Besluit van 5 december 2001 tot vaststelling van de zomertijd

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 11 oktober 2001, kenmerk BW2001/U88324, directoraat-generaal Openbaar Bestuur;

Gelet op de richtlijn nr. 2000/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 januari 2001 inzake de bepalingen op het gebied van de zomertijd (PbEG 2001, L 31/21), alsmede op artikel 1, tweede lid, van de wet van 16 juli 1958, Stb. 352, tot nadere regeling van de wettelijke tijd;

De Raad van State gehoord (advies van 8 november 2001 W04.01.0529/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 29 november 2001, kenmerk BW2001/95508;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder zomertijd: de periode van het jaar waarin de klok ten opzichte van de tijd gedurende de rest van het jaar zestig minuten vooruit wordt gezet.

Artikel 2

De Midden-Europese zomertijd vangt met ingang van 2002 aan op de laatste zondag van de maand maart om 02.00 uur en eindigt op de laatste zondag van de maand oktober om 03.00 uur.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 5 december 2001

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

Uitgegeven de achttiende december 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit strekt tot regeling van de zomertijd in Nederland (de Midden-Europese zomertijd) voor onbepaalde tijd vanaf 2002. Onder zomertijd wordt verstaan de periode van het jaar waarin de klok ten opzichte van de tijd gedurende de rest van het jaar zestig minuten vooruit wordt gezet. Deze zomertijd is in de richtlijn 2000/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie inzake de bepalingen op het gebied van de zomertijd (PbEG 2001, L31/21), voor alle lidstaten van de Europese Unie vastgelegd.

Uit een onderzoek in opdracht van de Europese Unie is gebleken dat de geraadpleegde sectoren het unaniem over eens zijn dat het noodzakelijk is om naar volledige harmonisatie te streven en de toepassing van het voor de zomertijd voorgestelde tijdschema te continueren zoals dit met de zevende richtlijn voor de jaren 1996 en 1997 en de achtste richtlijn voor de jaren 1998 tot en met 2001 is vastgesteld. De volledige harmonisatie van de zomertijd wordt derhalve in de richtlijn nr. 2000/84/EG voortgezet.

Nederland is gelegen in de zone waarin de Midden-Europese tijd geldt; de wettelijke tijd voor Nederland is UTC (Universal Time Coordinated, ook wel wereldtijd genoemd) + 1 uur. De tijden genoemd in dit besluit zijn op deze tijd gebaseerd. Het aanvangstijdstip en het eindtijdstip van de zomertijd zijn aangegeven in de wettelijke tijd, het aanvangstijdstip is UTC+1 en het eindtijdstip is UTC+2.

In Nederland zal vanaf 2002 de zomertijd beginnen op de laatste zondag van de maand maart om 02.00 uur en eindigen op de laatste zondag van de maand oktober om 03.00 uur

Iedere vijf jaar zullen het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie in een mededeling het tijdschema voor de volgende vijf jaar publiceren.

Voor de komende vijf jaar zal de zomertijd beginnen op:

• in 2002 op zondag 31 maart om 02.00 uur en eindigen op zondag 27 oktober om 03.00 uur;

• in 2003 op zondag 30 maart om 02.00 uur en eindigen op zondag 26 oktober om 03.00 uur;

• in 2004 op zondag 28 maart om 02.00 uur en eindigen op zondag 31 oktober om 03.00 uur;

• in 2005 op zondag 27 maart om 02.00 uur en eindigen op zondag 30 oktober om 03.00 uur;

• in 2006 op zondag 26 maart om 02.00 uur en eindigen op zondag 29 oktober om 03.00 uur.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven