Besluit van 20 december 2001, houdende wijziging van het Besluit in- en doorstroombanen (Belastingplan 2002 I – Arbeidsmarkt- en inkomensbeleid, Belastingplan 2002 V – Sociale zekerheidswetgeving, Wet onderscheidenlijk Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 11 december 2001, Directie Arbeidsmarkt, nr. AM/RAW/01/76050;

Gelet op artikel 3, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies;

De Raad van State gehoord (advies van 12 december 2001, No. W12.01.0651/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 december 2001, AM/RAW/01/86708;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit in- en doorstroombanen1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel b, onder 2°, wordt «Arbeidsvoorzieningsorganisatie» vervangen door: Centrale organisatie werk en inkomen.

2. Het derde lid, onderdeel f, komt te luiden:

f. Centrale organisatie werk en inkomen: de Centrale organisatie werk en inkomen, genoemd in hoofdstuk 4 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

B

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4 Bevordering uitstroom

Onze Minister verstrekt de gemeente subsidie voor het bevorderen van uitstroom uit de dienstbetrekkingen, bedoeld in dit besluit, naar regulier betaalde arbeid.

C

In artikel 5, eerste lid, wordt «Arbeidsvoorzieningsorganisatie» vervangen door: Centrale organisatie werk en inkomen.

D

Artikel 6, tweede lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. indien de werkgever voor de loonkosten voortvloeiend uit het aangaan van die dienstbetrekking geen andere subsidie ontvangt of die kosten niet op andere wijze kan verminderen dan op grond van de hoofdstukken III en IV van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen;

E

In artikel 7, eerste lid, onderdeel b, wordt «Regionaal Directeur van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie» vervangen door: Centrale organisatie werk en inkomen.

F

In artikel 13, vijfde lid, wordt «voor het verstrekken van uitstroompremies, bedoeld in artikel 4, eerste lid» vervangen door: voor het bevorderen van uitstroom uit de dienstbetrekkingen, bedoeld in dit besluit, naar regulier betaalde arbeid, bedoeld in artikel 4.

G

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De subsidie, bedoeld in artikel 13, vijfde lid, wordt betaald op basis van een opgave van de gemeente van het aantal uitgestroomde werknemers dat overeenkomstig de afschriften van door de gemeente afgegeven verklaringen ten behoeve van de Belastingdienst, voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 8.21, eerste lid, eerste volzin, aanhef en onderdeel d, tweede en derde volzin, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. De subsidie, bedoeld in het tweede lid, bedraagt per uitgestroomde werknemer een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag.

H

Na artikel 19 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 19a Overgangsbepaling uitstroompremie

De artikelen 4, 13, vijfde lid, en 14, tweede lid, en de daarop berustende bepalingen, zoals deze luidden op 31 december 2001, blijven van toepassing op een werknemer onderscheidenlijk een subsidie ten behoeve van die werknemer, die vóór de inwerkingtreding van de Wet van 14 december 2001 houdende wijzigingen van enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 2002 I – Arbeidsmarkt- en inkomensbeleid) (Stb. 640) overeenkomstig die artikelen is uitgestroomd uit een dienstbetrekking als bedoeld in dit besluit naar regulier betaalde arbeid.

Artikel 19b Overgangsbepaling vereisten vergoeding

Artikel 6, tweede lid, onderdeel c, zoals dit luidde vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 14 december 2001 houdende wijziging van enkele sociale zekerheidswetten (Belastingplan 2002 V – Sociale zekerheidswetgeving) (Stb. 644), blijft van toepassing op de door een werkgever ontvangen subsidie op grond van de artikelen 16, 17 of 18, met uitzondering van artikel 18, derde lid, van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten, artikel 13b van de Wet inschakeling werkzoekenden of artikel 81a van de Arbeidsvoorzieningswet 1996, zoals die artikelen luidden vóór genoemd tijdstip, voor een dienstbetrekking die vóór genoemd tijdstip is aangegaan, welke subsidie vóór genoemd tijdstip is aangevraagd.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2002.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 20 december 2001

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W. A. F. G. Vermeend

Uitgegeven de achtentwintigste december 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

I Algemeen

Met dit besluit worden wijzigingen aangebracht in het Besluit in- en doorstroombanen in verband met de inwerkingtreding van de Wet van 14 december 2001 houdende wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 2002 I – Arbeidsmarkt- en inkomensbeleid) (Stb. 640), de Wet van 14 december 2001 houdende wijziging van enkele sociale zekerheidswetten (Belastingplan 2002 V – Sociale zekerheidswetgeving) (Stb. 644), de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. De wijzigingen die betrekking hebben op laatstgenoemde wetten zijn van puur technische aard en behoeven geen verdere toelichting.

Ten behoeve van de uitstroom uit gesubsidieerde dienstbetrekkingen als bedoeld in het Besluit in- en doorstroombanen (Besluit ID-banen) werd tot nu toe aan gemeenten op grond van artikel 4 van dit besluit, een aparte rijkssubsidie verleend, die voor een deel was bestemd om te worden besteed aan het verstrekken van uitstroompremies aan werknemers die duurzaam uitstroomden naar andere, niet gesubsidieerde arbeid. De eenmalige premie werd door de gemeente in één keer verstrekt, een half jaar na volledige uitstroom naar een regulier dienstverband, aangegaan voor onbepaalde tijd dan wel voor een bepaalde tijd van minimaal één jaar (artikel 4, tweede lid). Het bedrag van de premie was vastgesteld op f 4000,–. Teneinde te voorkomen dat het stimulerende effect van de premie teniet werd gedaan door verminderde aanspraken op inkomensafhankelijke regelingen – de zogenoemde armoedeval – werd de premie op grond van artikel 11b van de Wet op de loonbelasting 1964 geheel buiten de belastingheffing gehouden, dat wil zeggen ook buiten de eindheffing voor de loonbelasting.

Met ingang van 1 januari 2002 is het instrument van de uitstroompremie op grond van het Besluit ID-banen vervangen door een fiscale variant, de zogenoemde toetrederskorting, bedoeld in artikel 8.21 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001), zoals gewijzigd bij het eerdergenoemde Belastingplan 2002 I – Arbeidsmarkt- en inkomensbeleid. Hetzelfde geldt voor de uitstroom- c.q. werkaanvaardingspremie op grond van artikel 3, tweede en derde lid, van de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW) en de bevoegdheid tot regeling daarvan op grond van artikel 10, onderdeel a, van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw).

De toetrederskorting is, evenals de tot nu toe bestaande uitstroompremie zoals bovengenoemd, gericht op de bevordering van de arbeidsparticipatie door middel van het stimuleren van het arbeidsaanbod. De korting wordt toegekend aan personen die recht hebben op een uitkering op grond van de Algemene bijstandswet (Abw), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Wet inkomensvoorziening kunstenaars (WIK), alsmede aan personen die gesubsidieerde arbeid op grond van de WIW, de Wsw dan wel het Besluit ID-banen, verrichten. Als voorwaarde wordt daarbij in beginsel gesteld, dat deze personen volledig moeten uitstromen uit hun uitkering of gesubsidieerde dienstbetrekking en dat deze uitkering of dienstbetrekking voorafgaande aan de uitstroom, al dan niet tezamen, in een periode van achttien maanden ten minste twaalf maanden heeft omvat. Daarnaast geldt als voorwaarde dat het moet gaan om uitstroom naar niet gesubsidieerde arbeid en dat deze arbeid al gedurende een aaneengesloten periode van ten minste zes maanden wordt verricht.

Als laatste voorwaarde voor de genoemde doelgroep ten slotte geldt, dat het inkomen uit de verrichte, niet gesubsidieerde arbeid ten minste 50% van het wettelijk minimumloon, bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) (thans € 7692) bedraagt. Achtergrond van deze voorwaarde is dat er sprake moet zijn van een substantiële baan. Dit betekent dat iemand die het wettelijk minimumloon verdient, ongeveer 18 uur in de week moet werken. Een dergelijke grote deeltijdbaan draagt bij aan het streven naar economische zelfstandigheid en staat bovendien in verhouding tot de hoogte van de toetrederskorting.

Tot de doelgroep behoren voorts degenen die uitstromen uit een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG). Voor deze uitkeringsgerechtigden wordt echter een uitzondering gemaakt op de voorwaarde van volledige uitstroom uit de uitkering, omdat volledige uitstroom in de praktijk voor veel arbeidsongeschikten niet haalbaar blijkt. Teneinde ook deze personen te stimuleren tot deelname aan het arbeidsproces komen zij in aanmerking voor de toetrederskorting bij niet of slechts gedeeltelijke uitstroom, mits zij als gevolg van het gaan verrichten van arbeid een inkomen genieten van ten minste 50% WML en daarnaast voldoen aan de overige voorwaarden die gelden voor volledige uitstromers.

De toetrederskorting bedraagt maximaal € 2269 (f 5000) en kan in drie tranches in aflopende bedragen op de te betalen belasting in mindering worden gebracht. Het eerste jaar beslaat de korting een bedrag van € 1361 (f 3000), het tweede jaar een bedrag van € 454 (f 1000) en het derde jaar eveneens een bedrag van € 454 (f 1000). De toetrederskorting wordt slechts eenmaal per leven aan de belastingplichtige toegekend. De uitbetaling van de drie tranches vindt plaats via een voorlopige teruggaaf. Gedurende de periode van drie kalenderjaren waarin de toetrederskorting wordt uitbetaald, dient de belastingplichtige te blijven voldoen aan de voorwaarde dat hij ten minste 50% minimumloon verdient en niet (opnieuw) in een uitkeringssituatie of een gesubsidieerde dienstbetrekking terecht komt. In dat geval vervalt het verdere recht op uitbetaling van de korting, ook voor de toekomst.

Als gevolg van de invoering van de hiervoor beschreven toetrederskorting bestaat aan de eerdergenoemde regelingen met betrekking tot uitstroompremies geen behoefte meer. Bij het onderhavige besluit worden de betreffende bepalingen in artikel 4 van het Besluit ID-banen dan ook geschrapt. De overeenkomstige wijzigingen van de WIW en de Wsw zijn geschiedt bij het bovengenoemde Belastingplan 2002 I – Arbeidsmarkt- en inkomensbeleid.

Met ingang van 1 januari 2002 heeft voorts een aanpassing van de systematiek van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA) en een versobering van het daarin opgenomen instrumentarium plaatsgevonden door de tot nu toe bestaande instrumenten van plaatsings- en herplaatsingsbudget, pakket op maat en voorzieningen ten behoeve van het eigen werk, samen te voegen met de bestaande regeling inzake de vrijstelling van en korting op de basispremie op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) tot een nieuwe premiekorting. Aanleiding voor deze wijzigingen, die zijn vastgesteld bij het bovengenoemde Belastingplan 2002 V – Sociale zekerheidswetgeving, vormden de resultaten van de evaluatie van de Wet REA zoals die in februari 2001 aan de Tweede Kamer is aangeboden.

De wijzigingen beogen het onnodig gebruik van het instrumentarium te beperken, de samenhang tussen de verschillende reïntegratieinstrumenten en de relatie tussen de reïntegratrieinstrumenten en de premiebelasting bij instroom van werknemers in de WAO te verhelderen, administratieve lasten voor werkgevers te verminderen en een verdere verbetering van het arbeidsmarkt- en inkomensbeleid in het algemeen. De genoemde wijzigingen leidden ook tot wijzigingen van de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW). Deze wijzigingen betreffen onder meer het vervallen van de mogelijkheid voor gemeenten om aan een werkgever op grond van artikel 13b van de WIW, een plaatsingsbudget of pakket op maat overeenkomstig de Wet REA te verstrekken, indien de arbeidsgehandicapte vóór zijn indiensttreding tot de WIW-doelgroep behoorde. Voor de toelichting op alle genoemde wijzigingen en de gevolgen daarvan voor administratieve lasten wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij het desbetreffende Belastingplan (Kamerstukken II, 2001/2002 280 16, nr. 3).

Als gevolg van deze wijzigingen dient het Besluit ID-banen tevens te worden aangepast. Het betreft hier een wijziging van artikel 6 van genoemd besluit betreffende de vereisten aan de kostenvergoeding voor een ID-baan.

II Artikelen

Artikel I, onderdelen A, C en E

De in bovengenoemde onderdelen opgenomen wijzigingen betreffen technische aanpassingen van het Besluit ID-banen in verband met de totstandkoming van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Artikel I, onderdeel D

De in dit onderdeel in artikel 6, tweede lid, onderdeel c, van het Besluit ID-banen tot nu toe opgenomen verwijzingen naar voorzieningen zoals het plaatsings- en herplaatsingsbudget of pakket op maat op grond van de Wet REA, de artikelen 13b van de WIW of 81a van de Arbeidsvoorzieningswet 1996, zijn als gevolg van de in het algemeen deel van deze nota van toelichting genoemde wijzigingen van de Wet REA en de WIW op grond van het Belastingplan 2002 V – Sociale zekerheidswetgeving, geschrapt.

Artikel I, onderdelen B, F en G

Door de invoering van de in het algemeen deel van deze nota van toelichting uiteengezette fiscale toetrederskorting kunnen de bepalingen met betrekking tot de uitstroompremie aan de werknemer die uitstroomt uit een ID-dienstbetrekking, bedoeld in artikel 4, tweede, derde en vijfde lid, van het Besluit ID-banen, vervallen. De door het Rijk op grond van het eerste lid van genoemd artikel mede verstrekte subsidie aan de gemeente voor uitstroombeleid in het algemeen, blijft gehandhaafd met het oog op het belang van de bevordering van uitstroom uit de gesubsidieerde arbeid in het algemeen, en de gesubsidieerde dienstbetrekkingen als bedoeld in het Besluit ID-banen in het bijzonder (onderdeel B).

De wijziging in onderdeel F betreffende artikel 13, vijfde lid, van het Besluit ID-banen inzake de subsidieverlening vloeit voort uit vorengenoemd onderdeel B. Op grond van deze wijziging wordt de subsidie als gevolg van het vervallen van de premie aan de werknemer thans alleen nog verstrekt voor het bevorderen van uitstroombeleid door de gemeenten uit de ID-dienstbetrekkingen.

In verband met de vervanging van de tot nu op grond van het Besluit ID-banen geldende uitstroompremie voor de werknemer door de fiscaletoetrederskorting op grond van artikel 8.21 van de Wet IB 2001, is in artikel 14, tweede lid, van het Besluit ID-banen met het oog op de betaling van de subsidie aan de gemeenten voor uitstroombevorderend beleid bepaald, dat de gemeente bij de aanvraag van deze subsidie het aantal personen opgeeft, ten aanzien waarvan zij ten behoeve van de Belastingdienst heeft verklaard, dat deze personen in een periode van achttien maanden gedurende ten minste twaalf maanden werkzaam zijn geweest in een gesubsidieerde dienstbetrekking, in casu een ID-baan, en al ten minste zes aaneengesloten maanden reguliere, niet gesubsidieerde arbeid verrichten, zoals bepaald in artikel 8.21, eerste lid, eerste volzin, aanhef en onderdeel d, tweede en derde volzin, van de Wet IB 2001 (onderdeel G). Een dergelijke verklaring wordt op grond van artikel 8.21, vijfde lid, van die wet ten behoeve van de Belastingdienst gevraagd aan de gemeenten door belastingplichtigen die in aanmerking willen komen voor de toetrederskorting, bedoeld in artikel 8.21 van die wet. Een afschrift van de verklaring en de gegevens die ten behoeve van die verklaring door de desbetreffende belastingplichtige aan de gemeente zijn verstrekt, zoals de arbeidsovereenkomst met of de publiekrechtelijke aanstelling bij de nieuwe werkgever dan wel de opgaven van het verstrekte loon over de afgelopen zes maanden in de reguliere dienstbetrekking, bewaart de gemeente in haar administratie.

Met het oog op de declaratie van de subsidie voor uitstroombevordering zal een verantwoordingsregel worden toegevoegd aan het bestaande declaratieformulier.

Artikel I, onderdeel H

In artikel 19a is het overgangsrecht geregeld met betrekking tot de nu toe bestaande uitstroompremie. Deze overgangsregeling houdt in dat voor werknemers die vóór de inwerkingtreding van het eerdergenoemde Belastingplan 2002 I – Arbeidsmarkt- en inkomensbeleid op 1 januari 2002 zijn uitgestroomd uit een gesubsidieerde dienstbetrekking als bedoeld in het Besluit ID-banen, de tot nu toe geldende premieregeling op grond van dat besluit, van toepassing blijft. Dit betekent dat de premie aan werknemers ook nog in 2002 kan worden toegekend en uitbetaald, indien aan de in die regeling opgenomen voorwaarden is voldaan, te weten uitstroom uit een ID-dienstbetrekking, waarin betrokkene ten minste twee jaar werkzaam is geweest, naar een regulier gefinancierde baan die al ten minste een half jaar duurt en in beginsel is aangegaan voor onbepaalde tijd dan wel voor een bepaalde tijd van minimaal een jaar. De declaratie van deze subsidie geschiedt overeenkomstig de tot nu bestaande declaratiewijze. Het desbetreffende declaratieformulier voor het jaar 2002 blijft wat dat betreft ongewijzigd.

Artikel 19b regelt het overgangsrecht voor subsidies die door de ID-werkgever worden ontvangen op grond van de tot nu toe bestaande artikelen 16, 17 of 18, met uitzondering van artikel 18, derde lid, onderdeel a, van de Wet REA, artikel 13b van de WIW of artikel 81a van de Arbeidsvoorzieningswet 1996, die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van het Belastingplan 2002 V – Sociale zekerheidswetgeving zijn aangevraagd voor dienstbetrekkingen die vóór genoemd tijdstip zijn aangegaan. Het betreft hier subsidies in de vorm van een herplaatsings- of plaatsingsbudget of pakket op maat met uitzondering van de loonkostensubsidie in laatstgenoemd pakket op grond van de Wet REA. De overgangsregeling sluit aan bij het voor genoemde artikelen vastgestelde overgangsrecht, bedoeld in meergenoemd Belastingplan. Die regelingen houden in, dat voor werkgevers die vóór de inwerkingtreding van dat Belastingplan een arbeidsgehandicapte in dienst hebben genomen en een plaatsings- of herplaatsingsbudget dan wel pakket op maat, met uitzondering van een loonkostensubsidie, hebben aangevraagd, die aanvraag wordt afgehandeld door de betreffende uitvoeringsinstelling.

De in artikel 19b van het onderhavige besluit opgenomen regeling komt erop neer, dat een ontvangen subsidie op grond van de meergenoemde bepalingen van de Wet REA, de WIW of de Arbeidsvoorzieningswet 1996, ook na de inwerkingtreding van het Belastingplan 2002 V – Sociale zekerheidswetgeving, geen invloed heeft op de vergoeding van de kosten voor een ID-baan.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W. A. F. G. Vermeend


XNoot
1

Stb. 1999, 591; gewijzigd bij besluit van 20 december 2000, Stb. 624.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven