ieder geval de daarin gelegen bestaande bosen natuurgebieden en, voorzover deze door de provincies zijn begrensd, de daarin gelegen natuurontwikkelings-, reservaats- en beheersgebieden, voor verzuring gevoelig zijn.

2. Het reconstructieplan geeft voor de onder punt B.1 bedoelde gebieden kwalitatief en kwantitatief inzicht in de gevolgen van de uitvoering van de in het reconstructieplan opgenomen maatregelen en voorzieningen voor de ammoniakemissie en -depositie.

3. Het reconstructieplan geeft inzicht in welke mate de uitvoering van de in het reconstructieplan opgenomen maatregelen en voorzieningen leiden tot een vermindering van het aantal stankgehinderden.

4. Het reconstructieplan geeft aan welke gebieden binnen het reconstructiegebied gevoelig zijn voor de doorslag van fosfaat of voor de uitspoeling van nitraat en geeft aan in welke delen van deze gebieden en op welke wijze in het kader van de reconstructie maatregelen en voorzieningen worden getroffen:

a. ter reductie van het doorslagprobleem van fosfaat;

b. ter vermindering van de uitspoeling van nitraat.

C. Water

1. Het reconstructieplan geeft aan welke gebieden binnen het reconstructiegebied verdroogd of voor verdroging gevoelig zijn en geeft aan in welke delen van deze gebieden en op welke wijze in het kader van de reconstructie maatregelen en voorzieningen worden getroffen, gericht op het herstel van hydrologische systemen, inclusief bestrijding van de eutrofiëring, voorkoming van wateroverlast, beekherstel, en opheffing van de verdroging.

2. Het reconstructieplan geeft aan voor welke kwetsbare oppervlaktewateren in het reconstructiegebied in het kader van reconstructie maatregelen en voorzieningen worden getroffen ter opheffing van ongezuiverde lozingen en overstort van rioleringen.

D. Natuur en landschap

1. Het reconstructieplan beschrijft de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen:

a. ter voorkoming van vestiging en ter beperking van uitbreiding van intensieve veehouderij in de begrensde reservaats- en natuurontwikkelingsgebieden en de bestaande bos- en natuurgebieden;

b. ter bevordering van de beëindiging of verplaatsing naar buiten de onder a bedoelde gebieden gelegen locaties van intensieve veehouderijen die in die gebieden gevestigd zijn;

c. ter zake van de agrarische bedrijfsgebouwen die vrijkomen als gevolg van beëindiging of verplaatsing van veehouderijen.

2. Het reconstructieplan geeft aan welke maatregelen en voorzieningen worden getroffen om de landschappelijke kwaliteit en de cultuurhistorische en aardkundige waarden binnen het reconstructiegebied met het oog op identiteit, belevingswaarde en verscheidenheid te behouden of te verbeteren, onder meer door het tegengaan van verstening en herstel van oude landschapsstructuren.


XNoot
1

Stb. 1950, K 258, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 30 januari 2002, Stb. 102.

XNoot
2

Stb. 1851, 125, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 6 december 2001, Stb. 581.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1998/1999, 1999/2000, 2000/2001, 26 356.

Handelingen II 2000/2001, blz. 2935–2946; 2996–2997; 3019.

Kamerstukken I 2000/2001, 26 356 (169, 169a, 169b, 169c, 169d, 169e); 2001/2002, 26 356 (90, 90a, 90b, 90c).

Handelingen I 2001/2002, blz. 719–744; 753–765; 830–855; 856.

Naar boven