Besluit van 20 december 2001, houdende regels met betrekking tot het door financiële ondernemingen ter beschikking stellen van een financiële bijsluiter bij complexe producten (Besluit financiële bijsluiter)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 5 juni 2001, no. FM 2001-888-M, Generale Thesaurie, Directie Financiële Markten, Afdeling Marktgedrag;

Gelet op artikel 26, eerste lid, van de Wet op het consumentenkrediet, artikel 12, eerste lid, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen, artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, artikel 85a, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, artikel 25, eerste lid, van de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf en artikel 51, eerste lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993;

De Raad van State gehoord (advies van 30 juli 2001, no. W06.01.0266/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 13 december 2001, no. FM 2001-2080-M;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. financiële onderneming:

1°. een kredietgever, een leverancier of een kredietbemiddelaar als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet op het consumentenkrediet;

2°. een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen;

3°. een effecteninstelling als bedoeld in artikel 11, eerste en vierde lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995;

4°. een kredietinstelling of een financiële instelling als bedoeld in artikel 85a, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992;

5°. een verzekeraar als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf;

6°. een verzekeraar als bedoeld in artikel 51, eerste lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993.

b. afnemer: een afnemer of een potentiële afnemer van een door een financiële onderneming verstrekte of aangeboden financiële dienst of financieel product, voorzover die geacht kan worden niet te handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf;

c. complex product: een financiële dienst of een financieel product, opgebouwd uit componenten die behoren tot verschillende soorten financiële diensten of financiële producten en waarvan de waarde van ten minste een der componenten afhankelijk is van de ontwikkeling op financiële markten of andere markten;

d. financiële bijsluiter: een door een financiële onderneming aan een afnemer ter beschikking te stellen document waarin met betrekking tot een complex product informatie wordt gegeven over de essentiële kenmerken van het desbetreffende product;

e. toezichthoudende autoriteit: Onze Minister of een rechtspersoon waaraan ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen, artikel 40, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, artikel 25, vierde lid, van de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf en artikel 51, vierde lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, taken en bevoegdheden zijn overgedragen voor zover het die taken en bevoegdheden betreft, dan wel een rechtspersoon waaraan ingevolge artikel 85a, vierde lid, van de Wet toezicht Kredietwezen 1992 taken en bevoegdheden zijn overgedragen voor zover het die taken en bevoegdheden betreft, alsmede de taken en bevoegdheden inzake het toezicht op de naleving van het bij of krachtens dit besluit bepaalde ingevolge artikel 26 van de Wet op het Consumentenkrediet.

Artikel 2

  • 1. Een financiële onderneming draagt er zorg voor dat voor complexe producten die zij aanbiedt een actuele financiële bijsluiter beschikbaar is en dat deze aan een afnemer voor of bij het sluiten van een overeenkomst inzake een complex product, kosteloos ter beschikking wordt gesteld.

  • 2. De toezichthoudende autoriteit stelt regels omtrent de wijze waarop een financiële bijsluiter ter beschikking wordt gesteld en wordt gehouden.

  • 3. De toezichthoudende autoriteit kan met betrekking tot door haar aan te wijzen complexe producten geheel of gedeeltelijk vrijstelling of ontheffing verlenen van het eerste lid of van de op grond van het tweede lid vastgestelde regels, indien de in het eerste lid genoemde verplichtingen of de op grond van het tweede lid vastgestelde regels de handel in het betreffende complexe product onevenredig zou belemmeren of de belangen die met de financiële bijsluiter worden beoogd te beschermen anderszins voldoende worden gewaarborgd. Aan een vrijstelling en een ontheffing kunnen beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden. Van een op grond van dit lid verleende vrijstelling of ontheffing zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant.

  • 4. Indien de vrijstelling of ontheffing betrekking heeft op het tijdstip van het ter beschikking stellen van een financiële bijsluiter, draagt een financiële onderneming er zorg voor dat een afnemer voor of bij het sluiten van een overeenkomst inzake een complex product, er van in kennis wordt gesteld dat hem desgevraagd, onverwijld en kosteloos een financiële bijsluiter ter beschikking wordt gesteld. In ieder geval wordt aan de afnemer in een dergelijk geval binnen vier weken na het sluiten van de overeenkomst kosteloos een financiële bijsluiter ter beschikking gesteld.

  • 5. De toezichthoudende autoriteit kan een andere financiële dienst of financieel product dan bedoeld in artikel 1, onderdeel c, eveneens aanwijzen als een complex product, indien dit ten behoeve van de vergelijkbaarheid van complexe producten met deze financiële dienst of financieel product in verband met de goede informatieverstrekking aan afnemers wenselijk is. Van deze aanwijzing zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant.

  • 6. Op de financiële dienst of het financiële product dat ingevolge het vijfde lid is aangewezen is het eerste lid van toepassing met ingang van de eerste dag van de vierde kalendermaand na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin van deze aanwijzing mededeling wordt gedaan.

Artikel 3

  • 1. In de financiële bijsluiter worden, onverminderd het derde lid, in duidelijke en voor de afnemer begrijpelijke bewoordingen, uitsluitend de volgende onderwerpen behandeld:

    a. de vermelding dat het een financiële bijsluiter betreft, welk product het betreft en de naam en het adres van de financiële onderneming;

    b. informatie over de doelstellingen van de financiële bijsluiter en over het toezicht op de financiële onderneming;

    c. de aard en het doel van het product;

    d. informatie over de met het product samenhangende financiële risico's;

    e. de verplichtingen voor de afnemer;

    f. informatie over het voorbeeldrendement en de voor de afnemer aan het product verbonden kosten;

    g. de mogelijkheid of onmogelijkheid voor de afnemer om de overeenkomst binnen een korte periode na het sluiten van de overeenkomst of anderszins tussentijds op te zeggen, de daaraan verbonden kosten en de overige gevolgen;

    h. fiscale aspecten van het product;

    i. de op de overeenkomst van toepassing zijnde klachtenregeling of klachtenregelingen;

    j. de op de overeenkomst van toepassing zijnde garantieregeling of garantieregelingen.

  • 2. De toezichthoudende autoriteit stelt regels inzake de informatie die in ieder van de in het eerste lid bedoelde onderdelen van de financiële bijsluiter wordt opgenomen en inzake de wijze waarop die informatie wordt vermeld.

  • 3. De toezichthoudende autoriteit kan, in het belang van een goede informatieverstrekking aan afnemers, regels stellen inzake de informatie die naast de in het eerste lid genoemde informatie in de financiële bijsluiter wordt opgenomen en inzake de wijze waarop die informatie wordt vermeld.

  • 4. De in het tweede en derde lid bedoelde regels kunnen voor verschillende complexe producten verschillend luiden.

Artikel 4

  • 1. Het bedrag van de boete, bedoeld in artikel 33d, eerste lid, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen, wordt bepaald op de wijze, voorzien in bijlage A.

  • 2. Het bedrag van de boete, bedoeld in artikel 48d, vijfde lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, wordt bepaald op de wijze, voorzien in bijlage B.

  • 3. Het bedrag van de boete, bedoeld in artikel 90d, vijfde lid, eerste volzin, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, wordt bepaald op de wijze, voorzien in bijlage C.

  • 4. Het bedrag van de boete, bedoeld in artikel 93d, vijfde lid, eerste volzin, van de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf, wordt bepaald op de wijze, voorzien in bijlage D.

  • 5. Het bedrag van de boete, bedoeld in artikel 188d, vijfde lid, eerste volzin, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, wordt bepaald op de wijze, voorzien in bijlage E.

  • 6. De toezichthoudende autoriteit kan het bedrag van de boete lager stellen dan in de bijlage is bepaald, indien het bedrag van de boete in een bepaald geval op grond van bijzondere omstandigheden onevenredig hoog is.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 6

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit financiële bijsluiter.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 20 december 2001

Beatrix

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Uitgegeven de zevenentwintigste december 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Bijlage A, bedoeld in artikel 4, eerste lid

Artikel 1

Het bedrag van de boete voor overtreding van de voorschriften, gesteld bij of krachtens de artikelen 2, eerste tot en met vierde lid, en 3, eerste tot en met derde lid, van dit besluit, bedraagt € 5445.

Artikel 2

1. Indien een boete wordt opgelegd, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete de volgende categorie-indeling naar eigen vermogen van toepassing, met de daarbij behorende factor:

Categorie-indeling normgeadresseerden

Categorie I: beleggingsinstellingen met een eigen vermogen van minder dan € 453 800; Factor 1;

Categorie II: beleggingsinstellingen met een eigen vermogen van ten minste € 453 800 maar minder dan € 4 538 000; Factor 2;

Categorie III: beleggingsinstellingen met een eigen vermogen van ten minste € 4 538 000 maar minder dan € 45 378 000; Factor 3;

Categorie IV: beleggingsinstellingen met een eigen vermogen van ten minste € 45 378 000 maar minder dan € 453 780 000; Factor 4;

Categorie V: beleggingsinstellingen met een eigen vermogen van ten minste € 453 780 000; Factor 5.

2. De boete wordt vastgesteld door het bedrag, genoemd in artikel 1, te vermenigvuldigen met de factor, behorende bij de categorie naar eigen vermogen, bedoeld in het eerste lid.

3. Indien de gegevens omtrent het vermogen niet aan de toezichthoudende autoriteit beschikbaar zijn gesteld, kan zij aan degene aan wie de boete wordt opgelegd verzoeken deze gegevens binnen een door haar te stellen termijn te verstrekken. Indien de betrokkene niet binnen de gestelde termijn voldoet aan dit verzoek, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete categorie V van toepassing.

Bijlage B, bedoeld in artikel 4, tweede lid

Artikel 1

Het bedrag van de boete voor overtreding van de voorschriften, gesteld bij of krachtens de artikelen 2, eerste tot en met vierde lid, en 3, eerste tot en met derde lid, van dit besluit, bedraagt € 5445.

Artikel 2

1. Indien een boete wordt opgelegd, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete de volgende categorie-indeling naar eigen vermogen van toepassing, met de daarbij behorende factor:

Categorie-indeling normgeadresseerden

Categorie I: natuurlijke personen, rechtspersonen en vennootschappen met een eigen vermogen van minder dan € 136 100; Factor 1;

Categorie II: natuurlijke personen, rechtspersonen en vennootschappen met een eigen vermogen van ten minste € 136 100 maar minder dan € 272 300; Factor 2;

Categorie III: natuurlijke personen, rechtspersonen en vennootschappen met een eigen vermogen van ten minste € 272 300 maar minder dan € 453 800; Factor 3;

Categorie IV: natuurlijke personen, rechtspersonen en vennootschappen met een eigen vermogen van ten minste € 453 800 maar minder dan € 4 538 000; Factor 4;

Categorie V: natuurlijke personen, rechtspersonen en vennootschappen met een eigen vermogen van ten minste € 4 538 000; Factor 5.

2. De boete wordt vastgesteld door het bedrag, genoemd in artikel 1, te vermenigvuldigen met de factor, behorende bij de categorie naar eigen vermogen, bedoeld in het eerste lid.

3. Indien de gegevens omtrent het vermogen niet aan de toezichthoudende autoriteit beschikbaar zijn gesteld, kan zij aan degene aan wie de boete wordt opgelegd verzoeken deze gegevens binnen een door haar te stellen termijn te verstrekken. Indien de betrokkene niet binnen de gestelde termijn voldoet aan dit verzoek, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete categorie V van toepassing.

Bijlage C, bedoeld in artikel 4, derde lid

Artikel 1

Het bedrag van de boete voor overtreding van de voorschriften, gesteld bij of krachtens de artikelen 2, eerste tot en met vierde lid, en 3, eerste tot en met derde lid, van dit besluit, bedraagt € 5445.

Artikel 2

1. Indien een boete wordt opgelegd, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete de volgende categorie-indeling naar balanstotaal van toepassing, met de daarbij behorende factor:

Categorie-indeling normgeadresseerden

Categorie I: kredietinstellingen met een balanstotaal van minder dan € 45 378 000; Factor 1;

Categorie II: kredietinstellingen met een balanstotaal van ten minste € 45 378 000 maar minder dan € 453 780 000; Factor 2;

Categorie III: kredietinstellingen met een balanstotaal van ten minste € 453 780 000 maar minder dan € 4 537 800 000; Factor 3;

Categorie IV: kredietinstellingen met een balanstotaal van ten minste € 4 537 800 000 maar minder dan € 45 378 020 000; Factor 4;

Categorie V: kredietinstellingen met een balanstotaal van ten minste € 45 378 020 000; Factor 5.

2. De boete wordt vastgesteld door het bedrag, genoemd in artikel 1, te vermenigvuldigen met de factor, behorende bij de categorie naar balanstotaal, bedoeld in het eerste lid.

3. Indien de gegevens omtrent het balanstotaal niet aan de toezichthoudende autoriteit beschikbaar zijn gesteld, kan zij aan degene aan wie de boete wordt opgelegd verzoeken deze gegevens binnen een door haar te stellen termijn te verstrekken. Indien de betrokkene niet binnen de gestelde termijn voldoet aan dit verzoek, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete categorie V van toepassing.

Bijlage D, bedoeld in artikel 4, vierde lid

Artikel 1

Het bedrag van de boete voor overtreding van de voorschriften, gesteld bij of krachtens de artikelen 2, eerste tot en met vierde lid, en 3, eerste tot en met derde lid, van dit besluit, bedraagt € 5445.

Artikel 2

1. Indien een boete wordt opgelegd, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete de volgende categorie-indeling naar balanstotaal van toepassing, met de daarbij behorende factor:

Categorie-indeling normgeadresseerden

Categorie I: verzekeraars met een balanstotaal van minder dan € 4 538 000; Factor 1;

Categorie II: verzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 4 538 000 maar minder dan € 22 689 000; Factor 2;

Categorie III: verzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 22 689 000 maar minder dan € 113 445 000; Factor 3;

Categorie IV: verzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 113 445 000 maar minder dan € 453 780 000; Factor 4;

Categorie V: verzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 453 780 000; Factor 5.

2. De boete wordt vastgesteld door het bedrag, genoemd in artikel 1, te vermenigvuldigen met de factor, behorende bij de categorie naar balanstotaal, bedoeld in het eerste lid.

3. Indien de gegevens omtrent het balanstotaal niet aan de toezichthoudende autoriteit beschikbaar zijn gesteld, kan zij aan degene aan wie de boete wordt opgelegd verzoeken deze gegevens binnen een door haar te stellen termijn te verstrekken. Indien de betrokkene niet binnen de gestelde termijn voldoet aan dit verzoek, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete categorie V van toepassing.

Bijlage E, bedoeld in artikel 4, vijfde lid

Artikel 1

Het bedrag van de boete voor overtreding van de voorschriften, gesteld bij of krachtens de artikelen 2, eerste tot en met vierde lid, en 3, eerste tot en met derde lid, van dit besluit, bedraagt € 5445.

Artikel 2

1. Indien een boete wordt opgelegd, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete de volgende categorie-indeling naar balanstotaal van toepassing, met de daarbij behorende factor:

Categorie-indeling normgeadresseerden

Categorie I: schadeverzekeraars met een balanstotaal van minder dan € 4 538 000 en levensverzekeraars met een balanstotaal van minder dan € 13 613 000; Factor 1;

Categorie II: schadeverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 4 538 000 maar minder dan € 22 689 000 en levensverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 13 613 000 maar minder dan € 68 067 000; Factor 2;

Categorie III: schadeverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 22 689 000 maar minder dan € 113 445 000 en levensverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 68 067 000 maar minder dan € 340 335 000; Factor 3;

Categorie IV: schadeverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 113 445 000 maar minder dan € 453 780 000 en levensverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 340 335 000 maar minder dan € 1 361 340 000; Factor 4;

Categorie V: schadeverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 453 780 000 en levensverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 1 361 340 000; Factor 5.

2. De boete wordt vastgesteld door het bedrag, genoemd in artikel 1, te vermenigvuldigen met de factor, behorende bij de categorie naar balanstotaal, bedoeld in het eerste lid.

3. Indien de gegevens omtrent het balanstotaal niet aan de toezichthoudende autoriteit beschikbaar zijn gesteld, kan zij aan degene aan wie de boete wordt opgelegd verzoeken deze gegevens binnen een door haar te stellen termijn te verstrekken. Indien de betrokkene niet binnen de gestelde termijn voldoet aan dit verzoek, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete categorie V van toepassing.

NOTA VAN TOELICHTING

A. Algemeen

1. Inleiding

In de Nota informatieverstrekking aan de consument van financiële diensten1 is een vergelijkende analyse gemaakt van de voorschriften in de verschillende financiële sectoren met betrekking tot informatieverstrekking aan de consument. Voor het opstellen van deze analyse bestonden verschillende redenen. Zo riep de snelle productontwikkeling op de financiële markten de vraag op of de regelgeving nog adequaat is. De tweede aanleiding was de toenemende vervaging van de grenzen tussen financiële sectoren, waardoor steeds minder sprake is van verschillende deelmarkten in de financiële sector. Deze ontwikkeling dwingt ertoe om te bezien of de regelgeving vanuit een sectoroverstijgend perspectief nog consistent is. De regelgeving is immers veelal sectorgewijs ontstaan en in een markt met vervagende grenzen tussen aanbieders en tussen producten bestaat het gevaar van overlap en van niet langer te motiveren verschillen. De derde aanleiding vormde de overweging dat de eigen verantwoordelijkheid van de consument in een steeds dynamischer financieel speelveld, zijn basis moet vinden in adequate informatieverstrekking.

Algemene bevinding uit de analyse is dat vanuit sectoroverstijgend perspectief bezien, verbeteringen mogelijk en nodig zijn. Deze concentreren zich rond de kernbegrippen informatie over toezicht, inhoudelijke consistentie van informatie, verstrekkingswijze van informatie, inzichtelijkheid en naleving van regelgeving.

Uit de analyse blijkt dat productvervlechting en vervaging van sectorale grenzen belangrijke tendensen in de financiële sector zijn, waardoor de keuzemogelijkheden voor consumenten toenemen. Zo kan een consument die voor langere tijd een bedrag opzij wil zetten, kiezen tussen een bancair product, een verzekeringsproduct en een beleggingsproduct. Hij moet dan wel de mogelijkheid hebben om zulke producten – uit verschillende sectoren – met de beschikbare informatie goed te vergelijken. De informatie voor de consument moet derhalve inzicht bieden in de wezenlijke kenmerken van een product en moet de mogelijkheid bieden om deze te vergelijken met alternatieven. Van belang daarbij zijn niet alleen de relevante kenmerken van de onderscheiden producten, maar ook die van de aanbieders. Waar adequate informatie beschikbaar is, heeft de consument vervolgens een eigen verantwoordelijkheid in het gebruik daarvan.

In de Nota informatieverstrekking aan de consument van financiële diensten leidden deze uitkomsten tot de aankondiging van een aantal beleidsinitiatieven. Eén van deze initiatieven was de aankondiging van het beleidsvoornemen om voor complexe financiële producten een financiële bijsluiter verplicht te stellen. In de financiële bijsluiter wordt een omschrijving gegeven van de belangrijkste kenmerken van het betreffende product met als doel de (potentiële) afnemer informatie te verschaffen over die productkenmerken, waaronder de financiële risico's, het rendement en de kosten van het betreffende product.

In de eerste plaats dient de financiële bijsluiter de afnemer in staat te stellen zich een beeld te vormen van datgene wat hij voornemens is aan te schaffen. Welke verplichtingen hij daarbij op zich neemt en wat hij daarvoor terug krijgt. In de tweede plaats moet de in de financiële bijsluiter vervatte informatie hem de mogelijkheid bieden om complexe financiële producten onderling met elkaar te vergelijken, ook wanneer het verschillende soorten producten betreft. Uitgangspunt hierbij is dat de financiële bijsluiter een voor de gemiddelde afnemer begrijpelijk en leesbaar document zal moeten zijn. Het zal derhalve niet te omvangrijk mogen zijn en in begrijpelijke bewoordingen moeten worden geformuleerd. Duidelijk moge zijn dat de wens om enerzijds het document leesbaar te houden en anderzijds over alle kernpunten van het complexe product nuttige informatie te verstrekken, een zekere tegenstrijdigheid in zich bergt en derhalve spanning oproept.

Om aan deze spanning het hoofd te bieden is een flexibele en slagvaardige aanpak vereist. Met het onderhavige besluit worden daarom alleen de grondslagen en de algemene uitgangspunten voor de financiële bijsluiter vastgelegd. Op basis daarvan zijn de financiële toezichthouders, in het kader van de Raad van Financiële Toezichthouders (RFT), tot nadere uitwerking van het financiële bijsluiter overgegaan. Deze nadere uitwerking is ultimo 2001 afgerond. Teneinde de aanbieders van complexe producten voldoende tijd te verschaffen om de benodigde voorbereidingen te treffen, is de invoering van de plicht om een financiële bijsluiter ter beschikking te stellen voorzien per 1 juli 2002. Dit zal gelden voor zowel nieuwe complexe producten als voor reeds bestaande complexe producten.

2. Inhoud van de financiële bijsluiter

Zoals in paragraaf 1 aangegeven is de financiële bijsluiter bedoeld om de (potentiële) afnemer van een complex financieel product te informeren over de belangrijkste kenmerken van een dergelijk product. De RFT heeft in dit verband als belangrijke informatie bij het aanbieden van zo'n product geïdentificeerd:

– de aard en het doel van het product;

– een indicatie van de met het product samenhangende financiële risico's;

– de verplichtingen voor de afnemer;

– een indicatie van het voorbeeldrendement en de voor de afnemer aan het product verbonden kosten;

– de (on)mogelijkheid voor de afnemer van het product om de overeenkomst tussentijds op te zeggen, de daaraan verbonden kosten en de overige gevolgen;

– de fiscale aspecten van het product;

– informatie over het toezicht op de aanbieder en de toepasselijke klachten- en garantieregeling(en).

De verstrekking van deze informatie is vereist voor alle complexe producten. De Toezichthouder dient, voor zover mogelijk uniforme regels op te stellen waarin wordt geconcretiseerd op welke wijze informatie over deze kernpunten moet worden opgenomen en moet worden verstrekt. Hierbij zullen, bijvoorbeeld voor een indicatie van het risico en voor de kostenen rendementsweergave, tevens standaarden worden geïntroduceerd die de aanbieder zal moeten toepassen.

Bovengenoemde informatie is relevant voor alle complexe producten. Voor bepaalde producten kan het echter wenselijk zijn om daarnaast ook informatie over andere productkenmerken verplicht te stellen. Als voorbeeld kan worden gewezen op beleggingshypotheken. De eerdergenoemde informatie die in de financiële bijsluiter moet worden opgenomen, bevat geen onderdeel waarin hypotheekspecifieke informatie over dit product kan worden toegelicht. Voor dergelijke gevallen is de toezichthouder de bevoegdheid gegeven om voor te schrijven dat bepaalde aanvullende informatie eveneens in de financiële bijsluiter moet worden verstrekt.

Ter verwerking van Europeesrechtelijke verplichtingen kan het daarenboven noodzakelijk zijn om additionele informatie voor te schrijven.

3. De producten waarvoor een financiële bijsluiter moet worden verstrekt

De financiële bijsluiter heeft in het bijzonder een meerwaarde bij complexe financiële producten. Naarmate een product eenvoudiger is zal de informatie die de financiële bijsluiter biedt minder toevoegen aan datgene wat de (potentiële) afnemer al weet of op andere wijze eenvoudig kan achterhalen. Wanneer de toegevoegde waarde kleiner wordt, is het tevens moeilijker te rechtvaardigen om het bedrijfsleven te confronteren met de administratieve lasten die samenhangen met het opstellen en ter beschikking stellen van een financiële bijsluiter (zie ook paragraaf 6).

In het onderhavige besluit is als uitgangspunt gekozen dat de financiële bijsluiter moet worden verstrekt voor complexe producten. In het kader van dit besluit wordt een financieel product als «complex» aangemerkt indien aan twee cumulatieve voorwaarden is voldaan.

In de eerste plaats moet het product zijn opgebouwd uit verschillende productsoorten. Dat wil zeggen dat het product moet bestaan uit componenten die behoren tot afzonderlijke productcategorieën die in de regel ook als afzonderlijk product kunnen worden verkregen. Zo bestaat een beleggings-verzekering uit een verzekeringscomponent en uit een beleggingscomponent (bijv. een beleggingsfonds). Beide componenten kunnen in principe ook afzonderlijk worden aangeschaft.

Om onder de definitie van complex product te vallen is het overigens niet vereist dat de productsoorten waaruit het complexe product is opgebouwd ook daadwerkelijk als afzonderlijk product verkrijgbaar zijn. Doorslaggevend is of het product kenmerken heeft die tot verschillende financiële productsoorten kunnen worden gerekend.

In de tweede plaats geldt de voorwaarde dat één van de productsoorten een beleggingskarakter kent, dat wil zeggen dat de waarde ervan afhankelijk is van ontwikkelingen op de financiële markten – b.v. de aandelenmarkt of de valutamarkt – of op andere markten. Het is met name bij dit deel van het product van belang dat de afnemer zich bewust is van de risico's die met het geld dat hij inlegt worden gelopen.

Als voorbeelden van complexe producten kunnen worden genoemd: levensverzekeringen met een beleggingscomponent, beleggingshypotheken en effecten-lease producten.

De grote verscheidenheid aan producten die worden aangeboden en de snelheid waarmee nieuwe producten op de markt worden geïntroduceerd, brengen met zich dat het niet mogelijk is een «waterdichte» definitie van complex product op te nemen in dit besluit. Hierbij speelt tevens mee dat de opvattingen over de wenselijkheid om voor bepaalde typen producten een financiële bijsluiter verplicht te stellen kunnen veranderen. In de praktijk kan blijken dat bepaalde producten die aanvankelijk als eenvoudig worden aangemerkt, op een gegeven moment toch veel onduidelijkheid bij de consument blijken op te roepen. Ook het omgekeerde kan het geval zijn.

Om deze reden is gekozen voor een flexibele aanpak. Uitgaande van de hierboven besproken definitie van complex product beschikt de toezichthouder over twee instrumenten om de reikwijdte van dit besluit te verfijnen. In de eerste plaats kan op grond van artikel 2, derde lid, de reikwijdte worden beperkt. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft in dat verband gewezen op producten als een betaalrekening, waarbij de mogelijkheid wordt geboden om «rood» te staan. De rente voor het «rood» staan is afhankelijk van ontwikkelingen op de financiële markten. Hoewel dit product in letterlijke zin onder de definitie van complex product valt, kan de vraag worden gesteld of het voor de hand ligt om voor dit product een financiële bijsluiter verplicht te stellen.

In de tweede plaats is in artikel 2, vijfde lid, de toezichthouder de bevoegdheid gegeven om producten die niet onder de definitie van complex product vallen, wel als zodanig aan te merken. Op deze wijze kan worden zekergesteld dat alle producten waarvoor dit toegevoegde waarde heeft, onder de reikwijdte worden gebracht van de plicht om een financiële bijsluiter ter beschikking te stellen. Deze mogelijkheid is gericht op producten die substitueerbaar zijn met producten die wel complex zijn in de zin van dit besluit. Zo kan het bijvoorbeeld wenselijk zijn om ook voor andere hypotheekvormen dan de beleggingshypotheek een financiële bijsluiter verplicht te stellen, teneinde de onderlinge vergelijkbaarheid van deze verschillende hypotheekvormen te bevorderen. Als andere producten waaraan in dit kader kan worden gedacht, kunnen worden genoemd beleggingsproducten en bepaalde levensverzekeringen.

4. Tijdstip en wijze van ter beschikking stellen en houden van de financiële bijsluiter

Uit de doelstelling van de financiële bijsluiter volgt dat de afnemer voor of bij het sluiten van de overeenkomst over dit document zal moeten beschikken. De financiële bijsluiter is immers onder meer bedoeld om producten met elkaar te vergelijken.

Voor bepaalde complexe producten is aan de toezichthouder echter de bevoegdheid gegeven om een uitzondering te maken op deze regel. Bepaalde financiële producten worden doorgaans aangeschaft zonder schriftelijke overeenkomst en zonder face-to-face contact tussen aanbieder en afnemer. Zo kunnen bijvoorbeeld beleggingsproducten telefonisch of per acceptgiro worden gekocht. Indien het aanbieden van een financiële bijsluiter voorafgaand aan zo'n transactie verplicht zou worden gesteld, dan wordt het praktisch onmogelijk om dergelijke producten snel te verhandelen. Dit zal, in het bijzonder omdat het producten betreft waarvan de waarde (sterk) kan fluctueren, nadelige effecten hebben voor de afnemer, hetgeen onwenselijk wordt geacht. Voor de onderhavige producten zal de aanbieder de afnemer er echter voor of bij het sluiten van de overeenkomst op moeten wijzen dat laatstgenoemde op diens verzoek direct een financiële bijsluiter zal worden verstrekt. De afnemer wordt daarmee in de gelegenheid gesteld zijn keuze mede te laten bepalen door de inhoud van de financiële bijsluiter. In ieder geval dient in dergelijke gevallen binnen vier weken na het sluiten van de overeenkomst alsnog een financiële bijsluiter te worden verstrekt. Het vorengaande geldt echter niet indien de aanbieding plaatsvindt op elektronische wijze. De gelijktijdige verstrekking van een financiële bijsluiter levert dan geen vertraging op, zodat in dergelijke gevallen geen aanleiding bestaat om af te zien van de verstrekkingsplicht.

5. Toetsing en handhaving van de financiële bijsluiter

De verantwoordelijkheid voor het opstellen en het ter beschikking stellen van de financiële bijsluiter ligt bij de aanbieder van een complex product. Deze moet zelf bepalen welke van zijn producten vallen onder de verplichting een financiële bijsluiter ter beschikking te stellen. Bij eventuele vragen kan hij vanzelfsprekend bij de toezichthouder terecht. Het is echter uitdrukkelijk niet de bedoeling dat een aanbieder elke financiële bijsluiter eerst aan de toezichthouder zou moeten voorleggen alvorens deze te mogen gebruiken.

De toetsing van de financiële bijsluiter vindt derhalve achteraf plaats. De toezichthouders beschikt hierbij, evenals dit het geval is met betrekking tot een groot aantal andere bepalingen in de financiële toezichtswetten, over de bevoegdheid tot het opleggen van bestuurlijke boetes en dwangsommen bij overtreding van de in dit verband gestelde voorschriften.

6. Administratieve lasten voor het bedrijfsleven

Het invoeren van de verplichting om een financiële bijsluiter ter beschikking te stellen vormt voor financiële ondernemingen een kostenpost. Deze kosten moeten worden gezien tegen de achtergrond van de verbetering van de informatieverstrekking aan afnemers en de economische voordelen die uit de invoering van de financiële bijsluiter voortvloeien, waarop in deze paragraaf nader wordt ingegaan.

Voor het bepalen van de administratieve lasten die voortvloeien uit de invoering van de financiële bijsluiter, is de NVB en het Verbond van Verzekeraars gevraagd een schatting hiervan te maken. Op basis van deze schatting kan een raming worden opgesteld van de lasten die de introductie van de financiële bijsluiter in totaal voor de financiële sector met zich brengt. Dat het in deze fase niet mogelijk is dit bedrag nauwkeurig vast te stellen heeft twee oorzaken. In de eerste plaats zal door de toezichthouders nog nader moeten worden bepaald voor welke producten de financiële bijsluiter verplicht zal worden gesteld. Voor de berekening is thans als uitgangspunt genomen dat, op jaarbasis, de financiële bijsluiter voor circa 25 miljoen producten ter beschikking moet worden gesteld.

In de tweede plaats is het klaarblijkelijk niet eenvoudig de kosten per financiële bijsluiter te bepalen. Zo lopen zowel de vaste kosten als de variabele kosten in de opgaven van de NVB en van het Verbond uiteen. Ter illustratie: de NVB komt tot een variabele kostprijs van circa € 4,– per financiële bijsluiter, terwijl het Verbond hiervoor een bedrag van circa € 0,71 raamt. De kosten voor verstrekking op elektronische wijze bedragen volgens de NVB € 0,43. Zeker waar het transacties betreft die geheel op elektronische wijze worden afgehandeld, ligt het voor de hand dat ook de financiële bijsluiter op elektronische wijze ter beschikking kan worden gesteld. In het besluit is hier nadrukkelijk rekening mee gehouden. Zo is niet als vereiste opgenomen dat de financiële bijsluiter een schriftelijk document dient te zijn. Aan de toezichthouder wordt de mogelijkheid geboden om regels op te stellen ten aanzien van de gevallen waarin verstrekking langs elektronische weg kan plaatsvinden (artikel 2, tweede lid).

In onderstaande berekening wordt de bandbreedte aangegeven van verwachte administratieve lasten. Hierbij is uitgegaan van opgaven van partijen. Bovenstaande voorbehouden in acht nemend komt het volgende beeld naar voren:

Bandbreedte administratieve lasten invoering financiële bijsluiter per sector (mln. euro's)

 2002Structureel vanaf 2003Internet (structureel)
Verzekeringssector25,559,679,39
Bancaire Sector103,0180,2712,71
Beleggingssector27,1821,193,31
Totaal155,74111,1325,41

Met andere woorden als indicatie voor de structurele administratieve lasten kan worden aangenomen dat deze zich bevinden in de bandbreedte tussen € 25,41 en € 111,13 miljoen.

Voor een onderbouwing van deze bedragen wordt verwezen naar de bijlage bij de toelichting.

Alternatieven

De hierboven genoemde bedragen illustreren dat van de financiële sector een aanzienlijke investering wordt verwacht. In verband daarmee is een aantal alternatieven overwogen die de omvang van deze investering zouden kunnen beperken.

In de eerste plaats is overwogen de informatieverstrekking op basis van zelfregulering te laten plaatsvinden. Dergelijke zelfregulering bestaat voor de verzekeringssector al in de vorm van de Code Rendement en Risico. Daarnaast was ook de NVB voornemens een met deze Code vergelijkbare zelfregulering op te stellen voor de bancaire sector. Een wezenlijke besparing zou dit evenwel niet opleveren, omdat de informatieverplichting bij zelfregulering voor een groot deel overeenkomt met de verplichtingen die in dit besluit worden geïntroduceerd. Wel nuanceert deze constatering boven-genoemde bedragen. Immers, voorzover de kosten die voortvloeien uit dit besluit in de plaats komen van kosten die ook op grond van zelfregulering zouden moeten worden gemaakt, is er geen sprake van extra lasten die aan het bedrijfsleven worden opgelegd.

Van het alternatief om de informatieverstrekking voor complexe producten via zelfregulering te regelen is derhalve afgezien. Daarbij heeft tevens een rol gespeeld dat ook bij marktpartijen de behoefte bestaat om door middel van wetgeving te verzekeren dat er ten aanzien van de informatieverstrekking een gelijk speelveld wordt gecreëerd.

In de tweede plaats is overwogen om de reikwijdte van dit besluit te beperken. Dit heeft ertoe geleid dat de financiële bijsluiter vooralsnog slechts verplicht wordt gesteld voor complexe producten. Voor deze producten valt de afweging evident ten gunste van de financiële bijsluiter uit. Wel is, zoals reeds is opgemerkt in paragraaf 3, de mogelijkheid open gehouden om de reikwijdte van dit besluit te verfijnen. Een andere mogelijkheid om de reikwijdte te beperken is gelegen in de definitie van «afnemer». Er is mede ten behoeve van een beperking van de reikwijdte voor gekozen de groep personen aan wie de bijsluiter moet worden verstrekt, te beperken tot personen die geacht kunnen worden niet te handelen in het kader van een beroep of bedrijf.

In de derde plaats is overwogen om het vereiste dat de financiële bijsluiter actief door de aanbieder moet worden verstrekt, te vervangen door een passieve informatieplicht. Ook dit zou een besparing opleveren. Hiervan is echter afgezien omdat het actief ter beschikking stellen bijdraagt aan een goede initiële positionering van de financiële bijsluiter en de afnemer actief aanzet tot waardering en vergelijking van financiële producten. Het is van groot belang is dat de afnemer bekend raakt met de financiële bijsluiter zodat hij naast het reclamemateriaal dat bij het betreffende product verstrekt krijgt, ook kan beschikken over informatie die nadrukkelijk bedoeld is om de informatieverstrekking te verbeteren en zijn keuzeproces te vereenvoudigen. Met de hieruit voortvloeiende ontwikkeling naar een transparantere markt met kritische afnemers kunnen vanzelfsprekend op enig moment nadere afwegingen in het licht van gewijzigde omstandigheden aan de orde komen.

In de vierde plaats is overwogen in hoeverre het mogelijk zou zijn gebruik te maken van verstrekking van de bijsluiter langs elektronische weg. De besparing die aldus te realiseren zou zijn komt tot uitdrukking in bovenstaande tabel.

Economische voordelen

De keuze die in dit besluit is gemaakt uit de verschillende alternatieven is gebaseerd op een afweging tussen de doelstellingen van dit besluit, te weten een goede informatieverstrekking aan de afnemer van financiële producten, en de administratieve lasten voor het bedrijfsleven. Daarbij heeft tevens een rol gespeeld dat van de invoering van de financiële bijsluiter ook economische voordelen kunnen worden verwacht. Deze voordelen moeten beduidend groter worden geacht dan de administratieve lasten die de invoering van de financiële bijsluiter op korte termijn met zich brengt.

Als eerste economisch voordeel kan worden genoemd de verbetering van de informatie-voorziening aan de afnemer. Hij wordt voorzien van begrijpelijke en vergelijkbare informatie bij de aanschaf van een complex financieel product. De informatie in de financiële bijsluiter stelt hem beter in staat om de aanschaf van een financieel product te baseren op eigen kennis en inzicht in de werking van het product. Met behulp van de gestandaardiseerde informatie in de financiële bijsluiter zal hij eveneens beter in staat worden gesteld een afweging te maken tussen verschillende financiële aanbieders en producten. Tevens kan de advisering aan de aldus beter geïnformeerde afnemer hierdoor meer dan voorheen worden toegesneden op de omstandigheden van de individuele afnemer, doordat minder tijd hoeft te worden geïnvesteerd in het verstrekken van algemene informatie.

Als voordelen gelden voorts de grotere transparantie op de financiële markten en de stroomlijning en harmonisatie van regelgeving tussen de verschillende sectoren. Dit leidt tot concurrentie onder beter vergelijkbare condities. Meer transparantie zal tevens kunnen leiden tot een scherpere concurrentie op kosten en kwaliteit. Een hieruit voortvloeiende kostenverlaging bij de aanbieders van financiële producten kan op termijn bovendien bijdragen aan versterking van de internationale concurrentiepositie van deze aanbieders.

7. Ingewonnen adviezen

Met betrekking tot het ontwerp-besluit is advies gevraagd aan de financiële toezichthouders in het kader van de RFT, de NVB, het Verbond van Verzekeraars en de Consumentenbond. Met de opmerkingen in deze adviezen is rekening gehouden. In deze paragraaf komen enkele elementen uit deze adviezen, voorzover deze betrekking hebben op het onderhavige besluit en niet reeds in de toelichting zijn verwerkt, aan de orde.

De Consumentenbond geeft in zijn advies aan dat hij als einddoel ziet dat voor alle financiële producten een financiële bijsluiter verplicht wordt gesteld. In verband met de administratieve lasten die dit met zich zou brengen is hier vooralsnog van afgezien (zie paragraaf 6). De in paragraaf 3 behandelde flexibele structuur biedt echter de mogelijkheid om op termijn de reikwijdte van dit besluit te verruimen.

De NVB en het Verbond van Verzekeraars spreken hun zorg uit over het aanvankelijk geplande moment van inwerkingtreding, te weten 1 januari 2002. De NVB hecht aan een implementatieperiode van zes maanden, onder meer in verband met de inspanningen die de invoering van de euro en de nasleep van de Wet IB2001 van de financiële instellingen vergt. In overleg met deze organisaties is uiteindelijk besloten de formele inwerkingtredingsdatum vast te stellen op 1 juli 2002. Teneinde enige flexibiliteit te behouden wordt in artikel 5 geregeld dat de inwerkingtreding van dit besluit bij Koninklijk Besluit geschiedt. Van de zijde van genoemde organisaties is overigens toegezegd dat financiële ondernemingen in de periode tussen de publicatie van het besluit en 1 juli 2002 er naar zullen streven om op vrijwillige basis reeds over te gaan tot het verstrekken van een financiële bijsluiter.

In de tweede plaats geeft de NVB aan, te hechten aan een uniforme uitwerking van dit besluit door de verschillende toezichthouders. Ook het Verbond van Verzekeraars merkt op dat moet worden voorkomen dat een ongelijke uitoefening van bevoegdheden door de toezichthouders er toe leidt dat er een ongelijk speelveld onstaat. Het bevorderen van een gelijk speelveld tussen de verschillende financiële sectoren en daarmee van een uniforme toepassing van bevoegdheden door de toezichthouder ligt mede ten grondslag aan dit besluit. Mede daarom is de Minister van Financiën als toezichthoudende autoriteit aangewezen, die zijn taken en bevoegdheden verband houdend met de financiële bijsluiter op basis van de onderscheiden toezichtswetten kan overgedragen aan een of meer rechtspersonen. Het ligt in het voornemen om deze overdracht te laten plaatsvinden aan een van de financiële toezichthouders.

B. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Onderdeel a

Voor de definitie van het begrip financiële onderneming is aangesloten bij de omschrijvingen in de artikelen die in de afzonderlijke wetten de rechtsbasis vormen voor het onderhavige besluit. Hierdoor vallen in beginsel alle financiële ondernemingen die in of naar Nederland financiële diensten of producten aanbieden, onder de werkingssfeer van het besluit. Het betreft zowel financiële ondernemingen die opereren vanuit een vestiging in Nederland, als zij die dit doen door middel van dienstverrichting vanuit een vestiging buiten Nederland. Voor het verlenen van diensten van de informatiemaatschappij als bedoeld in richtlijn nr. 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (PbEG L 178), die per 17 januari 2002 in de nationale wetgeving van de lidstaten moet zijn verwerkt, geldt echter het land van herkomst beginsel. Dat brengt met zich dat de buiten Nederland, elders binnen de Europese Economische Ruimte gevestigde financiële ondernemingen voor deze diensten van de informatiemaatschappij niet zijn gebonden aan de verplichting een financiële bijsluiter ter beschikking te stellen. Dergelijke aanbieders dienen informatie aan (potentiële) afnemers te verstrekken op basis van het recht van hun land van herkomst.

Onderdeel b

Onder «afnemer» wordt in dit besluit verstaan de (potentiële) afnemende wederpartij van de aanbiedende financiële onderneming, voorzover deze geacht kan worden niet te handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Deze definitie sluit in ieder geval de wederpartijen uit die handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Daarnaast wordt met de woorden «voorzover die geacht kan worden» aansluiting gezocht bij het begrip «professionele» zoals omschreven in paragraaf 9 van het FESCO Paper (00-FESCO-A)1 ter implementatie van artikel 11 van de richtlijn beleggingsdiensten2. In dit paper wordt de mogelijkheid opengelaten dat particulieren die over voldoende kennis, ervaring en expertise beschikken, worden behandeld als professionele wederpartijen.

In de bestaande sectorale toezichtswetgeving worden in bepaalde gevallen aan afnemers andere benamingen gegeven. Zo wordt bij effectendienstverlening van «cliënt» gesproken, bij beleggingsinstellingen van «belegger» en bij verzekeraars van «verzekeringnemer». Met de in dit besluit gehanteerde terminologie wordt niet beoogd een verschil aan te brengen in de onderscheidenlijke doelgroepen.

Onderdeel c

Voor een toelichting op het begrip complex product wordt verwezen naar het algemene deel van deze toelichting onder paragraaf 3.

Onderdeel d

Voor een toelichting op het begrip financiële bijsluiter wordt verwezen naar het algemene deel van deze toelichting onder paragraaf 1.

Onderdeel e

Ingevolge de financiële toezichtswetten is De Nederlandsche Bank belast met het toezicht op beleggingsinstellingen en kredietinstellingen, de Stichting Toezicht Effectenverkeer op effecteninstellingen, kredietinstellingen en financiële instellingen als genoemd in artikel 11 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 en de Pensioen- & Verzekeringskamer op verzekeraars. Op basis van artikel 57 van de Wet op het consumentenkrediet zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens die wet belast, de door de Minister van Financiën aangewezen ambtenaren. Als zodanig zijn daartoe ambtenaren van de Economische Controledienst aangewezen.

Met de Wet van 20 december 2001 tot wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 en de Wet op het consumentenkrediet teneinde de reikwijdte van de bepalingen inzake de informatieverstrekking aan het publiek uit te breiden (Stb. ..) is in alle financiële toezichtswetten opgenomen dat de Minister van Financiën is belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens die wetten gestelde informatievoorschriften die betrekking hebben op de financiële bijsluiter. Daarbij is hem de mogelijkheid toegekend om het toezicht bij algemene maatregel van bestuur over te dragen aan een of meer rechtspersonen. Zoals aangegeven in het algemene deel van de toelichting onder paragraaf 7 ligt het in het voornemen om deze overdracht te laten plaatsvinden aan een van de financiële toezichthouders.

Aangezien een bepaling zoals thans opgenomen in de financiële toezichtswetten onbreekt in de Wet op het consumentenkrediet, is bepaald dat als toezichthoudende autoriteit voor het toezicht op de naleving van de financiële bijsluiter uit hoofde van die wet, de rechtspersoon wordt aangemerkt waaraan ingevolge artikel 85a van de Wet toezicht kredietwezen 1992 dienaangaande taken en bevoegdheden zijn overgedragen.

Artikel 2

In het eerste lid is vastgelegd dat aan de afnemer van een complex financieel product voor of bij het sluiten van de overeenkomst een actuele financiële bijsluiter ter beschikking dient te worden gesteld. De financiële onderneming hoeft dit document niet in alle gevallen eigenhandig te verstrekken. Door hantering van de formule «draagt er zorg voor» wordt aangegeven dat daarvoor bijvoorbeeld ook een tussenpersoon, een bemiddelaar of een gemachtigde kan worden ingeschakeld, waarmee de onderneming een contractuele relatie heeft. Aan de verantwoordelijkheid van de onderneming zelf dat de afnemer tijdig in het bezit wordt gesteld van de financiële bijsluiter, doet het inschakelen van dergelijke personen overigens niet af.

Daarnaast bepaalt het tweede lid dat de toezichthoudende autoriteit regels stelt inzake de wijze waarop een financiële bijsluiter ter beschikking wordt gesteld en ter beschikking wordt gehouden. Deze regelstellende bevoegdheid ziet op het moment van ter beschikkingstelling, alsmede op de wijze waarop dit dient te geschieden. Het ligt in de rede dat in bepaalde situaties wordt vastgesteld dat de financiële bijsluiter niet in schriftelijke vorm beschikbaar wordt gesteld, maar op andere wijze, zoals elektronisch.

Zoals gezegd is uitgangspunt dat voor alle complexe producten een actuele financiële bijsluiter beschikbaar moet zijn. Dit betekent dat wijzigingen in de kenmerken van het product te allen tijde in de financiële bijsluiter zijn verwerkt. Deze actuele bijsluiter zal voor of bij het sluiten van een overeenkomst ter beschikking moeten worden gesteld. Voor sommige complexe producten levert bijvoorbeeld het moment waarop de financiële bijsluiter ter beschikking moet worden gesteld in de praktijk echter problemen op. Met name moet worden gedacht aan beleggingsproducten die veelal op elektronische wijze, telefonisch of door het verzenden van een (accept)giro worden aangeschaft. Een schriftelijke overeenkomst komt daarbij niet tot stand, terwijl de afnemer er in veel gevallen prijs op stelt dat de transactie op zeer korte termijn wordt geëffectueerd. Indien in dergelijke gevallen de voorafgaande verstrekking van een financiële bijsluiter verplicht zou worden gesteld, zou dit betekenen dat de uitvoering van de transactie aanzienlijk wordt vertraagd. Voor beleggingsproducten, waarvan de waarde sterk afhankelijk is van koersbewegingen en snel handelen inherent is aan dit product, is een dergelijke vertraging niet wenselijk.

In het derde lid is daarom aan de toezichthoudende autoriteit de bevoegdheid gegeven om voor bepaalde, door haar aan te wijzen complexe producten, geheel of gedeeltelijk vrijstelling of ontheffing te verlenen van de verplichting tot het ter beschikking stellen van een financiële bijsluiter of van de regels omtrent de wijze waarop de financiële bijsluiter ter beschikking moet worden gesteld. De vrijstelling is daarbij bedoeld om categorieën producten vrij te stellen van de verplichting om een financiële bijsluiter ter beschikkking te stellen. De ontheffing ziet daarentegen op afzonderlijke producten. Bij het opstellen van de vrijstellingen en ontheffingen zal de toezichthoudende autoriteit er op toezien dat voor producten waarvoor (tevens) een prospectus is voorgeschreven, een voor betrokkenen duidelijke procedure geldt.

Het afwijken van het uitgangspunt dat aan de (potentiële) afnemer voor of bij het sluiten van de overeenkomst waarbij hij een complex financieel product aanschaft, een financiële bijsluiter ter beschikking wordt gesteld, bergt het risico in zich dat bepaalde afnemers de gewenste bescherming zouden kunnen ontberen. Teneinde dit bezwaar zoveel mogelijk te ondervangen is in het vierde lid vastgelegd dat in het geval de vrijstelling of ontheffing betrekking heeft op het tijdstip waarop de financiële bijsluiter moet worden verstrekt en de afnemer daarvan in beginsel dus niet vooraf kan kennisnemen, hij er door de aanbieder op moet worden gewezen dat hij dit document toch kan eisen voor hij tot het sluiten van de overeenkomst overgaat. De aanbieder is in dat geval ook verplicht er voor zorg te dragen dat de financiële bijsluiter onverwijld ter beschikking wordt gesteld.

In ieder geval zal de aanbieder in het geval van een complex product waarbij voorafgaande verstrekking van de financiële bijsluiter niet is vereist, er toch voor moeten zorgen dat dit document binnen vier weken wordt verstrekt. Weliswaar is de overeenkomst dan reeds tot stand gekomen en heeft het deel van de inhoud dat voor de afnemer van belang is bij zijn beslissing om het betreffende product al dan niet aan te schaffen, inmiddels voor het grootste deel zijn waarde verloren, dit laat onverlet dat de financiële bijsluiter ook informatie bevat die na de aanschaf zijn nut kan bewijzen. In het bijzonder kan worden gewezen op de informatie over de mogelijkheden om de overeenkomst op te zeggen, over mogelijke klachten- en garantieregelingen en over de toezichthoudende autoriteit.

In het vijfde lid is bepaald dat de toezichthoudende autoriteit ook andere producten of diensten kan aanmerken als complex product, zodat daarvoor dezelfde eisen gaan gelden als voor complexe producten. Verwezen wordt naar de laatste alinea van paragraaf 3 van het algemene deel van deze toelichting.

In het zesde lid, tenslotte, is geregeld dat er tussen het moment dat een financieel product op grond van het vijfde lid wordt aangewezen en het moment dat de verplichting om een financiële bijsluiter te hebben en ter beschikking te stellen, een periode van minimaal drie maanden ligt, zodat financiële ondernemingen over voldoende tijd beschikken om zich op deze verplichtingen voor te bereiden.

Artikel 3

In het eerste lid wordt vastgesteld uit welke onderdelen elke financiële bijsluiter moet zijn opgebouwd. Met deze vaste indeling en de bepaling dat het document uitsluitend de genoemde onderdelen mag bevatten, wordt bewerkstelligd dat iedere financiële bijsluiter dezelfde opbouw en indeling heeft. Door deze standaardisatie wordt de inzichtelijkheid bevorderd en wordt tevens de vergelijkbaarheid vergroot van de complexe producten waarbij het document wordt verstrekt. Dit laat overigens onverlet dat de toezichthoudende autoriteit ingevolge het derde lid van dit artikel kan bepalen dat daarnaast nog andere informatie in de financiële bijsluiter dient te worden opgenomen. Financiële ondernemingen mogen echter geen onderwerpen aan de financiële bijsluiter toevoegen. Voor het geval zij aanvullende informatie aan afnemers wensen te verstrekken, zullen zij daarvoor een afzonderlijk document moeten opstellen.

Zoals vermeld in het algemene deel van deze toelichting zal de financiële toezichthouder zoveel mogelijk uniforme regels opstellen ter concretisering van de informatie die in de financiële bijsluiter moet worden opgenomen. Zonder vooruit te lopen op de concrete invulling door de toezichthouders wordt opgemerkt dat deze bijvoorbeeld kan voorschrijven dat melding moet worden gemaakt van de gehanteerde maatstaven bij het berekenen van het rendement, van de wijze waarop de kosten aan de afnemer in rekening worden gebracht en van de wijze waarop de indicatie van het risico wordt vastgesteld.

Voor een toelichting op het derde lid wordt verwezen naar het algemene deel van deze toelichting onder paragraaf 2.

Artikel 4

In de Wet van 28 oktober 1999, houdende opneming in de Wet toezicht beleggings-instellingen, de Wet toezicht effectenverkeer 1995, de Wet toezicht kredietwezen 1992, de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf, de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, de Wet inzake de wisselkantoren, de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996 en de Wet financiële betrekkingen buitenland 1994, van bepalingen betreffende handhaving door middel van een dwangsom of een bestuurlijke boete en van bepalingen betreffende de rechtsgang (Stb. 509), is voorzien in de mogelijkheid om een passende boete op te leggen naar gelang de ernst van de overtreding van een voorschrift, opgenomen in de op die wetten gebaseerde algemene maatregelen van bestuur.

Artikel 4 van het onderhavige besluit strekt tot vaststelling van het tarief dat geldt bij schending van de voorschriften in dit besluit. In de bijlagen, bedoeld in artikel 33d, eerste lid, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen, artikel 48d, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, artikel 90d, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, artikel 93d, eerste lid, van de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf en artikel 188d, eerste lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, zijn de overtredingen ingedeeld naar tariefnummers, waarbij de zwaarte van de overtreding een belangrijk element vormt bij de tariefnummerindeling. Gezien het beperkte aantal artikelen dat op grond van het onderhavige besluit in aanmerking komt om opgenomen te worden in de bijlagen A tot en met E bij dit besluit, is afgezien van het gebruik van de opsomming van tariefnummers in de artikelen 1 van deze bijlagen en kan worden volstaan met één boetebedrag, te weten € 5445,–. Hiermee is aangesloten bij het bedrag dat ten aanzien van verzekeraars reeds in 1999 is opgenomen in de Regeling informatieverstrekking aan verzekeringnemers 1998.

Teneinde recht te doen aan het draagkrachtbeginsel zijn in de bijlagen bij het besluit categorie-indelingen opgenomen. Deze zijn gelijk aan de indelingen in de bijlagen, bedoeld in artikel 33d, eerste lid, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen, artikel 48d, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, artikel 90d, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, artikel 93d, eerste lid, van de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf en artikel 188d, eerste lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

BIJLAGE BIJ DE NOTA VAN TOELICHTING

Inleiding

Deze bijlage bevat een indicatieve berekening van de administratieve lasten die aan financiële ondernemingen worden opgelegd bij de invoering van de financiële bijsluiter. De berekening is indicatief omdat betrouwbare gegevens die noodzakelijk zijn voor een meer dan indicatieve berekening niet voorhanden zijn. Wel is de berekening steeds gebaseerd op input van de Nederlandse Vereniging van Banken en het Verbond van Verzekeraars en heeft afstemming met deze organisaties plaatsgevonden over de cijfers en uitgangspunten bij de berekening. De gehanteerde rekenmethoden zijn per sector verschillend, afhankelijk van de beschikbare informatie, alsmede van de sectorspecifieke situatie. Een en ander wordt per sector nader toegelicht.

Omvang van de financiële sector

Om een beeld te scheppen van de financiële sector, die een verzwaring van de administratieve lasten zal ondervinden als gevolg van de invoering van de financiële bijsluiter, is in tabel 1 een overzicht gegeven van de financiële ondernemingen die actief zijn in Nederland.

Aangezien de reikwijdte van de verplichting tot het verstrekken van een financiële bijsluiter beperkt is tot verstrekking door de aanbieder van complexe financiële producten, zullen niet al deze ondernemingen daadwerkelijk te maken krijgen met een verzwaring van de administratieve lasten.

Schadeverzekeraars bieden, voor zover bekend bij het Verbond van Verzekeraars, geen complexe financiële producten aan als bedoeld in dit besluit.

Gerekend is voorts met drie varianten:

Variant 1: Verstrekking op papier

Variant 2: Verstrekking op elektronische wijze

Variant 3: Verstrekking alleen op aanvraag

Per variant is een indicatieve berekening gemaakt van de kosten per sector.

Alleen voor de derde variant is volstaan met een berekening voor de bancaire sector.

Hierbij is steeds een uitsplitsing gemaakt naar variabele kosten, vaste kosten en eenmalige kosten (kosten van invoering):

Onderstaande kostenposten zijn hierbij gehanteerd, voor zover van toepassing:

Bij verstrekking op papier

1. Drukkosten

2. Papierkosten

3. Verzendkosten (niet in alle gevallen van toepassing)

4. Kosten transport kantorennet

5. Kosten van het op voorraad houden en opslag

6. Kosten bijbestellen

7. Kosten afhandelen vragen en verzoeken van klanten door callcentra en kantoren

8. Personeelskosten stafafdelingen

9. Ontwikkelingskosten van de financiële bijsluiter

10. Overige ontwikkelingskosten van de financiële bijsluiter

11. Kosten van aanpassing huidige brochures

12. Kosten van aanpassing programmatuur

13. Kosten extra servercapaciteit.

Niet al deze kosten zijn van toepassing op elke sector.

Aan de hand van voorhanden zijnde gegevens over de hoeveelheden producten, ondernemingen en/of marktaandeel van ondernemingen is vervolgens een extrapolatie gemaakt van de administratieve lasten voor een bepaalde sector.

Variant 1: Verstrekking op papier

Bancaire sector

Voor de bancaire sector heeft de NVB een consultatieronde gehouden bij 5 verschillende banken. Deze banken vertegenwoordigen gezamenlijk ongeveer 66% van de bancaire markt.

Voorts is door de NVB een schatting gemaakt van het gemiddelde aantal producten van deze 5 banken, waarvoor een financiële bijsluiter moet worden aangeleverd (2 500 000 financiële bijsluiters per bank per jaar). Aan de hand van dit aantal, de variabele kosten en de vaste kosten zijn vervolgens de gemiddelde kosten berekend van de 5 geconsulteerde banken. Daarna is met behulp van het marktaandeel van deze 5 banken een extrapolatie gemaakt naar de sector als geheel.

Hierbij is impliciet uit gegaan van een vrij sterke link tussen vaste en variabele kosten, omdat in de opgave van de banken geen zuivere scheiding is gemaakt tussen vaste en variabele kosten. De hoogte van de vaste kosten zal in de praktijk afhankelijk zijn van het marktaandeel van een bank. Hoe kleiner het marktaandeel des te minder geavanceerde (complexe) producten een bank maakt. De ontwikkelingskosten zullen voor deze banken dan ook aanzienlijk lager zijn. Bovendien zal bij een beperkt aantal te verstrekken financiële bijsluiters de personele ondersteuning vanuit de bank minder groot van omvang zijn. Dit wordt bevestigd door de NVB.

Verzekeringssector

In de verzekeringssector worden de variabele kosten van invoering van de financiële bijsluiter lager ingeschat, omdat binnen deze branche reeds gewerkt wordt met een offerte die op papier wordt verstrekt in het kader van de Code Rendement en Risico. De variabele kosten blijven in deze variant volgens het Verbond van Verzekeraars dan ook beperkt tot drukkosten, papierkosten en kosten afhandeling vragen en verzoeken van klanten door call centra en kantoren. De financiële bijsluiter kan immers eenvoudigweg worden uitgedraaid en worden verzonden met het overige materiaal dat gelijktijdig aan de cliënt wordt verstrekt, aldus het Verbond.

Hierin ligt ook een verklaring voor de lagere eenmalige kosten per verzekeraar en de lagere eenmalige en vaste kosten per verzekeraar. Informatiesystemen die in de bancaire sector geheel moeten worden opgezet bestaan in de verzekeringsbranche veelal reeds en hoeven dus niet apart te worden opgezet.

Aan de hand van het totale aantal levensverzekeraars (108) en het totaal aantal jaarlijks verkochte levensverzekeringen (800 000) is vervolgens een extrapolatie gemaakt van de kosten naar de gehele sector.

Beleggingssector

Over de beleggingssector zijn weinig betrouwbare gegevens voorhanden. Dit wordt mede veroorzaakt door het feit dat er geen brancheorganisatie bestaat voor de sector als geheel. Gegevens over aantallen jaarlijks verstrekte (complexe) producten worden voor zover bekend niet bijgehouden.

Wel is bekend dat een onderdeel van één van de grote banken in Nederland een aandeel heeft in deze sector van ongeveer 33%.

Dit deel van de kosten is dan ook reeds meegenomen in de berekening van de administratieve lasten voor de bancaire sector. De bewuste bank heeft bovendien meegewerkt in de consultatieronde van de NVB. De administratieve lasten van deze bank komen ongeveer overeen met het gemiddelde van de geconsulteerde banken. Derhalve is deze bank dan ook als uitgangspunt genomen bij de berekening van de kosten voor de gehele beleggingssector, die hiermee relatief eenvoudig geworden is. De reeds berekende gemiddelde administratieve lasten van een van de 5 geconsulteerde banken kan met 2 worden vermenigvuldigd om te komen tot de totale kosten van het nog te berekenen 66% deel van de markt. De kosten zijn hiermee ietwat hoog ingeschat, maar een nader verdeling is niet voorhanden.

Variant 2: Verstrekking op elektronische wijze

Wanneer de verstrekking van de financiële bijsluiter op elektronische wijze plaatsvindt zal dit, met name voor de bancaire instellingen en beleggingsinstellingen, leiden tot een aanzienlijke verlaging van de administratieve lasten van de financiële bijsluiter. Daarbij convergeren de variabele kosten per financiële bijsluiter voor de verzekerings- en de bancaire sector.

Bancaire sector

Volgens de opgave van de NVB zou verstrekking van de financiële bijsluiter op elektronische wijze kunnen leiden tot een forse reductie van de variabele kosten.

Drukkosten, papierkosten, verzendkosten, kosten van transport, kosten van het op voorraad houden en opslag komen te vervallen. Wat blijft zijn de kosten voor call centra voor de beantwoording van vragen. Erbij komen de kosten voor de noodzakelijke extra servercapaciteit.

Verzekeringssector

Voor de verzekeringssector zal de afname van de variabele kosten volgens het Verbond van Verzekeraars geringer zijn als gevolg van het feit dat een aantal kostenposten die wegvallen in de bancaire sector voor de verzekeringssector niet van toepassing zijn. Wel moet ook hier gerekend worden op extra kosten voor uitbreiding van de servercapaciteit.

Bij ontbreken van een berekening van de variabele kosten voor de verzekeringssector is in overleg met het Verbond van Verzekeraars de aanname gedaan dat de kosten hier gelijk zijn aan die van de banken. Gezien de kosten die wegvallen (dat zijn er aanzienlijk minder dan bij de banken) lijkt dit ook reëel te zijn.

Beleggingssector

Uit de berekeningsmethode volgt automatisch dat de kosten voor de beleggingssector eveneens aanzienlijk afnemen. Dit is echter ook verklaarbaar uit het feit dat veel beleggingsinstellingen nu reeds veel zaken met cliënten op elektronische wijze afhandelen. De extra administratieve lasten van de invoering van verstrekking van de financiële bijsluiter op elektronische wijze zouden dan ook veel geringer zijn dan bij verstrekking op papier.

Variant 3: Verstrekking alleen op aanvraag

De NVB is verzocht tevens een berekening te maken van de kosten die gemoeid zouden zijn met de invoering van de financiële bijsluiter wanneer zou worden volstaan met verstrekking op aanvraag. De besparing die hiermee gemoeid is (ongeveer € 45 mln.) wordt enkel veroorzaakt door een reductie in het aantal verstrekte financiële bijsluiters van 60%. Wanneer een dergelijke reductie ook in de andere sectoren zou plaatsvinden zou dit het ingezette kabinetsbeleid ondermijnen. Ook de Tweede Kamer heeft reeds aangegeven te verwachten dat de financiële bijsluiter actief verstrekt gaat worden.


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Financiën.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 8 januari 2002, nr. 5.

XNoot
1

Kamerstukken II 1998/99, 26 676.

XNoot
1

The Forum of European Securities Commissions.

XNoot
2

Richtlijn nr 93/22/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten.

Naar boven