Besluit van 10 december 2001, houdende aanpassing van diverse besluiten aan de modernisering van de rechterlijke organisatie en de instelling van een bestuur bij de gerechten (Aanpassingsbesluit modernisering rechterlijke organisatie)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 19 november 2001, Directie Wetgeving, nr. 5134480/01/6;

Gelet op de Gemeentewet, de Wet gewetensbezwaren militaire dienst, de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten, de Wet op de registeraccountants, het Besluit van 14 november 1945, houdende machtiging tot het vestigen van schuldverplichtingen van het Rijk (Stb. F 268), de Ambtenarenwet, de Beroepswet, het Burgerlijk Wetboek, de Locaalspoor- en Tramwegwet, de Pachtwet, de Wet installaties Noordzee (Stb. 460), de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag, de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet op de Rechtsbijstand, de Wet tarieven in strafzaken, de Wet van 29 juni 1925 tot invoering van het nieuwe Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafvordering, de Visserijwet 1963, de Spoorwegwet en de Wet van 13 juli 1907 (Stb. 193).

De Raad van State gehoord (advies van 29 november 2001, nr. W03.01.0618/I);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Justitie van 6 december 2001, Directie Wetgeving, nr. 5138245/01/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1 MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Enig artikel

In artikel 6, derde lid, van het Besluit plaatsen bestuurlijke ophouding1 wordt «de president» vervangen door: de voorzieningenrechter.

HOOFDSTUK 2 MINISTERIE VAN DEFENSIE

Artikel 1

Artikel 50, eerste lid, van het Besluit gewetensbezwaren militaire dienst2 komt te luiden:

  • 1. Het lid, niet zijnde rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast, van de meervoudige kamer van de rechtbank te 's-Gravenhage, bedoeld in artikel 33, tweede lid, van de wet, alsmede diens plaatsvervangers, leggen, alvorens in bediening te treden, ten overstaan van de rechterlijk ambtenaar, tevens zijnde president van de rechtbank, de eed of belofte af als bedoeld in artikel 1g, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, met dien verstande dat daar waar de formulering de woorden «rechterlijke» of «rechterlijk» bevat, deze woorden achterwege dienen te blijven.

Artikel 2

Het Besluit op de Bijzondere Gerechtshoven3 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 3, eerste lid, wordt «onderscheidenlijk in de artikelen 11, 12 en 13 der Wet op de Rechterlijke Organisatie en het Beleid der Justitie genoemd» vervangen door: genoemd in de artikelen 46c, tweede en derde lid, 46d, 46f, 46i, 46j, 46l en 46m van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.

B

In artikel 5, derde lid, wordt «een substituut- of waarnemend griffier bij een arrondissementsrechtbank» vervangen door: een buitengriffier bij een rechtbank.

C

In artikel 6, eerste lid, wordt «bedoeld in artikel 29 der Wet op de Rechterlijke Organisatie en het Beleid der Justitie» vervangen door: bedoeld in artikel 1g, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.

D

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikel 99, eerste lid, der Wet op de Rechterlijke Organisatie en het Beleid der Justitie» vervangen door: artikel 77 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

2. In het tweede lid wordt «artikelen 96, 98 en 104–107 der Wet op de Rechterlijke Organisatie en het Beleid der Justitie» vervangen door: de artikelen 78, vijfde en zesde lid, en 83 van de Wet op de rechterlijke organisatie, de artikelen 420 tot en met 424 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de artikelen 440 en 456, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.

E

In artikel 17, eerste lid, wordt «de artikelen 4 en 5 der Wet op de Rechterlijke Organisatie en het Beleid der Justitie» vervangen door: de artikelen 124 en 127 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

F

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Ten aanzien van de Bijzondere Gerechtshoven en van de Bijzondere Raad van Cassatie zijn de artikelen 46c, eerste lid, 46d en 46e van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, de artikelen 9b en 9c van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren en de artikelen 4, 5, 7, 12, 13 en 74 van de Wet op de rechterlijke organisatie, alsmede de artikelen 3, tot en met 6, 7, tweede lid, 8 tot en met 11, 19 en 21 tot en met 27 van het Besluit orde van dienst gerechten van overeenkomstige toepassing.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Alle andere beschikkingen, die de inwendige dienst van deze colleges betreffen, worden, voor zover nodig, door het bestuur van de colleges in overleg met de procureur-fiscaal en de griffier getroffen. Artikel 11, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

G

Artikel 19 komt te luiden:

Artikel 19

Op de terechtzittingen van de Bijzondere Gerechtshoven en van de Bijzondere Raad van Cassatie dragen de rechterlijke ambtenaren bij die colleges het kostuum bedoeld in artikel 6 van het Kostuum- en titulatuurbesluit rechterlijke organisatie, althans een zwarte toga en een witte bef, en dragen de militaire leden van die colleges hun uniform.

Artikel 3

Het Tribunaalbesluit4 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 16, derde lid, wordt «in de artikelen 22–28 der Wet op de Rechterlijke Organisatie en het Beleid der Justitie» vervangen door: in de artikelen 7, 12, 74 en 95 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

B

Artikel 33, vijfde lid, komt te luiden:

  • 5. Het bepaalde in het Besluit orde van dienst gerechten ter voldoening aan artikel 11 van de Wet op de rechterlijke organisatie is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 3 MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Enig artikel

Artikel 1 van het Besluit van 6 augustus 1993 tot vaststelling van het aantal raden van tucht voor registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten, van hun zetel en rechtsgebied, alsmede van hun relatieve bevoegdheid (Stb. 466) wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Het rechtsgebied van de raad van tucht te Amsterdam strekt zich uit over:

    a. het rechtsgebied van het gerechtshof te Amsterdam, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de rechterlijke indeling;

    b. het rechtsgebied van het gerechtshof te Arnhem, bedoeld in artikel 4 van de Wet op de rechterlijke indeling;

    c. het rechtsgebied van het gerechtshof te Leeuwarden, bedoeld in artikel 10 van de Wet op de rechterlijke indeling.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Het rechtsgebied van de raad van tucht te 's-Gravenhage strekt zich uit over:

    a. het rechtsgebied van het gerechtshof te 's-Gravenhage, bedoeld in artikel 6 van de Wet op de rechterlijke indeling;

    b. het rechtsgebied van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, bedoeld in artikel 8 van de Wet op de rechterlijke indeling.

HOOFDSTUK 4 MINISTERIE VAN FINANCIËN

Enig artikel

In artikel 9 van het Besluit van 8 januari 1946, houdende regelen nopens beheer Grootboek 1946 (Stb. G9)5 wordt «den president der Arrondissements-Rechtbank te Amsterdam» vervangen door: de voorzieningenrechter van de rechtbank te Amsterdam.

HOOFDSTUK 5 MINISTERIE VAN JUSTITIE

Artikel 1

A

Artikel 1 van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. In het eerste lid (nieuw) wordt in onderdeel b, onder 3°, «artikel 11 dan wel artikel 12 van de Wet op de rechterlijke organisatie» vervangen door: artikel 46c, tweede en derde lid, artikel 46l, eerste en tweede lid, danwel artikel 46m van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.

3. Er wordt een tweede lid toegevoegd luidende:

  • 2. Indien op het salaris van de betrokkene op de dag voorafgaande aan het ontslag een inhouding wordt toegepast op grond van artikel 38a of de artikelen 38b en 38c van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, wordt voor het dagloon, bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, uitgegaan van het dagloon zoals dat zou zijn vastgesteld indien geen sprake was geweest van bedoelde inhouding.

Artikel 2

In artikel 1, onderdeel 3°, van het Besluit Buitengewone Rechtspleging7 wordt «het kantongerecht» vervangen door: de kantonrechter van de rechtbank.

Artikel 3

Het Besluit eindejaarsuitkering rechterlijke ambtenaren8 wordt ingetrokken.

Artikel 4

Het Besluit van 8 december 1964 tot toepassing van artikel 4 van de Wet installaties Noordzee (Stb. 460)9 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, wordt « binnen het rechtsgebied van het kantongerecht te Amsterdam.» vervangen door: binnen het arrondissement van de rechtbank te Amsterdam. De zaak wordt behandeld en beslist door de kantonrechter van de rechtbank.

B

In artikel 4 wordt « binnen het rechtsgebied van het kantongerecht te Amsterdam» vervangen door: binnen het arrondissement van de rechtbank te Amsterdam.

Artikel 5

Het Besluit van 14 februari 1963 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de artikelen 124 en 125, vijfde lid, van de Pachtwet (Stb. 50)10 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

Aan de deskundige leden van de pachtkamers van de rechtbanken, bedoeld in artikel 48, derde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie wordt een vergoeding toegekend overeenkomstig de regels die gelden voor de rechters-plaatsvervangers.

B

In artikel 3, eerste lid, wordt «de niet tot de rechterlijke macht behorende leden en plaatsvervangende leden van de pachtkamers der kantongerechten» vervangen door: «de deskundige leden van de pachtkamers van de rechtbanken en hun plaatsvervangers,» en wordt «de niet tot de rechterlijke macht behorende leden en plaatsvervangende leden van de pachtkamer van het gerechtshof Arnhem» vervangen door: de deskundige leden van de pachtkamer van het gerechtshof Arnhem en hun plaatsvervangers.

C

Artikel 4, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin wordt « De niet tot de rechterlijke macht behorende leden en plaatsvervangende leden van de pachtkamers der kantongerechten en van de pachtkamer van het gerechtshof te Arnhem» vervangen door: De deskundige leden van de pachtkamers van de rechtbanken en van de pachtkamer van het gerechtshof Arnhem alsmede hun plaatsvervangers.

2. In de tweede volzin wordt « De niet tot de rechterlijke macht behorende leden en plaatsvervangende leden van de pachtkamers der kantongerechten» vervangen door: De deskundige leden van de pachtkamers van de rechtbank en hun plaatsvervangers.

D

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «het Ministerie van Justitie» vervangen door: het bestuur van het gerecht.

2. In het derde lid wordt «van de president van het rechtscollege, in welks handen de declarant de eed (de belofte) heeft afgelegd» vervangen door: van de rechterlijk ambtenaar, tevens zijnde president van de rechtbank of het gerechtshof ten overstaan van wie de declarant de eed of belofte heeft afgelegd.

Artikel 6

In het Besluit fondsen en spaarregelingen11 wordt in de artikelen 1g en 8 «ter griffie van het kantongerecht binnen welks ressort het fonds is gevestigd» telkens vervangen door: ter griffie van de rechtbank in het arrondissement waarin het fonds is gevestigd.

Artikel 7

Artikel 1 van het Besluit gezagsregisters12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «elk kantongerecht» vervangen door «elke rechtbank» en wordt «in het kanton» vervangen door: in het arrondissement.

2. In het tweede lid wordt «het kantongerecht» vervangen door: de rechtbank.

Artikel 8

In artikel 7, derde lid, onder a, van het Besluit klachtbehandeling raad voor de kinderbescherming13 wordt « met rechtspraak belaste leden van de rechterlijke macht» vervangen door: « rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast» en wordt «de presidenten van de arrondissementsrechtbanken» vervangen door: op voordracht van de Raad voor de rechtspraak daartoe geadviseerd door de besturen van de rechtbanken.

Artikel 9

Het Besluit onkostenvergoeding rechterlijk ambtenaren14 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1
  • 1. Aan de rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, bedoeld in de artikelen 7, eerste lid, en 8 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, en aan de rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, bedoeld in artikel 9, eerste en derde lid, van die wet, die zijn aangewezen voor het vervullen van ten minste de helft van een volledige taak, wordt als tegemoetkoming in de algemene kosten die aan vervulling van hun ambt zijn verbonden een algemene onkostenvergoeding toegekend.

  • 2. De vergoeding bedraagt:

    a. voor de president van de Hoge Raad: € 3771,– per jaar;

    b. voor een vice-president van de Hoge Raad, een coördinerend vice-president senior van een gerechtshof, een coördinerend vice-president van een gerechtshof of een vice-president van een gerechtshof: € 1402,– per jaar;

    c. voor een coördinerend vice-president senior van een rechtbank, een coördinerend vice-president van een rechtbank of een vice-president van een rechtbank: € 1286,– per jaar; en

    d. voor de andere rechterlijke ambtenaren, bedoeld in het eerste lid: € 1053,– per jaar.

B

In artikel 2, eerste lid, wordt «Aan de leden van het openbaar ministerie» vervangen door: Aan de leden van het parket bij de Hoge Raad en de leden van het openbaar ministerie.

C

In artikel 3 wordt « in de arrondissementsrechtbank waarbij zijn aangesteld» vervangen door: in de rechtbank waarbij zij zijn aangesteld.

D

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt.

2. De aanduiding «1» voor het eerste lid vervalt.

E

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5

Aan de griffier en de substituut-griffiers van de Hoge Raad wordt als tegemoetkoming in de algemene kosten die aan de vervulling van hun ambt zijn verbonden, een algemene onkostenvergoeding toegekend van € 585,– per jaar.

F

In artikel 6 wordt «bedoeld in artikel 59i van de Wet op de rechterlijke organisatie» vervangen door: bedoeld in artikel 145 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

G

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt.

2. De aanduiding «1» voor het eerste lid vervalt.

Artikel 10

Het Besluit opleiding rechterlijke ambtenaren15 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onderdeel d, wordt «de president van de arrondissementsrechtbank» vervangen door: het bestuur van de rechtbank.

B

Artikel 10 komt te luiden:

Artikel 10

Het bestuur van de stichting dient te bestaan uit:

a. een lid van de Raad voor de rechtspraak;

b. een lid van het College van procureurs-generaal.

C

In artikel 21a wordt «artikel 145, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie» vervangen door: artikel 1d, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.

D

Na artikel 21a wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 21b
  • 1. De rechterlijk ambtenaar in opleiding legt aan het begin van de opleiding ten overstaan van de rector en in aanwezigheid van een getuige, de eed of belofte af overeenkomstig het als bijlage bij dit besluit gehechte formulier.

  • 2. Het formulier, bedoeld in het eerste lid, wordt na het afleggen van de eed of belofte ondertekend door de rechterlijk ambtenaar in opleiding, de rector en de getuige.

  • 3. De rector houdt een register bij waarin de formulieren, bedoeld in het eerste lid, worden bewaard.

  • 4. Een uittreksel uit dit register wordt aan de rechterlijk ambtenaar in opleiding uitgereikt.

E

Aan het Besluit opleiding rechterlijke ambtenaren wordt een bijlage toegevoegd luidende:

FORMULIER VOOR HET AFLEGGEN VAN DE EED OF BELOFTE

Door de rechterlijk ambtenaar in opleiding, bedoeld in artikel 21a van het Besluit opleiding rechterlijke ambtenaren

Ik zweer/beloof dat ik trouw zal zijn aan de Koning, en dat ik de Grondwet en alle overige wetten van ons land zal eerbiedigen;

Ik zweer/verklaar dat ik noch direct, noch indirect in welke vorm dan ook valse informatie heb verstrekt in verband met het verkrijgen van mijn aanstelling;

Ik zweer/verklaar dat ik tot het verkrijgen van mijn aanstelling aan niemand iets heb geschonken of beloofd en dat ik dit ook niet zal gaan doen;

Ik zweer/verklaar dat ik tot het verkrijgen van mijn aanstelling van niemand giften heb aanvaard en niemand beloften heb gedaan en dat ik dit ook niet zal gaan doen;

Ik zweer/beloof dat ik plichtsgetrouw en nauwgezet de aan mij opgedragen taken zal vervullen en zaken die mij uit hoofd van mijn functie vertrouwelijk ter kennis komen of waarvan ik het vertrouwelijk karakter moet inzien, geheim zal houden voor anderen dan die personen aan wie ik ambtshalve tot mededeling verplicht ben;

Ik zweer/beloof dat ik mij zal gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt, dat ik zorgvuldig, onkreukbaar en betrouwbaar zal zijn en dat ik niets zal doen dat het aanzien van het ambt zal schaden.

Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!/Dat verklaar en beloof ik!

Op  .................... , werd te  ....................

ten overstaan van (1)  .................... , en

in tegenwoordigheid van (2)  ....................

door (3) ....................

de bovenvermelde eed/belofte afgelegd.

de ....................

(1) ....................

(2) ....................

(3) ....................

Krachtens de wet is de rechterlijk ambtenaar in opleiding tot geheimhouding verplicht van hetgeen in de raadkamer over aanhangige zaken is geuit. Daarbij is de rechterlijk ambtenaar in opleiding verplicht tot geheimhouding van de gegevens waarover hij bij de uitoefening van zijn taak de beschikking krijgt en waarvan hij het vertrouwelijk karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, behoudens zover enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht of uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.

Artikel 11

Het Besluit partiële arbeidsparticipatie senioren rechterlijke macht16 wordt ingetrokken.

Artikel 12

Het Besluit politieke delinquenten 194517 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 5 wordt « in handen van den president» vervangen door: ten overstaan van de president.

B

Artikel 26 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «ter griffie van het Kantongerecht, binnen welks kanton» vervangen door «ter griffie van de rechtbank, van het arrondissement waarin» en wordt «binnen welks kanton» vervangen door: binnen het arrondissement waarin.

2. In het tweede lid wordt «een kantongerecht» vervangen door: een rechtbank.

Artikel 13

In artikel 4, vijfde lid, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria18 wordt «bedoeld in de artikelen 44, derde lid, 56, zevende lid, 58, vierde lid en 68, vierde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie» vervangen door: bedoeld in de artikelen 404, derde lid, en 427, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering,.

Artikel 14

Het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren19 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1, eerste lid, onderdeel h, wordt «artikel 11c van de Wet op de rechterlijke organisatie» vervangen door: artikel 46k van de wet.

B

In artikel 5, eerste lid, wordt, onder vernummering van onderdeel c tot onderdeel d, een nieuw onderdeel c ingevoegd, luidende:

c. personen die bestuurslid zijn van, dan wel werkzaam zijn bij, een in artikel 50, tweede lid, onderdeel b, van de wet bedoelde vereniging of centrale van verenigingen van ambtenaren;

C

Na Hoofdstuk 2 wordt een nieuw hoofdstuk 2a ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 2A BEËDIGING EN INSTALLATIE
Artikel 9a
  • 1. De eed of belofte, bedoeld in artikel 1g, eerste lid, van de wet, wordt afgenomen op requisitoir van het openbaar ministerie dan wel van de procureur-generaal bij de Hoge Raad.

  • 2. De eed wordt afgelegd:

    a. ten overstaan van de rechterlijk ambtenaar, tevens zijnde president van de rechtbank, door:

    1°. de coördinerend vice-presidenten senior van, de coördinerend-vice presidenten van, de vice-presidenten van en de rechters in die rechtbanken;

    2°. de rechters-plaatsvervangers in die rechtbanken;

    3°. de gerechtsauditeurs bij die rechtbanken;

    4°. de officieren van justitie bij het arrondissementsparket en het landelijk parket dat is gevestigd in de plaats van vestiging van die rechtbank;

    5°. de plaatsvervangende officieren van justitie bij het arrondissementsparket en het landelijk parket dat is gevestigd in de plaats van vestiging van die rechtbank.

    b. ten overstaan van de rechterlijk ambtenaar, tevens zijnde president van het gerechtshof, door:

    1°. de coördinerend vice-presidenten senior van, de coördinerend vice-presidenten van, de vice-presidenten van en de raadsheren in die gerechtshoven;

    2°. de raadsheren-plaatsvervangers in die gerechtshoven;

    3°. de gerechtsauditeurs bij de gerechtshoven;

    4°. de advocaten-generaal bij het ressortsparket dat is gevestigd in de plaats van vestiging van het gerechtshof;

    5°. de plaatsvervangende advocaten-generaal bij het ressortsparket dat is gevestigd in de plaats van vestiging van het gerechtshof.

    c. ten overstaan van de Hoge Raad door:

    1°. de procureurs-generaal die het College van procureurs-generaal vormen;

    2°. de gerechtsauditeurs bij de Hoge Raad;

    d. ten overstaan van de Koning of ten overstaan van Onze Minister, daartoe door de Koning gemachtigd, door:

    1°. de president van, de vice-presidenten van en de raadsheren in de Hoge Raad;

    2°. de procureur-generaal bij, de plaatsvervangend procureur-generaal bij en de advocaten-generaal bij de Hoge Raad;

    3°. de griffier en de substituut-griffiers van de Hoge Raad.

  • 4. De eed of belofte wordt afgelegd overeenkomstig het als bijlage bij dit besluit gehechte formulier.

  • 5. Het formulier, bedoeld in het vierde lid, wordt na het afleggen van de eed of belofte ondertekend door de rechterlijk ambtenaar, de rechterlijk ambtenaar tevens zijnde president van de rechtbank of de rechterlijk ambtenaar tevens zijnde president van het gerechtshof dan wel namens de Hoge Raad.

Artikel 9b
  • 1. Het bestuur van een gerechtshof of een rechtbank houdt een register bij, waarin de koninklijke besluiten betreffende de benoeming van de daar beëdigde rechterlijke ambtenaren en de formulieren betreffende de afgelegde eed of belofte worden bewaard.

  • 2. Een uittreksel uit dat register, inclusief het formulier betreffende de eed of belofte, wordt aan de rechterlijk ambtenaar uitgereikt.

  • 3. De griffier van de Hoge Raad houdt een afzonderlijk register bij, waarin de benoeming van rechterlijke ambtenaren bij de Hoge Raad wordt ingeschreven. Tevens houdt de griffier van de Hoge Raad een register bij waarin de Koninklijke Besluiten worden ingeschreven, bevattende de benoeming van rechterlijke ambtenaren die voor een beëdiging bij de Hoge Raad zijn toegelaten. Tevens worden in dit register de formulieren betreffende de afgelegde eed of belofte bewaard.

Artikel 9c
  • 1. De installatie, bedoeld in artikel 1g, derde lid, van de wet, geschiedt door middel van het op een terechtzitting voorlezen van het formulier, bedoeld in artikel 9a, vierde lid.

  • 2. In geval van een opvolgende benoeming binnen een zelfde gerecht of parket, kan de functionele autoriteit bepalen dat de installatie achterwege blijft.

  • 3. De raadsheren in buitengewone dienst van de Hoge Raad, de advocaten-generaal in buitengewone dienst van de Hoge Raad, de raadsheren plaatsvervangers, de rechters-plaatsvervangers, de leden van het College van procureurs-generaal, de plaatsvervangende advocaten-generaal bij de ressortsparketten, de plaatsvervangende officieren van justitie en de gerechtsauditeurs worden niet geïnstalleerd.

D

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid wordt «artikel 11c van de Wet op de rechterlijke organisatie» vervangen door «artikel 46k van de wet» en wordt «artikel 11a, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de rechterlijke organisatie» vervangen door: artikel 46i, eerste lid, onderdeel a, van de wet.

2. In het vijfde lid wordt «artikel 11c van de Wet op de rechterlijke organisatie» vervangen door: artikel 46k van de wet.

E

In artikel 18, eerste lid, wordt «artikel 11a van de Wet op de rechterlijke organisatie» vervangen door: artikel 46i van de wet.

F

In artikel 22 wordt «artikel 11c van de Wet op de rechterlijke organisatie» telkens vervangen door: artikel 46k van de wet.

G

In artikel 33, onderdeel b, wordt «artikel 11a van de Wet op de rechterlijke organisatie» vervangen door: artikel 46i van de wet.

H

Artikel 36, derde lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. na een zorgvuldig onderzoek door de functionele autoriteit het niet mogelijk is gebleken de rechterlijk ambtenaar andere arbeid aan te bieden bij een gerecht of binnen het gezagsbereik van Onze Minister, dan wel indien de rechterlijk ambtenaar heeft geweigerd deze arbeid te aanvaarden.

I

Artikel 38 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid komt onderdeel c te luiden:

c. voor rechters-plaatsvervangers en plaatsvervangende officieren van justitie: € 191.

2. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. De functionele autoriteit kan besluiten dat aan een raadsheer-plaatsvervanger of een rechter-plaatsvervanger een vergoeding overeenkomstig het eerste lid wordt toegekend voor het concipiëren van een of meer schriftelijke uitspraken in een of meer zaken waarin geen zitting heeft plaatsgevonden.

J

Artikel 38a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid komt onderdeel c, te luiden:

c. de werktijd van de rechterlijk ambtenaar reeds is teruggebracht overeenkomstig artikel 38e.

2. Het zesde lid vervalt.

K

Artikel 38b wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Om benoemd te kunnen worden als rechterlijk ambtenaar, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 1° tot en met 3°, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dient het afsluitend examen, bedoeld in artikel 1d, eerste lid, van de wet, te voldoen aan de eisen van het tweede en derde lid.

2. Het vierde lid vervalt.

L

Artikel 38c, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Om benoemd te kunnen worden als rechterlijk ambtenaar, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 4° tot en met 6°, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dient het afsluitend examen, bedoeld in artikel 1d, eerste lid, van de wet, te voldoen aan de eisen van het tweede en derde lid.

M

Na artikel 38c worden vier nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 38d
  • 1. De gemiddelde wekelijkse werktijd van een rechterlijk ambtenaar van 57 jaar en ouder wordt op zijn verzoek, met behoud van zijn arbeidsduur, teruggebracht met 15,7%, tenzij het belang van de taakvervulling zich daartegen naar het oordeel van de functionele autoriteit verzet.

  • 2. De gemiddelde wekelijkse werktijd van een rechterlijk ambtenaar van 61 jaar en ouder wordt op zijn verzoek, met behoud van zijn arbeidsduur, teruggebracht met 36,8%, tenzij het belang van de taakvervulling zich daartegen naar het oordeel van de functionele autoriteit verzet.

  • 3. Het terugbrengen van de werktijd overeenkomstig het eerste of tweede lid heeft in totaal gedurende een periode van ten hoogste acht aaneengesloten jaren plaats, met dien verstande dat het terugbrengen van de werktijd overeenkomstig het tweede lid plaatsheeft gedurende een periode van ten hoogste vier aaneengesloten jaren.

  • 4. De rechterlijk ambtenaar dient op het tijdstip waarop de werktijd overeenkomstig het eerste of tweede lid wordt teruggebracht ten minste vijf aaneengesloten jaren in dienst te zijn als rechterlijk ambtenaar.

  • 5. Voor de uren die het wekelijkse verschil vormen tussen de in het eerste of tweede lid bedoelde arbeidsduur en de overeenkomstig het eerste of tweede lid teruggebrachte werktijd wordt de rechterlijk ambtenaar geacht met verlof te zijn.

  • 6. Op het salaris van de rechterlijk ambtenaar, van wie de werktijd wordt teruggebracht overeenkomstig het eerste respectievelijk tweede lid, wordt een inhouding toegepast ter grootte van 5% onderscheidenlijk 10% van het salaris dat voor hem zou gelden zonder werktijdvermindering op grond van dit artikel.

  • 7. Met ingang van het tijdstip waarop de werktijd overeenkomstig het eerste of tweede lid is teruggebracht, vervalt ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar de verhoging van de vakantie-aanspraak op grond van zijn leeftijd en wordt de vakantie-aanspraak overigens vastgesteld op een evenredig deel van de vakantie-aanspraak bij een volledige taak.

  • 8. Een verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt niet ingewilligd, indien reeds een verzoek van de rechterlijk ambtenaar als bedoeld in artikel 38a is ingewilligd.

Artikel 38e
  • 1. In dit artikel wordt onder inkomen verstaan: het salaris van de rechterlijk ambtenaar na de inhouding overeenkomstig het zesde lid van artikel 38d.

  • 2. De inkomsten die de rechterlijk ambtenaar geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, voor zover niet reeds ter hand genomen voorafgaand aan het tijdstip waarop de arbeidsduur overeenkomstig artikel 38d, eerste of tweede lid, is teruggebracht, worden met het inkomen verrekend, tenzij de rechterlijk ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten of die vermeerdering van inkomsten dan wel een gedeelte daarvan geen verband houden met verhoogde werkzaamheid.

  • 3. Inkomsten uit arbeid of bedrijf als bedoeld in het tweede lid die op één maand betrekking hebben of geacht kunnen worden te hebben, worden in mindering gebracht op het inkomen over die maand. De vermindering bedraagt niet meer dan het verschil tussen het inkomen van de rechterlijk ambtenaar en het salaris dat hij krachtens artikel 8 van de wet zou hebben genoten indien zijn arbeidsduur zou zijn teruggebracht met eenzelfde percentage als zijn werktijd overeenkomstig artikel 38d, eerste respectievelijk tweede lid, is teruggebracht.

  • 4. Inkomsten uit arbeid of bedrijf, waarvoor in verband met verleend buitengewoon verlof reeds een inhouding op het salaris van de ambtenaar plaatsvindt of reeds een verlaging van het salaris van de rechterlijk ambtenaar geldt of ter zake waarvan de rechterlijk ambtenaar reeds storting in 's Rijks kas verricht, zijn tot het bedrag van die inhouding, verlaging of storting, geen inkomsten uit arbeid of bedrijf als bedoeld in het tweede en derde lid.

  • 5. De rechterlijk ambtenaar is verplicht van op of na het tijdstip, waarop de werktijd overeenkomstig artikel 38d, eerste of tweede lid, is teruggebracht, ter hand te nemen of reeds ter hand genomen arbeid of bedrijf mededeling te doen aan functionele autoriteit, onder opgave, voor zover mogelijk, van de inkomsten die hij uit die werkzaamheden zal genieten.

  • 6. Indien de inkomsten niet vooraf kunnen worden vastgesteld, doet de rechterlijk ambtenaar maandelijks voorafgaand aan de salarisbetaling, opgave van de inkomsten die hij sinds de vorige opgave heeft genoten.

  • 7. Indien de inkomsten slechts over een langere termijn kunnen worden vastgesteld, doet de rechterlijk ambtenaar dienovereenkomstig opgave en wordt, onder voorbehoud van verrekening aan het eind van de desbetreffende termijn, op het inkomen een voorlopig vastgesteld bedrag in mindering gebracht met overeenkomstige toepassing van het tweede en derde lid.

  • 8. De functionele autoriteit kan bij de vaststelling van het bedrag van de vermindering ten gunste van de rechterlijk ambtenaar afwijken van de opgave.

  • 9. Onze Minister kan bij ministeriële regeling nadere voorschriften geven met betrekking tot de wijze van opgave van inkomsten van de rechterlijk ambtenaar.

  • 10. De rechterlijk ambtenaar verstrekt aan de functionele autoriteit alle inlichtingen en gegevens omtrent zijn omstandigheden die voor de uitvoering van de artikelen 38d en 38e noodzakelijk zijn.

Artikel 38f

Ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren bij de rechtbanken en de gerechtshoven, worden de bevoegdheden in de ingevolge artikel 16 van de wet overeenkomstige bepalingen, behoudens de daarin aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toegekende bevoegdheden, uitgeoefend door de functionele autoriteit.

Artikel 38g
  • 1. Aan de rechterlijke ambtenaren en de rechterlijke ambtenaren in opleiding wordt over een kalenderjaar een eindejaarsuitkering toegekend van 0,3% van het in dat kalenderjaar genoten salaris.

  • 2. Indien de betrokkene aanspraak heeft op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsverzekering overeenkomstig dit besluit, wordt voor de toepassing van het eerste lid het salaris in acht genomen dat de betrokkene zou hebben genoten, indien hij wegens ziekte ongeschikt zou zijn geweest tot het verrichten van zijn arbeid doch anders dan als gevolg van eigen handelingen of nalaten van handelingen geen aanspraak zou hebben gehad op een WAO-uitkering.

  • 3. De eindejaarsuitkering wordt uitbetaald in de maand december van het desbetreffende kalenderjaar.

  • 4. In geval van ontslag of overlijden wordt de eindejaarsuitkering zo veel mogelijk uitbetaald in de maand na het ontslag of overlijden.

N

Aan het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt een bijlage toegevoegd luidende:

FORMULIER VOOR HET AFLEGGEN VAN DE EED OF BELOFTE

Door de rechterlijk ambtenaar, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet op de Rechterlijke Organisatie

Ik zweer/beloof dat ik trouw zal zijn aan de Koning, en dat ik de Grondwet en alle overige wetten van ons land zal eerbiedigen;

Ik zweer/verklaar dat ik middellijk noch onmiddellijk onder welke naam of voorwendsel, tot het verkrijgen van mijn aanstelling, aan iemand iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven of beloven;

Ik zweer/verklaar dat ik nimmer enige giften of geschenken zal aannemen van enig persoon van wie ik weet of vermoed enig rechtsgeding te hebben of te kunnen krijgen,

Ik zweer/beloof dat ik mijn ambt met eerlijkheid, nauwgezetheid en onzijdigheid, zonder aanzien van personen, zal uitoefenen en mij in deze uitoefening zal gedragen zoals een goed rechterlijk ambtenaar betaamt.

Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!/Dat verklaar en beloof ik!

Op  .................... , werd te  ....................

ten overstaan van (1)  .................... , en

door (2)  ....................

de bovenvermelde eed/belofte afgelegd.

de ....................

(1) ....................

(2) ....................

Krachtens de wet is de rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast, verplicht tot geheimhouding van hetgeen in de raadkamer over aanhangige zaken is geuit. Daarbij is de rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast verplicht tot geheimhouding van de gegevens waarover hij bij de uitoefening van zijn taak de beschikking krijgt en waarvan hij het vertrouwelijk karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, behoudens zover enig wettelijk voorschrift tot mededeling verplicht of uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.

Artikel 15

Artikel 2 van het Besluit registratie justitiële gegevens20 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 1 wordt « waarvan een arrondissementsrechtbank anders dan ingevolge artikel 56, derde lid van de Wet op de rechterlijke organisatie in eerste aanleg kennis neemt,» vervangen door: waarvan een rechtbank anders dan ingevolge artikel 382, eerste lid, onderdeel d, van het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg kennis neemt,.

2. In onderdeel 2 wordt «ingevolge artikel 92 van de Wet op de rechterlijke organisatie» vervangen door: ingevolge artikel 76 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

3. In onderdeel 4 wordt «waarvan de kantonrechter dan wel de arrondissementsrechtbank ingevolge artikel 56, derde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie» vervangen door: waarvan de rechtbank.

Artikel 16

Het Besluit samenstelling en werkwijze toetsingscommissie uittreding zittende magistratuur21 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder commissie: de toetsingscommissie uittreding zittende magistratuur, genoemd in artikel VII, vierde en vijfde lid, van de Wet opheffing College van beroep studiefinanciering en in artikel XII, derde en vierde lid, van de Wet organisatie en bestuur gerechten.

B

Artikel 2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

a. een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter, niet zijnde rechterlijk ambtenaar, met rechtspraak belast lid van de Centrale Raad van Beroep dan wel het College van Beroep voor het bedrijfsleven, bij een van deze gerechten benoemd gerechtsauditeur of griffier, rechterlijk ambtenaar in opleiding, of ambtenaar bij het Ministerie van Justitie of een instelling, dienst of bedrijf dat onder dat ministerie ressorteert;

2. Onderdeel b komt te luiden:

b. een lid en een plaatsvervangend lid, aan te wijzen door de Nederlandse Vereniging van Rechtspraak uit de kring van met rechtspraak belaste leden van de tot de rechterlijke macht behorende gerechten, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven en de bij deze gerechten benoemde gerechtsauditeurs en griffiers; en

Artikel 17

Artikel 9, vierde lid, van het Besluit tarieven in strafzaken22 komt te luiden:

  • 4. Tegen een weigering van de griffier tot toepassing van het eerste of het tweede lid en tegen een beschikking op grond van het derde lid, kan de belanghebbende schriftelijk bezwaar indienen bij de voorzieningenrechter van het gerecht en indien het de Hoge Raad betreft, bij de president van de Hoge Raad. De artikelen 10 tot en met 13 van de Wet tarieven in strafzaken zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 18

Het Besluit van 24 maart 1992, houdende vaststelling van en vergoeding voor rechterlijke ambtenaren ten behoeve van de aanschaf van vakliteratuur (Stb. 156) wordt ingetrokken.

Artikel 19

In artikel 4, tweede lid, onderdeel f, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 200023 wordt «in kantongerechtszaken» vervangen door: in zaken die door de kantonrechter van de rechtbank worden behandeld.

Artikel 20

Het Besluit vergoedingen toegevoegde raadslieden in strafzaken24 wordt ingetrokken.

Artikel 21

Het Reglement II25 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden als volgt:

Artikel 1

De rechterlijke ambtenaren voeren de volgende titulatuur:

a. de rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast werkzaam bij de rechtbank alsmede de officieren van justitie en de plaatsvervangende officieren van justitie bij de arrondissementsparketten en het landelijk parket: die van edelachtbare heer of vrouwe;

b. de rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast werkzaam bij, de advocaten-generaal en de plaatsvervangende advocaten-generaal bij het gerechtshof: die van edelgrootachtbare heer of vrouwe;

c. de rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast werkzaam bij, de procureur-generaal, de plaatsvervangend procureur-generaal en de advocaten-generaal en de advocaten-generaal in buitengewone dienst bij, alsmede de griffier en de substituut-griffiers van de Hoge Raad: die van edelhoogachtbare heer of vrouwe;

d. de procureurs-generaal die het College van procureurs-generaal vormen: die van edelgrootachtbare heer of vrouwe.

B

In artikel 2 wordt «de waarnemende griffiers» vervangen door: degenen die door het bestuur zijn aangewezen of benoemd voor het verrichten van griffierswerkzaamheden en de waarnemend griffiers bij de Hoge Raad.

C

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6
  • 1. De toga van de rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast werkzaam bij een gerechtshof en de advocaten-generaal en de plaatsvervangende advocaten-generaal bij een ressortsparket is van dof grein of van een hierop gelijkende stof met banen en mouwomslagen van zwarte zijde. Het gedeelte tussen de banen is van zwart moiré.

  • 2. De toga van degenen die door het bestuur van het gerechtshof zijn aangewezen of benoemd voor het verrichten van griffierswerkzaamheden bij een gerechtshof is van dof grein of van een hierop gelijkende stof zonder banen en mouwomslagen van zwarte zijde.

D

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7
  • 1. De toga van de rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast werkzaam bij een rechtbank en de officieren van justitie en de plaatsvervangend officieren van justitie bij een arrondissementsparket en het landelijk parket is van dof grein of van een hierop gelijkende stof met banen en mouwomslagen van zwarte zijde.

  • 2. De toga van degenen die door het bestuur van de rechtbank zijn aangewezen of benoemd voor het verrichten van griffierswerkzaamheden bij een rechtbank is van dof grein of van een hierop gelijkende stof zonder banen en mouwomslagen van zwarte zijde.

E

De artikelen 8 en 9 vervallen.

F

In artikel 11 wordt «dit Reglement» vervangen door: dit besluit.

G

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13
  • 1. De baret van de rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast werkzaam bij een gerechtshof, de advocaten-generaal en de plaatsvervangende advocaten-generaal bij een ressortsparket, is van zwart fluweel, die van de advocaten-generaal en de plaatsvervangend advocaten-generaal met de rand in zwarte zijde geborduurd met eiken-en oranjetakken als aangegeven in de bij dit besluit gevoegde afbeelding.

  • 2. De rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast die tevens president is van een gerechtshof kan een baret dragen met de rand in zwarte zijde geborduurd met eiken- en oranjetakken als aangegeven in de bij dit besluit gevoegde afbeelding.

  • 3. De baret van degenen die door het bestuur van het gerechtshof zijn aangewezen of benoemd voor het verrichten van griffierswerkzaamheden bij een gerechtshof is van zwarte zijde of van dezelfde stof als waarvan de daarbij gedragen toga is vervaardigd.

H

Artikel 14 komt te luiden:

Artikel 14
  • 1. De baret van de rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast werkzaam bij een rechtbank en de officieren van justitie en de plaatsvervangende officieren van justitie bij een arrondissementsparket en het landelijk parket is van zwarte zijde, die van de hoofdofficier van justitie met de rand van zwart fluweel.

  • 2. De rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast die tevens president is van een rechtbank kan een baret dragen met de rand van zwart fluweel.

  • 3. De baret van degenen die door het bestuur van de rechtbank zijn aangewezen of benoemd voor het verrichten van griffierswerkzaamheden bij een rechtbank is van zwarte zijde of van dezelfde stof als waarvan de daarbij gedragen toga is vervaardigd.

I

De artikelen 15 en 16 vervallen.

J

In artikel 17 wordt «Tenzij de president van het college of de kantonrechter, oudste in rang,» vervangen door: Tenzij het bestuur van een gerecht of de president van de Hoge Raad.

K

Artikel 18 komt te luiden:

Artikel 18

De raadsheer-plaatsvervanger van een gerechtshof, de rechter-plaatsvervanger van een rechtbank, de plaatsvervangend advocaat generaal en de plaatsvervangend officier van justitie zijn, wanneer zij tijdens de vervulling van hun ambt ingevolge het bepaalde in artikel 2 een ambtskostuum dragen, gekleed hetzij in het kostuum, behorende bij het door hen waargenomen ambt, hetzij in het kostuum van de advocaat.

L

In artikel 20, tweede lid, wordt «De president van het college of de kantonrechter, oudste in rang,» vervangen door: Het bestuur van een gerecht of de president van de Hoge Raad.

M

In artikel 23, eerste lid, wordt «gedragen door de president en de overige leden van» vervangen door «gedragen door de rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast werkzaam bij» en wordt «zomede de griffier van» vervangen door: alsmede degenen die door het bestuur zijn aangewezen of benoemd voor het verrichten van griffierswerkzaamheden bij.

N

In artikel 24, eerste lid, wordt «gedragen door de president, de overige leden en de griffier van een arrondissements-rechtbank» vervangen door: gedragen door de rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast werkzaam bij een rechtbank en degenen die door het bestuur zijn aangewezen of benoemd voor het verrichten van griffierswerkzaamheden bij een rechtbank.

O

Artikel 25 vervalt.

P

Artikel 26 komt te luiden als volgt:

Artikel 26

Het in artikel 21 bedoelde kostuum voor de substituut-griffier bij de Hoge Raad is gelijk aan het kostuum dat in artikel 22 is voorgeschreven voor de griffier van de Hoge Raad, met dien verstande dat het borduursel op de omslagen van de mouwen de halve breedte heeft.

Q

In artikel 27, vierde lid, wordt «Indien de president van het College of de kantonrechter, oudste in rang,» vervangen door: «Indien het bestuur van een gerecht of de president van de Hoge Raad» en vervalt de laatste volzin.

R

De artikelen 31 en 32 vervallen.

S

Artikel 33 komt te luiden als volgt:

Artikel 33

Dit besluit wordt aangehaald als: Kostuum- en titulatuurbesluit rechterlijke organisatie.

Artikel 22

Het Tijdelijk besluit medezeggenschap rechters26 wordt ingetrokken.

HOOFDSTUK 6 MINISTERIE VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ

Artikel 1

Artikel 2 van het Reglement voor de grondkamers en de Centrale Grondkamer27 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «in handen van de President van de arrondissementsrechtbank» vervangen door «ten overstaan van de rechterlijk ambtenaar, tevens zijnde president van de rechtbank» en wordt «in handen van de President van het Gerechtshof te Arnhem» vervangen door: ten overstaan van de rechterlijk ambtenaar, tevens zijnde president van het gerechtshof te Arnhem.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Artikel 9a, tweede lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2

Artikel 3 van het Reglement voor de Kamer voor de Binnenvisserij 196428 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «in handen van de President van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage vervangen door: «ten overstaan van de rechterlijk ambtenaar, tevens zijnde president van de rechtbank te 's-Gravenhage.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Artikel 9a, tweede lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren is van overeenkomstige toepassing.

3. In het vierde lid wordt «Arrondissementsrechtbank» vervangen door: rechtbank.

HOOFDSTUK 7 MINISTERIE VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Artikel 1

Artikel 73 van het Metroreglement29 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «voor een kantonrechter» vervangen door: ten overstaan van een kantonrechter van de rechtbank.

2. In het tweede lid wordt in de tweede volzin «(beloof» vervangen door: (beloof).

Artikel 2

In artikel 75, eerste lid, van het Reglement dienst hoofd- en lokaalspoorwegen30 wordt «voor een kantonrechter» vervangen door: ten overstaan van een kantonrechter van de rechtbank.

Artikel 3

In artikel 11, tweede lid, van het Reglement op de Raccordementen 196631 wordt «voor de rechter van een der kantons binnen het Rijk» vervangen door: ten overstaan van een kantonrechter van een rechtbank.

Artikel 4

In Artikel 85, eerste lid, onderdeel b, van hetTramwegreglement32 wordt «de officieren van justitie bij de rechtbanken en de ambtenaren van het openbaar ministerie bij de kantongerechten, binnen wier ambtsgebied deze gemeenten zijn gelegen» vervangen door: de officieren van justitie van het arrondissement waarin deze gemeenten zijn gelegen.

HOOFDSTUK 8 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 1

Dit besluit treedt in werking op hetzelfde tijdstip als de Aanpassingswet modernisering rechterlijke organisatie.

Artikel 2

Dit besluit wordt aangehaald als: Aanpassingsbesluit modernisering rechterlijke organisatie.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 10 december 2001

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de twintigste december 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

1 Stb. 2001, 180.

2 Stb. 1980, 5, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 15 december 1997, Stb. 702.

3 Stb. 1943, D 62, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 24 juni 1992, Stb. 330.

4 Stb. 1944, E 101, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 september 2001, stb. 415.

5 Stb. 1946, 69, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 9 februari 1949, J 64.

6 Stb. 2000, 512, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 september 2001, Stb. 415.

7 Stb. 1943, D 63, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 24 juni 1992, Stb. 330.

8 Stb. 1994, 171, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 4 augustus 2001, Stb. 369.

9 Stb. 1964, 460, gewijzigd bij besluit van 7 april 1994, Stb. 265.

10 Laatstelijk gewijzigd bij besluit van 13 oktober 1995, Stb. 512.

11 Stb. 1973, 33, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 26 augustus 1986, Stb. 469.

12 Stb. 1969, 526, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 3 december 1997, Stb. 613.

13 Stb. 1996, 330, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 22 december 1997, Stb. 764.

14 Stb. 1993, 148, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 10 december 1999, Stb. 540.

15 Stb. 1985, 555, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 26 september 2000, Stb. 421.

16 Stb. 1994, 205, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 5 juli 1999, Stb. 295.

17 Stb. 1945, 244, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 13 mei 1948, I 186.

18 Stb. 1994, 32, gewijzigd bij besluit van 21 september 2000, Stb. 387.

19 Stb. 1994, 212, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 september 2001, Stb. 415.

20 Stb. 1958, 467, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 september 2001, Stb. 415.

21 Stb. 2001, 104.

22 Stb. 1970, 551, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 5 december 2001, Stb. 600.

23 Stb. 1999, 580, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 4 december 2001, Stb. 595.

24 Stb. 1949, J 190.

25 Stb. 1997, 763, gewijzigd bij besluit van 11 mei 1997, Stb. 197.

16 Stb. 2000, 62.

27 Stb. 1958, 193, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 24 juni 1992, Stb. 330.

28 Stb. 1964, 170, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 4 december 2001, Stb. 595.

29 Stb. 1981, 700, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 18 juni 1999, Stb. 255.

30 Stb. 1977, 152, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 15 december 1999, Stb. 562.

31 Stb. 1966, 200, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 17 december 1997, Stb. 726.

32 Stb. 1920, 85, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 17 december 1997, Stb. 726.

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Op 1 januari 2001 zijn de Wet organisatie en bestuur gerechten (verder Wet obg) en de Wet Raad voor de rechtspraak (verder Wet Rvdr) in werking getreden. Beide wetten bevatten bepalingen die ertoe strekken de organisatie van de rechterlijke macht te moderniseren, onder meer door instelling van een nieuw bestuur bij de rechtbanken, de gerechtshoven, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven en door instelling van een Raad voor de rechtspraak. De Wet obg regelt voorts de bestuurlijke onderbrenging van de kantongerechten binnen de organisatie van de rechtbanken. Naast wijzigingen in verband met de modernisering van de rechterlijke organisatie is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele rechtspositionele bepalingen die de Wet op de rechterlijke organisatie nog bevat, over te hevelen naar de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (hierna te noemen: de Wrra). Ook is de regeling van de bijzondere enkelvoudige en meervoudige kamers van de rechtbanken en gerechtshoven gestroomlijnd.

De wet obg en de wet Rvdr hebben de Wet op de rechterlijke organisatie (hierna te noemen Wet ro) gewijzigd. Deze wijzigingen in de Wet ro zijn voor de bestaande wetgeving niet zonder gevolgen. Dit geldt met name voor de onderwerpen die zijn opgenomen in de Wet obg. Gelet op de omvang van de aanpassingen is ervoor gekozen de aanpassingen bij een aparte wet door te voeren. Hierin voorziet de Aanpassingswet modernisering rechterlijke organisatie (hierna te noemen de aanpassingswet). De omvang van de aanpassingen heeft ertoe geleid dat het wenselijk is geacht om voor de lagere regelgeving de aanpassingen bij een apart besluit door te voeren. Hierin voorziet het onderhavige besluit. In de aanpassingswet is in de memorie van toelichting gebruik gemaakt van modellen. Omdat in de regel sprake is van standaardaanpassingen aan de nieuwe systematiek van de Wet obg, is ervoor gekozen om ook bij het onderhavige besluit van deze modellen gebruik te maken (deze methode is ook benut in het besluit van 22 december 1997, houdende aanpassing van enige Algemene maatregelen van bestuur aan de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 1997/764)). Voor een toelichting op de gebruikte modellen wordt hierbij verwezen naar de memorie van toelichting bij de Aanpassingswet modernisering rechterlijke organisatie (Kamerstukken II, 2000/2001, 27 878, nr. 3).

Dit besluit is ter consultatie verzonden aan de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak die hiermee op 17 oktober 2001 heeft ingestemd. Dit besluit heeft geen financiële gevolgen.

2. Opbouw van het ontwerpbesluit en de memorie van toelichting

Het onderhavige besluit bevat 8 hoofdstukken. De eerste zeven hoofdstukken bevatten telkens de wijziging van besluiten van één ministerie; het eerstverantwoordelijke ministerie waaronder de besluiten ressorteren. De besluiten die aanpassing behoeven zijn vervolgens per hoofdstuk alfabetisch gerangschikt. Het laatste hoofdstuk bevat de slotbepalingen.

3. Overheveling rechtspositionele bepalingen naar het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren

Evenals in de aanpassingswet, is er in dit besluit voor gekozen om rechtspositionele bepalingen zoveel als mogelijk onder te brengen in het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren. Het Besluit eindejaarsuitkering rechterlijke ambtenaren en het besluit partiele arbeidsparticipatie senioren rechterlijke macht die beiden rechtspositionele bepalingen bevatten worden ingetrokken en de bepalingen uit deze besluiten worden overgeheveld naar het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren (zie in Hoofdstuk 5 de artikelen K en O).

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de bepalingen inzake de beëdiging en installatie die voorheen in Reglement I stonden (Hoofdstuk 1, artikel 1 tot en met 5), over te hevelen naar een nieuw hoofdstuk 2a in het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren (zie Hoofdstuk 5, artikel 14, onder C). Bij de beëdiging is ervoor gekozen om het afleggen van de eed of belofte door de rechterlijk ambtenaren bij respectievelijk de «eigen» rechtbank of gerechtshof te laten plaatsvinden. In dit besluit wordt geen bepaling opgenomen teneinde de artikelen 1 tot en met 5 in Reglement I te laten vervallen. Dit aangezien met de vaststelling van het nieuwe besluit orde van dienst Reglement I is ingetrokken.

De functionele autoriteit kan bepalen dat bij een opvolgende benoeming binnen hetzelfde gerecht de installatie achterwege kan blijven. Bij een overstap naar een ander gerecht dient de rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast opnieuw de eed af te leggen. Wanneer er echter een benoeming in een ander rechterlijk ambt binnen hetzelfde gerecht of een andere rang binnen het parket plaatsvindt vindt er niet opnieuw een eedaflegging plaats. Indien de rechterlijk ambtenaar nu te kennen geeft dat er geen behoeft bestaat aan een installatie kan hieraan gevolg worden gegeven.

4. Wijziging van Reglement II

In verband met de nieuwe organisatiestructuur binnen de gerechten en de bestuurlijke onderbrenging van de kantongerechten bij de rechtbanken is Reglement II aangepast. Zo is de aanduiding «president» aangepast omdat dit begrip ingevolge de Wet dog voortaan de titel is van de bestuursvoorzitter en geen rechterlijke rang meer. De togavoorschriften voor de kantonrechters en degenen die griffierwerkzaamheden verrichten bij de sector kanton vloeien voortaan voort uit het nieuwe artikel 7 waarin de kledingvoorschriften van de rechterlijke ambtenaren van de rechtbank zijn opgenomen. Aan de artikelen 13 en 14 is een nieuw tweede lid toegevoegd over de baret van de president. Ingevolge dit artikellid kunnen de presidenten – indien zij daar prijs opstellen – hun oude baret behouden, maar zij kunnen ook de baret dragen die volgt uit het eerste lid van artikel 13 of 14.

Aangezien de andere gerechten geen substituut-griffiers meer kennen is artikel 26 voortaan alleen nog van toepassing op de substituut-griffier bij de Hoge Raad. Het artikel is toegespitst op zijn situatie.

In het Reglement II worden geen inhoudelijke wijzigingen aangebracht in de technische voorschriften voor de toga, de bef, de baret en het galakostuum. Enkele bepalingen over de griffier zijn vervallen als gevolg van artikel 14, derde en vierde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Ook de citeertitel is aangepast.

5. Aanpassing van bepalingen in verband met opheffen College van Beroep Studiefinanciering en de Tariefcommissie.

Het College van beroep studiefinanciering is opgeheven bij wet van 22 juni 2000 Staatsblad 2000/ 284. De Tariefcommissie zal per 1 januari 2002 worden opgeheven. De Eerste Kamer heeft het daartoe strekkende wetsvoorstel (Kamerstukken II, 2000/01, nrs 1–2) inmiddels aanvaard. Dit betekent dat enkele bepalingen kunnen vervallen (zie Hoofdstuk 5 ministerie van Justitie, artikel 16).

6. Artikelsgewijs

In de artikelsgewijze toelichting wordt zoveel mogelijk verwezen naar het model uit de memorie van toelichting bij de aanpassingswet dat van toepassing is.

HOOFDSTUK 1 MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Enig Artikel

Model 10

HOOFDSTUK 2 MINISTERIE VAN DEFENSIE

Artikel 1

Model 11, model 12, model 14

Artikel 2

A

Model 12

B

Met de wijziging van de wet op de rechterlijke organisatie ten gevolge van de Wet obg verdwijnt de benaming substituut- of waarnemend griffier bij de rechtbank. Krachtens het besluit beëdiging en vergoeding buitengriffiers en waarnemend griffiers worden zij aangeduid als buitengriffier.

C

Model 12

D

Model 13

E

Model 13

F

1. Model 13 en Model 14

2. Model 9 en Model 14

G

Model 16

Artikel 3

A

Model 13

B

Model 13 en Model 14.

HOOFDSTUK 3 MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Enig Artikel

De verwijzing naar de artikelen uit de Wet ro is vervangen door een verwijzing naar artikelen uit de Wet op de rechterlijke indeling waarin de rechtsgebieden geregeld zijn.

HOOFDSTUK 4 MINISTERIE VAN FINANCIËN

Enig Artikel

Model 10 en Model 14

HOOFDSTUK 5 MINISTERIE VAN JUSTITIE

Artikel 1

1. en 2. Model 12

3. Bij het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren wordt aangesloten bij het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk. Per abuis is in het onderhavige besluit geen regeling opgenomen voor de gevallen waarbij de rechterlijk ambtenaar gebruik maakt van de regelingen in het kader van het ouderenbeleid (PAS-rm en terugtredingsregeling). Dit wordt hierbij hersteld. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel XIII in het Besluit van 13 november 1999 houdende wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en enkele andere besluiten in verband met de formalisering van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 1999–2000 (Stb. 1999/491)

Artikel 2

Model 3

Artikel 3

Voor een nadere toelichting zie paragraaf 3.

Artikel 4

Model 1 en model 5

Artikel 5

A

Model 2, Model 11 en Model 14.

B

Model 2, Model 11 en Model 14.

C

Model 2, Model 11 en Model 14

D

1. Model 9

2. Model 14.

Artikel 6

Model 2 en Model 5

Artikel 7

A

1. Model 2 en Model 5.

2. Model 2

Artikel 8

1. Uit de nieuwe systematiek volgt dat de Raad voor de rechtspraak namens de gerechten de voordracht aan de minister doet.

2. Model 14

Artikel 9

A

De rechterlijke rang van president is komen te vervallen (behoudens de president van de Hoge Raad). De aanduiding president is gereserveerd als titel voor de voorzitter van het bestuur. Degenen die thans de rechterlijke rang van president hebben zijn van rechtswege benoemd tot coördinerend vice-president senior. De onkostenvergoeding is hieraan aangepast. De onkostenvergoeding voor de leden van de Raad voor de rechtspraak en de leden van de gerechtsbesturen wordt geregeld in het Besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en Raad voor de Rechtspraak.

Tevens wordt verwezen naar paragraaf 5.

B

Met deze aanpassing wordt recht gedaan aan de zelfstandige positie die het parket bij de Hoge Raad inneemt.

C

Model 14. Voor het woord «zijn» ontbrak het woord «zij». Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om dit te herstellen.

D

Voor een nadere toelichting zie paragraaf 5.

E

In artikel 14 van de Wet RO wordt in het derde lid bepaald dat de daartoe door het bestuur van een gerecht aangewezen gerechtsambtenaren, rechterlijke ambtenaren in opleiding en gerechtsauditeurs, de werkzaamheden verrichten die bij of krachtens de wet aan de griffier zijn opgedragen. Met uitzondering van de buitengriffiers bedoeld in artikel 14, vierde lid van de Wet RO en de griffier en substituut-griffiers bij de Hoge Raad bestaat er bij de rechtbanken en de hoven niet meer een functionaris die uitsluitend belast is met de taken van de griffier. De bepaling is hieraan aangepast.

F

Model 13

G

Voor een nadere toelichting zie paragraaf 5.

Artikel 10

A

Model 9 en Model 14.

B

Deze wijziging volgt uit de nieuwe vormgeving van het opleidingsinstituut waar de Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor gaan dragen. Bij brief van 3 april 2000 (Kamerstukken II, 1999–2000, 26 352, nr. 24) heeft de minister van Justitie deze wijziging aangekondigd.

C

Model 12

D

De rechterlijk ambtenaar in opleiding werd tot voor kort beëdigd als waarnemend griffier. Met de wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie naar aanleiding van de Wetsvoorstellen Wet organisatie en bestuur gerechten en Raad voor de rechtspraak verdwijnt de mogelijkheid om rechterlijk ambtenaren in opleiding als waarnemend griffier te benoemen bij de gerechten. Het hoeft geen betoog dat het wenselijk is dat de rechterlijk ambtenaar in opleiding de eed of belofte aflegt. Met dit artikel wordt dan ook voorzien in een aparte grondslag voor de beëdiging van de rechterlijk ambtenaar in opleiding. De eed of belofte stemt overeen met de eed of belofte die voor gerechtsambtenaren is voorgeschreven.

E

Dit is het formulier bedoeld in artikel 21b, eerste lid van het Besluit opleiding rechterlijke ambtenaren.

Artikel 11

Voor een nadere toelichting zie paragraaf 3.

Artikel 12

A

Model 14

B

1. Model 2 en Model 5

2. Model 2.

Artikel 13

In het wetsvoorstel organisatie en beheer gerechten (EK, 2000–2001, 27 181, nr. 323) worden deze bepalingen overgeheveld naar het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 14

A

Model 12

B

Naar aanleiding van een klacht van de FNV over strijdigheid van artikel 50 Wrra met het ILO-verdrag, is genoemd artikel aangepast en kunnen ook andere representatieve vakcentrales deel uitmaken van de sectorcommissie rechterlijke macht. Ook ten aanzien van bestuursleden of werknemers van deze vakcentrales geldt, dat zij niet tevens (plaatsvervangend) lid van de Advies- en Arbitragecommissie kunnen zijn.

C

Voor een nadere toelichting zie paragraaf 3.

D, E, F, G

Model 12

H

In het wetsvoorstel 27 181 is ervoor gekozen om het herplaatsingsonderzoek vermeld in artikel 46i, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, dat aan een ontslag wegens ziekte vooraf dient te gaan, te laten verrichten door de functionele autoriteit. In de onderhavige bepaling is hierbij aangesloten. Daarbij is de bepaling inzake het gezagsbereik van de minister aangepast.

I

1. Model 7 en model 14

2. Model 7

J

1. Voor een nadere toelichting zie paragraaf 3.

2. Model 7.

K

Model 12

L

Model 12

M

Voor een nadere toelichting op de artikelen 38d, 38e en 38g zie paragraaf 3.

In artikel 16 Wrra worden de bepalingen met betrekking tot de vakantie-uitkering, ziektekostenvergoeding, vergoeding van reis- en verblijfskosten, vergoeding van verplaatsingskosten en ambtsjubileumgratificatie van overeenkomstige toepassing verklaard op de rechterlijke ambtenaren. De in de regelgeving toegekende bevoegdheden berusten bij rechtbanken en de gerechtshoven bij de functionele autoriteit, artikel 38f strekt hiertoe.

N

Dit is het formulier bedoeld in artikel 9a, vierde lid van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren.

Artikel 15

1. In het eerste lid is de verwijzing naar artikel 56, derde lid van de Wet RO aangepast. Deze aanpassing is noodzakelijk vanwege het feit dat ervoor gekozen is om in de Aanpassingswet rechterlijke organisatie aan het Wetboek van Strafvordering een nieuw artikel 382 toe te voegen waarnaar de bepalingen van artikel 65, derde lid Wet RO zijn overgeheveld. Model 14

2. Model 13

3. Zie de toelichting onder 1.

Artikel 16

De wijziging in onderhavige bepaling volgt uit artikel XII, derde lid van de Wet organisatie en bestuur gerechten. Zie tevens paragraaf 5.

Artikel 17

Model 10.

Artikel 18

Met het Besluit vaststelling vergoeding rechterlijke ambtenaren ten behoeve van aanschaf vakliteratuur is aan degenen die op 1 december 1991 rechterlijk ambtenaar waren een eenmalige vergoeding toegekend van f 1350,– ten behoeve van de aanschaf van vakliteratuur. Aangezien het een eenmalige uitkering betreft, is van de gelegenheid gebruik gemaakt om dit besluit in te trekken.

Artikel 19

Model 7

Artikel 20

Het Besluit vergoedingen toegevoegde raadslieden in strafzaken wordt ingetrokken aangezien de bepalingen omtrent de vergoeding inmiddels zijn opgenomen in de piketregeling en het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000.

Artikel 21

Zie paragraaf 4

Artikel 22

Het tijdelijk besluit medezeggenschap rechters is ingetrokken aangezien in het Wetsvoorstel 27 181, artikel 46d van de Wet op de ondernemingsraden (hierna: de Wor) is gewijzigd. Voor een nadere toelichting met betrekking tot de medezeggenschap wordt hierbij verwezen naar blz. 22 van de memorie van toelichting bij het Wetsvoorstel 27 181 (TK 1999–2000, 27 181, nr. 3).

HOOFDSTUK 6 MINISTERIE VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ

Artikel 1

1. Model 14.

2. Met betrekking tot de beëdiging is een verwijzing opgenomen naar artikel 9a, tweede lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren.

Artikel 2

1. Model 14

2. Met betrekking tot de beëdiging is een verwijzing opgenomen naar artikel 9a, tweede lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren

HOOFDSTUK 7 MINISTERIE VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Artikel 1

A

Model 3 en Model 14.

B

In het tweede lid was per abuis geen tweede haakje geplaatst, van de gelegenheid is gebruik gemaakt om deze omissie te herstellen.

Artikel 2

Model 7 en Model 14.

Artikel 3

Model 7.

Artikel 4

Model 2.

De Staatssecretaris van Justitie,

N. A. Kalsbeek


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 8 januari 2002, nr. 5.

Naar boven