Besluit van 11 december 2001 tot wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie, het Besluit bezoldiging politie en het Besluit rangen politie in verband met de wijziging van het politieonderwijs in 2002

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 28 augustus 2001, nr. EA2001/U74556, directoraat-generaal Openbare Orde en Veiligheid, directie Politie, afdeling Arbeidsvoorwaardenbeleid;

Gelet op artikel 50, eerste lid, en 53d, eerste lid, van de Politiewet 1993 en artikel 9, zesde lid, eerste en tweede volzin, van de LSOP-wet;

De Raad van State gehoord (advies van 22 november 2001, nr. W04.01.0458/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 7 december 2001, nr. EA2001/98435, directoraat-generaal Openbare Orde en Veiligheid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit algemene rechtspositie politie1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b komt als volgt te luiden:

b. aspirant: degene die door het bevoegd gezag is aangesteld als aspirant en die is toegelaten tot een initiële opleiding;.

2. In onderdeel c wordt de zinsnede «met uitzondering van de adspirant» vervangen door: met uitzondering van de aspirant gedurende het theoretische opleidingsdeel.

3. In onderdeel d wordt de zinsnede «bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de LSOP-wet» vervangen door: bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs.

4. In onderdeel h wordt de zinsnede «bedoeld in artikel 2 van de LSOP-wet» vervangen door: bedoeld in artikel 2 van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs.

5. In onderdeel l worden de onderdelen 4° en 5° vervangen door twee nieuwe onderdelen, luidende:

4°. de raad van toezicht van het LSOP, voor zover het betreft de ambtenaren, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs;

5°. het college van bestuur van het LSOP, voor zover het betreft de ambtenaren, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs;

6. Aan het slot van onderdeel dd wordt de punt vervangen door een puntkomma.

7. Toegevoegd worden drie nieuwe onderdelen, luidende:

ee. initiële opleiding: een door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie aangewezen opleiding, gericht op de voorbereiding van de uitvoering van algemene politietaken;

ff. theoretisch opleidingsdeel: de periode of perioden waarin de aspirant aan een opleidingsinstituut in het kader van de initiële opleiding onderwijs volgt;

gg. praktisch opleidingsdeel: de periode of perioden waarin de aspirant de politietaak bij een regionaal politiekorps of bij het Korps landelijke politiediensten uitvoert in het kader van de initiële opleiding.

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. De eerste drie leden komen als volgt te luiden:

  • 1. De aanstelling van de aspirant geschiedt in tijdelijke dienst voor de duur van de initiële opleiding met een maximum van twee jaar. In bijzondere gevallen kan de maximale duur van de aanstelling in tijdelijke dienst op aanvraag van de aspirant of ambtshalve worden verlengd met een periode van maximaal één jaar.

  • 2. Indien de aspirant voldoet aan de gestelde kwalificatie-eisen, wordt hij aansluitend aan de aanstelling in tijdelijke dienst, bedoeld in het eerste lid, aangesteld in tijdelijke dienst voor een proeftijd van één jaar, op aanvraag van de aspirant in bijzondere gevallen te verlengen of zonodig ambtshalve te verlengen met de tijd gedurende welke de ambtenaar de proeftijd niet in werkelijke dienst heeft doorgebracht.

  • 3. Na afloop van de proeftijd, bedoeld in het tweede lid, vindt aanstelling in vaste dienst plaats, tenzij tegen een aanstelling in vaste dienst bedenkingen bestaan.

2. In het vierde lid wordt het woord «basisopleiding» vervangen door: initiële opleiding.

C

Na artikel 3 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a Na het voltooien van de initiële opleiding wordt de aspirant aangesteld als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak.

D

In artikel 8a, eerste lid, wordt na «adspirant» toegevoegd: , ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak,.

E

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin van het eerste lid wordt na «adspirant» toegevoegd: die aanvangt met het praktische opleidingsdeel.

2. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. De ambtenaren, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs, leggen de eden dan wel de verklaringen en beloften af ten overstaan van de voorzitter van de raad van toezicht van het LSOP.

F

In artikel 13, tweede lid, wordt de zinsnede «artikel 3, tweede lid» vervangen door: artikel 3a.

G

Artikel 14 komt als volgt te luiden:

Artikel 14

  • 1. Het LSOP roostert voor de aspirant gedurende de initiële opleiding 165,6 vakantie-uren per kalenderjaar in. Per kalenderjaar worden ten minste twee kalenderweken aaneengesloten ingeroosterd.

  • 2. Indien het bevoegd gezag ingeroosterde vakantie-uren intrekt en deze uren niet op een ander tijdstip in dat kalenderjaar kunnen worden genoten, wordt de aspirant voor ieder uur vakantie dat hij niet heeft genoten een vergoeding toegekend ten bedrage van het salaris per uur. Door andere omstandigheden niet genoten vakantie-uren vervallen aan het einde van het desbetreffende kalenderjaar.

  • 3. Na afloop van het laatste opleidingsjaar zullen de niet ingeroosterde vakantie-uren die nog resteren in dat kalenderjaar bij voortzetting van de aanstelling in het desbetreffende kalenderjaar kunnen worden opgenomen.

  • 4. De aspirant die in deeltijd is aangesteld, heeft recht op een evenredig aantal vakantie-uren.

H

Artikel 77 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Aan aspiranten kan tevens worden opgelegd de straf van verwijdering voor ten hoogste veertien dagen van de instelling waar de aspirant zijn opleiding geniet, met dien verstande dat deze straf niet wordt opgelegd op de dagen waarop de opleidingsresultaten van de aspiranten volgens de ter zake vastgestelde regels worden getoetst of beoordeeld.

2. In het derde lid wordt de zinsnede «aan de directie van het LSOP» vervangen door: het college van bestuur van het LSOP.

I

Artikel 89 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt als volgt te luiden:

  • 1. Aan de aspirant die aan het einde van de aanstelling in tijdelijke dienst, bedoeld in artikel 3, eerste lid, niet voldoet aan de gestelde kwalificatie-eisen, wordt eervol ontslag verleend met ingang van de dag, volgend op die waarop de aanstelling in tijdelijke dienst is verstreken.

2. In het tweede lid wordt na het woord «Aan» ingevoegd: de aspirant en.

3. In het vierde lid wordt «basisopleiding» vervangen door: initiële opleiding.

4. Na het vijfde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Aan de aspirant die is aangesteld op grond van artikel 3, tweede of derde lid, en die aan het einde van de initiële opleiding niet aan de gestelde kwalificatie-eisen voldoet, wordt eervol ontslag verleend met ingang van de dag, volgend op die waarop de initiële opleiding is verstreken.

J

Artikel 95, derde lid, onderdeel f, komt als volgt te luiden:

f. het college van bestuur van het LSOP, indien het een ambtenaar betreft, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs, die niet bij koninklijk besluit is benoemd.

K

In de eerste volzin van artikel 97 wordt na de zinsnede «eerste tot en met vierde lid» ingevoegd: en zesde lid.

L

Artikel 100, eerste lid, komt als volgt te luiden:

  • 1. De artikelen 12, 13, eerste en derde lid, 15 tot en met 25, 28, 43 tot en met 48, 58, 61, 62, 64, en 71 zijn op de aspirant niet van toepassing, met dien verstande dat artikel 12 wel van toepassing is op de aspirant gedurende het praktische opleidingsdeel.

ARTIKEL II

Het Besluit bezoldiging politie wordt2 als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b komt als volgt te luiden:

b. aspirant: degene die door het bevoegd gezag is aangesteld als aspirant en die is toegelaten tot een initiële opleiding;.

2. In onderdeel c wordt de zinsnede «met uitzondering van de adspirant» vervangen door: met uitzondering van de aspirant gedurende het theoretisch opleidingsdeel.

3. In onderdeel d wordt de zinsnede «bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de LSOP-wet» vervangen door: bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs.

4. In onderdeel h wordt de zinsnede «bedoeld in artikel 2 van de LSOP-wet» vervangen door: bedoeld in artikel 2 van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs.

5. In onderdeel j worden de onderdelen 4° en 5° vervangen door twee nieuwe onderdelen, luidende:

4°. de raad van toezicht van het LSOP, voor zover het betreft de ambtenaren, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs;

5°. het college van bestuur van het LSOP, voor zover het betreft de ambtenaren, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs;

6. In onderdeel m wordt de zinsnede «bijlage l van dit besluit dan wel het bedrag dat op grond van artikel 3 aan de adspirant toekomt» vervangen door: één van de bijlagen van dit besluit.

7. In onderdeel o wordt de zinsnede «bijlage I» vervangen door: één van de bijlagen.

8. Aan het slot van onderdeel qq wordt de punt vervangen door een puntkomma.

9. Toegevoegd worden de nieuwe onderdelen, luidende:

rr. initiële opleiding: een door Onze Minister in overeenstemming met de Minister van Justitie aangewezen opleiding, gericht op de voorbereiding van de uitvoering van algemene politietaken;

ss. theoretisch opleidingsdeel: de periode of perioden waarin de aspirant aan een opleidingsinstituut in het kader van de initiële opleiding onderwijs volgt;

tt. praktisch opleidingsdeel: de periode of perioden waarin de aspirant de politietaak bij een regionaal politiekorps of bij het Korps landelijke politiediensten uitvoert in het kader van de initiële opleiding.

B

Artikel 3 komt als volgt te luiden:

Artikel 3

  • 1. Voor de aspirant geldt een salarisschaal die is opgenomen in bijlage II van dit besluit.

  • 2. Bij aanstelling wordt het salaris vastgesteld:

    a. voor de aspirant die een opleiding volgt op niveau 2, op het minimumbedrag van schaal 2a;

    b. voor de aspirant die een opleiding volgt op niveau 3, op het minimumbedrag van schaal 3a;

    c. voor de aspirant die een opleiding volgt op niveau 4, op het minimumbedrag van schaal 4a;

    d. voor de aspirant die een opleiding volgt op niveau 5, op het minimumbedrag van schaal 5a;

    e. voor de aspirant die een opleiding volgt op niveau 6, op het minimumbedrag van schaal 6a.

  • 3. Het salaris van de aspirant wordt na het verstrijken van de periode die voor de desbetreffende schaal staat vermeld in bijlage II van dit besluit, verhoogd tot het naasthogere bedrag in de schaal, indien de aspirant naar het oordeel van het bevoegd gezag naar behoren functioneert.

  • 4. Na het succesvol afronden van de opleiding wordt het salaris vastgesteld op een bedrag dat gelijk is aan of hoger dan het bij het desbetreffende opleidingsniveau behorende garantiebedrag zoals genoemd in bijlage III van dit besluit.

  • 5. In bijzondere situaties kan het bevoegd gezag ten gunste van de aspirant afwijken van het tweede en derde lid.

C

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het vijfde lid wordt na de zinsnede «zonder voorafgaand ontslag» ingevoegd: , niet zijnde een ontslag dat de ambtenaar is verleend om een initiële opleiding te gaan volgen,.

2. In het zesde lid wordt de punt achter onderdeel b ontvangen door een puntkomma waarna aan het zesde lid een nieuw onderdeel wordt toegevoegd, luidende:

c. het salaris van de ambtenaar na het succesvol afronden van de opleiding wordt vastgesteld, met toepassing van artikel 3, vierde lid.

D

Artikel 50 komt als volgt te luiden:

Artikel 50

De artikelen 6 tot en met 10, 14 tot en met 17b, 18, 20, 27 tot en met 30 zijn niet van toepassing op de aspirant met dien verstande dat de artikelen 14, 18, 27, 27a en 28 wel van toepassing zijn op de aspirant gedurende het praktisch opleidingsdeel.

E

In artikel 50a wordt «bijlage I» vervangen door: een van de bijlagen.

ARTIKEL III

Het Besluit rangen politie3 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, onderdeel i, artikel 2, eerste lid, onderdeel a, en artikel 2a, tweede lid, onderdeel a, worden de woorden «adspirant» vervangen door: aspirant.

B

Artikel 5 vervalt.

ARTIKEL IV

1. Artikel 1, eerste lid, onderdeel dd, van het Besluit algemene rechtspositie politie komt als volgt te luiden:

dd. initiële opleiding: een door Onze Minister in overeenstemming met de Minister van Justitie aangewezen opleiding, gericht op de voorbereiding van de uitvoering van algemene politietaken waarvoor in het kader van de landelijke kwalificatiestructuur, bedoeld in artikel 14 van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs, competentiegerichte eindtermen zijn vastgesteld;

2. Artikel 1, eerste lid, onderdeel rr, van het Besluit bezoldiging politie komt als volgt te luiden:

rr. initiële opleiding: een door Onze Minister in overeenstemming met de Minister van Justitie aangewezen opleiding, gericht op de voorbereiding van de uitvoering van algemene politietaken waarvoor in het kader van de landelijke kwalificatiestructuur, bedoeld in artikel 14 van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs, competentiegerichte eindtermen zijn vastgesteld;.

ARTIKEL V

Voor aspiranten die vóór 1 januari 2002 zijn aangesteld als aspirant, blijven de voorschriften vastgesteld bij of krachtens artikelen 1, 3, 8a, 9, 14, 77, 89, 90 en 100 van het Besluit algemene rechtspositie politie, de artikelen 1, 3, 6 en 50 van het Besluit bezoldiging politie en artikel 5 van het Besluit rangen politie, zoals luidend op het tijdstip voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, van toepassing. Ten behoeve van de toepassing van de ingetrokken of vervallen voorschriftendie bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling zijn vastgesteld en die ingevolge dit artikel van toepassing blijven, kan worden afgeweken bij respectievelijk algemene maatregel van bestuur en ministeriële regeling.

ARTIKEL VI

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2002 met uitzondering van artikel I, onderdelen A, onder 3, 4 en 5, E, onder 2, H, onder 2, en J, artikel II, onderdeel A, onder 3, 4, en 5, en artikel IV, die in werking treden op het tijdstip waarop de Wet op het LSOP en het politieonderwijs in werking treedt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 11 december 2001

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

Uitgegeven de eenentwintigste december 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

BIJLAGE II BIJ HET BESLUIT BEZOLDIGING POLITIE, SALARISTABELLEN VAN ASPIRANTEN PER 1 JANUARI 2002 (IN EURO'S PER MAAND)

Schaal 2a 
de eerste 6 maanden1 178
van 6 tot 12 maanden1 229
na 12 maanden1 326
  
Schaal 3a 
de eerste 6 maanden1 178
van 6 tot 12 maanden1 229
van 12 tot 24 maanden1 326
na 24 maanden1 456
  
Schaal 4a 
de eerste 6 maanden1 178
van 6 tot 12 maanden1 229
van 12 tot 24 maanden1 326
van 24 tot 36 maanden1 508
na 36 maanden1 626
  
Schaal 5a 
de eerste 6 maanden1 178
van 6 tot 12 maanden1 229
van 12 tot 24 maanden1 326
van 24 tot 36 maanden1 604
na 36 maanden1 792
  
Schaal 6a 
de eerste 6 maanden1 178
van 6 tot 12 maanden1 229
van 12 tot 24 maanden1 326
van 24 tot 36 maanden1 604
na 36 maanden1 792

BIJLAGE III BIJ HET BESLUIT BEZOLDIGING POLITIE, GARANTIEBEDRAGEN CONFORM ARTIKEL 3, VIERDE LID, PER 1 JANUARI 2002 (IN EURO'S PER MAAND)

Opleidingsniveau 21 427
Opleidingsniveau 31 562
Opleidingsniveau 41 756
Opleidingsniveau 51 976
Opleidingsniveau 62 023

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

In 2002 wordt het politieonderwijs anders ingericht. De vernieuwde politieopleidingen zijn breder opgezet en kennen veelal een langere opleidingsduur dan de oude politieopleidingen. De opleidingsduur komt daarmee meer in overeenstemming met de opleidingsduur van vergelijkbare opleidingen in het reguliere beroepsonderwijs. De brede basisopleidingen voorzien in een duaal systeem van onderwijs op het instituut en een opleidingsdeel in de praktijk in de politiekorpsen.

De opleidingen zijn ingedeeld in verschillende kwalificatieniveaus. Deze niveaus zijn gerelateerd aan de beroepsprofielen van de politie. Conform de beroepsprofielen kent het nieuwe initiële politieonderwijs vijf niveaus:

niveau 2 (assistent politiemedewerker);

niveau 3 (politiemedewerker);

niveau 4 (allround politiemedewerker);

niveau 5 (politiekundige, bachelor);

niveau 6 (politiekundige, master).

Niveau 2 kent een opleidingsduur van ten minste 1,5 jaar, niveau 3 een opleidingsduur van ten minste drie jaren en de overige niveaus kennen een opleidingsduur van ten minste 4 jaar.

De nieuwe systematiek van werken en leren in het politieonderwijs noopt tot aanpassing van de definiëring van het begrip aspirant. De overige wijzigingen betreffende de aspirant behelzen onder meer het aanstellingsregime, de bepalingen omtrent vakantie en de salariëring.

Tot slot zien enkele wijzigingen op de wijziging van de organisatiestructuur van het LSOP bij het wetsvoorstel Wet op het LSOP en het politieonderwijs (Kamerstukken II 2001–2002, 28 046, nrs. 1–2).

Artikelsgewijs

ARTIKEL I

Onderdeel A

In verband met de invoering van het nieuwe politieonderwijs zijn enkele begripsbepalingen aangepast en zijn er begripsbepalingen toegevoegd.

In de definitie van aspirant is de benaming van de opleiding aangepast aan die van het nieuwe politieonderwijs. Ook de definitie van het begrip ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is aangepast. Voorheen was de aspirant volledig uitgezonderd van dit begrip. In het nieuwe politieonderwijs is de aspirant gedurende de perioden van het praktisch opleidingsdeel wel belast met de uitvoering van de politietaak. Gedurende de perioden waarin de aspirant in het kader van de initiële opleiding aan een opleidingsinstituut van het LSOP of een ander opleidingsinstituut onderwijs volgt, is deze geen ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, in de zin van het Barp.

In de nieuwe onderdelen ee tot en met ff zijn drie begrippen uit het nieuwe politieonderwijs gedefinieerd. Het betreft de begrippen initiële opleiding, het theoretische opleidingsdeel en het praktisch opleidingsdeel.

Onderdeel B

In verband met de afschaffing van de basisopleidingen en de invoering van het nieuwe politieonderwijs zijn de bepalingen inzake de aanstelling van de aspirant ingrijpend gewijzigd. De eerste drie leden van artikel 3 zijn volledig vernieuwd. Uitgangspunt is dat de aspirant – afhankelijk van zijn studieresultaten en functioneren – opeenvolgend de volgende aanstellingen krijgt:

– tijdelijke aanstelling voor de duur van de opleiding met een maximum van twee jaar;

– tijdelijke aanstelling voor een proeftijd van maximaal één jaar;

– vaste aanstelling.

Het eerste lid van artikel 3 bepaalt dat de aspirant bij aanvang van de opleiding een aanstelling in tijdelijke dienst wordt verleend voor de duur van de opleiding met een maximum van twee jaar, zo nodig verlengd met maximaal een jaar.

Dit betekent dat:

– indien de opleidingsduur korter is dan twee jaar en de opleiding met goed gevolg is afgerond, daarna een tijdelijke aanstelling voor een proeftijd volgt als bedoeld in artikel 3, tweede lid;

– indien de opleidingsduur langer is dan twee jaar (zoals bij de opleidingen vanaf niveau 3) en het LSOP heeft vastgesteld dat de betrokkene voldoet aan de kwalificatie-eisen, eveneens een tijdelijke aanstelling voor een proeftijd volgt.

Een aspirant die in verband met zijn vooropleiding vrijstellingen heeft verkregen waardoor zijn totale onderwijsprogramma korter is geworden dan twee jaar, kan ook worden aangesteld in tijdelijke dienst voor de duur van de opleiding met een maximum van twee jaar. Per saldo zal voor deze persoon sprake zijn van een kortere aanstelling dan twee jaar omdat de opleiding eerder wordt beëindigd.

In bijzondere gevallen kan de maximale duur van de aanstelling in tijdelijke dienst op verzoek van de ambtenaar of ambtshalve worden verlengd met een maximale periode van één jaar. Van een bijzonder geval kan bijvoorbeeld sprake zijn als een aspirant een deel van de opleiding wegens ziekte of het overlijden van een familielid niet heeft kunnen volgen en als gevolg hiervan niet voldoet aan de gestelde kwalificatie-eisen.

In het tweede lid is de tijdelijke aanstelling voor een proeftijd opgenomen. In zeer bijzondere gevallen kan een kortere proeftijd gelden. Daarbij kan gedacht worden aan aspiranten die zeer snelle en goede studieresultaten hebben behaald. Voorts is naast de mogelijkheid voor het bevoegd gezag om de proeftijd ambtshalve te verlengen de mogelijkheid opgenomen om in bijzondere gevallen op verzoek van de aspirant de proeftijd te verlengen.

Of de aspirant na afloop van de proeftijd een vaste aanstelling wordt verleend, hangt af van diens functioneren. Dit is bepaald in het derde lid van artikel 3. Is het functioneren gedurende de proeftijd voldoende, dan volgt een vaste aanstelling als aspirant. Is het functioneren onvoldoende of ontbreekt de vereiste voortgang in de opleiding, dan volgt ontslag en wordt derhalve geen vaste aanstelling verleend. Het is mogelijk dat een aspirant – bijvoorbeeld als gevolg van ziekte – gedurende de proeftijd of een deel hiervan niet heeft kunnen werken. In dat geval kan de proeftijd worden verlengd met de periode gedurende welke de aspirant niet heeft gewerkt. Na deze periode wordt vervolgens beoordeeld of een vaste aanstelling kan worden verleend.

Onderdeel D

De wijziging in artikel 8a heeft geen relatie met de invoering van het nieuwe politieonderwijs. Met de wijziging is beoogd een eerdere omissie te herstellen. De wijziging ziet op de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, wiens aanstelling enige tijd onderbroken is geweest, bijvoorbeeld omdat hij elders in dienst is getreden. Wanneer de ambtenaar na deze onderbreking weer in dienst treedt als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, dient een antecedentenonderzoek te worden verricht. Voorheen was hierin niet voorzien.

Onderdeel E

Aangezien de aspirant gedurende de eerste fase van de opleiding nog geen werkzaamheden in de praktijk verricht, is er geen noodzaak tot het afleggen van de eed of belofte voorafgaand aan deze periode. Derhalve legt de aspirant de eed of belofte eerst af voordat hij aanvangt met het praktische opleidingsdeel. De wijziging van artikel 9, vierde lid, vloeit voort uit de wijziging van de organisatiestructuur van het LSOP.

Onderdeel F

De aanpassing in artikel 13, tweede lid, is het gevolg van de wijzigingen in het aanstellingsregime voor de aspirant.

Onderdeel G

Het aantal vakantie-uren per kalenderjaar van de aspirant is gedurende de initiële opleiding gelijkgesteld aan het aantal vakantie-uren genoemd in artikel 17 en bedraagt 165,6 uren per kalenderjaar. Het LSOP draagt zorg voor de inroostering van deze vakantie-uren gedurende de opleiding. Daarbij worden tenminste twee kalenderweken per kalenderjaar aaneengesloten ingeroosterd. Indien de aspirant zijn praktische opleidingsdeel volgt, vindt ook inroostering door het LSOP plaats maar treedt de aspirant in overleg met het bevoegd gezag over de tijdstippen waarop hij de vakantie kan genieten.

Teneinde verlofstuwmeren te voorkomen vervallen niet genoten vakantie-uren na afloop van het kalenderjaar. Indien de niet genoten vakantie-uren zijn ontstaan omdat het bevoegd gezag het ingeroosterde vakantieverlof heeft ingetrokken, en deze uren niet op een ander tijdstip in dat kalenderjaar kunnen worden genoten, ontvangt de aspirant een vergoeding. Deze vergoeding bedraagt het salaris per uur voor ieder uur niet genoten vakantie.

Het derde lid bepaalt wat er gebeurt met resterende vakantie-uren na afloop van het laatste opleidingsjaar. Ter verduidelijking volgt hieronder een voorbeeld.

Een aspirant behaalt zijn opleiding op 1 juli 2005. Op dat moment heeft deze aspirant nog 86 vakantie-uren niet genoten. Wanneer de aanstelling na 1 juli 2005 wordt voortgezet, kan de voormalig aspirant deze resterende 86 vakantie-uren in het jaar 2005 opnemen.

Bij ontslag geldt ten aanzien van de resterende vakantie-uren het regime van artikel 26 van het Barp.

Het vierde lid is opgenomen vooruitlopend op de toekomstige invoering van een deeltijd-opleiding. Wanneer deze deeltijd-opleiding is ingevoerd, wordt de aanspraak op vakantie van een aspirant die in deeltijd is aangesteld vastgesteld op een evenredig deel van de aanspraak bij een volledige betrekking.

Onderdeel H

Aan aspiranten kon slechts een beperkt aantal disciplinaire straffen worden opgelegd. In de nieuwe systematiek van werken en leren kunnen alle disciplinaire maatregelen worden opgelegd.

Onderdeel I

Het eerste lid van artikel 89 regelt de rechtpositie van de aspirant na afloop van de aanstelling in tijdelijke dienst op grond van artikel 3, eerste lid. Aan het einde van deze aanstelling wordt door het LSOP vastgesteld of de aspirant voldoet aan de gestelde kwalificatie-eisen. Als de aspirant niet binnen de gestelde termijn van maximaal twee jaar (eventueel met een verlenging) aan deze eisen voldoet, wordt eervol ontslag verleend door het bevoegd gezag met ingang van de dag, volgend op die waarop de aanstelling in tijdelijke dienst is verstreken.

Aan het tweede lid van artikel 89 is toegevoegd dat dit onderdeel van toepassing is op de aspirant. In het nieuwe politieonderwijs wordt de aspirant na afloop van de aanstelling in tijdelijke dienst op grond van artikel 3, eerste lid, een aanstelling in tijdelijke dienst voor een proeftijd van maximaal één jaar verleend. Indien de aspirant tegen het einde van deze proeftijd (eventueel met een verlenging) niet voldoet aan de eisen van bekwaamheid of geschiktheid, wordt eervol ontslag verleend met ingang van de dag, volgend op die waarop de proeftijd is verstreken.

Het vierde lid van artikel 89 bepaalt dat een aspirant gedurende de initiële opleiding eervol ontslag kan worden verleend, indien de aspirant niet over de geschiktheid blijkt te beschikken die voor de dienst wordt vereist. Achtergrond van dit artikel is dat de aanstelling van de aspirant ook tussentijds – dat wil zeggen voor het verstrijken van de tijdelijke aanstelling als bedoeld in artikel 3, eerste lid, en de proeftijdaanstelling als bedoeld in artikel 3, tweede lid – moet kunnen worden beëindigd. Een dergelijk tussentijds ontslag is alleen mogelijk als de aspirant «niet de geschiktheid blijkt te bezitten die voor de dienst wordt vereist». Een aspirant kan weliswaar aan de in het kader van zijn opleiding gestelde kwalificatie-eisen voldoen, maar desondanks niet de geschiktheid bezitten die voor de dienst wordt vereist.

Het nieuwe zesde lid bepaalt dat de aspirant die aan het einde van de initiële opleiding niet aan de vereiste kwalificatie-eisen voldoet, eervol ontslag wordt verleend. Dit kan derhalve ook geschieden nadat een aanstelling in vaste dienst is verleend. Afhankelijk van de opleidingsduur in verbinding met de nieuwe aanstellingsbepalingen in artikel 3 kan de aspirant namelijk reeds gedurende het volgen van de opleiding een vaste aanstelling verkrijgen.

Onderdeel J

De wijziging in dit artikel houdt verband met de wijziging van organisatorische vormgeving van het LSOP.

Onderdeel K

De wijziging van artikel 97 vloeit voort uit de toevoeging van een zesde lid aan artikel 89 van het Barp. Artikel 97 dient ook van toepassing te zijn op degene die met toepassing van artikel 89, zesde lid, wordt ontslagen.

Onderdeel L

In artikel 100, eerste lid, is een opsomming gegeven van de bepalingen die niet van toepassing zijn op de aspirant. Aan deze opsomming is toegevoegd artikel 62. De aspirant is uitgezonderd van artikel 62, omdat detachering niet wenselijk is.

ARTIKEL II

Onderdeel A

In verband met de invoering van het nieuwe politieonderwijs zijn enkele begripsbepalingen aangepast en zijn er begripsbepalingen toegevoegd.

In de definitie van aspirant is de benaming van de opleiding aangepast aan die van het nieuwe politieonderwijs. Ook de definitie van het begrip ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is aangepast. Voorheen was de aspirant volledig uitgezonderd van dit begrip. In het nieuwe politieonderwijs is de aspirant gedurende de perioden van het praktische opleidingsdeel wel belast met de uitvoering van de politietaak. Gedurende de perioden waarin de aspirant in het kader van de initiële opleiding aan een opleidingsinstituut van het LSOP of een ander opleidingsinstituut onderwijs volgt, is deze geen ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, in de zin van het Barp.

In de nieuwe onderdelen rr tot en met tt zijn drie begrippen uit het nieuwe politieonderwijs gedefinieerd. Het betreft de begrippen initiële opleiding, het theoretische opleidingsdeel en het praktisch opleidingsdeel.

Onderdeel B

Het salaris van de aspirant was geregeld in de «Regeling salaris aspirant». Artikel 3 van het Bbp bevatte de grondslag voor deze ministeriële regeling. In het nieuwe artikel 3 is de salariëring van de aspirant vastgelegd. Aangezien de regelgeving omtrent de wijze van salariëring van de ambtenaar in het Bbp is opgenomen en niet in een ministeriële regeling, is ervoor gekozen de regelgeving omtrent de wijze van salariëring van de aspirant eveneens in het Bbp op te nemen.

Voor ieder opleidingsniveau is een aparte salarisschaal vastgesteld die is opgenomen in bijlage II van het Bbp. In het tweede lid is vastgesteld welke salarisschaal van toepassing is bij de vijf opleidingsniveaus en is tevens bepaald dat de ambtenaar wordt geplaatst op het minimumbedrag van de voor hem geldende salarisschaal.

Het derde lid bepaalt dat vervolgens stapsgewijs een verhoging van het salaris van de aspirant plaatsvindt naar het volgende bedrag in de salarisschaal. De eerste twee stappen vinden voor alle opleidingsniveaus plaats na respectievelijk zes en twaalf maanden na de aanstelling van de aspirant. Voor de opleidingsniveaus 3 tot en met 6 vinden de daarop volgende stappen – afhankelijk van de totale duur van de initiële opleiding – plaats na 24 en 36 maanden na de aanstelling van de aspirant. De stappen vinden niet automatisch plaats. Net als bij de overige politieambtenaren is hieraan de voorwaarde verbonden dat de aspirant naar het oordeel van het bevoegd gezag zijn functie naar behoren vervult.

Het vierde lid betreft een salarisgarantie na het succesvol afronden van de opleiding. Achtergrond hiervan is dat op deze wijze bij de werving van nieuwe politieambtenaren kandidaten zekerheid wordt geboden over de minimale hoogte van het salaris na het behalen van de opleiding. Een afgestudeerde aspirant ontvangt minimaal het garantiebedrag zoals vermeld in bijlage III van het Bbp dat bij zijn opleidingsniveau hoort. De garantie betreft alleen het salarisbedrag en niet de inschaling in een salarisschaal omdat de inschaling in een salarisschaal afhankelijk is van de functie die de politieambtenaar gaat vervullen na het behalen van de opleiding. Voor de volledigheid wordt erop gewezen dat eventuele toelagen en vergoedingen niet van invloed zijn op de inschaling in een salarisschaal. De salarisbedragen en garantiebedragen worden vanzelfsprekend aangepast aan de algemene salarismaatregelen in de sector politie.

Het vijfde lid biedt het bevoegd gezag de mogelijkheid om ten gunste van de aspirant af te kunnen wijken van de reguliere salariëring. Ditbetreft zowel de hoogte van de salariëring bij aanvang van de initiële opleiding als de stappen die binnen een van de salarisschalen worden gemaakt. Het afwijken van de reguliere salariëring kan bijvoorbeeld gewenst zijn voor aspiranten die vanuit een vorige baan of opleiding reeds beschikken over een deel van de competenties en daarom vrijstelling kunnen krijgen voor delen van het onderwijsprogramma.

Onderdeel C

Met de wijziging van artikel 6, vijfde lid, wordt gegarandeerd dat degene die onmiddellijk voorafgaand aan het volgen van de initiële opleiding was aangesteld als ambtenaar, ongeacht de wijziging van zijn aanstellingsgrond of eventueel ontslag, gedurende de opleiding de salarisschaal behoudt die direct voorafgaande aan de opleiding voor hem gold. De wijziging van artikel 6, zesde lid, heeft tot gevolg dat er geen ontslag nodig is om de ambtenaar bij aanstelling na zijn opleiding te kunnen plaatsen in een schaal die lager is dan de schaal die voorafgaand aan zijn opleiding gold. Na het beëindigen van de initiële opleiding gelden voor aspiranten die reeds voorafgaand aan het volgen van die opleiding waren aangesteld als ambtenaar, dezelfde bepalingen als voor aspiranten die niet voorafgaand aan die opleiding waren aangesteld als ambtenaar. In beide situaties ontvangt men minimaal het garantiebedrag zoals vermeld in bijlage III van het Bbp dat bij het opleidingsniveau hoort. Zoals gemeld betreft dit alleen het salarisbedrag en niet de plaatsing in een salarisschaal.

Onderdeel D

Gelet op het duale karakter van het nieuwe politieonderwijs (combinatie van werken en leren) is artikel 50 op een aantal punten gewijzigd. De aspirant is niet langer uitgezonderd van:

– de evenredigheidsbepaling bij een deelbetrekking (artikel 11);

– de gratificatie (artikel 12);

– de toelage om reden van werving of behoud (artikel 19);

– de mogelijkheid om een toelage in te trekken als de gronden niet meer aanwezig zijn (artikel 22);

– de uitkering om reden van werving of behoud (artikel 26).

In het nieuwe politieonderwijs doorloopt de aspirant het praktisch opleidingsdeel waarin hij de politietaak bij een regionaal politiekorps of bij het Korps landelijke politiediensten uitoefent. Gedurende dit deel van de opleiding zijn de bepalingen omtrent de operationele toelage (artikel 14), de toelage voor consignatie (artikel 18) en de bepalingen omtrent overwerk (artikel 27, 27a en 28) van toepassing.

ARTIKEL III

Onderdeel B

Voor de invoering van het nieuwe politieonderwijs had de aspirant voor de duur dat hij de praktijkstage volgde de rang van de functie die hij gedurende de praktijkstage uitoefende. Dit was geregeld in artikel 5 van het Besluit rangen politie. In het nieuwe politieonderwijs heeft de aspirant gedurende de gehele opleiding, dus ook gedurende het praktisch opleidingsdeel, de rang van aspirant. Artikel 5 is derhalve vervallen. Gelet op de voorschriften van de Kledingregeling politie heeft dit tot gevolg dat voor de aspirant gedurende de gehele opleiding nu de schouderbedekking geldt die is verbonden aan de rang van aspirant.

Terzijde wordt opgemerkt dat de ambtenaar die een hogere rang heeft dan aspirant en die een vervolgopleiding in het kader van het nieuwe politieonderwijs 2002 volgt, die rang behoudt.

ARTIKEL IV

Voor de definitie van het begrip initiële opleiding wordt, gelet op de inwerkingtredingsbepaling van dit besluit, met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs aangesloten bij de in die wet gegeven definitie van initiële opleidingen.

ARTIKEL V

De overgangsbepaling is opgenomen voor aspiranten die vóór de invoering van het nieuwe politieonderwijs zijn begonnen met een basisopleiding en uit dien hoofde een tijdelijke aanstelling voor de duur van de desbetreffende basisopleiding is verleend. Deze aspiranten gaan niet over naar het nieuwe opleidingsstelsel maar blijven de basisopleiding zonder wijziging voortzetten. De rechtspositie van deze categorie ondervindt geen inhoudelijke wijzigingen als gevolg van de invoering van het nieuwe politieonderwijs. De bepalingen bij en krachtens het Barp en Bbp inzake de aspirant zoals die luidden op het tijdstip voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit, blijven op hen van toepassing. De redactie van de overgangsbepaling is zodanig opgesteld dat het wel mogelijk is om de toepassing van deze bepalingen nog aan te passen. Dit is met name van belang om de salarisbedragen voor deze categorie aspiranten zoals vermeld in de Regeling salaris aspirant te kunnen aanpassen aan de algemene salarismaatregelen in de sector politie.

ARTIKEL VI

De wijzigingen in dit besluit houden verband met de wijzigingen in het politieonderwijs per 1 januari 2002 en met het wetsvoorstel betreffende de Wet op het LSOP en het politieonderwijs. Aangezien de inwerkingtredingsdatum van deze wet nog niet bekend is, is voor de wijzigingen die voortvloeien uit het wetsvoorstel gekozen voor inwerkingtreding op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries


XNoot
1

Stb. 1994, 214, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 11 december 2001, Stb. 659.

XNoot
2

Stb. 1994, 215, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 11 december 2001, Stb. 659.

XNoot
3

Stb. 1994, 792, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 23 september 1999, Stb. 421.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven