Besluit van 20 december 2001 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, en in verband daarmee van enige andere socialezekerheidswetten (Besluit SUWI)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst, van 19 oktober 2001, Nr SUWI/SEC/2001/71128;

Gelet op de artikelen 13, vijfde lid, 25, eerste lid, onderdeel d, 28, derde lid, en 73, vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de artikelen 125, derde lid, en 145, eerste lid, van de Algemene bijstandswet, de artikelen 48, derde lid, en 64, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de artikelen 48, derde lid, en 64, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de artikelen 8, zevende lid, 10, vijfde lid, 14, tweede lid, 15, tweede lid, en 33a, vierde lid, van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten, artikel 72, vijfde lid, van de Werkloosheidswet en artikel 8, vijfde lid, van de Wet inschakeling werkzoekenden;

De Raad van State gehoord (advies van 12 december 2001, nr. W12.01.0543/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst, van 13 december 2001, nr. SUWI/SEC/2001/366;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Abw: Algemene bijstandswet;

b. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

c. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

d. Wet REA: Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten;

e. WIW: Wet inschakeling werkzoekenden;

f. WW: Werkloosheidswet;

g. Wet SUWI: Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

h. CWI: de Centrale organisatie werk en inkomen, genoemd in hoofdstuk 4 van de Wet SUWI;

i. UWV: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet SUWI;

j. SVB: de Sociale verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet SUWI;

k. arbeidsgehandicapte: arbeidsgehandicapte als bedoeld in artikel 2 van de Wet REA;

l. reïntegratiebedrijf: natuurlijke persoon of rechtspersoon die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in het arbeidsproces bevordert;

m. arbodienst: een arbodienst als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet 1998.

HOOFDSTUK 2. CWI

Artikel 2.1 Registratie vreemdelingen als werkzoekende

  • 1. Het recht zich als werkzoekende door de CWI te laten registreren, komt toe aan:

    a. een vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft, in de zin van artikel 8, onderdeel b of l, van de Vreemdelingenwet 2000;

    b. een vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft, in de zin van artikel 8, onderdeel a, van de Vreemdelingenwet 2000, die onvrijwillig werkloos is terwijl het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen nog van toepassing is, mits de vergunning tot verblijf het in Nederland verrichten van arbeid niet uitsluit;

    c. een vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf heeft gehouden in de zin van artikel 8, onderdeel a tot en met e, of m, van de Vreemdelingenwet 2000, mits de vergunning tot verblijf het in Nederland verrichten van arbeid niet uitsloot, indien de vreemdeling onvrijwillig werkloos is, en mits hij:

    1°. voor de beëindiging van dit verblijf een aanvraag heeft ingediend om voortgezette toelating, of

    2°. binnen de termijn, genoemd in artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, of buiten die termijn, in geval artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht toepassing heeft gevonden, bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld tegen intrekking van de toelating in de zin van artikel 8, onderdeel a tot en met e, of m, van de Vreemdelingenwet 2000.

  • 2. Het recht op registratie eindigt voor een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid, onder c, zodra:

    a. onherroepelijk op de aanvraag, het bezwaar of het beroep is beslist, of

    b. de uitzetting van de vreemdeling is gelast, tenzij die uitzetting ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 of op grond van een rechterlijke beslissing achterwege dient te blijven.

Artikel 2.2 Overdracht aanvraag door de CWI aan het UWV

De overdracht van een aanvraag aan het UWV van een uitkering op grond van de WW of van de aangifte van werkloosheid op grond van artikel 26, eerste lid, onderdeel a, van voornoemde wet, vindt plaats binnen acht werkdagen na deze aangifte.

Artikel 2.3 Termijnen bijstandsaanvraag

  • 1. De overdracht van een aanvraag van algemene bijstand op grond van de Abw dan wel van een uitkering op grond van de IOAW of de IOAZ vindt plaats binnen acht werkdagen nadat de aanvraag door de CWI in ontvangst is genomen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen, in overeenstemming met de CWI, de in het eerste lid bedoelde termijn van acht werkdagen verlengen. Indien burgemeester en wethouders de bedoelde termijn verlengen, dragen zij zorg voor adequate bekendmaking daarvan.

  • 3. Bij de melding, bedoeld in artikel 68a, tweede lid, van de Abw, artikel 16a, tweede lid, van de IOAW of artikel 16a, tweede lid, van de IOAZ wordt door de CWI of, bij een aanvraag als bedoeld in artikel 63a, tweede of derde lid, artikel 11a, tweede lid, van de IOAW of artikel 11a, tweede lid, van de IOAZ, door burgemeester en wethouders met de belanghebbende een afspraak gemaakt voor een gesprek waarin de aanvraag in ontvangst wordt genomen. Door de CWI onderscheidenlijk burgemeester en wethouders wordt bevorderd dat het gesprek op een zo kort mogelijke termijn na de melding plaatsheeft.

HOOFDSTUK 3. VERRICHTEN ANDERE TAKEN CWI, UWV EN SVB

Artikel 3.1 Voorwaarden verrichten andere taken

  • 1. Onze Minister kan een besluit van de CWI, het UWV of de SVB om andere dan de in de Wet SUWI bedoelde taken uit te voeren uitsluitend goedkeuren, indien:

    a. de goede uitvoering van de in die wet bedoelde taken daardoor niet in gevaar komt;

    b. de andere taken in opdracht en voor rekening en risico van de opdrachtgever worden uitgevoerd;

    c. de taakuitoefening van de Inspectie Werk en Inkomen met betrekking tot het toezicht op de uitvoering van de wetten door de CWI, het UWV en de SVB, bedoeld in artikel 37, onderdeel a, van de Wet SUWI voldoende gewaarborgd is;

    d. voorzover de Wet toezicht verzekeringsbedrijf van toepassing is, deze in acht wordt genomen;

    e. de uitvoering van die andere taken gescheiden van de uitvoering van de wettelijke taken plaatsvindt, voorzover de andere taak niet noodzaakt tot een gezamenlijke uitvoering.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de berekening van de prijzen die voor het verrichten van andere taken in rekening worden gebracht.

HOOFDSTUK 4. REINTEGRATIE

§ 4.1 Contracteisen voor publieke opdrachtgevers

Artikel 4.1 Inhoud van contracten publieke uitvoerders/reïntegratiebedrijven

  • 1. Het UWV en burgemeester en wethouders laten de werkzaamheden, bedoeld in de artikelen 72, derde lid, van de WW, 10, derde lid van de Wet REA en 8, tweede lid, van de WIW door een reïntegratiebedrijf of arbodienst verrichten op grond van een schriftelijke overeenkomst waarin in elk geval is geregeld dat het reïntegratiebedrijf of de arbodienst verplicht is:

    a. alle gegevens en inlichtingen omtrent deze werkzaamheden op verzoek aan het UWV of het gemeentebestuur te verstrekken;

    b. de persoonlijke levenssfeer van de personen van wie de inschakeling in de arbeid wordt bevorderd, te beschermen overeenkomstig een reglement dat aan die personen, het UWV of het gemeentebestuur wordt overgelegd;

    c. in geval van een geschil tussen de te reïntegreren persoon en het reïntegratiebedrijf of de arbodienst een klachten- en geschillenregeling toe te passen die door het reïntegratiebedrijf of de arbodienst aan de te reïntegreren persoon en de partij met wie de in de aanhef bedoelde overeenkomst is gesloten, is overgelegd;

    d. toegang tot en inzage in alle gegevens te verlenen die een accountant naar zijn oordeel nodig heeft voor het instellen van een nader onderzoek als bedoeld in artikel 42, vierde lid, van de Wet SUWI;

    e. op verzoek aan het UWV of het gemeentebestuur een schriftelijk oordeel van een accountant of een gelijkwaardige deskundige over de verwerking van informatie en de genomen maatregelen ter beveiliging van informatie door het reïntegratiebedrijf of de arbodienst over te leggen;

    f. de gegevens die het reïntegratiebedrijf of de arbodienst in verband met deze werkzaamheden verkrijgt uitsluitend te verwerken voorzover dat noodzakelijk is voor het verrichten van die werkzaamheden dan wel voor de naleving van verplichtingen als bedoeld in de onderdelen a tot en met e;

    g. indien dit reïntegratiebedrijf of deze arbodienst deze werkzaamheden laat verrichten door een ander reïntegratiebedrijf of een andere arbodienst, in een schriftelijke overeenkomst met dat andere reïntegratiebedrijf of deze andere arbodienst te regelen dat voor dat bedrijf de verplichtingen jegens het UWV of het gemeentebestuur, bedoeld in de onderdelen a tot en met f, gelden.

  • 2. Alvorens overeenkomsten met reïntegratiebedrijven of arbodiensten te sluiten volgen het UWV en het gemeentebestuur een transparante en toetsbare aanbestedingsprocedure in het kader waarvan meer offertes worden gevraagd op basis van vooraf vastgestelde criteria.

  • 3. Bij de selectie en gunning van overeenkomsten als bedoeld in het tweede lid, vindt de beoordeling van offertes uitsluitend plaats op basis van vergelijkbare kosten.

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het eerste lid.

§ 4.2 Subsidieverstrekking aan werkgevers

Artikel 4.2 Nadere begripsbepalingen

In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder subsidie-ontvanger: de werkgever op wiens aanvraag subsidie is verleend of vastgesteld op grond van artikel 15 van de Wet REA.

Artikel 4.3 Voorwaarden basissubsidies

  • 1. Het UWV verstrekt op aanvraag aan een werkgever subsidie voor noodzakelijk te maken kosten van werkzaamheden als bedoeld in artikel 15 van de Wet REA, indien:

    a. de werkgever een advies van zijn arbodienst overlegt waaruit blijkt dat de desbetreffende werknemer naar het oordeel van die arbodienst arbeidsgehandicapt is en dat voor die werknemer geen passende arbeid als bedoeld in artikel 658a, derde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek aanwezig is in het bedrijf van die werkgever;

    b. de werkgever een trajectplan aan het UWV heeft overgelegd waarin in elk geval zijn opgenomen:

    1°. het opleidingsniveau en het sociaal-fiscaalnummer van de arbeidsgehandicapte werknemer;

    2°. een beschrijving van de werkzaamheden die de werkgever op grond van artikel 15, eerste lid, van de Wet REA zal laten verrichten; en

    3°. de verwachte begin- en einddatum van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 15, van de Wet REA;

    c. de werkgever op verzoek de in onderdeel d bedoelde gegevens en inlichtingen, alsmede uit eigen beweging alle gegevens en inlichtingen omtrent niet of niet in voldoende mate meewerken van de werknemer of voortijdige beëindiging van gesubsidieerde trajecten, aan het UWV verstrekt; en

    d. de werkgever ter uitvoering van al deze werkzaamheden een of meer schriftelijke overeenkomsten met een of meer reïntegratiebedrijven of arbodiensten, sluit waarin in elk geval is geregeld dat het reïntegratiebedrijf of de arbodienst verplicht is:

    1°. op verzoek aan het UWV alle gegevens en inlichtingen die van belang zijn voor de vaststelling van de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitvoering van artikel 15 van de Wet REA te verstrekken;

    2°. toegang tot en inzage in alle gegevens te verlenen die een accountant naar zijn oordeel nodig heeft voor het instellen van een nader onderzoek als bedoeld in artikel 42, vierde lid, van de Wet SUWI;

    3°. de persoonlijke levenssfeer van de personen van wie de inschakeling in de arbeid wordt bevorderd, te beschermen overeenkomstig een reglement dat aan die personen en de werkgever wordt overgelegd;

    4°. in geval van een geschil tussen de te reïntegreren persoon en het reïntegratiebedrijf of de arbodienst een klachten- en geschillenregeling toe te passen die door het reïntegratiebedrijf of de arbodienst aan de te reïntegreren persoon en de werkgever is overgelegd;

    5°. op verzoek aan de werkgever een schriftelijk oordeel van een accountant of een gelijkwaardige deskundige over de verwerking van informatie en de genomen maatregelen ter beveiliging van informatie door het reïntegratiebedrijf of de arbodienst over te leggen;

    6°. de gegevens die het reïntegratiebedrijf of de arbodienst in verband met deze werkzaamheden verkrijgt uitsluitend te verwerken voorzover dat noodzakelijk is voor het verrichten van die activiteiten of werkzaamheden dan wel voor de naleving van verplichtingen als bedoeld in de subonderdelen 1° tot en met 5°;

    7°. indien dit reïntegratiebedrijf of deze arbodienst deze werkzaamheden laat verrichten door een ander reïntegratiebedrijf of een andere arbodienst, in een schriftelijke overeenkomst met dat andere reïntegratiebedrijf of die andere arbodienst te regelen dat voor dat bedrijf de verplichtingen, bedoeld in de subonderdelen 1° tot en met 7°, gelden.

  • 2. Kosten van werkzaamheden die niet zijn beschreven in het in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde trajectplan komen niet voor subsidiëring in aanmerking, tenzij het UWV voor het verrichten van die werkzaamheden schriftelijk goedkeuring heeft verleend.

  • 3. Onder reïntegratiebedrijf of arbodienst als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, wordt niet verstaan het reïntegratiebedrijf of de arbodienst waarin werknemers van de werkgever, bedoeld in het eerste lid, werkzaam zijn.

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het eerste lid.

Artikel 4.4 Voorwaarden plaatsingssubsidie

Het UWV verstrekt, in aanvulling op de in artikel 4.3 bedoelde subsidie, subsidie aan de werkgever indien:

a. de betrokken arbeidsgehandicapte, binnen drie maanden nadat de taak van de werkgever, bedoeld in artikel 8 van de Wet REA, is geëindigd, een dienstbetrekking met een andere werkgever is aangegaan voor een aaneengesloten periode van ten minste 26 weken, of arbeid is gaan verrichten als zelfstandige als bedoeld in de Wet REA en met die arbeid in een periode van één jaar ten minste gedurende 26 weken inkomsten heeft verworven waardoor hij geen recht meer heeft op een uitkering anders dan een arbeidsongeschiktheidsuitkering in verband met het verwerven van die inkomsten of verrichten van die arbeid; en

b. de werkgever gegevens aan het UWV heeft overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de in onderdeel a bedoelde dienstbetrekking is aangegaan.

Artikel 4.5 Verstrekken van beleidsinformatie

De subsidie-ontvanger verstrekt op verzoek aan het UWV binnen een periode van vier weken, nadat daartoe een verzoek is gedaan, alle informatie die Onze Minister nodig heeft in verband met de uitvoering van artikel 86 van de Wet SUWI.

Artikel 4.6 Hoogte van subsidie en tijdstip van betaling

  • 1. De subsidie op grond van artikel 4.3 bedraagt 50 procent van de werkelijk gemaakte kosten. Deze subsidie wordt betaald nadat de werkgever aan het UWV heeft aangetoond dat deze kosten zijn gemaakt.

  • 2. De subsidie op grond van artikel 4.4 bedraagt 50 procent van de werkelijk gemaakte kosten van de werkzaamheden waarvoor op grond van artikel 4.3 subsidie is verleend. Deze subsidie wordt betaald nadat de betrokken arbeidsgehandicapte gedurende een aaneengesloten periode van ten minste 26 weken in een dienstbetrekking met een andere werkgever heeft gestaan dan wel na afloop van het jaar, dat de arbeidsgehandicapte als zelfstandige als bedoeld in artikel 4.4 arbeid heeft verricht.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het eerste en tweede lid.

§ 4.3 Persoonsgebonden reïntegratiebudgetten

§ 4.3.1 Algemene bepalingen omtrent het persoonsgebonden reïntegratiebudget voor arbeidsgehandicapte werknemers

Artikel 4.7 Nadere begripsbepalingen

In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. arbeidsgehandicapte werknemer: een arbeidsgehandicapte werknemer als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Wet REA;

b. subsidie: een subsidie als bedoeld in artikel 33a, eerste lid, onderdeel a, van de Wet REA;

c. subsidie-ontvanger: de arbeidsgehandicapte werknemer aan wie een subsidie is verstrekt als bedoeld in artikel 33a, eerste lid, onderdeel a, van de Wet REA;

d. persoonsgebonden reïntegratie-overeenkomst: een overeenkomst als bedoeld in artikel 33a, eerste lid, onderdeel b, van de Wet REA;

e. begunstigde: de arbeidsgehandicapte werknemer ten behoeve van wie een overeenkomst is gesloten als bedoeld in artikel 33a, eerste lid, onderdeel b, van de Wet REA.

Artikel 4.8 Bestedingsdoel
  • 1. Het UWV kan op een aanvraag als bedoeld in artikel 33a van de Wet REA een subsidie verstrekken ter voldoening van de noodzakelijk te maken kosten van werkzaamheden die zijn gericht op behoud, herstel of bevordering van mogelijkheden tot het verrichten van arbeid, waaronder begrepen het behouden en verkrijgen van een dienstbetrekking, of een persoonsgebonden reïntegratie-overeenkomst sluiten ter uitvoering van die werkzaamheden.

  • 2. Onder werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid worden uitsluitend verstaan:

    a. begeleiding en advisering;

    b. opleiding;

    c. arbeidsbemiddeling en andere werkzaamheden die, in aansluiting op de onder a en b bedoelde werkzaamheden, zijn gericht op behoud, herstel of bevordering van mogelijkheden tot het verrichten van arbeid.

  • 3. Kosten van werkzaamheden die niet zijn beschreven in het in artikel 4.10, onderdeel b, bedoelde trajectplan komen niet voor subsidiëring in aanmerking en ter uitvoering van die werkzaamheden wordt geen persoonsgebonden reïntegratie-overeenkomst gesloten, tenzij het UWV voor het verrichten van die werkzaamheden schriftelijk goedkeuring heeft verleend.

Artikel 4.9 Keuze voor subsidie of contract

Bij de aanvraag, bedoeld in artikel 33a, eerste lid, van de Wet REA, vermeldt de aanvrager of zijn aanvraag betrekking heeft op verstrekking van subsidie dan wel het sluiten van een persoonsgebonden reïntegratie-overeenkomst door het UWV.

Artikel 4.10 Voorwaarden voor het verstrekken van een persoonsgebonden reïntegratiebudget

Het UWV kan uitsluitend een subsidie verstrekken of een persoonsgebonden reïntegratie-overeenkomst sluiten indien:

a. de aanvraag wordt ingediend binnen zes weken nadat het oordeel van het UWV omtrent de aanwezigheid van passende arbeid in het bedrijf van zijn werkgever of in een ander bedrijf, als bedoeld in artikel 33a, tweede lid, van de Wet REA, aan de arbeidsgehandicapte werknemer bekend is gemaakt;

b. de aanvraag vergezeld gaat van een door of namens de werknemer opgesteld trajectplan waarin in elk geval zijn opgenomen:

1°. het opleidingsniveau en het sociaal-fiscaalnummer van de arbeidsgehandicapte werknemer;

2°. een beschrijving van de werkzaamheden die de aanvrager op grond van artikel 33a, eerste lid, van de Wet REA zal laten verrichten;

3°. de verwachte begin- en einddatum van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 33a, van de Wet REA;

4°. de beroepsactiviteiten die de aanvrager naar verwachting na afloop van die periode kan vervullen;

5°. een begroting van de kosten van de in artikel 4.8 bedoelde werkzaamheden.

Artikel 4.11 Verhaal van kosten op de werkgever
  • 1. De werkgever vergoedt aan het UWV 50 procent van de kosten die door het reïntegratiebedrijf of de arbodienst aan het UWV in rekening worden gebracht voor het verrichten van werkzaamheden ter uitvoering van de persoonsgebonden reïntegratie-overeenkomst, tenzij de arbeidsgehandicapte werknemer binnen drie maanden nadat de werkzaamheden ter uitvoering van de persoonsgebonden reïntegratie-overeenkomst zijn geëindigd een dienstbetrekking met een andere werkgever is aangegaan en deze arbeidsgehandicapte werknemer voor een aaneengesloten periode van ten minste 26 weken daadwerkelijk in dienstbetrekking met deze andere werkgever heeft gestaan of met die arbeid in een periode vanéén jaar ten minste gedurende 26 weken inkomsten heeft verworven waardoor hij geen recht meer heeft op een uitkering anders dan een arbeidsongeschiktheidsuitkering in verband met het verwerven van die inkomsten of verrichten van die arbeid.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien de werknemer voor het verrichten van de werkzaamheden een subsidie als bedoeld in deze paragraaf heeft ontvangen.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het eerste lid.

§ 4.3.2 Persoonsgebonden reïntegratiebudget in de vorm van een subsidie

Artikel 4.12 Verlening van subsidie
  • 1. Op de aanvraag om een subsidie wordt een beschikking omtrent subsidieverlening gegeven.

  • 2. In de subsidievoorwaarden bij een beschikking als bedoeld in het eerste lid wordt in elk geval opgenomen dat in een overeenkomst die de subsidie-ontvanger met een reïntegratiebedrijf sluit wordt geregeld:

    a. de duur van de overeenkomst alsmede de hoogte van de kosten die door het reïntegratiebedrijf in rekening zullen worden gebracht;

    b. dat de overeenkomst door beide partijen wegens gewichtige redenen tussentijds door opzegging kan worden beëindigd;

    c. dat het reïntegratiebedrijf voldoet aan verplichtingen als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, onderdeel d, onder 2° tot en met 7°;

    d. dat het reïntegratiebedrijf aan het UWV op verzoek of na toestemming van de subsidie-ontvanger uit eigen beweging gegevens verstrekt over de besteding van de subsidie.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent het tweede lid.

Artikel 4.13 Hoogte van de subsidie en tijdvak van gesubsidieerde werkzaamheden
  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste een bij ministeriële regeling vastgesteld bedrag.

  • 2. De subsidie wordt verleend voor werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.8 gedurende een tijdvak van ten hoogste een jaar.

  • 3. Indien de aanvrager van een subsidie of de subsidie-ontvanger aantoont dat de noodzakelijke kosten van de werkzaamheden die zijn gericht op behoud, herstel of bevordering van mogelijkheden tot het verrichten van arbeid hoger zijn dan het in het eerste lid bedoelde bedrag of die werkzaamheden langer zullen duren dan een tijdvak van een jaar, kan subsidie worden verleend voor een hoger bedrag of een langere periode.

  • 4. De in het derde lid bedoelde bevoegdheid bestaat uitsluitend indien het in het eerste lid bedoelde bedrag of de in het tweede lid bedoelde werkzaamheden gedurende een tijdvak van een jaar redelijkerwijs niet zullen kunnen leiden tot behoud, herstel of bevordering van mogelijkheden tot het verrichten van arbeid.

Artikel 4.14 Voorschotten
  • 1. Het UWV kan aan de subsidie-ontvanger voorschotten op de vast te stellen subsidie verlenen aan de hand van aan het UWV overgelegde declaraties voor de werkzaamheden, die voortvloeien uit het trajectplan.

  • 2. Indien het UWV besluit tot het verlenen van voorschotten, betaalt het UWV de voorschotten binnen één week na het nemen van dat besluit aan de subsidie-ontvanger of aan het reïntegratiebedrijf, waarmee de subsidie-ontvanger een overeenkomst heeft gesloten.

Artikel 4.15 Inlichtingenverstrekking
  • 1. De subsidie-ontvanger dient iedere drie maanden bij het UWV een rapportage in waarin een beschrijving is opgenomen van de ten behoeve van de subsidie-ontvanger verrichte werkzaamheden, bedoeld in artikel 4.8. In de rapportage worden in ieder geval de resultaten van de uitvoering van het trajectplan en de prognose voor de resterende periode van het traject beschreven en wordt een overzicht gegeven van de tot op dat moment gemaakte kosten.

  • 2. De subsidie-ontvanger verstrekt onverwijld en uit eigen beweging alle gegevens en inlichtingen omtrent voortijdige beëindiging van gesubsidieerde trajecten aan het UWV.

  • 3. De subsidie-ontvanger verstrekt op verzoek aan het UWV alle gegevens en inlichtingen die van belang zijn voor de vaststelling van de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitvoering van artikel 33a van de Wet REA, alsmede binnen vier weken alle hem betreffende informatie die noodzakelijk is voor de evaluatie van deze regeling.

Artikel 4.16 Subsidievaststelling

De subsidie-ontvanger dient binnen zes weken na afloop van het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

§ 4.3.3 Persoonsgebonden reïntegratiebudget in de vorm van een overeenkomst

Artikel 4.17 Sluiten van een persoonsgebonden reïntegratie-overeenkomst
  • 1. In geval van een toekennende beschikking op een aanvraag om een persoonsgebonden reïntegratie-overeenkomst, sluit het UWV binnen zes weken na het nemen van die beschikking een overeenkomst met een reïntegratiebedrijf dat, of een arbodienst die de in artikel 4.8 bedoelde werkzaamheden uitvoert.

  • 2. Het UWV sluit een overeenkomst met een reïntegratiebedrijf of arbodienst als bedoeld in het eerste lid overeenkomstig de voorkeur voor een reïntegratiebedrijf of arbodienst van de aanvrager of begunstigde.

Artikel 4.18 Weigering van sluiting van een persoonsgebonden reïntegratie-overeenkomst

Het sluiten van een persoonsgebonden reïntegratie-overeenkomst kan in ieder geval worden geweigerd in de gevallen, bedoeld in artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 4.19 Prijs en duur van de persoonsgebonden reïntegratie-overeenkomst
  • 1. Het door het UWV aan het reïntegratiebedrijf of de arbodienst verschuldigde bedrag voor de uitvoering van de persoonsgebonden reïntegratie-overeenkomst bedraagt ten hoogste een bij ministeriële regeling vastgesteld bedrag.

  • 2. De persoonsgebonden reïntegratie-overeenkomst wordt gesloten voor een tijdvak van ten hoogste een jaar.

  • 3. Indien de aanvrager van een persoonsgebonden reïntegratie-overeenkomst of begunstigde aantoont dat de noodzakelijke kosten van de in artikel 4.8 bedoelde werkzaamheden hoger zijn dan het in het eerste lid bedoelde bedrag of die werkzaamheden langer zullen duren dan een tijdvak van een jaar, kan een overeenkomst worden gesloten voor een hoger bedrag of een langere periode.

  • 4. De in het derde lid bedoelde bevoegdheid bestaat uitsluitend indien het in het eerste lid bedoelde bedrag of de in het derde lid bedoelde werkzaamheden gedurende een tijdvak van een jaar redelijkerwijs niet zullen kunnen leiden tot behoud, herstel of bevordering van mogelijkheden tot het verrichten van arbeid.

Artikel 4.20 Inhoud van de persoonsgebonden reïntegratie-overeenkomst
  • 1. In de persoonsgebonden reïntegratie-overeenkomst wordt in elk geval geregeld:

    a. de duur van de overeenkomst alsmede de hoogte van de kosten die door het reïntegratiebedrijf of de arbodienst in rekening zullen worden gebracht;

    b. dat het reïntegratiebedrijf of de arbodienst iedere drie maanden bij het UWV een rapportage indient waarin een beschrijving is opgenomen van de werkzaamheden die zijn verricht ten behoeve van het behoud, herstel of bevordering van mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van de arbeidsgehandicapte werknemer. In de rapportage worden tevens de resultaten van de uitvoering van het trajectplan, bedoeld in artikel 4.10, onderdeel b, en de prognose voor de resterende periode van het traject beschreven en wordt een overzicht gegeven van de tot op dat moment gemaakte kosten;

    c. dat de overeenkomst door beide partijen wegens gewichtige redenen tussentijds door opzegging kan worden beëindigd;

    d. dat de prijs voor de overeenkomst uitsluitend wordt betaald voor die werkzaamheden, die zijn beschreven in het in artikel 4.10, onderdeel b, bedoelde trajectplan, tenzij het UWV voor het verrichten van andere werkzaamheden schriftelijk goedkeuring heeft verleend;

    e. dat het reïntegratiebedrijf voldoet aan verplichtingen als bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, onderdeel d, onder 2° tot en met 7°;

    f. dat het reïntegratiebedrijf aan het UWV op verzoek of na toestemming van de subsidie-ontvanger uit eigen beweging gegevens verstrekt over de uitvoering van de overeenkomst.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent het eerste lid.

HOOFDSTUK 5. GEGEVENSUITWISSELING

Artikel 5.1 Kosteloze melding bij misdrijf

Indien de CWI, het UWV of de SVB, bij de uitvoering van een wet een misdrijf vermoedt, waardoor een bestuursorgaan bij het verstrekken van uitkeringen, het doen van verstrekkingen dan wel het heffen van bijdragen wordt benadeeld, stellen de CWI, het UWV en de SVB het betrokken bestuursorgaan hiervan, kosteloos, in kennis.

Artikel 5.2 Gegevensverstrekking door het UWV en de SVB

Het UWV en de SVB zijn bevoegd uit eigen beweging en verplicht op verzoek, kosteloos, uit de onder hun verantwoordelijkheid gevoerde administratie, aan de hieronder vermelde instanties te verstrekken:

a. aan de rijksbelastingdienst de gegevens die noodzakelijk zijn voor de heffing of invordering van enige rijksbelasting of premies volksverzekeringen;

b. aan het College voor zorgverzekeringen, het college van toezicht op de zorgverzekeringen, ziekenfondsen, ziektekostenverzekeraars, uitvoerende organen van publierechtelijke ziektekostenregelingen voor ambtenaren, het centraal administratiekantoor, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van het Administratiebesluit Bijzondere Ziektekostenverzekering en verbindingskantoren, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van het Administratiebesluit Bijzondere Ziektekostenverzekering, de gegevens voorzover die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de Ziekenfondswet, Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de Overgangswet verzorgingshuizen;

c. aan de Informatie Beheer Groep de gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van bij of krachtens enige wet aan de Informatie Beheer Groep opgedragen taken;

d. aan de Pensioen- en Uitkeringsraad, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de Pensioen- en Uitkeringsraad, de gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de Wet buitengewoon pensioen 1940–1945, de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers, de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet, de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945;

e. aan Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de Wet individuele huursubsidie en de Huursubsidiewet;

f. aan de raden voor de kinderbescherming de gegevens die noodzakelijk zijn voor een goede uitoefening van hun taak of van hun bevoegdheden op grond van één van de bepalingen van de titels 9, 10, 13, 14, 15 en 17 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 5.3 Gegevensverstrekking door het UWV

Het UWV is bevoegd uit eigen beweging en verplicht op verzoek uit de onder zijn verantwoordelijkheid gevoerde administratie gegevens kosteloos te verstrekken aan:

a. de Sociaal-Economische Raad de gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van artikel 46a van de Wet op de ondernemingsraden;

b. organen van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie, de totale loonsom per werkgever;

c. het Vervangingsfonds de gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de expertisecentra;

d. de Kamers van Koophandel en Fabrieken de gegevens die nodig zijn voor de uitvoering van de in de artikelen 2, 3 en 4 Handelsregisterwet 1996 opgedragen taken.

Artikel 5.4 Gegevensverstrekking door de CWI aan derden

De CWI is bevoegd om bij de uitoefening van de taken, bedoeld in artikel 21, eerste lid, onderdeel b, van de Wet SUWI uit de onder haar verantwoordelijkheid gevoerde administratie, waaraan informatie omtrentindividuele personen ontleend kan worden, aan een reïntegratiebedrijf gegevens omtrent naam, adres, telefoonnummer, postcode, woonplaats, opleiding en werkervaring te verstrekken.

Artikel 5.5 Gegevensverstrekking aan buitenlandse bestuursorganen

De CWI, het UWV en de SVB zijn bevoegd uit de onder hun verantwoordelijkheid gevoerde administraties gegevens te verstrekken aan buitenlandse organen, voorzover die verstrekking noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van zwaarwegend algemeen belang.

Artikel 5.6 Gegevensverstrekking aan toezichthouders in verband met uitvoering van diverse wetten

De CWI en het UWV zijn bevoegd uit eigen beweging en verplicht op verzoek, uit de onder hun verantwoordelijkheid gevoerde administratie, kosteloos aan de door Onze Minister aangewezen ambtenaren, bedoeld in artikel 14 van de Wet arbeid vreemdelingen, artikel 24 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en artikel 13, eerste lid, van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs, gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de Wet arbeid vreemdelingen, de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs.

Artikel 5.7 Gebruik sociaal-fiscaalnummer

Bij het verstrekken van gegevens maken de CWI, het UWV en de SVB gebruik van het sociaal-fiscaalnummer, voorzover het gebruik van dit nummer wettelijk is voorgeschreven of toegestaan bij de uitvoering van de in dit besluit vermelde wettelijk voorschriften.

Artikel 5.8 Bekendmaking systematische gegevensverstrekking buiten SUWI-domein

  • 1. De CWI, het UWV en de SVB verstrekken in de in artikel 73, eerste lid, van de Wet SUWI en in de artikelen 5.2 en 5.3 van dit besluit vermelde gevallen, slechts systematisch gegevens, niet zijnde persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens, indien met de desbetreffende bestuursorganen of rechtspersonen overeenstemming is bereikt over in ieder geval de systematisch te verstrekken gegevens, alsmede de omstandigheid waaronder, de regelmaat waarmee en de wijze waarop die verstrekking plaatsvindt.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde overeenstemming wordt opgenomen in een schriftelijk besluit, dat door de CWI, het UWV of de SVB op adequate wijze bekend wordt gemaakt.

Artikel 5.9 Kosten gegevensverstrekking

  • 1. Bij het verstrekken van gegevens op verzoek, bedoeld in artikel 73 van de Wet SUWI, brengen de CWI, het UWV en de SVB kosten in rekening, voorzover niet is bepaald dat gegevensverstrekking kosteloos dient te geschieden.

  • 2. Indien de CWI, het UWV en de SVB in verband met het opdragen van werkzaamheden voor de uitvoering van hun taken aan privaatrechtelijke rechtspersonen gegevens verstrekken die voor die opdracht noodzakelijk zijn, worden die gegevens kosteloos verstrekt.

  • 3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing voor het verstrekken van gegevens aan arbodiensten en reïntegratiebedrijven die de gegevens van de CWI, het UWV en de SVB nodig hebben in verband met het verrichten van werkzaamheden ter uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 8 van de Wet REA, artikel 72 van de WW en artikel 8 van de WIW.

HOOFDSTUK 6. SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2002, met uitzondering van de artikelen 4.7 tot en met 4.20, die in werking treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 6.2 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit SUWI.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 20 december 2001

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W. A. F. G. Vermeend

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. F. Hoogervorst

Uitgegeven de achtentwintigste december 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN DEEL

1. Inleiding

De SUWI-voorstellen die zijn uiteengezet in het Nader Kabinetsstandpunt Structuur Uitvoering Werk en Inkomen (SUWI) van januari 2000 (Kamerstukken II, 1999/2000, 26 448, nr. 7) hebben een ingrijpende verandering in de bestaande verantwoordelijkheden en in de wijze van uitvoering van de sociale zekerheids- en arbeidsmarktwetten tot gevolg. Deze wijzigingsvoorstellen zijn nader uitgewerkt in de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (hierna: Wet SUWI) en de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (hierna: Invoeringswet SUWI). De Wet SUWI regelt in dit verband de taken en bevoegdheden van de (nieuwe) SUWI-instituties: de Raad voor werk en inkomen, de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI), het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en de Landelijke cliëntenraad. Daarnaast regelt de Wet SUWI op hoofdlijnen de inrichting van het toezicht (door de Inspectie Werk en Inkomen). De Invoeringswet SUWI regelt primair het invoerings- en overgangsrecht, maar ook – via wijzigingen en aanvullingen van de betreffende materiewetgeving – de nieuwe verantwoordelijkheidsverdeling op het gebied van de reïntegratie. De Invoeringswet SUWI regelt eveneens de consequenties van de SUWI-voorstellen voor de gemeenten door wijzigingen in c.q. aanvullingen van de betreffende materiewetgeving.

Beide wetten regelen op hoofdlijnen de nieuwe uitvoeringsstructuur. De nadere invulling hiervan geschiedt op het niveau van een algemene maatregel van bestuur (hierna: amvb) of een ministeriële regeling. In het voorliggende besluit wordt een aantal onderwerpen uitgewerkt dat in dit algemeen deel nader wordt toegelicht. Het betreft hier:

• het verrichten van andere dan de in de Wet SUWI opgedragen taken door CWI, UWV en SVB;

• contracteisen voor publieke opdrachtgevers;

• subsidieverstrekking aan werkgevers;

• persoonsgebonden reïntegratiebudgetten voor arbeidsgehandicapte werknemers;

• gegevensuitwisseling.

Tevens wordt in dit algemeen deel ingegaan op de effecten voor het bedrijfsleven van de in dit besluit opgenomen maatregelen. Het algemeen deel wordt afgesloten met een bespreking van de ontvangen adviezen van bij SUWI betrokken organisaties en de uitkomsten van de voorhangprocedure bij de beide Kamers der Staten-Generaal.

2. Verrichten andere taken CWI, UWV en SVB (hoofdstuk 3 SUWI-besluit)

Op grond van artikel 13, vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot het uitvoeren van andere taken dan de in de Wet SUWI bedoelde taken door de CWI, het UWV en de SVB.

In de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 (Osv 1997) was geregeld dat de minister aan een uitvoeringsinstelling schriftelijk toestemming kon verlenen voor het vervullen van andere taken dan de in de Osv 1997 opgenomen taken. Op grond van de Osv 1995 was reeds een toetsingskader andere taken opgesteld (gepubliceerd in de Staatscourant 226, 21 november 1995, wijziging Staatscourant 206, 1996). Dit toetsingskader is na enkele technische aanpassingen in een amvb Besluit toetsingskader andere taken omgezet (gepubliceerd in Staatsblad 1997, nr. 98). Deze algemene maatregel van bestuur is nadien op een aantal punten gewijzigd (Staatsblad 1997, 796; Staatsblad 1999, 297; Staatsblad 1999, 335).

In de Osv 1997 was daarnaast geregeld dat de minister aan de SVB schriftelijk toestemming kon verlenen voor het vervullen van andere taken dan de in die wet genoemde taken. De mogelijkheid tot het stellen van regels hieromtrent is destijds niet benut.

Op grond van artikel 13, vijfde lid, van de Wet SUWI, worden in hoofdstuk 3 van dit besluit de voorwaarden opgenomen waaronder de CWI, het UWV en de SVB de andere taken mogen uitvoeren.

Uitgangspunt voor het uitvoeren van andere taken is dat het UWV alle taken mag uitvoeren, die de uitvoeringsinstellingen op grond van de Osv 1997 reeds mochten uitvoeren. De SVB mag ook alle taken uitvoeren die reeds op grond van de Osv 1997 uitgevoerd mochten worden. Daartoe strekt artikel 26 van de Invoeringswet SUWI, waarin wordt bepaald dat de op grond van de Osv 1997 aan een uitvoeringsinstelling of aan de SVB verleende toestemming voor het uitvoeren van andere taken wordt aangemerkt als goedkeuring, bedoeld in artikel 13 van de Wet SUWI.

De uitvoering van nieuwe regelingen die door het UWV of de SVB met private partijen worden overeengekomen, zullen op de private markt moeten worden ondergebracht, tenzij zij naar het oordeel van de minister in zodanige mate naar hun aard overeenkomen met regelingen die zij op grond van de Osv 1997 uitvoerden, dat goedkeuring verleend kan worden.

Het beleid in het kader van het wetsvoorstel Markt en Overheid wordt als uitgangspunt gehanteerd bij de uitvoering van andere taken. Dit betekent dat de CWI, het UWV en de SVB alleen marktactiviteiten mogen verrichten indien dat naar het oordeel van de minister dienstig is voor de behartiging van het openbaar belang. Met name bij de uitvoering van taken voor private partijen speelt dit een rol. Het openbaar belang daarbij betreft de administratieve lastenvermindering voor werkgevers en verbetering van de dienstverlening aan de burgers.

In het huidige Besluit toetsingskader andere taken wordt ook ingegaan op de gegevensverstrekking in het kader van de andere taken. Op grond van artikel 13, vierde lid, van de Wet SUWI kunnen regels omtrent deze gegevensverstrekking in een aparte ministeriële regeling worden opgenomen.

3. Reïntegratie (hoofdstuk 4 SUWI-besluit)

In dit hoofdstuk komen de volgende onderwerpen aan de orde:

• contracteisen;

• subsidies voor trajecten die werkgevers voor hun arbeidsgehandicapte werknemers inkopen; en

• persoonsgebonden reïntegratiebudget voor arbeidsgehandicapte werknemers.

Ad § 4.1 Contracteisen

Een van de belangrijke pijlers van de Wet SUWI heeft betrekking op marktwerking. Publieke en private opdrachtgevers dienen reïntegratiediensten gefinancierd uit publieke middelen in te kopen op de private markt. De verwachting is dat dit de effectiviteit van de reïntegratiedienstverlening en een efficiënte besteding van de middelen ten goede komt. Een belangrijk onderdeel van marktwerking is vervolgens de keuzevrijheid die daarmee voor partijen gerealiseerd wordt. Dit is een groot goed dat tevens de overheid tot terughoudendheid noopt. Desondanks heeft het kabinet gemeend om in een jonge startende markt als de reïntegratiemarkt enkele minimale randvoorwaarden te moeten formuleren. De noodzaak hiertoe wordt eens te meer gevoeld doordat de te reïntegreren personen niet de dupe mogen worden van mogelijke kinderziekten waarmee dit type startende markten geconfronteerd kan worden.

Om die reden heeft het kabinet gemeend ten aanzien van de inhoud van de contracten die werkgevers en publieke uitvoerders met reïntegratiebedrijven afsluiten enkele minimale (vorm)vereisten op te moeten nemen. Een eis is dat de opdrachtgever alleen een overeenkomst aangaat met een reïntegratiebedrijf dat een klachten- en geschillenregeling kent en een privacyreglement heeft opgesteld.

Voor de totstandkoming van een goed werkende markt is van belang dat er geen oneerlijke concurrentie plaatsvindt. Voor gemeenten geldt dan ook dat zij zoveel mogelijk moeten uitbesteden aan private partijen. Aanbesteden bij aan de gemeente gelieerde bedrijven is op zich toegestaan, maar mag alleen na een volstrekt transparante en objectieve aanbestedingsprocedure. Er moeten meerdere offertes worden gevraagd en de criteria voor selectie en gunning moeten vooraf zijn vastgesteld. Op die manier moet worden voorkomen dat aan de gemeente gelieerde bedrijven worden bevoordeeld en andere aanbieders geen eerlijke kans krijgen. Er moet een «level playing field» worden gecreëerd. In dat kader is tijdens het algemeen overleg met de Vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Tweede Kamer op 7 november 2001 onder andere nog expliciet aandacht gevraagd voor de formulering van artikel 4.1, derde lid, van het concept-Besluit SUWI. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een aangepaste fomulering van genoemde bepaling. Thans is opgenomen dat bij de selectie en gunning van reïntegratieovereenkomsten de beoordeling van de offertes uitsluitend plaats moet vinden op basis van vergelijkbare kosten. Hiermee wordt aangegeven dat het bij de uitbesteding moet gaan om een «level playing field» waarbij offertes worden onderworpen aan een objectieve vergelijking op basis van vergelijkbare kosten. Het gaat hierbij ook om het al of niet verschuldigd zijn van omzetbelasting. Er zijn evenwel meer factoren die het «level playing field» kunnen verstoren. Met genoemde formulering wordt beoogd eerlijke concurrentieverhoudingen te bevorderen. De komende jaren zal dit nauwkeurig worden gevolgd en zal worden getracht waar mogelijk het «level playing field» verder vorm te geven. Gemeenten die vanwege de selectie en gunning van overeenkomsten met stijging van kosten ten gevolge van het verschuldigd zijn van omzetbelasting worden geconfronteerd zullen hiervoor vanuit het Rijk compensatie ontvangen. De Tweede Kamer is medio december 2001 uitgebreid geïnformeerd over de gemeentelijke reïntegratiemiddelen uit hoofde van de Wet inschakeling werkzoekenden en de wijzigingen die in dit verband spelen in het kader van de SUWI-wetgeving. Daarbij is ook ruim aandacht besteed aan de reeds bestaande fiscale regelgeving, die op dit punt geen wijziging ondergaat. Zie hieromtrent ook punt 6 van het algemeen deel van de nota van toelichting.

Doordat het kabinet zich terughoudend opstelt ten aanzien van het opleggen van nadere regelgeving ligt er een belangrijke verantwoordelijkheid bij zowel werkgevers als bij publieke opdrachtgevers. Zij zullen hun rol als opdrachtgever zorgvuldig en effectief vorm moeten geven. Zowel de publieke opdrachtgevers (gemeenten en UWV) als de private opdrachtgevers hebben dan ook een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het afsluiten van deugdelijke reïntegratiecontracten. Dit zijn ook de partijen die zowel in financiële zin als op beleidsmatig niveau met de negatieve effecten zitten als duurzame plaatsing niet wordt gerealiseerd, als bijvoorbeeld onevenredige afroming plaatsvindt of als onvoldoende aandacht wordt besteed aan doelgroepen. Het kabinet is op dit punt beducht voor het inflexibele karakter van regelgeving en kiest ervoor om – zeker in eerste instantie – afspraken hierover te maken met de opdrachtgevers.

Het kabinet zal de marktontwikkelingen en de rol van opdrachtgevers nauwgezet volgen, en met name de inzet van publieke middelen in relatie tot de behaalde resultaten. Mocht dat nodig blijken te zijn (bij marktfalen), dan zal het kabinet zich beraden op nadere acties. Vooralsnog is daarvoor geen aanleiding.

Transparantie van de markt is een ander belangrijk facet van marktwerking. Dit kan niet door regelgeving gerealiseerd worden. Het stimuleren van transparantie is een onderdeel van de wettelijke taak die de Raad voor Werk en Inkomen krijgt. Ook voor koepelorganisaties en brancheverenigingen ligt een taak weggelegd ten aanzien van de professionalisering van private opdrachtgevers. De nadere regelgeving die in dit besluit wordt vastgelegd moet dan ook in samenhang worden gezien met de genoemde transparantie en professionalisering van opdrachtgevers.

Ad § 4.2 Subsidies voor trajecten die werkgevers voor hun arbeidsgehandicapte werknemers inkopen

De verantwoordelijkheid van de werkgever voor de reïntegratie van zijn arbeidsgehandicapte werknemers wordt onder SUWI uitgebreid. De werkgever wordt verplicht om te bevorderen dat de arbeidsgehandicapte werknemer wordt ingeschakeld in de arbeid in het bedrijf van een andere werkgever, indien geen passende arbeid in het eigen bedrijf voorhanden is. De werkgever zal daarvoor reïntegratietrajecten inkopen bij reïntegratiebedrijven. Ter financiering van deze trajecten kan de werkgever subsidies aanvragen bij het UWV om de werknemer in staat te stellen buiten het bedrijf van de werkgever arbeid te gaan verrichten, een basissubsidie respectievelijk een plaatsingssubsidie. De hoogte van de basissubsidie bedraagt 50% van de kosten van een reïntegratietraject en wordt verstrekt indien de arbeidsgehandicapte werknemer niet meer kan worden herplaatst in een functie bij de eigen werkgever. De hoogte van de plaatsingssubsidie bedraagt eveneens 50% van de trajectkosten en wordt verstrekt indien de werknemer wordt geplaatst in een functie buiten het bedrijf van de werkgever of de werknemer gedurende een bepaalde periode als zelfstandige inkomsten heeft verworven waardoor hij geen recht meer heeft op een inkomensvervangende uitkering anders dan een arbeidsongeschiktheidsuitkering.

Om in aanmerking te komen voor de basissubsidie dient de werkgever een advies van de arbodienst en een trajectplan aan het UWV over te leggen. Uiteraard staat het de werkgever vrij om met zijn arbodienst of het door hem ingeschakelde reïntegratiebedrijf overeen te komen dat deze het advies en/of trajectplan namens de werkgever aan het UWV verstrekt. In het advies van de arbodienst dient te worden aangegeven dat naar het oordeel van de arbodienst de desbetreffende werknemer arbeidsgehandicapt is en dat voor die werknemer geen passende arbeid aanwezig is in het bedrijf van de werkgever. Het trajectplan dient de volgende informatie te bevatten. Ten eerste moet worden aangegeven op welke werknemer het plan betrekking heeft. Daartoe volstaat het sofi-nummer en het opleidingsniveau van de betrokken werknemer. Voorts zal moeten worden aangegeven welke diensten voor de betrokken werknemer zullen worden ingekocht. Tot slot dient de (verwachte) begindatum en de (verwachte) einddatum van het traject te worden aangegeven.

Voorts geldt als voorwaarde voor de basissubsidie dat iedere in het trajectplan genoemde dienst wordt ingekocht bij een reïntegratiebedrijf waarmee de werkgever een schriftelijke overeenkomst heeft gesloten. In deze overeenkomst dient onder meer te worden opgenomen dat het reïntegratiebedrijf desgevraagd alle gegevens en inlichtingen aan het UWV verstrekt die van belang zijn voor de vaststelling van de rechtmatigheid en doelmatigheid van de subsidieverstrekking, een privacyreglement heeft opgesteld en een klachten- en geschillenregeling heeft.

De in het trajectplan genoemde diensten behoeven uiteraard niet alle bij hetzelfde reïntegratiebedrijf te worden ingekocht. Ingeval de werkgever de in het trajectplan genoemde diensten bij meerdere reïntegratiebedrijven inkoopt, zal hij met ieder bedrijf een schriftelijke overeenkomst als hiervoor bedoeld moeten sluiten.

De basissubsidie wordt verstrekt zodra daadwerkelijk reïntegratieactiviteiten zijn uitgevoerd. De werkgever dient daartoe de facturen van de reïntegratiebedrijven over te leggen aan het UWV. Uit de factuur moet duidelijk blijken om welke werknemer het gaat. Het UWV betaalt op basis daarvan 50% van het factuurbedrag aan de werkgever. Ook bestaat de mogelijkheid dat een reïntegratiebedrijf de factuur of facturen rechtstreeks indient bij het UWV. Het UWV kan zodoende zonder tussenkomst van de werkgever 50% van het factuurbedrag aan het reïntegratiebedrijf betalen.

Indien het traject voortijdig wordt afgebroken, dient de werkgever (dan wel het reïntegratiebedrijf namens de werkgever) dit te melden aan het UWV, onder opgave van de reden daarvan.

De plaatsingssubsidie wordt verstrekt indien de werknemer, binnen drie maanden nadat de reïntegratietaak van de werkgever is geëindigd, in een functie buiten het bedrijf van de werkgever gedurende ten minste een aaneengesloten periode van 26 weken in een dienstbetrekking wordt geplaatst dan wel in een periode van een jaar over 26 weken voldoende inkomsten heeft verkregen met het verrichten van arbeid als zelfstandige. Om voor deze subsidie in aanmerking te komen zal de werkgever aan het UWV moeten meedelen op welke datum, in welke functie en bij welke werkgever de betrokken werknemer is geplaatst. Op basis daarvan betaalt het UWV de resterende 50% van de trajectkosten aan de werkgever.

Ad § 4.3 Persoonsgebonden reïntegratiebudget voor arbeidsgehandicapte werknemers

Inleiding

Als gevolg van de SUWI-wetgeving worden de mogelijkheden voor een persoonsgebonden reïntegratiebudget fors uitgebreid. Deze regeling behelst de vormgeving van het persoonsgebonden reïntegratiebudget voor arbeidsgehandicapte werknemers. Voor deze categorie acht het kabinet invoering per 1 januari 2002 mogelijk en wenselijk.

Voor cliënten van UWV en gemeenten zal generieke invoering van het persoonsgebonden reïntegratiebudget, waarvoor de inhoud zoveel mogelijk identiek zal zijn aan die voor arbeidsgehandicapte werknemers, op een later moment plaatsvinden. Het UWV en de gemeenten krijgen zo de tijd hun organisatie op het beoordelen en verstrekken van persoonlijke reïntegratiebudgetten in te richten, alsmede criteria te ontwikkelen op basis waarvan kan worden beoordeeld of cliënten in aanmerking behoren te komen voor een persoonsgebonden reïntegratiebudget.

Reïntegratieverantwoordelijkheid van de werkgever en de mogelijkheid tot een persoonsgebonden reïntegratiebudget voor de arbeidsgehandicapte werknemer

Arbeidsgehandicapte werknemers waarvan vaststaat dat een reïntegratietraject noodzakelijk is om betrokkene weer in het arbeidsproces terug te laten keren, krijgen uitsluitend de mogelijkheid een persoonsgebonden reïntegratiebudget aan te vragen indien in het bedrijf van de werkgever of een ander bedrijf geen passende arbeid aanwezig is die de betrokken werknemer kan verrichten. Een deel van de subsidiekosten wordt in rekening gebracht bij de werkgever als succesvolle reïntegratie uitblijft. Hiermee wordt invulling gegeven aan de primaire verantwoordelijkheid van de werkgever voor reïntegratie.

(Uitvoering) trajectplan

Het persoonsgebonden reïntegratiebudget geldt ter financiering van de uitvoering van een trajectplan. Het traject moet gericht zijn op behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid en in vervolg daarop het daadwerkelijk behouden of verkrijgen van arbeid, waarbij het traject doelmatig en resultaatgericht moet zijn. Het overleggen van een trajectplan geldt als noodzakelijke voorwaarde voor het sluiten van een persoonsgebonden reïntegratie-overeenkomst. Het UWV beoordeelt het trajectplan en bepaalt daarbij of in het desbetreffende geval met de voorgestelde richting ingestemd kan worden en of de te maken kosten noodzakelijk zijn. Het trajectplan zal onderdeel kunnen zijn van het plan van aanpak, dat de werkgever in overeenstemming met zijn werknemer heeft opgesteld en waarbij ook afspraken zijn gemaakt over de te verrichten reïntegratie-activiteiten.

Het persoonsgebonden reïntegratiebudget geldt ter financiering van de werkzaamheden die uitvoering geven aan dat trajectplan. Extra of andere werkzaamheden dan in het trajectplan opgenomen kunnen alleen met een persoonsgebonden reïntegratiebudget worden gefinancierd als het UWV een verzoek daartoe honoreert.

Het trajectplan moet in ieder geval bevatten:

• de persoonsgegevens, opleidingsniveau en sofi-nummer;

• stappenplan: de omschrijving van de verschillende werkzaamheden die verricht zullen worden;

• tijdpad: begin- en einddatum van de periode waarin de geplande werkzaamheden zullen worden uitgevoerd;

• het (globaal omschreven) beoogd resultaat: aangegeven moet zijn welke beroepsactiviteiten of werkzaamheden betrokkene in staat wordt geacht te kunnen verrichten nadat het trajectplan is uitgevoerd;

• kostenbegroting.

De overeenkomst die vervolgens met het uitvoerende en door de werknemer te kiezen arbodienst/reïntegratiebedrijf wordt gesloten, is uiteraard gericht op de uitvoering van het opgestelde trajectplan. Tevens dient die overeenkomst in ieder geval het UWV in staat te stellen toe te zien op de rechtmatigheid en doelmatigheid van de inzet van de publieke gelden. Aan arbodienst/reïntegratiebedrijf wordt onder meer als voorwaarden gesteld het beschikken over een privacyreglement en een klachten- en geschillenregeling. In geval van onderuitbesteding van activiteiten door arbodienst/reïntegratiebedrijf dienen de arbodiensten of reïntegratiebedrijven waaraan is onderuitbesteed aan dezelfde voorwaarden te voldoen (o.m. mogelijk maken van rechtmatigheids- en doelmatigheidstoets UWV, alsmede een eigen privacyreglement en klachten- en geschillenregeling).

Bij bestedingsdoeleinden kan men onder meer denken aan:

– activiteiten gericht op verbetering van de arbeidsmarktpositie van de arbeidsgehandicapte (bijvoorbeeld beroepskeuzetest, oriënteringsgesprek, om-, her- of bijscholing, sollicitatietraining);

– activiteiten in het kader van bemiddeling en plaatsing, dat wil zeggen het behulpzaam zijn bij het zoeken van een geschikte baan (bijvoorbeeld sollicitatiebegeleiding, jobhunting); en

– activiteiten in verband met de nazorg na plaatsing (bijvoorbeeld werkplekbegeleiding).

Activiteiten in het kader van het starten van een eigen bedrijf zoals het verstrekken van een starterskrediet, zijn uitgesloten van financiering met een persoonsgebonden reïntegratiebudget. Deze faciliteiten blijven onverminderd beschikbaar en kunnen apart aangevraagd worden.

Financiering

De kosten van het uit te voeren reïntegratietraject komen voor vergoeding in aanmerking tot een standaard maximumbedrag, dat bij ministeriële regeling zal worden bepaald. Tevens geldt als standaard maximumduur voor met een persoonsgebonden reïntegratiebudget te financieren trajecten één jaar. Het UWV beoordeelt de ingediende verzoeken op de doelmatigheid en rechtmatigheid van de inzet van publieke gelden.

Indien verzoeken worden ingediend die het standaard maximumbedrag dan wel de standaard maximumduur overschrijden, dient de arbeidsgehandicapte werknemer aan te tonen dat de standaard termijn of het standaard bedrag redelijkerwijs niet toereikend zijn om tot reïntegratie te komen. Het UWV zal vervolgens expliciet beoordelen of het traject niet binnen genoemde standaarden uitgevoerd kan worden.

Indien de arbeidsgehandicapte werknemer in de loop van de uitvoering van het trajectplan verzoekt om het laten verrichten van extra of andere werkzaamheden dan in het aan het persoonsgebonden reïntegratiebudget ten grondslag liggende trajectplan zijn vermeld, komen deze werkzaamheden uitsluitend voor subsidiëring in aanmerking indien het UWV daartoe schriftelijk toestemming heeft gegeven.

Conform de subsidieregeling voor werkgevers, zoals opgenomen in paragraaf 4.2 van dit besluit, komt 50% van de subsidiekosten voor rekening van de werkgever indien het traject niet tot succesvolle reïntegratie leidt.

Twee varianten van persoonsgebonden reïntegratiebudget

Het persoonsgebonden reïntegratiebudget kent een tweetal varianten. In de ene variant verleent het UWV op verzoek aan de werknemer een subsidie waarmee de uitvoering van het opgestelde trajectplan kan worden gefinancierd. In de andere variant sluit het UWV een overeenkomst met het door de werknemer gekozen reïntegratiebedrijf, gericht op uitvoering en financiering van het traject.

Persoonsgebonden reïntegratiebudget in de vorm van een subsidie

Specifiek ten aanzien van deze variant geldt dat zowel werknemer als arbodienst/reïntegratiebedrijf de overeenkomst ter uitvoering van het trajectplan wegens gewichtige redenen tussentijds door opzegging kunnen beëindigen. Hiervan is bijvoorbeeld sprake in geval van wanprestatie van arbodienst/reïntegratiebedrijf of nalatigheid van de betrokken medewerker bij het verlenen van medewerking aan uitvoering van het overeengekomen trajectplan. In dat geval heeft de arbeidsgehandicapte werknemer de plicht het beëindigen van de overeengekomen werkzaamheden, alsmede de redenen daarvoor, onverwijld te melden aan het UWV.

Persoonsgebonden reïntegratiebudget in de vorm van een persoonsgebonden reïntegratie-overeenkomst

In deze variant sluit het UWV met een arbodienst/reïntegratiebedrijf een overeenkomst ten behoeve van de reïntegratie van een arbeidsgehandicapte. Hiermee wordt voorkomen dat de individuele cliënt wordt belast met het sluiten daarvan en het daarin laten opnemen van afspraken over bijvoorbeeld informatie die arbodienst/reïntegratiebedrijf aan het UWV moet leveren, en dat hij in voorkomend geval te maken krijgt met juridische vragen omtrent het al dan niet nakomen van de met het reïntegratiebedrijf of de arbodienst gesloten overeenkomst.

Het feit dat het UWV de overeenkomst met de arbodienst/reïntegratiebedrijf sluit, laat onverlet dat de cliënt overeenkomstig de bedoeling van het persoonsgebonden budget zelf het trajectplan opstelt (of bepaalt dat hij dat laat opstellen) en vrij is in de keuze van de uitvoerende arbodienst/reïntegratiebedrijf. De afweging van het UWV of op verzoek van de cliënt een overeenkomst gesloten moet worden met een arbodienst/reïntegratiebedrijf moet beperkt blijven tot de vraag of een cliënt voor een persoonsgebonden reïntegratiebudget in aanmerking komt en of het voorgestelde traject adequaat en de prijs redelijk is. Het UWV treedt met name niet in de keuze van de cliënt voor een arbodienst/reïntegratiebedrijf, of de exacte inhoud van het trajectplan.

In de overeenkomst zullen verplichtingen van de arbodienst/reïntegratiebedrijf jegens de cliënt en het UWV moeten worden geregeld. Het trajectplan dat gericht is op inschakeling van de betrokkene in het arbeidsproces, vormt de basis van de reïntegratie-overeenkomst tussen het UWV en het reïntegratiebedrijf of de arbodienst. Om de reïntegratie-inspanningen van de uitvoerende arbodienst/reïntegratiebedrijf te kunnen beoordelen, zal in de overeenkomst in elk geval moeten worden opgenomen dat de arbodienst/reïntegratiebedrijf verplicht is de voor die beoordeling relevante gegevens aan het UWV te verstrekken.

Ook in geval van een persoonsgebonden reïntegratiebudget zal het UWV moeten beoordelen of de werknemer in voldoende mate reïntegratie-inspanningen verricht. Alle gegevensverstrekking aan het UWV over het verloop van het traject en de verplichting per kwartaal daarover te rapporteren heeft naast de beoordeling door het UWV van de juiste besteding van de publieke middelen, tot doel het UWV hiertoe in staat te stellen. Voorts voorziet deze informatie ook in een instrument om tijdens, of na afloop van het eerste ziektejaar, op verzoek van de werkgever te beoordelen of de werknemer zich voldoende heeft ingespannen om werkhervatting te realiseren. Immers, ook wanneer een werknemer een traject volgt op basis van een persoonsgebonden reïntegratieovereenkomst, geldt onverkort de verantwoordelijkheid van de werkgever voor loondoorbetaling en reïntegratie, en heeft de werkgever de mogelijkheid om een second opinion aan te vragen bij het UWV over de activiteiten van de werknemer. Het UWV zal de werkgever in verband hiermee op de hoogte kunnen stellen van de activiteiten van de werknemer indien de werkgever daarom verzoekt. Daarnaast zal de UWV de informatie ook nodig hebben, ingeval de werknemer ook een WAO-uitkering ontvangt. Uiteindelijk zal bij gebleken onvoldoende inspanning van de werknemer dit kunnen leiden tot het opleggen van een maatregel of het niet doorbetalen van het loon door de werkgever. Die laatste mogelijkheid bestaat immers, indien de werknemer onvoldoende meewerkt aan het plan van aanpak, waarvan ook de in de vorm van een persoonsgebonden budget uitgevoerde werkzaamheden onderdeel uitmaken.

Opbouw paragrafen 4.2 en 4.3

Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht is rechtstreeks van toepassing op de subsidieverstrekking, bedoeld in paragraaf 4.2 van het besluit. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dient de in deze titels opgenomen bepalingen in acht te nemen, ook zonder dat deze worden herhaald in het besluit.

In paragraaf 4.3 van het besluit wordt naast het verstrekken van een persoonsgebonden budget in de vorm van een subsidie, dat als subsidieverstrekking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kan worden beschouwd, ook het sluiten van een persoonsgebonden reïntegratie-overeenkomst geregeld. Het sluiten van zo'n overeenkomst door het UWV met een reïntegratiebedrijf ten behoeve van een arbeidsgehandicapte kan niet worden beschouwd als subsidieverstrekking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Omdat de verschillende elementen van de subsidieverlening, -vaststelling en de betaling uit de Algemene wet bestuursrecht hierop dus niet van toepassing zijn en om verwarring met de toepasselijkheid daarvan op het persoonsgebonden budget in de vorm van een subsidie te voorkomen, zijn bedoelde elementen in paragraaf 4.3 wel uitgeschreven.

4. Gegevensuitwisseling (hoofdstuk 5 SUWI-besluit)

De bepalingen in dit hoofdstuk betreffen de gegevensverstrekking door de uitvoeringsorganisaties in het SUWI-domein aan derden. Deze bepalingen vervangen het Besluit gegevensverstrekking sociale verzekeringen 1997, voorzover het betreft de gegevensverstrekking door het UWV en de SVB. Het gaat om de nadere uitwerking van art. 73 van de Wet SUWI. Dit artikel regelt de verstrekking van gegevens door de CWI, het UWV en de SVB aan bestuursorganen en privaatrechtelijke rechtspersonen. Het vijfde lid van dit artikel bepaalt dat bij of krachtens amvb regels worden gesteld met betrekking tot de verstrekking van gegevens door de CWI, het UWV of de SVB aan bestuursorganen, instellingen en bedrijven, de daarvoor in rekening te brengen kosten en het gebruik van het Suwinet. Over het gebruik van het Suwinet wordt in dit besluit nog niets nader geregeld. De ontwikkeling van deze gegevensinfrastructuur is een groeimodel. De Wet SUWI bepaalt de hoofdlijnen. Pas wanneer de functionaliteiten van de infrastuctuur zijn vastgelegd, kan het gebruik daarvan nader worden geregeld.

Voor de CWI wordt de gegevensverstrekking in dit kader deels in dit besluit ingevuld. Voor een deel vloeit de verwerking van gegevens en dus ook het verstrekken daarvan voort uit de in artikel 21 van de Wet SUWI neergelegde taken van de CWI. Artikel 75 van de Wet SUWI gaat in op de openbaarheid van de geregistreerde vacaturegegevens. In dit besluit is de gegevensverstrekking aan derde private rechtspersonen geregeld.

Nieuwe gegevensverstrekkingen

Ten opzichte van het oude besluit gegevensverstrekking is een aantal instanties aan wie gegevens worden verstrekt komen te vervallen en is een aantal instanties toegevoegd aan wie gegevens mogen of moeten worden verstrekt. Daarnaast is een aantal andere wijzigingen doorgevoerd. Het betreft hier de kosteloze gegevensverstrekking aan bestuursorganen.

Publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties

De wijziging die met artikel 5.3 is gemoeid betreft de gegevensverstrekking door het UWV aan organen die onderdeel zijn van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (pbo). Deze organen beschikken over een publiekrechtelijke titel op grond waarvan zij bij individuele werkgevers loongegevens kunnen opvragen. Vermindering van administratieve lastendruk kan bereikt worden door de reeds beschikbare en geverifieerde gegevens van het UWV centraal beschikbaar te stellen aan pbo's. Om deze reden is in dit besluit bepaald dat het UWV verplicht is om desgevraagd, en bevoegd uit eigen beweging, loongegevens zonder kostenverrekening aan de pbo's te verstrekken.

Vervangingsfonds

In dit kader wordt tevens bepaald dat het UWV bevoegd is om uit eigen beweging, en verplicht op verzoek, gegevens te verstrekken aan het Vervangingsfonds. Het Vervangingsfonds draagt op grond van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs zorg voor de vergoeding van de kosten die onderwijsinstellingen maken in verband met de vervanging van personeel dat afwezig is wegens ziekte. Het Vervangingsfonds vergoedt de kosten van vervanging niet als er sprake is van een arbeidsongeschiktheid die langer duurt dan 30 maanden. Om de claims van de onderwijsinstellingen te kunnen controleren, dient het Vervangingsfonds te beschikken over betrouwbare gegevens over de duur van de arbeidsongeschiktheid. Het UWV beschikt uit hoofde van zijn verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de WAO over dergelijke gegevens.

Buitenlandse organen

Op 24 oktober 1998 is EG-richtlijn 95/46/EG betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens in werking getreden (PbEG L 281, blz. 31). Artikel 10 van het Besluit gegevensverstrekking sociale verzekeringen 1997 bevat beperkingen ten aanzien van het vrije verkeer van persoonsgegevens tussen Lid-Staten die niet verenigbaar zijn met artikel 1, tweede lid, van genoemde EG-richtlijn. Dit artikel wordt daarom vervangen door artikel 5.5, dat is geformuleerd in aansluiting op de genoemde EG-richtlijn, op grond waarvan de verwerking van persoonsgegevens slechts mag geschieden indien de verwerking noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van zwaarwegend algemeen belang. De uitvoering van wetten en socialezekerheidsregelingen door bestuursorganen moet worden beschouwd als de vervulling van een taak van zo'n zwaarwegend algemeen belang, zo blijkt ook uit de overwegingen bij deze EG-richtlijn. Bij de verstrekking van gegevens aan EG-landen kan er daarbij van worden uitgegaan, dat passende waarborgen aanwezig zijn voor de bescherming van persoonsgegevens. Bij de verstrekking aan derde landen kan een passend beschermingsniveau ontbreken, maar kan op grond van artikel 77 van de Wet bescherming persoonsgegevens de verstrekking van persoonsgegevens wel plaatsvinden vanwege het bestaan van een zwaarwegend algemeen belang, waarbij ook weer volgens de overwegingen bij de richtlijn in dit verband gedacht kan worden aan de internationale gegevensuitwisselingen tussen voor de sociale zekerheid bevoegde diensten. Overigens zal het verstrekken van persoonsgegevens ook vaak opgenomen zijn in sociale zekerheidsverdragen. Die verdragen bevatten dan voorschriften over de wijze waarop de gegevensuitwisseling zal plaatsvinden.

Kamers van Koophandel en Fabrieken

Het Handelsregister, waarin ondernemingen en rechtspersonen staan ingeschreven, wordt gehouden door de Kamers van Koophandel en Fabrieken. Gegevensuitwisseling met de Kamers van Koophandel en Fabrieken creëert de mogelijkheid om de kwaliteit van de geregistreerde gegevens te verbeteren en tegelijkertijd de benodigde inspanningen ter controle van die gegevens te reduceren. In dit kader wordt onder meer onder regie van het Ministerie van Economische Zaken door de Belastingdienst, de Kamers van Koophandel en Fabrieken, het CBS en het UWV gewerkt aan de ontwikkeling van een Basis Bedrijven Register (BBR). Doel van het BBR is het identificeren van de vanuit Nederland actief zijnde economische objecten (natuurlijke personen en rechtspersonen, die economische activiteiten verrichten) en het vormen van een afstemmingsplatform tussen de participerende registers. Het BBR levert een bijdrage aan het realiseren van administratieve lastenverlichting voor het bedrijfsleven.

Systematische gegevensverstrekking

Daar waar sprake is van systematische gegevensverstrekking aan andere bestuursorganen dan de uitvoerders van de Wet SUWI, wordt krachtens art. 5.8 van de SUWI-zbo's verlangd dat zij de onderlinge overeenstemming over inhoud en wijze van verstrekking en de daarbij vastgestelde procedures vastleggen in een besluit en dit bekendmaken. Zo wordt op een vergelijkbare wijze als binnen het SUWI-domein (via het Gegevensregister SUWI) transparantie gerealiseerd en wordt bevorderd dat de totstandkoming van afspraken zorgvuldig gebeurt.

In rekening te brengen kosten

Conform algemeen gebruik binnen het publieke domein zal gegevensverstrekking aan publiekrechtelijke organisaties kosteloos plaatsvinden. Daar waar gegevensverstrekking aan private organisaties plaatsvindt zal de kostprijs worden berekend (art. 5.9).

Hierop is de volgende uitzondering van toepassing: de gegevensverstrekking in het kader van de uitbesteding van taken. Op grond van doelmatigheidsoverwegingen zullen de betrokken zbo's moeten beslissen of bepaalde taken uitbesteed worden. Bij de uitbesteding van taken kan het noodzakelijk zijn gegevens te verstrekken aan de opdrachtnemer. Het is in deze situaties niet wenselijk dat kosten in rekening worden gebracht bij de opdrachtnemer voor de verstrekking van gegevens die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de opdracht. Overigens vloeit rechtstreeks uit de Wbp voort dat slechts gegevens verstrekt worden die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de betreffende taak. De opdrachtnemer mag deze gegevens niet gebruiken voor andere activiteiten. Deze opdrachtnemers kunnen reïntegratiebedrijven en arbodiensten zijn. De uitzondering geldt verder voor iedere gegevensverstrekking aan deze bedrijven, voorzover zij gegevens van het UWV behoeven voor de uitvoering van de werkzaamheden in het kader van reïntegratie, ook indien zij werkzaamheden verrichten in opdracht van een werkgever.

5. Effecten voor het bedrijfsleven (waaronder administratieve lasten)

In de Wet SUWI en Invoeringswet SUWI wordt in een groot aantal maatregelen voorzien dat effect heeft op de kosten en administratieve lasten voor het bedrijfsleven. In dit besluit wordt een aantal elementen nader uitgewerkt. Per element wordt aangegeven in welke mate de kosten en administratieve lasten van werkgevers worden beïnvloed.

Uitvoeren van andere taken

Uitgangspunt voor het uitvoeren van andere taken is dat het UWV dezelfde andere taken mag uitvoeren als de uitvoeringsinstellingen op grond van de Osv 1997 uitvoerden. Dit betekent dat er geen wijzigingen plaatsvinden op het terrein van de administratieve lasten van de werkgevers. Als het UWV geen bovenwettelijke aanvullingen meer zou mogen uitvoeren, zou dit tot een verzwaring van de administratieve lasten bij de werkgevers leiden. De beslissing om de uitvoering van bovenwettelijke aanvullingen door het UWV toe te blijven staan, is dan ook mede genomen vanuit het oogpunt van administratieve lastenverlichting voor de werkgevers bij gezamenlijke uitvoering. Overigens blijft het in de toekomst mogelijk dat het UWV door sociale partners opgestelde nieuwe regelingen zal gaan uitvoeren, mits zij in zodanige mate naar hun aard overeenkomen met regelingen die nu al worden uitgevoerd door het UWV. Dit zou dan tot een verdere administratieve lastenverlichting kunnen leiden. Actal toont zich in haar advies een voorstander van deze optie.

Gegevensverstrekking

In het kader van de gegevensverstrekking door de werkgevers aan derden is sprake van effecten, die direct zijn gerelateerd aan de bepalingen in dit besluit en langere termijn effecten, die vooral samenhangen met het SUWI-proces in relatie tot andere beleidsplannen en -onderwerpen.

In deze laatste categorie gaat het onder meer om de voordelen van de integratie van het UWV, de verbeteringen in het kader van het wetsvoorstel WALVIS en de verdere stroomlijning van het gegevensverkeer (o.a. Elektronische Herendiensten). Ook Actal merkt in haar advies op dat het zinvol is nadere mogelijkheden op dit terrein te verkennen.

In het kader van dit besluit wordt een aantal concrete stappen gezet dat ook de lasten van werkgevers verlicht. Een component hierbij is de doormelding van hergebruik van gegevens. Bij gemeenten kan hierbij worden gedacht aan de handhavingsactiviteiten, die straks via het Inlichtingenbureau zullen verlopen. Naar verwachting zullen straks ca. 125 personen zich bezighouden met de verwerking van fraudesignalen (uitvoeringskosten 15 mln.). Indien zij zich voor de verificatie van loongegevens niet meer hoeven te wenden tot werkgevers, maar terechtkunnen bij het UWV zal dit een besparing van de administratieve lasten opleveren van maximaal 5 mln.

Ook bij de CWI-ABW-intake zal zoveel mogelijk van loongegevens van het UWV gebruik kunnen worden gemaakt, waardoor een beperkte lastenverlichting zal ontstaan. (Bij de WW-intake zal op het CWI richting werkgevers een vergelijkbare procedure worden gevolgd als de huidige uvi-intake en zal geen lastenverlichting voor werkgevers optreden).

Ook wordt de gegevensverstrekking aan derden verruimd. Vooral in relatie tot de PBO's mag een positief effect worden verwacht op de administratieve lasten. Het gaat hierbij vooral om de heffingen van bedrijfschappen. De bedrijfschappen kunnen gebruik gaan maken van de gegevens van het UWV (m.n. loongegevens WW) in plaats van deze informatie uit te vragen bij de werkgevers, die nu onder de heffingen vallen van de bedrijfschappen. Het totaal aan heffingen bedraagt ca. 200–300 mln. Uitgaande van een lastenpercentage van 5% (vergelijkbaar met de werknemersverzekeringen) en een mogelijke besparing van 10% resulteert een lastendaling van 1–2 mln.

Resumerend wordt geraamd dat de administratieve lasten onder invloed van de gegevensverstrekkingsmaatregelen zoals weergegeven in dit besluit met maximaal 7 mln. zullen afnemen.

Subsidies voor trajecten die werkgevers voor arbeidsgehandicapte werknemers inkopen

Een belangrijk element dat van invloed is op de kosten van het bedrijfsleven betreft de reïntegratie van arbeidsgehandicatpe werknemers. Ondanks dat het ook administratieve handelingen betreft, worden de kosten van de subsidieaanvraag in dit kader niet gerekend tot de administratieve lasten. Het betreft hier immers een vrijwillige handeling van werkgevers en geen verplichting opgelegd door de overheid. Toch is het zinvol -ook in de visie van Actal- om deze kosten in beeld te brengen.

De verantwoordelijkheid van de werkgever voor de reïntegratie van zijn arbeidsgehandicapte werknemers wordt onder SUWI uitgebreid. De werkgever wordt verplicht om te bevorderen dat de arbeidsgehandicapte werknemer wordt ingeschakeld in de arbeid in het bedrijf van een andere werkgever, indien geen passende arbeid in het eigen bedrijf voorhanden is. De werkgever zal daarvoor reïntegratietrajecten inkopen bij reïntegratiebedrijven. Ter financiering van deze trajecten kan de werkgever subsidies aanvragen bij het UWV, in de vorm van een basissubsidie respectievelijk een plaatsingssubsidie. De hoogte van de basissubsidie bedraagt 50% van de kosten van een reïntegratietraject en wordt verstrekt indien de arbeidsgehandicapte werknemer niet meer kan worden herplaatst in een functie bij de eigen werkgever. De hoogte van de plaatsingssubsidie bedraagt eveneens 50% van de trajectkosten en wordt verstrekt indien de werknemer wordt geplaatst in een functie buiten het bedrijf van de werkgever.

Om in aanmerking te komen voor de basissubsidie dient de werkgever een advies van de arbodienst en een trajectplan aan het UWV over te leggen. Uiteraard staat het de werkgever vrij om met zijn arbodienst of het door hem ingeschakelde reïntegratiebedrijf overeen te komen dat deze het advies en/of trajectplan namens de werkgever aan het UWV verstrekt. In het advies van de arbodienst dient te worden aangegeven dat naar het oordeel van de arbodienst de betreffende werknemer arbeidsgehandicapt is en dat voor die werknemer geen passende arbeid aanwezig is in het bedrijf van de werkgever. Deze informatie is nodig, omdat moet vaststaan dat herplaatsing bij de eigen werkgever niet meer mogelijk is. De subsidie is immers bedoeld voor trajecten die leiden tot plaatsing bij een andere werkgever.

Het trajectplan dient de volgende informatie te bevatten. Ten eerste moet worden aangegeven op welke werknemer het plan betrekking heeft. Daartoe volstaat het sofi-nummer en het opleidingsniveau van de betrokken werknemer. De reden dat het sofi-nummer moet worden verstrekt spreekt voor zich. Het gegeven «opleidingsniveau» is vanuit het oogpunt van beleid van belang, omdat dan vastgesteld kan worden of er een verband bestaat tussen de genoten opleiding en het vinden van een baan.

Voorts zal in het trajectplan moeten worden aangegeven welke diensten voor de betrokken werknemer zullen worden ingekocht. Dit gegeven is zowel voor het UWV als voor het voeren van beleid van belang. Voor het UWV vormt het de basis op grond waarvan subsidie zal worden verstrekt: van de genoemde diensten zal het UWV 50% van de kosten vergoeden na overlegging van de factuur (zie hierna). Voor de minister van SZW is deze informatie van belang, omdat zodoende kan worden beoordeeld welke reïntegratieactiviteiten succesvol zijn.

Tot slot dient in het trajectplan de (verwachte) begindatum en de (verwachte) einddatum van het traject te worden aangegeven. Aan de hand van deze gegevens kan de minister van SZW berekenen wat de (verwachte) gemiddelde doorlooptijd van een traject is en voorts nagaan in hoeverre de werkelijke doorlooptijd daarvan afwijkt.

De hiervoor genoemde gegevens die in het trajectplan moeten worden opgenomen, vormen slechts een beperkte extra belasting voor de werkgever. Het trajectplan wordt immers door de arbodienst of het reïntegratiebedrijf van de werkgever opgesteld. Bovendien heeft de werkgever de desbetreffende informatie ook zelf nodig, om te kunnen beoordelen of hij akkoord kan gaan met het voorgestelde traject. Hij loopt immers het risico dat hij 50% van de trajectkosten zelf moet betalen. Bovendien moet hij (70% van) het loon doorbetalen zolang de werknemer niet werkt.

Voorts geldt als voorwaarde voor de basissubsidie dat iedere in het trajectplan genoemde dienst wordt ingekocht bij een reïntegratiebedrijf waarmee de werkgever een schriftelijke overeenkomst heeft gesloten. In deze overeenkomst dient onder meer te worden opgenomen dat het betreffende reïntegratiebedrijf desgevraagd alle gegevens en inlichtingen aan het UWV verstrekt die van belang zijn voor de vaststelling van de rechtmatigheid en doelmatigheid van de subsidievaststelling, een privacyreglement heeft opgesteld en een klachten- en geschillenregeling heeft. De bepaling in de amvb waarin dit is geregeld kan rechtstreeks in de overeenkomsten met reïntegratiebedrijven opgenomen worden.

De basissubsidie wordt verstrekt zodra daadwerkelijk reïntegratieactiviteiten zijn uitgevoerd. De werkgever dient daartoe de facturen van de reïntegratiebedrijven over te leggen aan het UWV. Het UWV betaalt op basis daarvan 50% van het factuurbedrag aan de werkgever. Ook bestaat de mogelijkheid dat een reïntegratiebedrijf de factuur of facturen rechtstreeks indient bij het UWV. Het UWV kan zodoende zonder tussenkomst van de werkgever 50% van het factuurbedrag aan het reïntegratiebedrijf betalen.

Indien het traject voortijdig wordt afgebroken, dient de werkgever (dan wel het reïntegratiebedrijf namens de werkgever) dit te melden aan het UWV, onder opgave van de reden daarvan. Dit gegeven is voor het voeren van beleid van belang, omdat zodoende kan worden beoordeeld waarom en hoeveel trajecten niet worden afgerond.

De plaatsingssubsidie wordt verstrekt indien de werknemer in een functie buiten het bedrijf van de werkgever gedurende ten minste een aaneengesloten periode van 26 weken in een dienstbetrekking wordt geplaatst. Om voor deze subsidie in aanmerking te komen zal de werkgever aan het UWV moeten meedelen op welke datum, in welke functie en bij welke werkgever de betrokken werknemer is geplaatst. De noodzaak van het verstrekken van deze gegevens spreekt voor zich, omdat het UWV op basis daarvan de resterende 50% van de trajectkosten aan de werkgever vergoedt.

Op basis van het voorgaande en gebruik makend van het administratieve handelingenmodel dat door het EIM voor het Ministerie van SZW is ontwikkeld, kan de omvang van de kosten die voortvloeien uit de aanvraag van de subsidie, worden berekend. Hierbij is een aantal handelingen van belang: het afsluiten van het reïntegratiecontract, het opstellen van het trajectplan en de handelingen (vooraf en achteraf) in het kader van de subsidieaanvraag. Uitgaande van de huidige gegevens van het Lisv zal voor 50 000 werknemers een trajectplan worden uitgevoerd. Het werkelijke aantal trajecten zal naar verwachting echter minder zijn, omdat als gevolg van de Wet verbetering poortwachter (Kamerstukken II, 2000/2001, 27 678) de kwaliteit en daarmee ook de resultaten van de reïntegratie in onder andere het eerste spoor zullen verbeteren. Daarnaast geldt dat vanwege de vormgeving van de subsidieregeling werkgevers naar verwachting iets terughoudender zullen zijn met het starten van trajecten dan de uvi's op dit moment. Werkgevers zullen andere alternatieven nadrukkelijk afwegen.

Voor het afsluiten van het reïntegratiecontract hanteert het EIM een richttijd van 4 uur. Uitgaande van de hiervoor genoemde 50 000 trajecten bedragen de lasten dan ca. 14 mln. Deze kosten zullen in de toekomst afnemen naarmate de werkgever gebruik kan maken van een bedrijf waarmee hij eerder zaken heeft gedaan.

Voor de opstelling van het trajectplan, kan gebruik worden gemaakt van de activiteiten die reeds door de arbodienst in het eerste ziektejaar zijn verricht. Indien wordt verondersteld dat het reïntegratiebedrijf ongeveer 3 uur zal gebruiken om het trajectplan op te stellen resulteert een kostenpost van 13 mln.. Met de verdere afhandeling van de subsidieaanvraag (vooraf en achteraf) richting het UWV zal een bedrag van ca. 2 mln. gemoeid zijn.

Per saldo zullen de kosten van werkgevers voortvloeiend uit deze activiteiten met ca. 29 mln. toenemen. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat de laatste twee kostenposten deel zullen uitmaken van de contractkosten van het reïntegratiebedrijf en werkgevers deze kosten (grotendeels) via de subsidie vergoed krijgen.

Naast de kosten in het administratieve proces zullen ook de directe kosten van werkgevers toenemen. Dit hangt samen met de keuze om slechts een gedeelte van de trajectkosten te vergoeden. Bij het huidige kostenniveau van 250 mln. aan trajectkosten en een plaatsingspercentage van 30 zal in de voorgestelde subsidiesystematiek 125 mln., vooraf en 35 mln. achteraf worden vergoed. Per saldo resulteert een kostentoename van 90 mln.. Overigens is dit macro voor werkgevers een neutrale operatie. Immers bij het REA-fonds zal een besparing ontstaan van 90 mln. Dit fonds is gevoed met door werkgevers opgebrachte premies. Er zal slechts een verschuiving plaatsvinden tussen werkgevers.

De subsidieregeling is zodanig vormgegeven dat een extra prikkel ontstaat voor werkgevers om bij de keuze voor een reïntegratiebedrijf zodanige kwaliteitseisen te stellen dat het plaatsingspercentage toeneemt en de kosten afnemen. Als gevolg hiervan en vanwege de effectievere inzet van trajecten door werkgevers zal in de toekomst het genoemde bedrag van 90 mln. in omvang afnemen.

6. Commentaar van uitvoeringsorganisaties

Het Besluit SUWI is voor advies voorgelegd aan het Lisv, de SVB, het Ctsv, de VNG, de bestuurder basisdiensten Arbeidsvoorzieningsorganisatie, het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) en Actal. Het kabinet is de organisaties erkentelijk voor de snelheid waarmee zij hun adviezen hebben opgesteld.

Gedurende de adviesperiode heeft de plenaire behandeling in de Tweede Kamer plaatsgevonden van het wetsvoorstel SUWI en het wetsvoorstel Invoeringswet SUWI waarop dit besluit gebaseerd zal zijn. Naar aanleiding van de plenaire behandeling van de beide wetsvoorstellen is besloten een aantal bepalingen op het gebied van gegevensverwerking en privacy niet in dit besluit te regelen, zoals het kabinet voornemens was, maar op wetsniveau. Het CBP geeft in zijn reactie aan er met genoegen kennis van te hebben genomen dat onderdelen met betrekking tot het gegevensverkeer naar het niveau van wet worden getild. Hij acht de aangebrachte wijzigingen een verbetering ten opzichte van eerdere concepten.

Voorzover genoemde organisaties opmerkingen hebben geplaatst bij de bedoelde, inmiddels geschrapte, artikelen wordt hierop in het onderstaande niet nader ingegaan.

In het vervolg van deze paragraaf wordt een reactie gegeven op de hoofdpunten van de ontvangen adviezen. De adviezen hebben vooral geleid tot technische aanpassingen en verduidelijkingen in de nota van toelichting bij het besluit. Aan het eind van deze paragraaf wordt een opsomming gegeven van de belangrijkste wijzigingen en aanvullingen.

Voorwaarden verlenging reïntegratieverantwoordelijkheid werkgever

Het Lisv constateert dat in het besluit geen uitwerking is gegeven aan de voorwaarden waaronder de reïntegratietaak van de werkgever kan worden verlengd en vraagt wanneer nadere regelgeving op dit punt te verwachten valt. Ook het Ctsv wijst hierop in het kader van het toezicht dat door de Inspectie werk en inkomen (IWI) op deze taak van het UWV dient te worden gehouden.

Als gevolg van de wijziging van de Wet op de ondernemingsraden (via het wetsvoorstel Invoeringswet SUWI) dient de werkgever de instemming van de ondernemingsraad c.q. de personeelsvertegenwoordiging te verkrijgen om na het einde van de dienstbetrekking verantwoordelijk te kunnen blijven voor de reïntegratie van zijn werknemers.Vooralsnog acht het kabinet het niet noodzakelijk om op dit punt nadere regels te stellen. Het is aan het UWV om hier verder invulling aan te geven.

Persoonsgebonden reïntegratie-overeenkomsten

In het Besluit SUWI wordt bepaald dat het recht van een cliënt op een persoonsgebonden reïntegratiebudget geëffectueerd kan worden in de vorm van een persoonsgebonden reïntegratie-overeenkomst. Op basis van een door de cliënt aan het UWV voor te leggen trajectplan sluit het UWV een overeenkomst met een door de cliënt gekozen reïntegratiebedrijf.

Het Lisv is van mening dat het bieden van een persoonsgebonden reïntegratiebudget louter via een persoonsgebonden reïntegratie-overeenkomst een te beperkte vormgeving is van de keuzevrijheid van de cliënt. Het Lisv opteert voor óf de mogelijkheid voor de werknemer het persoonsgebonden reïntegratiebudget zelfstandig te kunnen besteden bij een reïntegratiebedrijf naar keuze óf de mogelijkheid om ondersteuning te zoeken bij het UWV, waarbij deze ondersteuning de vorm aanneemt van het bieden van een keuze aan de werknemer uit de door de diverse reïntegratiebedrijven aangeboden dienstverlening.

Het kabinet heeft besloten, gehoord de Tweede Kamer en rekening houdend met dit commentaar, ook een subsidie in de vorm van een persoonsgebonden budget mogelijk te maken. Echter in de overeenkomstvariant is het niet zo dat de ondersteuning van het UWV de keuze voor de uitvoerende reïntegratiebedrijf/arbodienst inhoudt; die keuze blijft aan de werknemer. Het UWV kan hierover wel adviseren en, als de werknemer geen keuze maakt met diens instemming, een reïntegratiebedrijf selecteren.

Vergoeding voor het opstellen van een persoonsgebonden reïntegratiebudget?

Het Lisv heeft gevraagd of het opstellen van een trajectplan in aanmerking komt voor vergoeding. Dit is niet het geval. Het opstellen van een trajectplan wordt niet vergoed, omdat hierbij (gratis) ondersteuning kan worden verkregen van de betreffende uitvoeringsorganisatie. Wel kan het trajectplan nader uitgewerkt worden in samenwerking met het door de cliënt geselecteerde reïntegratiebedrijf. De eventuele kosten hiervan kunnen dan uit het persoonsgebonden reïntegratiebudget betaald worden.

Subsidieverstrekking aan werkgevers

Het Lisv is van mening dat de voorgestelde subsidieregeling voor werkgevers voor het inkopen van reïntegratietrajecten voor hun arbeidsgehandicapte werknemers, leidt tot veel bureaucratie en dientengevolge tot hogere (administratieve) lasten voor werkgevers. De subsidieregeling, aldus het Lisv, stimuleert werkgevers niet om actief gebruik te gaan maken van de subsidie, omdat zij de werkzaamheden dienen voor te financieren. Bovendien kan de minimale plaatsingstermijn van 26 weken bij de plaatsingssubsidie een financieel risico voor de werkgever inhouden, omdat niet uitgesloten kan worden dat tijdens de looptijd van het dienstverband de contacten tussen de werkgever en zijn (voormalige) werknemer verbroken zijn en het voor de werkgever dientengevolge lastig zal zijn te achterhalen of de werknemer de termijn van 26 weken ook daadwerkelijk heeft vol gemaakt. Het Lisv pleit daarom voor een termijn van 2 maanden. Voorts is het Lisv van oordeel dat de subsidieregeling de uitvoeringslasten voor het UWV aanzienlijk zal verzwaren. Het Lisv stelt daarom een systeem voor van (gedeeltelijke) voorfinanciering van de kosten door het UWV, waarbij verantwoording achteraf plaatsvindt op basis van een verklaring van de interne accountantsdienst van de werkgever dat de verstrekte subsidie daadwerkelijk is aangewend voor de in het trajectplan opgenomen werkzaamheden.

Het kabinet deelt de bezwaren van het Lisv niet. De subsidieregeling is naar het oordeel van het kabinet helder en simpel vormgegeven. De administratieve lasten voor werkgevers zijn per saldo beperkt gehouden, er zijn nauwelijks uitvoeringslasten aan verbonden voor het UWV en het systeem van betaling op basis van facturen is eenvoudig uitvoerbaar. Dit wordt hieronder nader toegelicht.

De administratieve lasten voor werkgevers zijn vanwege een tweetal redenen beperkt. Ten eerste behoeft de werkgever de noodzakelijke gegevens voor de aanvraag van een subsidie niet zelf aan het UWV te verstrekken. De arbodienst of het reïntegratiebedrijf kan deze gegevens namens de werkgever verstrekken. Ten tweede dient slechts een gering aantal gegevens aan het UWV te worden verstrekt. (De arbodienst of het reïntegratiebedrijf van) de werkgever kan voor de basissubsidie volstaan met de volgende gegevens:

• een verklaring van de arbodienst waarin is aangegeven dat de betreffende werknemer arbeidsgehandicapt is en dat voor hem in het bedrijf van zijn werkgever geen passende arbeid voorhanden is;

• een trajectplan waarin is aangegeven welke diensten voor de betreffende werknemer zullen worden ingekocht;

• de facturen op basis waarvan de door de reïntegratiebedrijven verleende diensten zijn betaald.

Om voor de plaatsingssubsidie in aanmerking te komen dient de werkgever slechts aanvullend aan het UWV te melden op welke datum, in welke functie en bij welke werkgever de betrokken werknemer is geplaatst.

Naar het oordeel van het kabinet loopt de werkgever geen financieel risico door de plaatsingstermijn van 26 weken bij de plaatsingssubsidie. Nog afgezien van de vraag of het een juiste voorstelling van zaken is dat het contact tussen de werkgever en zijn voormalige werknemer in die periode zal worden verbroken (hier kan een taak voor de arbodienst of het reïntegratiebedrijf zijn weggelegd), is het aan het UWV om vast te stellen dat deze periode is verstreken. Het UWV kan dit vrij eenvoudig doen aan de hand van de gegevens uit de verzekerdenadministratie.

Voorts leidt de subsidieregeling volgens het kabinet niet tot grote uitvoeringslasten voor het UWV. In de meeste gevallen kan het UWV op het oordeel van de arbodienst afgaan dat de betrokken werknemer arbeidsgehandicapt is en dat er geen passende arbeid voorhanden is. Het kabinet is vooralsnog niet voornemens om gebruik te maken van de mogelijkheid om op basis van artikel 4.4, vierde lid, regels te stellen omtrent de informatie die de arbodienst in dit kader aan het UWV moet verstrekken. Overeenkomstig de voorkeur van het Lisv behoeft het UWV slechts marginaal te toetsen dat aan deze voorwaarden is voldaan. Alleen in uitzonderlijke gevallen zal het UWV een eigen onderzoek instellen, bijvoorbeeld wanneer gerede twijfel bestaat over de juistheid van de verstrekte gegevens. Voorts behoeft het UWV – anders dan het Lisv stelt – geen inhoudelijk oordeel te geven over de vraag of een traject in een individueel geval nodig en adequaat is. Dit oordeel kan achterwege blijven, omdat de werkgever het risico loopt dat hij zelf de helft van de trajectkosten moet betalen. Daarmee is verzekerd dat de werkgever geen dure of nodeloze diensten zal inkopen.

Het kabinet deelt evenmin het bezwaar van het Lisv tegen het systeem van betaling op basis van ingediende facturen. Volgens het Lisv is ditsysteem complex omdat de facturen inzake één reïntegratietraject afkomstig kunnen zijn van meerdere reïntegratiebedrijven. Naar de mening van het kabinet mag evenwel aangenomen worden dat op de factuur het sofi-nummer van de betrokken werknemer wordt vermeld. Het UWV kan zodoende eenvoudig nagaan of tot betaling aan de werkgever of het reïntegratiebedrijf moet worden overgegaan. Voor alle duidelijkheid is daarom in dit besluit geregeld dat door de werkgever aangetoond moet worden voor welke werknemer de kosten worden gemaakt.

Het door het Lisv voorgestelde systeem van (gedeeltelijke) voorfinanciering met verantwoording achteraf, is naar het oordeel van het kabinet, voor zowel de werkgever als het UWV administratief lastiger dan betaling op basis van ingediende facturen. In het door het Lisv voorgestelde systeem dient het UWV immers vooraf, dat wil zeggen voorafgaand aan de daadwerkelijke uitvoering van de reïntegratieactiviteiten, een beslissing te nemen over de hoogte van het voorschot. Anders dan ingevolge de kabinetsvoornemens vergt dit dat de werkgever bij de aanvraag een raming moet indienen van de kosten die zullen worden gemaakt. Dat zal niet altijd mogelijk zijn, want de diensten zullen veelal nog moeten worden ingekocht. Bovendien bestaat de kans dat uiteindelijk niet alle diensten behoeven te worden ingekocht, bijvoorbeeld omdat de werknemer eerder werk vindt dan verwacht. Dit kan tot gevolg hebben dat het verleende voorschot door het UWV (deels) moet worden teruggevorderd, met alle ongemak voor de werkgever van dien. Het risico van terugvordering is in de kabinetsvoornemens vele malen kleiner. De betaling op basis van de facturen moet weliswaar worden beschouwd als een voorschot, maar dit bedrag zal in de regel gelijk zijn aan het bedrag waar de werkgever recht op heeft. Het bedrag wordt immers verstrekt nadat – en niet voordat – de kosten zijn gemaakt. Voordeel van het door het Lisv voorgestelde systeem is wel dat de werkgever achteraf kan volstaan met het indienen van één schriftelijke verklaring van zijn interne accountantsdienst in plaats van één of meerdere facturen. Dit voordeel weegt naar het oordeel van het kabinet echter niet op tegen de nadelen van een noodzakelijke kostenraming door de werkgever vooraf en het grotere risico van terugvordering achteraf.

Aanbesteden door gemeenten, de BTW-plicht en aan gemeenten gelieerde bedrijven

De VNG geeft in haar reactie aan dat de bepaling in het derde lid van artikel 4.1 van het Besluit SUWI niet overeenstemt met de afspraken die zijn vastgelegd in de «Agenda voor de toekomst».

Het kabinet deelt deze mening niet. Het is gemeenten immers niet verboden om opdrachten te gunnen aan aan de gemeente gelieerde bedrijven (bijv WSW- of WIW-uitvoerders), wel geldt daarbij nadrukkelijk als voorwaarde dat de opdrachten worden aanbesteed volgens aanbestedingsprocedures die «transparant en toetsbaar» moeten zijn en er moeten «meerdere offertes worden gevraagd op basis van vooraf vastgestelde criteria». Deze eisen moeten waarborgen dat er een gelijk speelveld ontstaat voor alle aanbieders. Voor deze kwestie is ook aandacht gevraagd tijdens het algemeen overleg met de Vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Tweede Kamer op 7 november 2001. Dit heeft uiteindelijk geleid tot een aanpassing van artikel 4.1, derde lid, van het Besluit SUWI. Thans is geregeld dat de selectie en gunning van reïntegratieovereenkomsten uitsluitend plaats mag vinden op basis van offertes met vergelijkbare kosten. In een brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, die eind 2001 is verzonden, zijn mogelijke onduidelijkheden met betrekking tot de gemeentelijke reïntegratiemiddelen uit hoofde van de Wet inschakeling werkzoekenden weggenomen. Ook de gemeenten zijn hiervan op de hoogte gesteld. Benadrukt is dat er met betrekking tot de fiscale regelgeving in het kader van de SUWIwetgeving niets wordt gewijzigd. Zo blijft de bestaande BTW-vrijstelling voor WIW-dienstbetrekkingen bestaan (Bijlage B, onderdeel b, nummer 25 van het Uitvoeringsbesluit Omzetbelasting 1968). Voor de bemiddeling in het kader van de WIW-werkervaringsplaats geldt geen BTW-vrijstelling. Wel is de te verstrekken loonkostensubsidie BTW-vrij.

Ook met betrekking tot het scholings- en activeringsbudget verandert de fiscale regelgeving niet. Zo zijn de meeste activiteiten die vanuit dit budget worden bekostigd, vrij van BTW (beroepsopleidingen, taallessen en sollicitatiecursussen). Activiteiten in de sfeer van welzijn zijn in een aantal in genoemd uitvoeringsbesluit aangegeven situaties vrijgesteld als met die activiteiten geen winst wordt beoogd. Het was en is ook thans overigens niet de bedoeling dat in het kader van het scholings- en activeringsbudget gelden worden ingezet voor de inkoop van zorg. Dit omdat zorginstellingen al regulier worden gefinancierd.

Voor de reïntegratiemiddelen van het scholings- en activeringsbudget van gemeenten gaat gelden dat deze middelen zoveel mogelijk moeten worden gebruikt voor het op de markt inkopen van reïntegratiediensten. De betreffende bepaling in de WIW (artikel 8, tweede lid) luidt, dat het gemeentebestuur de werkzaamheden «zoveel mogelijk» laat verrichten door een «natuurlijk persoon of rechtspersoon die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in de arbeid bevordert». In het onderhavige besluit (artikel 4.1) is vastgelegd hoe de aanbestedingsprocedure moet plaatsvinden. Aan de gemeente gelieerde bedrijven mogen daarbij wel meedingen, maar onder volstrekt gelijke voorwaarden.

In het geval bepaalde activiteiten, bijvoorbeeld op het gebied van educatie of welzijn (nog) niet op de markt worden aangebonden, kan de gemeente gebruik maken van lokale gesubsidieerde instellingen. De Wet inschakeling werkzoekenden biedt daarvoor de mogelijkheid door te stellen dat «zoveel mogelijk» moet worden ingekocht op de markt. Dit kan naar tijd en plaats verschillen: waar in de ene gemeente wel aanbod is, hoeft dat in een andere gemeente niet te zijn en in de loop der tijd kan dat veranderen. De reïntegratiemarkt is immers nog volop in beweging. Wel is nog van belang dat iedere gemeente na afloop van het jaar een verantwoordingsverslag moet opstellen waarin aan de Minister van SZW wordt verantwoord hoe met de uitbestedingsvereisten is omgegaan. Deze verantwoording wordt getoetst door de toezichthouder (de Inspectie Werk en Inkomen).

Aan de gemeente gelieerde bedrijven en instellingen kunnen in de nieuwe situatie optreden als hoofdaannemer of als onderaannemer. In het eerste geval moeten ze onder volstrekt gelijke condities meedingen naar de opdrachten. In het tweede geval kunnen ze actief zijn als onderaannemer of als leverancier voor andere reïntegratiebedrijven. Wanneer bijvoorbeeld een privaat reïntegratiebedrijf ten behoeve van bepaalde trajecten een cursus wil inkopen bij een ROC, dan is dat toegestaan. Een al dan niet bestaande BTW-vrijstelling voor de betreffende cursussen van het ROC blijft daarbij ongewijzigd.

Het is mogelijk dat aan de gemeente gelieerde bedrijven naast hun publieke kerntaak een breder pakket van reïntegratiediensten (gaan) aanbieden en zich op die manier (gaan) manifesteren als een compleet reïntegratiebedrijf. In dat geval moeten zij omzetbelasting in rekening brengen over die «nieuwe» werkzaamheden in zoverre dit werkzaamheden betreft die BTW-plichtig zijn, zoals bemiddeling. Het betreft dan immers activiteiten die in concurrentie met marktpartijen worden verricht. De BTW-plichtigheid van deze diensten vloeit voort uit de bestaande Wet op de Omzetbelasting 1968, waar niets aan wordt veranderd.

Ook voor activiteiten die vallen onder lopende contracten is het principe van toepassing dat zoveel mogelijk op de markt moet worden aanbesteed. Reeds bestaande contracten hoeven echter niet te worden opengebroken. Dit geldt eveneens voor lopende subsidierelaties, wanneer die althans de vorm hebben van subsidies ten behoeve van personen of trajecten (instituutsfinanciering via het scholings- en activeringsbudget is niet toegestaan). Uiteraard zijn hier ook de beginselen van behoorlijk bestuur en van de Algemene Wet Bestuursrecht van toepassing. Wel moet zo snel mogelijk worden toegewerkt naar marktconforme aanbesteding van contracten.

Om te voorkomen dat eventueel verschuldigde BTW een rol gaat spelen bij selectie en gunning, zullen deze BTW-kosten aan de gemeente worden gecompenseerd. De wijze waarop de compensatie vorm kan krijgen, wordt in de loop van het jaar 2002 nader uitgewerkt.

Informatierecht van de toezichthouder

Het Ctsv is van mening dat het informatierecht van de toezichthouder in de te stellen contracteisen goed geregeld is. De wijze waarop dit voor gemeenten is vastgelegd behoeft volgens het Ctsv echter aanpassing. Het kabinet is het hiermee eens. Daarom is ook het informatierecht van de toezichthouder in de situatie waarin de gemeente contractpartij expliciet geregeld. Dit heeft geleid tot aanpassing van artikel 4.1 onder d.

Andere taken UWV (artikel 3.1)

Het Ctsv acht het voor de toezichtbaarheid van belang dat in het SUWI-besluit nader wordt geregeld, dan wel nader wordt toegelicht, wat precies onder «gescheiden» uitvoering wordt verstaan. Het kabinet acht een nadere toelichting niet noodzakelijk, omdat de inhoud van het begrip «gescheiden uitvoering» in de praktijk geen problemen oplevert.

Systematische gegevensverstrekking

De bestuurder basisdiensten Arbeidsvoorzieningsorganisatie geeft aan dat bepalingen omtrent systematische gegevensverstrekking niet zouden moeten gelden voor uitwisselingen die via Suwinet lopen, omdat de bepalingen daaromtrent een voldoende kader bieden.

Dit is juist; aangezien uitwisselingen tussen SUWI-partijen (via Suwinet) in regelgeving worden neergelegd, zijn er daarvoor geen aanvullende bilaterale overeenkomsten nodig. Om dit duidelijk te doen uitkomen zal de werking van artikel 5.8 worden beperkt tot de in hoofdstuk 5 van het besluit aangeduide uitwisselingen.

Verstrekking gegevens aan arbodiensten

Het Lisv stelt voor om de verstrekking van gegevens door het UWV aan arbodiensten (zoals geregeld in de SUWI-wet) kosteloos te laten plaatsvinden. Het kan hierbij gaan om gegevens die door het UWV verstrekt worden aan de arbodienst over de uitkomsten van een second opinion of de uitkomsten van de claimbeoordeling.

Algemene beleidslijn is dat voor gegevensverstrekking aan private partijen betaald moet worden. Het kabinet heeft de suggestie van het Lisv echter overgenomen (in artikel 5.9, derde lid) omdat het inderdaad onwenselijk is dat de Arbodienst (én het reïntegratiebedrijf) moet betalen voor gegevens van het UWV die nodig zijn in het kader van de uitvoering van de in opdracht uitgevoerde reïntegratietaak.

Verstrekking gegevens aan buitenlandse organen

De Sociale verzekeringsbank is van mening dat de verplichting voor CWI, UWV en SVB om op verzoek altijd gegevens te verstrekken aan buitenlandse organen te ruim is. Ook het Ctsv en het Lisv hebben bij de betreffende bepaling kanttekeningen geplaatst. Het kabinet is het hiermee eens. De betreffende bepaling is aldus gewijzigd: «De CWI, het UWV en de SVB zijn bevoegd op verzoek uit de onder hun verantwoordelijkheid gevoerde administraties gegevens te verstrekken aan buitenlandse organen, voor zover die verstrekking noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van zwaarwegend algemeen belang.»

Overleg in kader van Suwinet

De VNG wijst op het noodzakelijke onderscheid tussen beleidsmatige kant van Suwinet en het beheer van de voorzieningen.

Het overleg over beleidsmatige aspecten van Suwinet vindt plaats in het zogenoemde Ketenoverleg (waarin SZW en de betrokken partijen op ambtelijk niveau overleggen) waarin alle inhoudelijke zaken rond het Stelselontwerp, reikwijdte en inhoud van het Gegevensregister, privacy- en informatiebeveiligingsbeleid en het beheer van gemeenschappelijke voorzieningen aan de orde komen. Alle deelnemers in het ketenoverleg kunnen (andere) onderwerpen die verband houden met Suwinet voordragen ter bespreking. Het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen voert het dagelijks beheer van voorzieningen (waaronder het gegevensregister) en neemt aan het Ketenoverleg deel, maar heeft geen stemrecht. De minister is verantwoordelijk en geeft aldus invulling aan de in artikel 71i Wet SUWI neergelegde verplichting tot het voeren van overleg alvorens regels te stellen omtrent Suwinet en het Gegevensregister.

Belangrijkste wijzigingen en aanvullingen op het Besluit SUWI ten gevolge van de ontvangen adviezen

De belangrijkste wijzigingen en aanvullingen op het Besluit SUWI ten gevolge van de ontvangen adviezen zijn:

• Naar aanleiding van een suggestie van het Lisv is de termijn voor indiening van een trajectplan verruimd van 4 tot 6 weken, gerekend vanaf het moment dat is vastgesteld dat de arbeidsgehandicapte in aanmerking komt voor een persoonsgebonden reïntegratiebudget.

• Op voorstel van het Lisv is artikel 4.15 in die zin aangepast dat de daarin opgenomen rapportageverplichting aansluit bij de termijnen die nu gebruikelijk zijn ten aanzien van het verstrekken van verantwoordingsinformatie door de reïntegratiebedrijven aan de uvi's. Deze informatie wordt eens per kwartaal verlangd.

• Op voorstel van het Ctsv is ook het informatierecht van de toezichthouder in de situatie waarin de gemeente contractpartij expliciet geregeld. Dit heeft geleid tot aanpassing van artikel 4.1, eerste lid, onder d.

• Naar aanleiding van een opmerking dienaangaande van het Ctsv is in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 4.4 verhelderd aan welke activiteiten (die vallen onder de werkzaamheden als bedoeld in artikel 15 Wet REA) kan worden gedacht die ondernomen kunnen worden om voor de arbeidsgehandicapte werknemer een passende functie te vinden bij een andere werkgever.

7. Uitkomsten voorhangprocedure Staten-Generaal

Het ontwerp van dit besluit is aan de Eerste en Tweede Kamer voorgelegd overeenkomstig de gedane toezegging tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel SUWI door de Tweede Kamer. Op 9 oktober jl. vond een Algemeen Overleg met de Vaste Commissie SZW van de Tweede Kamer plaats over het ontwerp-besluit (en de eveneens voorgehangen ontwerp-besluiten Taakuitoefening Inspectie Werk en Inkomen en Inlichtingenbureau gemeenten). Het ontwerp-besluit riep onder meer vragen op met betrekking tot de positie van de gemeente ten aanzien van de uitbesteding van reïntegratie-activiteiten, het persoonsgebonden reïntegratiebudget, de financiering van trajecten gericht op werkhervatting als zelfstandige, de uitvoering van de toets op het arbeidsgehandicapte zijn en de uitvoering van andere taken. Ook de formulering van artikel 4.3, tweede lid, van het ontwerp-besluit (over informatieverplichtingen van de subsidie-ontvanger) bleek onhelder.

In een brief van 12 oktober 2001 (SUWI/SEC/2001/303) is de Tweede Kamer hierover nader geïnformeerd. De bespreking met de Tweede Kamer heeft geleid tot de volgende wijzigingen van het ontwerp-besluit:

• Conform de wens van de Commissie is nu geregeld dat de arbeidsgehandicapte werknemer zelf kan kiezen tussen een persoonsgebonden reïntegratiebudget (subsidie) en een persoonsgebonden reïntegratieovereenkomst (zoals verwoord in artikel 33a Wet REA). In het aan de Tweede Kamer voorgelegde ontwerp-besluit was alleen de variant van de persoonsgebonden reïntegratie-overeenkomst uitgewerkt.

• Ook de werkgever die een traject inkoopt voor een arbeidsgehandicapte werknemer dat gericht is op werkhervatting als zelfstandige, krijgt recht op een plaatsingssubsidie van 50%. Voorwaarde is dat de betrokkene in een periode van 1 jaar na afloop van het traject gedurende ten minste 26 weken inkomsten heeft verworven waardoor hij geen recht meer heeft op een inkomensvervangende uitkering anders dan een arbeidsongeschiktheidsuitkering.

• Artikel 4.5 (4.3 oud) is geherformuleerd en bevat nu uitsluitend de bepaling dat de subsidieontvanger op verzoek aan het UWV binnen een periode van vier weken alle informatie verstrekt die de minister nodig heeft voor evaluatiedoeleinden (artikel 86 Wet SUWI).

• In de toelichting bij artikel 3.1 is verhelderd dat de minister geen goedkeuring voor het verrichten van andere taken zal geven, als daardoor de uitvoering van de wettelijke taken in gevaar komt.

ARTIKELSGEWIJS DEEL

HOOFDSTUK 2. CWI

Artikel 2.1 Registratie vreemdelingen als werkzoekende

Op grond van artikel 25, eerste lid, onderdelen b en c, van de Wet SUWI hebben de volgende twee categorieën vreemdelingen het recht om zich als werkzoekende door de CWI te laten registreren: vreemdelingen op wie artikel 1 of artikel 10 van verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 oktober 1968 betreffende het vrij verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (PbEG 1968, L257) van toepassing is, en; vreemdelingen die beschikken over een krachtens de Vreemdelingenwet 2000 afgegeven vergunning, die is voorzien van een aantekening van Onze Minister van Justitie waaruit blijkt dat aan die vergunning geen beperkingen zijn verbonden voor het verrichten van arbeid.

Daarnaast bepaalt artikel 25, eerste lid, onderdeel d, van de Wet SUWI dat bij algemene maatregel van bestuur andere categorieën vreemdelingen aangewezen kunnen worden die het recht hebben zich als werkzoekende te laten registreren.

Op grond van dit artikel komt dit recht eveneens toe aan vreemdelingen die beschikken over een vergunning tot verblijf voor bepaalde tijd (asiel) en aan vreemdelingen die een verblijfsrecht kunnen ontlenen aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije. Beide categorieën beschikken gedurende de eerste drie jaren van hun rechtmatig verblijf nog niet over een aantekening op de verblijfsvergunning dat arbeid in Nederland vrij is toegestaan. Voorts is in dit artikel geregeld dat vreemdelingen met een vergunning tot verblijf regulier (mits deze het verrichten van arbeid toelaat) ten aanzien van wie het tewerkstellingsvergunningsvereiste nog wel geldt, zich eveneens als werkzoekende kunnen laten registreren, doch zulks alleen in geval van onvrijwillige werkloosheid. Ten slotte is in dit artikel geregeld dat het recht op registratie van een vreemdeling die in de hiervoor bedoelde zin rechtmatig in Nederland heeft verbleven (in gevallen waarin de verblijfstitel zich niet verzette tegen het verrichten van arbeid gedurende het verblijf), behouden blijft gedurende de periode dat een aanvraag-, bezwaar- of beroepsprocedure wordt doorlopen met het oog op voortgezette toelating, totdat deze procedure tot een onherroepelijke beslissing heeft geleid, dan wel totdat de uitzetting van de vreemdeling is gelast; ook in dit geval geldt de aanspraak op registratie uitsluitend bestaat in geval van onvrijwillige werkloosheid. Met de in het voorgaande beschreven regeling wordt – in een iets anders opgezette wetssystematiek – de verruiming van het recht op registratie voor vreemdelingen, zoals die bij de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 per 1 april jl. vorm heeft gekregen, gecontinueerd.

Artikelen 2.2 en 2.3

Bij het eerste bezoek van een werkzoekende aan het CWI zal niet meteen een aanvraag om bijstand of uitkering worden ingenomen. Dit bezoek zal vooral in het teken staan van het geven van informatie over beschikbare vacatures, de werkwijze van het CWI en maken van vervolgafspraken ten behoeve van de verdere dienstverlening.

Aanvraag bijstandsuitkering (artikel 2.3, derde lid)

Om elke onduidelijkheid over het moment waarop de bijstandsuitkering wordt aangevraagd weg te nemen is bepaald dat het CWI of – in sommige gevallen – de gemeente bij de melding met de belanghebbende een afspraak maakt voor een gesprek waarin de aanvraag in ontvangst wordt genomen. Indien tijdens het vervolggesprek over de aanvraag het door de aanvrager ondertekende aanvraagformulier in ontvangst wordt genomen, dan is de aanvraag ingediend en vangt de wettelijke beslistermijn van acht weken aan. Het vervolggesprek dient op een zo kort mogelijke termijn plaats te vinden.

Overigens is de gemeente ervoor verantwoordelijk dat aanvrager, gelet op de gewijzigde formulering van artikelen 106 en 113 van de Abw, vanaf het moment van melding wordt aangesproken op zijn verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling. Gemeenten en CWI zullen afspraken moeten maken over de wijze waarop deze gemeentelijke verantwoordelijkheid wordt vertaald naar het CWI.

Aanvraag WW-uitkering (artikel 26, eerste lid, onderdelen a en b, WW)

Op grond van artikel 26, eerste lid, onderdeel a, van de WW moet de aangifte van werkloosheid uiterlijk op de eerste werkdag volgend op de eerste dag van werkloosheid worden gedaan. De aanvraag moet binnen een week na het intreden van de werkloosheid worden ingediend. Gelet op artikel 127 van de WW, vangt de beslistermijn voor de aanvraag aan na ontvangst van de aanvraag door de CWI.

Overdrachtstermijn aanvraag (artikel 2.2 en artikel 2.3, eerste en tweede lid)

In het derde lid van artikel 28 van de Wet SUWI is aangegeven dat bij amvb een uiterste termijn wordt bepaald waarbinnen de CWI de aanvraag (of aangifte) overdraagt aan het UWV of de gemeente. De reden hiervoor is voornamelijk dat het bestuursorgaan in staat dient te worden gesteld haar verantwoordelijkheid voor de rechtmatigheid van de uitkeringsverstrekking waar te maken. De termijn van overdracht van de aanvraag dient dan ook zo kort mogelijk te zijn, doch in principe niet langer dan acht werkdagen, zodat de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan om de aanvraag binnen de wettelijke beslistermijn af te handelen niet in het gedrang komt.

Door artikel 2.2 wordt bewerkstelligd dat de termijn van acht werkdagen, waarbinnen de CWI de aanvraag van een uitkering op grond van de WW of de aangifte van werkloosheid moet overdragen aan het UWV, begint te lopen op het moment dat de aangifte van werkloosheid plaatsvindt. Indien iemand zich ruim voor de vermoedelijk eerste werkloosheidsdag meldt bij de CWI, zijn de eerste contacten voornamelijk gericht op het aansluitend vinden van ander werk. Deze eerste contacten hoeven niet beschouwd te worden als aangifte van werkloosheid. De aangifte kan plaatsvinden op het moment dat de eerste werkloosheidsdag daadwerkelijk nadert, doch uiterlijk op de eerste werkdag volgend op de eerste dag van werkloosheid. Op dat moment begint de termijn van overdracht te lopen.

Artikel 2.3, eerste lid, regelt dat de bijstandsaanvraag moet worden overgedragen binnen acht werkdagen nadat deze is ingediend. De aanvraag is ingediend wanneer het door aanvrager ondertekende aanvraagformulier door het CWI in ontvangst is genomen. Op grond van artikel 2.3, tweede lid, kan de gemeente de termijn van die de CWI voor overdracht van de aanvraag moet hanteren, in overeenstemming met de CWI, verlengen. Het gemeentebestuur dient er zorg voor te dragen dat die termijn bekend is bij belanghebbenden. De wijze waarop het gemeentebestuur vorm geeft aan dat kenbaarheidsvereiste is vrij. Pas nadat de aanvraag aan de gemeente of het UWV is overgedragen kan de beslistermijn worden opgeschort door een verzoek aan aanvrager om de ontbrekende gegevens aan te leveren binnen een door het bestuursorgaan te bepalen termijn.

HOOFDSTUK 3. VERRICHTEN ANDERE TAKEN CWI, UWV EN SVB

Artikel 3.1 Voorwaarden verrichten andere taken

De in artikel 13 van de Wet SUWI bedoelde goedkeuring zal slechts door de minister worden verleend, indien naar redelijke verwachting wordt voldaan aan de in artikel 3.1 gestelde voorwaarden. De CWI, het UWV en de SVB zullen bij een verzoek om goedkeuring informatie dienen te verstrekken waaruit blijkt dat aan de voorwaarden van artikel 3.1 wordt voldaan of zal worden voldaan. De minister zal vervolgens in overeenstemming met de Algemene wet bestuursrecht in beginsel binnen 13 weken na ontvangst van de volledige aanvraag een besluit nemen.

Eerste lid, onderdeel a

Op grond van artikel 3.1, eerste lid, onderdeel a, mag de uitvoering van de wettelijke taken door de CWI, het UWV of de SVB, niet in gevaar komen doordat zij andere taken verrichten. Indien de minister niet de overtuiging heeft dat de wettelijke taken naar behoren kunnen worden uitgevoerd, zal hij geen goedkeuring voor het verrichten van andere taken verlenen.

Eerste lid, onderdeel e

Op grond van artikel 3.1, eerste lid, onderdeel e, moet de uitvoering van de andere taken gescheiden plaatsvinden van de uitvoering van de wettelijke taken. Dit geldt niet voor de processen waarin de wettelijke en de andere taken samenlopen (bijvoorbeeld de geïntegreerde premienota). Deze processen bepalen immers de administratieve lastenverlichting van de andere taken waarin het publieke belang van het uitvoeren van de andere taken is gelegen.

Tweede lid

De uitvoeringsorganen zullen de kosten voor het verrichten van andere taken in rekening brengen bij de opdrachtgever. Uitgangspunt bij deze kostenvergoeding is een adequate toerekening van alle specifieke kosten die door het uitvoeringsorgaan zijn gemaakt. Op grond van het tweede lid zal de exacte uitwerking van deze kostentoerekening in een ministeriële regeling worden vastgelegd.

Uiteraard zijn bij het uitoefenen van andere taken verplichtingen voortvloeiend uit het EG-recht en nationale recht inzake staatssteun en mededinging van toepassing.

Hierbij wordt opgemerkt dat de delegatiebepaling, bedoeld in artikel 13, vierde lid, van de Wet SUWI, betreffende het verwerken bij de uitvoering van andere wettelijke taken of andere dan wettelijke taken van gegevens die zijn verkregen bij de uitoefening van wettelijke taken, wordt ingevuld in de Regeling SUWI.

HOOFDSTUK 4. REÏNTEGRATIE

§ 4.1 Contracteisen voor publieke opdrachtgevers

Artikel 4.1 Inhoud van contracten publieke uitvoerders/reïntegratiebedrijven

De artikelen 72, derde lid, WW en 10, derde lid, Wet REA leggen het UWV de plicht op de uitvoering van hun reïntegratietaak uit te besteden aan reïntegratiebedrijven. Op grond van artikel 8, tweede lid, WIW, dient het gemeentebestuur deze uitvoering zo veel mogelijk uit te besteden. In artikel 4.1, eerste lid, van dit besluit worden eisen gesteld aan de inhoud van de overeenkomst die het UWV en gemeentebesturen met reïntegratiebedrijven of arbodiensten sluiten. Deze eisen gelden voor de gemeentebesturen dus alleen indien zij de werkzaamheden uitbesteden. Grofweg houden deze eisen informatieverplichtingen, garanties met betrekking tot de gegevensadministratie en het inbouwen van waarborgen ter bescherming van de cliënten in.

Deze eisen vormen een aanvulling op de reeds in het algemeen deel van deze nota van toelichting gemelde regels en verplichtingen die voortvloeien uit de Europese richtlijn Diensten. Ook zal het wetsvoorstel Markt en Overheid, nadat het in werking is getreden, regels inhouden voor het verrichten van marktactiviteiten, waarmee ook het UWV en gemeentebesturen rekening zullen moeten houden.

Hierbij wordt opgemerkt dat onderdeel a, op grond waarvan het reïntegratiebedrijf of de arbodienst verplicht is inlichtingen en gegevens aan het UWV of het gemeentebestuur te verstrekken, ziet op zowel toezichtsinformatie als beleidsinformatie. Waaruit de beleidsinformatie exact zal bestaan zal afhangen van de behoefte van het UWV. Deze is mede afhankelijk van de informatie waarover het UWV of het gemeentebestuur zelf als opdrachtgever al beschikt. Onder toezichtsinformatie wordt in ieder geval verstaan alle voor het vaststellen van de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitvoering van de artikelen 72, derde lid, van de WW, 10, derde lid, van de Wet REA en 8, tweede lid, van de WIW relevante informatie.

Verder kan worden opgemerkt dat de onderdelen d en e weliswaar beide toegangverlening aan een accountant regelen, maar dat dit betrekking heeft op verschillende onderzoeken. Onderdeel d ziet op de informatie die het reïntegratiebedrijf of de arbodienst, op verzoek, rechtstreeks aan het UWV of het gemeentebestuur moet verstrekken en de medewerking die het moet verlenen aan een onderzoek van een accountant. Deze bepalingen hangen nauw samen met de zogenaamde «toezichtswaarborg» (ook wel: review) die in artikel 42 van de Wet SUWI is opgenomen. Die waarborg houdt in dat de toezichthouder, indien er sprake is van gerede twijfel aan de juistheid of volledigheid van de verantwoordingsinformatie van de publieke opdrachtgevers danwel UWV als subsidieverstrekker, gemeenten en het UWV kan opdragen zonodig bij de opdrachtnemer een review door een derde accountant te laten uitvoeren. Het belang van inzicht in en oordeelsvorming over het functioneren van de reïntegratiemarkt en de bijdrage van de opdrachtgevers daaraan, vergt aanvullende waarborgen en rechtvaardigt deze naar het oordeel van het kabinet ook. Daarom is in onderdeel d bepaald dat de opdrachtnemer toestaat dat een externe accountant in opdracht van het UWV toegang krijgt tot alle relevante informatie in verband met de hiervoor bedoelde review op de verstrekte verantwoordingsinformatie.

In onderdeel e wordt de EDP-audit geregeld.

Het tweede lid van artikel 4.1 verplicht het UWV en het gemeentebestuur daarbij een procedure van aanbesteding te volgen. Zoals te doen gebruikelijk dienen deze aanbestedingsprocedures transparant en toetsbaar te zijn en dienen het UWV en het gemeentebestuur hun uitbestedingsbeslissing op meerdere offertes te baseren. Het derde lid is reeds uitgebreid toegelicht in het algemeen deel van de nota van toelichting (onder punt 6, commentaar van uitvoeringsorganisaties, onderdeel aanbesteden door gemeenten, de BTW-plicht en aan gemeenten gelieerde bedrijven).

§ 4.2 Subsidieverstrekking aan werkgevers

Artikel 4.3 Voorwaarden basissubsidies

Het UWV verstrekt, op aanvraag, subsidie aan een werkgever voor de kosten van reïntegratie van een arbeidsgehandicapte werknemer buiten het eigen bedrijf. In dit artikel worden de voorwaarden voor die subsidiëring geregeld.

Uit het in het eerste lid, onder a, gestelde blijkt dat het moet gaan om een werknemer waarvan een arbodienst heeft geoordeeld dat hij arbeidsgehandicapt is en voor wie binnen het bedrijf van de werkgever geen passende arbeid meer voorhanden is.

Daarnaast moet de werkgever bij zijn aanvraag een trajectplan, overleggen waarin een drietal zaken moet zijn opgenomen (zie eerste lid, onderdeel b, 1° tot en met 3°). De onder 2° bedoelde werkzaamheden die in het trajectplan moeten worden opgenomen, omvatten activiteiten die ondernomen zullen worden om voor de arbeidsgehandicapte werknemer een passende functie te vinden bij een andere werkgever. Per geval kan de omvang en de aard van de activiteiten verschillen. Welke activiteiten concreet worden verricht is afhankelijk van de eigenschappen – zoals kennis, ervaring, vaardigheden en gezondheidstoestand – van de arbeidsgehandicapte werknemer in het licht van de situatie op de arbeidsmarkt. Voor de bestedingsdoeleinden wordt verwezen naar paragraaf 4.3 van het algemeen deel van deze toelichting.

De beschrijving van de werkzaamheden in dit trajectplan zijn niet per se ook de werkzaamheden die de werkgever uiteindelijk door een reïntegratiebedrijf of een arbodienst laat verrichten. Een plan van aanpak als bedoeld in artikel 71a WAO (zoals dat artikel is komen te luiden na de inwerkingtreding van de Wet verbetering Poortwachter), dat de werkgever in overeenstemming met de werknemer opstelt is ruimer dan een trajectplan, omdat dat plan van aanpak ook betrekking heeft op de reïntegratie naar de eigen arbeid of andere arbeid binnen het bedrijf van de werkgever. In de praktijk zal het advies van de arbodienst in een overleg tussen werkgever, werknemer en arbodienst nader worden besproken. De werkgever en de werknemer zullen tijdens dit overleg ook eigen voorstellen kunnen doen, bv. op basis van arbeidstherapie gedeeltelijk hervatten, aanpassen van de werkplek, inschakelen van een reïntegratiebedrijf. Het overleg dient te resulteren in een gezamenlijk plan van aanpak. Hierin zal het perspectief op langere termijn geschetst worden (zoals terugkeer naar eigen of aangepast werk) en de weg waarlangs (de tussenstappen) men verwacht dit te bereiken. Naast deze afspraken over herstel, reïntegratie en werkhervatting, worden in het plan van aanpak afspraken gemaakt over «casemanagement» en de evaluatie van de voortgang. Het trajectplan bevat «slechts» de diensten die bij reïntegratiebedrijven zullen worden ingekocht. Het trajectplan kan een onderdeel zijn van een plan van aanpak dan wel worden beschouwd als een nadere uitwerking van de afspraken over de tussenstappen in het plan van aanpak. Het gaat hier nog slechts om een plan. Wel is het zo dat de subsidie in principe alleen wordt verstrekt voor de in het trajectplan opgenomen werkzaamheden. Laat de werkgever ook andere werkzaamheden verrichten dan kunnen die, na goedkeuring als bedoeld in het tweede lid, ook door het UWV gesubsidieerd worden.

Op grond van het eerste lid, onderdeel d, wordt als voorwaarde voor subsidiëring gesteld dat de werkgever een contract met een reïntegratiebedrijf of een arbodienst sluit, waarin een aantal verplichtingen voor dat bedrijf móet zijn opgenomen. In subonderdelen 1 en 2 wordt bepaald dat het reïntegratiebedrijf of de arbodienst bepaalde informatie, op verzoek, rechtstreeks aan het UWV moet verstrekken en medewerking moet verlenen aan een onderzoek van een accountant voor een zogenaamde review. Deze bepalingen hangen nauw samen met de zogenaamde «toezichtswaarborg» die in artikel 42 van de Wet SUWI is opgenomen. Die waarborg houdt in dat de toezichthouder, indien er sprake is van gerede twijfel aan de juistheid of volledigheid van de verantwoordingsinformatie van de publieke opdrachtgevers danwel UWV als subsidieverstrekker, gemeenten en het UWV kan opdragen zonodig bij de opdrachtnemer een review door een derde accountant te laten uitvoeren. Het belang van inzicht in en oordeelsvorming over het functioneren van de reïntegratiemarkt en de bijdrage van de opdrachtgevers daaraan, vergt aanvullende waarborgen en rechtvaardigt deze naar het oordeel van het kabinet ook. Om de werkgever te ontlasten zal steeds getracht worden de informatie zo veel mogelijk rechtstreeks van het reïntegratiebedrijf te verkrijgen. Daarom is in subonderdelen 1 en 2 bepaald dat:

• het UWV alle voor het vaststellen van de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitvoering van artikel 15 van de Wet REA relevante informatie bij de opdrachtnemer (het reïntegratiebedrijf) kan opvragen;

• de opdrachtnemer toestaat dat een externe accountant in opdracht van het UWV toegang krijgt tot alle relevante informatie in verband met de hiervoor bedoelde review op de verstrekte verantwoordingsinformatie.

Verder wordt een aantal eisen met betrekking tot de gegevensadministratie gesteld en een aantal waarborgen ter bescherming van de cliënten ingebouwd.

Tenslotte wordt onder 7° geregeld dat de genoemde eisen ook gelden indien het reïntegratiebedrijf of de arbodienst de opdracht uitbesteedt.

Op grond van het derde lid, juncto, eerste lid, onder d, komen de kosten van reïntegratiewerkzaamheden die zijn verricht door een intern reïntegratiebedrijf of interne arbodienst in het eigen concern niet voor subsidiëring in aanmerking.

Algemene wet bestuursrecht

Op de subsidiëring door het UWV is de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. De subsidiëring van dit artikel past als volgt binnen die systematiek.

Wanneer de werkgever een aanvraag heeft ingediend wordt daarop door het UWV beslist. Bij een positieve beslissing wordt de subsidie verleend. Wanneer de werkgever vervolgens facturen indient vergoedt het UWV 50% daarvan. Deze betalingen moeten worden beschouwd als voorschotten. Nadat het reïntegratietraject is beëindigd wordt de subsidie vastgesteld. Met de term subsidievaststelling wordt een tweede beschikking aangeduid waarin wordt vastgesteld in hoeverre de gesubsidieerde activiteit is verricht, of de opgelegde verplichtingen zijn nageleefd en hoe hoog het exacte subsidiebedrag is. Deze subsidievaststelling door het UWV kan geschieden op aanvraag van de werkgever dan wel ambtshalve.

Artikel 4.4 Plaatsingssubsidies

Wanneer het UWV op grond van artikel 4.3 de reïntegratiekosten van een werkgever heeft gesubsidieerd en de desbetreffende werknemer wordt geplaatst, vergoedt het UWV ook de andere helft van die kosten. De werknemer moet dan wel gedurende een aaneengesloten periode van 26 weken een dienstbetrekking met een andere werkgever hebben gehad en daarvan bewijs kunnen overleggen. Dit mag zowel een fulltime als een parttime dienstbetrekking betreffen; dit heeft geen gevolgen voor de hoogte van de subsidie. Deze dienstbetrekking moet wel binnen drie maanden nadat de in artikel 8 van de Wet REA bedoelde reïntegratietaak van de werkgever is geëindigd, zijn aangegaan.

Tevens is het mogelijk dat aan de werkgever de resterende 50% plaatsingssubsidie wordt uitbetaald, indien de betrokkene in een periode van 1 jaar na afloop van het traject gedurende ten minste 26 weken inkomsten als zelfstandige heeft verworven waardoor hij geen recht meer heeft op een inkomensvervangende uitkering anders dan een (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheidsuitkering. Dit impliceert dat de werknemer dan ook in ieder geval gedurende een aaneengesloten periode van ten minste 26 weken succesvol als zelfstandige heeft gewerkt. De zelfstandige status zal worden getoetst aan de hand van inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Het redelijk renderen van zijn bedrijf wordt aangenomen, indien de betrokken cliënt geen beroep heeft gedaan op een WW- of ABW-uitkering in verband met het verrichten van de arbeid als zelfstandige en het verwerven van inkomsten daarbij.

Het is in principe de bedoeling dat deze subsidie bij de vaststelling wordt betaald en dat hierop geen voorschotten worden verleend. Dit om bij tussentijdse beëindiging van de dienstbetrekking terugvordering van verleende voorschotten te voorkomen.

Artikel 4.5 Verstrekken beleidsinformatie

Op grond van dit artikel, dat als subsidievoorwaarde zijn basis vindt in artikel 15, tweede lid, van de Wet REA, wordt de werkgever als subsidie-ontvanger verplicht aan het UWV ook gegevens te verstrekken, die het UWV aan de minister moet verstrekken in verband met de evaluatie van de Wet SUWI (op grond van artikel 86 van de Wet SUWI). Het betreft voor dit doel met name de effecten van de uit de Wet SUWI voortvloeiende taakverdeling bij de uitvoering van reïntegratiewerkzaamheden. Het kan hier gaan om andere gegevens dan strikt noodzakelijk zijn om vast te stellen of de werkgever de subsidie op de juiste wijze heeft besteed. Om die reden wordt deze informatieverplichting apart in dit besluit geregeld. Andere verplichtingen tot het verstrekken van gegevens kunnen op grond van de Algemene wet bestuursrecht als verplichting van de subsidie-ontvanger in de subsidiebeschikking nader worden uitgewerkt.

Artikel 4.6 Hoogte van subsidie en tijdstip van betaling

Voor een toelichting op artikel 4.6 wordt verwezen naar de toelichting op artikel 4.4, onder «Algemene wet bestuursrecht» en op artikel 4.5.

§ 4.3 Persoonsgebonden reïntegratiebudgetten

§ 4.3.1 Algemene bepalingen omtrent het persoonsgebonden reïntegratiebudget voor arbeidsgehandicapte werknemers

Artikel 4.8 Bestedingsdoel

De subsidie respectievelijk de persoonsgebonden reïntegratie-overeenkomst dient ter voldoening van noodzakelijk te maken kosten van werkzaamheden die zijn gericht op behoud, herstel of bevordering van mogelijkheden tot het verrichten van arbeid, waaronder begrepen het behouden en verkrijgen van een dienstbetrekking, respectievelijk ter uitvoering van die werkzaamheden.

Artikel 4.10 Voorwaarden voor het verstrekken van een persoonsgebonden reïntegratiebudget

Naast de voorwaarden genoemd in dit artikel dient tevens voldaan te worden aan de voorwaarden die worden genoemd in het tweede lid van artikel 33a van de Wet REA. Een subsidie kan dus worden verstrekt of een persoonsgebonden reïntegratie-overeenkomst kan worden gesloten indien:

a. het UWV van oordeel is dat in het bedrijf van de werkgever van de arbeidsgehandicapte werknemer of in een ander bedrijf geen passende arbeid aanwezig is;

b. de aanvraag als bedoeld in artikel 33a, eerste lid, van de Wet REA wordt ingediend binnen zes weken nadat het onder a bedoelde oordeel door het UWV aan de arbeidsgehandicapte werknemer bekend is gemaakt; en

c. de aanvraag vergezeld gaat van een door of namens de werknemer opgesteld trajectplan dat voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 4.10, onderdeel b.

§ 4.3.2 Persoonsgebonden reïntegratiebudget in de vorm van een subsidie

Artikel 4.12 Verlening van subsidie

Op de aanvraag om een subsidie wordt binnen acht weken een beschikking omtrent subsidieverlening gegeven (zie artikel 49a van de Wet REA). De subsidieverlening geeft de subsidie-ontvanger een voorwaardelijke aanspraak op financiële middelen. De aanspraak is voorwaardelijk omdat het op dat moment nog niet zeker is of de aanvrager daadwerkelijk de gesubsidieerde activiteiten verricht en hij zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. In de beschikking omtrent subsidieverlening worden, op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), onder andere zaken als het maximumbedrag en de maximumperiode waarvoor de subsidie wordt verleend opgenomen alsmede een omschrijving van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verleend. Voor zover de beschikking dit vermeldt kan de omschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend in een later stadium nader worden uitgewerkt (4:30 Awb).

Artikel 4.14 Voorschotten

De verstrekking van de subsidie aan de arbeidsgehandicapte werknemer zal pas achteraf, na de subsidievaststelling, plaatsvinden. Om te voorkomen dat deze persoon gedurende het traject grote bedragen zal moeten voorschieten is bepaald dat het UWV tussentijds voorschotten kan verlenen. Een besluit daartoe wordt slechts genomen, nadat door de arbeidsgehandicapte werknemer aan het UWV declaraties, die voortvloeien uit de in het trajectplan beschreven werkzaamheden, zijn overgelegd. Indien het UWV meent dat bevoorschotting terecht is, betaalt het UWV het voorschot door voldoening van de declaraties, rechtstreeks aan het reïntegratiebedrijf of door betaling van een bedrag aan de arbeidsgehandicapte werknemer binnen één week nadat het besluit tot voorschotverlening is genomen.

Artikel 4.15 Inlichtingenverstrekking

Wellicht ten overvloede wordt bij dit artikel opgemerkt dat het UWV bij de subsidieverlening, op grond van artikel 4:37 van de Awb, verplichtingen kan opleggen aan de subsidie-ontvanger met betrekking tot het vóór de subsidievaststelling verstrekken van gegevens en bescheiden die nodig zijn voor een beslissing omtrent de subsidie.

Artikel 4.16 Subsidievaststelling

De subsidie-ontvanger dient binnen zes weken na afloop van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend een aanvraag in tot subsidievaststelling. Met de term «subsidievaststelling» wordt een tweede beschikking aangeduid waarin wordt vastgesteld in hoeverre de gesubsidieerde activiteit is verricht, of de opgelegde verplichtingen zijn nageleefd en hoeveel het exacte subsidiebedrag bedraagt. Hiervoor geeft afdeling 4.2.5 van de Awb een regeling.

§ 4.3.3 Persoonsgebonden reïntegratiebudget in de vorm van een overeenkomst

Artikel 4.18 Weigering van toekenning van persoonsgebonden reïntegratie-overeenkomst

Artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is hier van overeenkomstige toepassing verklaard omdat dit artikel ziet op subsidieverstrekkingen en derhalve niet van toepassing zou zijn op het sluiten van een persoonsgebonden reïntegratie-overeenkomst. Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat artikel 4:35 van de Awb rechtstreeks van toepassing is op verstrekking van een persoonsgebonden reïntegratiebudget in de vorm van een subsidie.

Artikel 4.20 Inhoud van de persoonsgebonden reïntegratie-overeenkomst

Het UWV is op grond van artikel 4.20, eerste lid, onderdeel c, verplicht in de overeenkomst met het reïntegratiebedrijf een bepaling op te nemen omtrent tussentijdse opzegging van de overeenkomst. Beide partijen hebben de mogelijkheid de overeenkomst tussentijds op te zeggen wegens gewichtige redenen. Als gewichtige reden kan bijvoorbeeld worden beschouwd de situatie waarin de arbeidsgehandicapte werknemer onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de tussen het UWV en het reïntegratiebedrijf of de arbodienst gesloten overeenkomst.

Op grond van onderdeel d van het eerste lid van dit artikel worden door het UWV aan het reïntegratiebedrijf of de arbodienst uitsluitend kosten vergoed voor werkzaamheden die zijn omschreven in het trajectplan. Mocht na verloop van tijd blijken dat het wenselijk is dat ook andere activiteiten worden verricht dan zullen deze door het UWV slechts worden vergoed indien voor het verrichten van die andere activiteiten schriftelijk toestemming is verleend.

HOOFDSTUK 5. GEGEVENSUITWISSELING

De artikelen uit dit hoofdstuk zijn ontleend aan het Besluit gegevensverstrekking sociale verzekeringen 1997 en zijn aangepast aan de nieuwe organisatiestructuur onder SUWI. Zie voor de wijzigingen ten opzichte van dat besluit paragraaf 4 van het algemene deel van deze nota van toelichting.

Artikel 5.2 Gegevensverstrekking door het UWV en de SVB

Aan de opsomming van de gegevensverstrekkingen door het UWV en de SVB aan andere bestuursorganen is ten opzichte van de regeling in het Besluit gegevensverstrekking sociale verzekeringen 1997 voorts toegevoegd de gegevensverstrekking aan de raden voor de kinderbescherming. Dit was geregeld in een Besluit tot aanwijzing van instanties of personen die de raden voor de kinderbescherming kosteloos inlichtingen verschaffen (van 18-12-1992, Stb. 694). Deze kosteloze gegevensverstrekking, voor zover die het UWV of de SVB betreft past echter goed bij die die geregeld wordt in dit artikel en is daarom daarin opgenomen.

Artikel 5.3 Gegevensverstrekking door het UWV

Nieuw in dit artikel is de gegevensverstrekking door het UWV aan de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie, het Vervangingsfonds en de Kamers van Koophandel en Fabrieken.

Artikel 5.4 Gegevensverstrekking door de CWI aan derden

De CWI heeft naast de gegevensverstrekking aan de in dit besluit genoemde publieke instanties ook de mogelijkheid om geregistreerde gegevens in het kader van reïntegratie en bemiddeling te verstrekken aan reïntegratiebedrijven en uitzendbureaus. Het betreft met name de taak voor de CWI om werkzoekenden voor vacatures voor te dragen of hen vacatures aan te bieden. In dit artikel van dit besluit wordt voorzien in een soortgelijke regeling als in het oude Reglement Persoonsregistraties Arbeidsvoorziening.

Artikel 5.5 Gegevensverstrekking aan buitenlandse bestuursorganen

Dit artikel is ontleend aan artikel 10 van het Besluit gegevensverstrekking sociale verzekeringen 1997 en aangepast aan de EG-richtlijn 95/46/EG zodat het nu mogelijk is om persoonsgegevens te verstrekken indien dit noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van zwaarwegend algemeen belang.

Artikel 5.8 Systematische gegevensverstrekking

Op grond van dit artikel worden de CWI, het UWV en de SVB verplicht om bij het systematisch verstrekken van gegevens aan bestuursorganen, private rechtspersonen buiten het SUWI-domein, d.w.z. anders dan bij gegevensverstrekking tussen CWI, UWV, SVB en gemeenten onder gebruikmaking van het Suwi-net (artikel 64 van de Wet SUWI voorziet hier in), de onderling bereikte overeenstemming over de inhoud alsmede de wijze van verstrekking wijze bekend te maken. Die bekendmaking vindt op adequate wijze plaats wanneer de regels in de Awb daaromtrent worden gevolgd.

Artikel 5.9 Kosten gegevensverstrekking

Dit artikel geeft het algemene uitgangspunt van het gegevensverkeer weer, namelijk dat gegevensverstrekking binnen het publieke domein kosteloos geschiedt en dat bij gegevensverstrekking aan private partijen, bij gegevensverstrekking op verzoek, kosten in rekening worden gebracht. Indien de SUWI-zbo's besluiten tot het uitbesteden van taken naar instellingen en bedrijven buiten het publieke domein, dan is de verstrekking van gegevens die daarvoor noodzakelijk is ook kosteloos. Dit geldt ook voor gegevensverstrekking aan arbodiensten en reïntegratiebedrijven die door de zbo's en werkgevers worden ingeschakeld.

Artikel 6.1 Inwerkingtreding

Op grond van artikel 33a, vijfde lid, van de Wet REA, kunnen de artikelen 4.7 tot en met 4.20 niet eerder in werking treden dan vier weken na de datum uitgifte van het Staatsblad waarin ze zijn geplaatst.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W. A. F. G. Vermeend

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. F. Hoogervorst


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 8 januari 2002, nr. 5.

Naar boven