Besluit van 14 december 2001, houdende wijziging van het Douanebesluit in verband met wijzigingen van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek alsmede enkele andere wijzigingen van het Douanebesluit

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 13 november 2001, nr. WD2001-00867M, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, directie Wetgeving Douane;

Gelet op artikel 58 van de Douanewet;

De Raad van State gehoord (advies van 5 december 2001, nr. W06.01.0603/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 11 december 2001, nr. WD2001-00984M, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, directie Wetgeving Douane;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Douanebesluit wordt1 als volgt gewijzigd:

A. In artikel 4 wordt, onder vernummering van het tweede lid tot derde lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. In aanvulling op het in het eerste lid bepaalde kunnen bij ministeriële regeling eveneens plaatsen bedoeld in artikel 38, eerste lid, onderdeel a, van het Communautair douanewetboek worden aangewezen waar schepen en de daarin of daarop aanwezige goederen onder bij ministeriële regeling gestelde voorwaarden kunnen worden aangebracht.

B. In artikel 20, onderdeel c, wordt «administratieve boete» vervangen door: bestuurlijke boete.

C. Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «vóór de derde werkdag van de maand» vervangen door: «vóór de derde werkdag van het tijdvak dat in de vergunning is opgenomen». De woorden «de voorafgaande maand» worden vervangen door: het voorafgaande tijdvak.

2. In het tweede lid wordt «de maand» vervangen door: het tijdvak.

D. In artikel 24 wordt «artikel 349, derde lid, van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek» vervangen door: artikel 357, derde lid, van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek.

E. In artikel 25 wordt «artikel 349, vierde lid, van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek» vervangen door: artikel 357, vierde lid, van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek.

F. Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «het laatste kantoor» toegevoegd: «,of in voorkomende gevallen van de bij ministeriële regeling aangewezen plaatsen als genoemd in artikel 4, tweede lid,».

2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan onder bij ministeriële regeling vast te stellen voorwaarden worden toegestaan dat ter zee uitgaande goederen worden overgeladen in een uitgaand schip op de daartoe bij ministeriële regeling aangewezen plaatsen als genoemd in artikel 4, tweede lid.

G. Artikel 37 komt te luiden:

Artikel 37

1. Het eerste lid wordt vervangen door:

  • 1. Goederen welke voor uitvoer zijn vrijgegeven kunnen, in afwachting van het uitgaan, op de voet van deze paragraaf worden opgeslagen in een opslaginrichting die in gebruik is als ruimte voor tijdelijke opslag als genoemd in artikel 185 van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek. Zodanige opslag kan ook plaatsvinden in een douane-entrepot van het type B of C, zonder dat de goederen onder het stelsel van douane-entrepots worden geplaatst.

2. Het tweede lid vervalt. Het derde lid wordt vernummerd tot het tweede lid.

3. Het tot tweede lid vernummerde derde lid wordt vervangen door:

  • 2. Het eerste lid is eveneens van toepassing op goederen welke worden vervoerd onder een regeling voor douanevervoer en waarvan, overeenkomstig de aanduidingen op de ten behoeve van dat vervoer aanvaarde aangifte, het kantoor van bestemming buiten Nederland is gelegen.

H. Artikel 38 komt te luiden:

Artikel 38

De in artikel 37 bedoelde goederen mogen, nadat van het voornemen tot opslag kennis is gegeven aan de inspecteur, onder overlegging van de aangifte waarmee de goederen zijn aangebracht, zonder verdere formaliteiten in één van de in het eerste lid van dat artikel genoemde opslaginrichtingen worden opgeslagen.

I. Artikel 39 vervalt.

J. In artikel 45 wordt de eerste volzin vervangen door: De in artikel 799 van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek bedoelde belanghebbende die zodanige wijziging wenst te brengen in de door hem gevoerde administratie dat daardoor de wijze waarop toezicht op het vrij entrepot wordt uitgeoefend wordt beïnvloed, onderwerpt de voorgenomen wijziging aan de goedkeuring van de inspecteur.

K. In artikel 48 wordt «artikel 76» vervangen door: artikel 77.

L. In artikel 55, eerste lid, wordt «compenserende interest» vervangen door: compenserende rente.

M. In artikel 59, onderdeel d, wordt «artikel 27, vierde lid, onder 1°, van de Wet wapens en munitie» vervangen door: artikel 3a, derde lid, van de Wet wapens en munitie.

N. In het opschrift van hoofdstuk 9 wordt «ADMINISTRATIEVE BOETE» vervangen door: BESTUURLIJKE BOETE.

O. Artikel 81 wordt als volgt gewijzigd:

1. «operateur» wordt gewijzigd in: een in artikel 799 van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek bedoelde belanghebbende.

2. «administratieve boete » wordt gewijzigd in: bestuurlijke boete.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2002.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 14 december 2001

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

W. J. Bos

Uitgegeven de eenentwintigste december 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Inleiding

Het onderhavige besluit tot aanpassing van het Douanebesluit heeft een aantal aanleidingen. Ten eerste zijn wijzigingen aangebracht in de toepassingsverordening Communautair douanewetboek welke gevolgen hebben voor het Douanebesluit.

De bedoelde wijzigingen van de communautaire regelgeving zijn neergelegd in verordeningen (EG) nr. 2787/2000 van 15 december 2000 (PbEG L 330) en nr. 993/2001 van 4 mei 2001 (PbEG L141) van de Commissie van de Europese Gemeenschappen tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2454/93 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen tot vaststelling van het Communautair douanewetboek. Ten tweede vindt een aantal wijzigingen plaats naar aanleiding van signalen uit de uitvoeringspraktijk. Tot slot wordt van deze gelegenheid gebruik gemaakt een aantal redactionele wijzigingen aan te brengen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A

Artikel 4

Volgens artikel 38 van het Communautair douanewetboek (hierna: «CDW») moeten schepen en alle goederen die zich daarin en daarop bevinden zo snel mogelijk worden gebracht naar een door de douaneautoriteiten aangewezen douanekantoor of andere plaats. Voordat dit gebeurd is kunnen er geen activiteiten (lossen, laden, provianderen, bunkeren, etcetera) plaatsvinden ten aanzien van een schip dat zich binnen de 12-mijlszone van de Gemeenschap bevindt. In het eerste lid van artikel 4 wordt geregeld dat schepen en hun goederen altijd naar een douanekantoor moeten worden gebracht. Hierdoor kunnen in Nederland de formaliteiten van de artikelen 40 en 43 van het CDW slechts vervuld worden aan de wal bij in bijlage II van de Douaneregeling aangewezen douanekantoren, waarvoor schepen in de haven moeten liggen. Economisch bestaat echter de behoefte om ook buitengaats, maar binnen de 12-mijls zone, schepen te provianderen en te bunkeren. Deze schepen zijn op doorvaart en zullen geen Nederlandse haven aandoen.

Ten einde deze economische activiteit mogelijk te maken wordt aan artikel 4 van het Douanebesluit een nieuw lid toegevoegd dat de mogelijkheid geeft om naast douanekantoren ook andere plaatsen aan te wijzen dan deze douanekantoren waar schepen kunnen worden gebracht nadat zij de 12-mijls zone binnen zijn gekomen. De hiervoor aangewezen plaatsen (bestaande ankerplaatsen) zullen worden vermeld in een nieuwe bijlage IIa bij de Douaneregeling. Voorts zal in de Douaneregeling vermeld worden op welke wijze vervolgens aan de verplichtingen van de artikelen 40 en 43 van het Communautair douanewetboek moet worden voldaan.

Ten einde gebruik te maken van deze mogelijkheid tot «ankerplaatsproviandering» dient een vergunning aangevraagd te worden. De voorwaarden voor het verkrijgen van deze vergunning worden nader uitgewerkt in de Douaneregeling. Hieruit zal ook blijken dat buitengaats slechts proviandering en bunkering mogen plaatsvinden. Iedere andere verrichting moet gedaan worden bij één van de douanekantoren, derhalve in de haven. Het buitengaats laden en lossen van andere soorten goederen zal derhalve niet worden toegestaan.

Artikel I, onderdeel B

Artikel 20, onderdeel c

Bij de Invoeringwet bestuurlijke boeten (Wet van 18 december 1997, Stb. 1997, 738) is de titel van Hoofdstuk 5 van de Douanewet gewijzigd in «Bestuurlijke boeten». Het Douanebesluit is op dit punt echter nog niet aangepast. Middels voorliggende wijziging wordt het Douanebesluit in overeenstemming gebracht met de gebruikte terminologie. Deze wijziging heeft geen inhoudelijke gevolgen.

Artikel I, onderdeel C

Artikel 22, eerste en tweede lid

In dit artikel wordt onder meer geregeld binnen welke termijn de aanvullende aangifte gedaan moet worden indien een aangever een vergunning heeft om gebruik te maken van de domiciliëringsprocedure. Dit artikel sluit aan op artikel 267 van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek (hierna: TVo. CDW). In de uitvoeringspraktijk is gebleken dat er behoefte aan bestaat om flexibel om te kunnen gaan met deze termijn en niet, zoals in de huidige tekst het geval is, verplicht een maand op te nemen in de vergunning.

Overigens is de keuzevrijheid van de inspecteur bij de bepaling van de lengte van het tijdvak beperkt. Artikel 218 van het CDW geeft namelijk een periode van maximaal 31 dagen die dit tijdvak mag beslaan. Vervolgens moet binnen maximaal vijf dagen na het einde van deze periode de douaneschuld zijn geboekt. De schuld ontstaat reeds bij de inschrijving in het register. De boeking gebeurt echter bij het toepassen van de domiciliëringsprocedure pas bij het aanvaarden van de aanvullende aangifte. Het tijdvak dat de inspecteur in de vergunning kan opnemen zal dus maximaal de in artikel 218 van het CDW bepaalde periode kunnen beslaan.

Artikel I, onderdelen D en E

Artikelen 24 en 25

Deze wijzigingen zijn het gevolg van de in de inleiding genoemde aanpassingen in de TVo. CDW en hebben geen verdere gevolgen.

Artikel I, onderdeel F

Artikel 35

De wijziging van dit artikel hangt samen met de aanpassing van artikel 4. Het laatstgenoemde artikel geeft een aankomend schip de mogelijkheid om goederen aan te brengen op een plaats anders dan een douanekantoor. Hierdoor kunnen ten aanzien van een schip activiteiten plaatsvinden op zee, die anders alleen mogelijk zouden kunnen zijn aan de wal. Als artikel 35 niet zou worden aangepast zou echter provianderen en bunkeren buitengaats binnen de 12-mijls zone niet mogelijk zijn omdat de proviandeur dan niet voldoet aan het vereiste dat uitgaande goederen rechtstreeks naar de grens moeten worden gevoerd. In de huidige vorm schrijft het artikel namelijk voor dat goederen rechtstreeks naar de grens (het einde van de 12 mijls-zone) gevoerd dienen te worden. Door de voorgestelde wijziging wordt het mogelijk om op zee goederen over te laden. In de douaneregeling zullen voorwaarden worden opgenomen waaraan een persoon moet voldoen om voor een vergunning in aanmerking te komen. In elk geval zal als voorwaarde worden opgenomen dat louter goederen bestemd voor proviandering of bunkering op zee kunnen worden overgeladen.

Artikel I, onderdelen G, H en I

Artikelen 37, 38 en 39

Als bepaalde goederen over een traject worden vervoerd komt het zeer vaak voor dat dit niet met hetzelfde vervoermiddel gebeurt, maar dat overlading op een ander soort vervoermiddel plaatsvindt, in veel gevallen van weg- naar zeetransport. Het komt regelmatig voor dat een vrachtwagen reeds in de haven aankomt, maar het schip waarop de goederen moeten worden overgeladen nog niet is gearriveerd. Omdat het inefficiënt is om tot het moment van aankomst van het schip te wachten, laat de vervoerder de goederen achter in de haven. Paragraaf 2 van hoofdstuk 5 geeft de mogelijkheid om de goederen op dat moment tijdelijk, in afwachting van het uitgaan, op te slaan in een Ruimte voor Tijdelijke Opslag (als genoemd in artikel 185 van de TVo. CDW (hierna: RTO)) of een douane-entrepot type B of C, zonder dat de goederen onder het regiem worden gebracht voor goederen die zijn opgeslagen in dergelijke opslaginrichtingen. De huidige tekst van artikel 37 van het Douanebesluit noemt, kort samengevat, drie categorieën goederen die op deze manier tijdelijk kunnen worden opgeslagen:

1. communautaire goederen in afwachting van uitvoer

2. niet-communautaire goederen die bestemd zijn om uit te gaan

3. niet-communautaire goederen die zijn geplaatst onder de regeling voor douanevervoer, maar waarvan het kantoor van bestemming buiten Nederland ligt.

In de uitvoeringspraktijk hebben zich moeilijkheden voorgedaan met betrekking tot de goederen die onder categorie 2. genoemd zijn. Tijdens de tijdelijke opslag in afwachting van uitgaan is niemand aansprakelijk voor de eventuele rechten die verschuldigd zouden zijn als de goederen niet daadwerkelijk uitgaan. De regeling douanevervoer eindigt, volgens artikel 92 van het CDW, wanneer de goederen bij het douanekantoor van bestemming (in dit geval het kantoor waar van transportmiddel wordt gewisseld) zijn aangebracht. Op dat moment eindigt ook de aansprakelijkheid van de vervoerder voor de douanerechten. De wijziging van artikel 37 strekt ertoe om aan deze onwenselijke situatie een einde te maken. Daarom zal de uitgaande opslag in afwachting van uitgaan niet meer mogelijk te zijn voor goederen genoemd onder categorie 2.

In het vervolg zullen deze goederen onder het regiem van een RTO moeten worden gebracht (overeenkomstig artikel 55 jo. artikel 50 van het CDW), waardoor de RTO-houder aansprakelijk is voor deze goederen. Daarnaast kunnen de goederen worden ingeslagen in een douane-entrepot, waardoor de entrepothouder aansprakelijk wordt voor de verschuldigde rechten bij een eventuele vermissing.

Voor goederen die zijn vervoerd onder de regeling douanevervoer, maar waarvan de plaats van bestemming elders is dan het kantoor in Nederland waar de goederen zijn aangebracht (bijvoorbeeld het kantoor waar van vervoermiddel wordt gewisseld) kunnen nog wel in een RTO of een douane-entrepot worden opgeslagen zonder onder het regiem gebracht te worden. Op dat moment is namelijk de plaats van bestemming nog niet bereikt en is de regeling douanevervoer nog niet beëindigd. De vervoerder dan is nog steeds aansprakelijk. Voorwaarde is echter wel dat de definitieve plaats van bestemming niet in Nederland is gelegen.

Artikel I, onderdeel J

Artikel 45

De aanpassing van de Nederlandse taalversie van de TVo. CDW maakt het noodzakelijk de redactie van het Douanebesluit hierop te laten aansluiten. In artikel 45 gaat het in dit verband om de vervanging van de aanduiding «de operateur» door «de in artikel 799 van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek bedoelde belanghebbende».

Voorts is, om mogelijke misverstanden te voorkomen, voor het woord «entrepot» het woord «vrij» geplaatst. Deze wijzigingen hebben overigens geen inhoudelijke gevolgen.

Artikel I, onderdeel K

Artikel 48

Het betreft hier de rechtzetting van een verkeerde verwijzing. Deze wijziging heeft geen inhoudelijke gevolgen.

Artikel I, onderdeel L

Artikel 55

In de nieuwe tekst van de TVo. CDW is de aanduiding «compenserende interest» vervangen door «compenserende rente» . Deze wijziging is louter het gevolg van deze verandering in de Nederlandse taalversie. Deze wijziging heeft verder geen inhoudelijke gevolgen.

Artikel I, onderdeel M

Artikel 59

Het betreft hier de rechtzetting van een verkeerde verwijzing. Deze wijziging heeft geen inhoudelijke gevolgen.

Artikel I, onderdeel N

Opschrift hoofdstuk 9

Net als in onderdeel C betreft het hier een aanpassing naar aanleiding van de Invoeringswet bestuurlijke boeten die in het Douanebesluit nog niet heeft plaatsgevonden. De wijziging heeft verder geen inhoudelijke gevolgen.

Artikel I, onderdeel O

Artikel 81

De wijziging is het gevolg van een wijziging van de Nederlandse taalversie van de Tvo. CDW. Verder is van de gelegenheid gebruik gemaakt de bewoordingen aan te passen. Deze hebben echter geen inhoudelijke gevolgen.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. J. Bos


XNoot
1

Stb. 1996, 166, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 december 2001, Stb. 645.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven