Besluit van 29 november 2001, houdende regels met betrekking tot het verstrekken van een uitkering aan gemeenten om te voorzien in de kosten van voorzieningen aan gehandicapten die verblijven in een instelling die ingevolge artikel 8 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is toegelaten (Besluit bijdrage AWBZ-gemeenten)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 29 oktober 2001, in overeenstemming met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport; Directie Bijstandszaken, Nr. BZ/IW/49909A;

Gelet op artikel 10a van de Wet voorzieningen gehandicapten;

De Raad van State gehoord (advies van 22 november 2001, Nr. W12.01.0560/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 november 2001, Directie Bijstandszaken, Nr. BZ/IW/01/81799, uitgebracht in overeenstemming met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1 Instellingen

Aan een gemeente, waar gehandicapten woonachtig zijn in een instelling, die ingevolge artikel 8 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is toegelaten en die is:

a. een instelling voor zwakzinnigen;

b. een psychiatrisch ziekenhuis of psychiatrische afdeling van een algemeen of academisch ziekenhuis;

c. een verpleeginrichting;

d. een instelling voor zorg voor blinden en slechtzienden;

e. een instelling voor zorg voor doven en slechthorenden;

f. het Dorp te Arnhem;

g. het Instituut voor Epilepsiebestrijding, omvattende de locaties Meer en Bos te Heemstede en De Cruquiushoeve te Vijfhuizen;

h. een instelling behorende tot de epilepsiecentra Kempenhaeghe te Heeze-Leende,

wordt per kalenderjaar een bijdrage verleend ter bekostiging van vervoersvoorzieningen op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten.

Artikel 2 Bijdragen

  • 1. Het totaalbedrag van de bijdragen, bedoeld in artikel 1, is f 44,4 miljoen.

  • 2. Het totaalbedrag wordt over de gemeenten verdeeld naar evenredigheid van de veronderstelde vervoersbehoefte in de in artikel 1 bedoelde instellingen. De veronderstelde vervoersbehoefte is:

    a. voor instellingen, als bedoeld in artikel 1, onder a, d, e, f, g en h, 60% van de beddencapaciteit van de instelling;

    b. voor instellingen, als bedoeld in artikel 1, onder b: 4% van de beddencapaciteit van de instelling;

    c. voor instellingen, als bedoeld in artikel 1, onder c: 22% van de beddencapaciteit van de instelling.

  • 3. De peildatum voor de capaciteit van de instelling is 1 januari 2000.

  • 4. Onze Minister herziet uiterlijk 31 december van elk kalenderjaar aan de hand van de prijsontwikkeling van materiële consumptieve bestedingen van de overheid, zoals die door het Centraal Bureau voor de Statistiek wordt gepubliceerd, het totaalbedrag van de bijdragen, genoemd in het eerste lid.

Artikel 3 Ter beschikkingstelling bijdrage

De bijdrage, bedoeld in artikel 1, wordt uiterlijk op 31 december van elk kalenderjaar ter beschikking van de gemeente gesteld.

Artikel 4 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2001.

Artikel 5 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit bijdrage AWBZ-gemeenten.

Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 29 november 2001

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W. A. F. G. Vermeend

Uitgegeven de achttiende december 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Op 1 januari 1996 werd de Regeling afbakening Wvg/AWBZ vervangen door de Regeling sociaal vervoer AWBZ-instellingen. Met deze regeling werden gehandicapten die verbleven in de in de regeling opgesomde instellingen in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) permanent onder de werkingssfeer van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) gebracht en konden zo in aanmerking komen voor een Wvg-vervoersvoorziening. Dit was een uitbreiding van de gemeentelijke Wvg-zorgplicht, waarvoor gemeenten extra middelen nodig hadden. Omdat AWBZ-instellingen niet over alle gemeenten gespreid zijn, is er bij de totstandbrenging van de Regeling sociaal vervoer AWBZ-instellingen voor gekozen de middelen voor sociaal vervoer niet via het gemeentefonds over gemeenten te verdelen, maar om een specifieke financieringsregeling in het leven te roepen ten laste van de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), te weten de Tijdelijke bijdrageregeling AWBZ-gemeenten (Tbag).

Tot en met 1999 was Tbag een ministeriële regeling. Met de wijziging van de Wvg (Wet van 22 december 1999, Stb. 598) is erin voorzien dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld ten aanzien van de uitkering die de Minister van SZW aan de gemeente kan verstrekken in de kosten van voorzieningen aan gehandicapten die verblijven in een instelling die ingevolge artikel 8 van de AWBZ is toegelaten. In 2000 is de Tbag daarom vervangen door het Besluit bijdrage AWBZ-gemeenten 2000 (Bbag 2000)

In 1996 is aangekondigd dat onderzocht zou worden of er mogelijkheden zijn de middelen voor sociaal vervoer structureel te integreren in het gemeentefonds. In 1998 heeft het kabinet bovendien uitgesproken het voornemen te hebben de middelen voor sociaal vervoer via het gemeentefonds te verdelen. In het kabinetsstandpunt op de tweede evaluatie van de Wvg (Kamerstukken II 1997/1998, 25 847, nr. 1) is deze intentie bekend gemaakt. Vooruitlopend op de nieuwe bekostigingswijze heeft een analyse plaatsgevonden van de realisatiecijfers 1997. Deze heeft geleid tot een wijziging in de verdeling van de specifieke uitkering in 1999.

Uiteindelijk is in 2000 een voorstel voor de overheveling van de middelen naar het gemeentefonds voorgelegd aan de Raad voor de financiële verhoudingen. In dit voorstel werd rekening gehouden met nadelige financiële effecten voor gemeenten vanwege herverdeeleffecten door de middelen in drie jaar geleidelijk in te passen binnen de verdeelmaatstaven in het gemeentefonds. Daarnaast waren er middelen beschikbaar voor gemeenten waar het herverdeeleffect groter zou zijn dan f 5,– per inwoner per jaar. De Raad voor de financiële verhoudingen gaf in zijn advies (Advies van 26 juni aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de staatssecretaris van Financiën inzake Decentralisatie middelen voor sociaal vervoer, 55807C-008) aan dat een grens van f 5,– per inwoner aanvaardbaar is. Bovendien onderschreef de Raad de zienswijze van de Minister van SZW dat de gemeentefondsmaatstaven die voor de Wvg als geheel gelden ook voor sociaal vervoer van bewoners van AWBZ-instellingen toe te passen zijn.

In de Mei- en Septembercirculaire gemeentefonds 2000 is vervolgens aangekondigd dat per 1 januari 2001 de middelen voor sociaal vervoer die nu uitgekeerd worden via het Besluit bijdrage AWBZ-gemeenten 2000 via het gemeentefonds verdeeld zouden worden.

Op aandrang van de Tweede Kamer (Algemeen Overleg van 12 oktober 2000, Kamerstukken II 2000/2001, 27 400 XV, nr. 15, met de vaste commissie voor SZW) is besloten het kabinetsvoornemen in ieder geval op korte termijn niet tot uitvoering te brengen en de middelen voor sociaal vervoer zoals uitgekeerd via het Besluit bijdrage AWBZ-gemeenten (Bbag) 2000 te bevriezen in plaats van te decentraliseren en in 2001 ten laste van de begroting van SZW te verdelen volgens de verdeling die in 2000 is gehanteerd. De voorgenomen decentralisatie van de middelen voor sociaal vervoer voor AWBZ-bewoners werd daarmee opgeschort. Het kabinet is van mening dat de discussie over de positionering van Bbag niet los gezien kan worden van de toekomstige positionering van de Wvg en zal daarom de vraag naar de positionering en vormgeving van deze regeling betrekken bij het vervolgtraject van het Interdepartementaal beleidsonderzoek Wvg (zie hieromtrent ook de kabinetsreactie op de derde evaluatie van de Wvg, Kamerstukken II 2001/2002, 25 847, nr. 24, en het hierover gevoerde Algemeen Overleg van 5 oktober 2001, onder nr. 26).

Tot die tijd zal in ieder geval de huidige regeling gelden in «bevroren» staat: de grondslag voor de verdeling in 2001 zal dezelfde zijn als in 2000. Dit betekent dat voor 2001 de peildatum voor de capaciteit van de ter zake doende AWBZ-instellingen wederom 1 januari 2000 is en dat dit in geval van voortzetting van de regeling in 2002 en verder zo blijft. In de Bbag is voor de tegemoetkoming over 2000 een totaal budget van f 46 miljoen opgenomen, te verdelen over de relevante gemeenten. Bij bepaling van het totale budget voor 2000 is een bedrag van f 3,3 miljoen verdisconteerd voor nabetalingen in het kader van de Tijdelijke bijdrageregeling Awbz-gemeenten over 1999, waardoor het budget voor 2000 feitelijk f 3,3 miljoen te hoog was vastgesteld. Omdat gemeenten waren uitgegaan van een uitkering op basis van het in het besluit genoemde bedrag van f 46 miljoen en het niet wenselijk was gemeenten voor een budgettair probleem te plaatsen is dit bedrag in 2000 niet meer gecorrigeerd. Het totaal beschikbare budget voor 2001 zal echter een indexering zijn van de oorspronkelijk voor 2000 beschikbare f 42,7 miljoen. Dit bedrag is via indexering vastgesteld op f 44,4 miljoen. Hierover zijn de gemeenten al geïnformeerd in de definitieve beschikking van 2000 (6 december 2000, FEZ/BK/00/78380).

Tot en met 2000 ontvingen gemeenten eerst een voorlopige bijdrage, zodat mutaties van de capaciteitsgegevens meegenomen konden worden in de definitieve bijdrage. Aangezien de capaciteitsgegevens van Bbag 2000 gehandhaafd blijven en gemeenten de mogelijkheid hebben gehad om in bezwaar te gaan tegen deze capaciteitsgegevens, zullen gemeenten meteen de definitieve bijdrage ontvangen. De beschikking van de definitieve bijdrage staat uiteraard open voor bezwaar en beroep.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Artikel 1 komt bijna geheel overeen met artikel 1 van het Besluit bijdrage AWBZ-gemeenten 2000. Het betreft een opsomming van AWBZ-instellingen waarvoor aan de gemeenten voor elk kalenderjaar een bijdrage wordt verleend ter bekostiging van toe te kennen vervoers-voorzieningen op grond van de Wvg aan de in de instellingen woonachtige gehandicapten. Deze bijdrage wordt elk kalenderjaar opnieuw aan gemeenten ter beschikking gesteld.

Artikel 2

In artikel 2, eerste lid, is geregeld, dat het totaalbedrag van de bijdragen f 44,4 miljoen is.

Dit totaalbedrag wordt op grond van het tweede lid van dit artikel over de gemeenten verdeeld naar evenredigheid van de veronderstelde vervoersbehoefte van de in artikel 1 bedoelde instellingen. De peildatum voor de capaciteit van de instelling is 1 januari 2000, zoals was bepaald in het Besluit bijdrage AWBZ-gemeenten 2000. Deze peildatum blijft gehandhaafd. Dit betekent dat het Besluit bijdrage AWBZ-gemeenten wordt bevroren op de capaciteit per 1 januari 2000 en dat in 2001, en de jaren die daarop volgen, de verdeling ten laste van de begroting van het Ministerie van SZW gebeurt volgens de verdeling die in het jaar 2000 is gehanteerd. Dit is tijdens het eerder genoemde Algemeen Overleg van 12 oktober 2000 aan de vaste commissie voor SZW van de Tweede Kamer toegezegd.

Het totaalbedrag van de bijdragen genoemd in artikel 2, eerste lid, worden aangepast aan de prijsontwikkeling van de materiële consumptieve bestedingen van de overheid zoals deze door het Centraal Bureau voor de Statistiek worden gepubliceerd. De materiële consumptieve bestedingen van de overheid betreffen met name de uitgaven voor de aankopen van goederen en diensten. Dit bedrag is voor 2001 via indexering al vastgesteld op het bedrag van f 44,4 miljoen. Voor het jaar 2002 moet het bedrag nog geïndexeerd worden.

Artikel 3

In artikel 3 is bepaald dat de bijdrage, bedoeld in artikel 1, uiterlijk op 31 december van elk kalenderjaar ter beschikking van de gemeente wordt gesteld.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2001, zodat aansluiting ontstaat met het Besluit bijdrage AWBZ-gemeenten 2000 dat per 1 januari 2001 is vervallen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W. A. F. G. Vermeend


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven