Wet van 26 januari 2001 tot wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet ter nadere regeling van de gevolgen van ambtshandelingen van gerechtsdeurwaarders die in strijd zijn met de volkenrechtelijke verplichtingen van de Staat

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het bij Koninklijke Boodschap van 9 september 1992 ingediende wetsvoorstel houdende de Gerechtsdeurwaarderswet, indien dit tot wet wordt verheven, aan te vullen met enkele bepalingen ter nadere regeling van de gevolgen van ambtshandelingen van gerechtsdeurwaarders die in strijd zijn met de volkenrechtelijke verplichtingen van de Staat;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Indien het bij Koninklijke Boodschap van 9 september 1992 ingediende wetsvoorstel houdende de Gerechtsdeurwaarderswet1 tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt deze als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het derde lid vervalt.

2. Het vierde en vijfde lid worden vernummerd tot derde en vierde lid.

3. Het vierde lid (was vijfde lid) komt te luiden:

  • 4. Ambtshandelingen, verricht in strijd met het tweede lid, zijn nietig. Ambtshandelingen, verricht in strijd met het derde lid, zijn vernietigbaar.

B

Na artikel 3 wordt een nieuw artikel 3a ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

  • 1. De gerechtsdeurwaarder die opdracht ontvangt tot het verrichten van een ambtshandeling stelt, indien hij redelijkerwijs rekening moet houden met de mogelijkheid dat het verrichten daarvan in strijd is met de volkenrechtelijke verplichtingen van de Staat, Onze Minister aanstonds van de ontvangen opdracht in kennis, op de wijze als bij ministeriële regeling is vastgesteld.

  • 2. Onze Minister kan een gerechtsdeurwaarder aanzeggen dat een ambtshandeling die aan hem is of zal worden opgedragen, dan wel door hem reeds is verricht, in strijd is met de volkenrechtelijke verplichtingen van de Staat.

  • 3. Een aanzegging kan uitsluitend ambtshalve geschieden. In verband met de vereiste spoed kan een aanzegging mondeling geschieden, in welk geval zij onverwijld schriftelijk wordt bevestigd.

  • 4. Van de aanzegging wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

  • 5. Is op het tijdstip waarop de gerechtsdeurwaarder een aanzegging ontvangt als bedoeld in het tweede lid, de ambtshandeling nog niet verricht, dan heeft de aanzegging ten gevolge dat de gerechtsdeurwaarder niet bevoegd is tot het verrichten van deze ambtshandeling. Een ambtshandeling die is verricht in strijd met de eerste volzin is nietig.

  • 6. Is op het tijdstip waarop de gerechtsdeurwaarder een aanzegging ontvangt als bedoeld in het tweede lid, de ambtshandeling reeds verricht en behelsde deze een beslagexploot, dan betekent hij deze aanzegging aanstonds aan degene aan wie het exploot is gedaan, heft het beslag op en maakt de gevolgen daarvan ongedaan. De kosten van de betekening van de aanzegging komen ten laste van de Staat.

  • 7. De president kan, rechtdoende in kort geding, de gevolgen van de aanzegging, bedoeld in het vijfde lid, eerste volzin, en de verplichtingen, bedoeld in het zesde lid, opheffen, onverminderd de bevoegdheid van de gewone rechter. Indien de ambtshandeling een beslag behelst is artikel 438, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing.

C

In artikel 24, tweede lid, wordt «Onverminderd het bepaalde in artikel 3, tweede tot en met vijfde lid» vervangen door: Onverminderd het bepaalde in artikel 3, tweede tot en met vierde lid en artikel 3a.

D

In artikel 28, tweede lid, wordt «De artikelen 3, tweede en vierde lid, 13, 15 en 20» vervangen door: De artikelen 3, tweede en derde lid, 13, 15 en 20.

ARTIKEL II

Aan onderdeel A van de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht2 wordt een subonderdeel toegevoegd, luidende:

7. Artikel 3a, tweede lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 26 januari 2001

Beatrix

De Staatssecretaris van Justitie,

N. A. Kalsbeek

Uitgegeven de vijftiende februari 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 2001, 70.

XNoot
2

Stb. 1998, 1, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 november 2000, Stb. 505.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1992/1993, 1993/1994, 1998/1999, 1999/2000, 23 081.

Handelingen II 1999/2000, blz. 4824–4838, 4878–4893; 4920.

Kamerstukken I 1999/2000, 23 081 (234, 234a, 234b); 2000/2001, 23 081 (109, 109a).

Handelingen I 2000/2001, zie vergadering d.d. 23 januari 2001.

Naar boven