Besluit van 28 november 2001, houdende wijziging van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 11 september 2001, GZB/VVB 2208488, gedaan in overeenstemming met Onze Ministers van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, en van Economische Zaken;

Gelet op:

– verordening (EG) nr. 466/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 8 maart 2001 tot vaststelling van maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen (PbEG L 77),

– richtlijn nr. 2001/22/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 8 maart 2001 tot vaststelling van bemonsteringswijzen en analysemethoden voor de officiële controle op de maximumgehalten aan lood, cadmium, kwik en 3-MCPD in levensmiddelen (PbEG L 77), alsmede

– artikel 4, eerste lid, artikel 8, onder c, artikel 12, artikel 13, en artikel 14, van de Warenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 25 oktober 2001, no.W13.01.0479/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 22 november met nummer GZB/VVB 2233835, uitgebracht in overeenstemming met Onze Ministers van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, en van Economische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1 worden, na vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

i. verordening (EG) 466/2001: verordening (EG) nr. 466/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 8 maart 2001 tot vaststelling van maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen (PbEG L 77);

j. richtlijn 2001/22/EG: richtlijn nr. 2001/22/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 8 maart 2001 tot vaststelling van bemonsteringswijzen en analysemethoden voor de officiële controle op de maximumgehalten aan lood, cadmium, kwik en 3-MCPD in levensmiddelen (PbEG L 77).

B

Aan artikel 2 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 9. Het is verboden te handelen in strijd met artikel 1, eerste lid, artikel 2, derde lid, en artikel 4, tweede en derde lid, van verordening (EG) 466/2001.

C

Aan artikel 18 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Onverminderd het eerste lid wordt de in artikel 2 juncto bijlage II, punten 3.1 tot en met 3.6, van richtlijn 2001/22/EG, beschreven methode, aangewezen als methode van onderzoek die bij uitsluiting beslissend is voor de vaststelling of met betrekking tot de maximumgehalten aan lood, cadmium, kwik en 3-monochloorpropaan-1,2-diol in eet- en drinkwaren al dan niet is voldaan aan bijlage I, deel 3 en deel 4, van verordening (EG) 466/2001.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 5 april 2002.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 28 november 2001

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Uitgegeven de dertiende december 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Inleiding

Op 16 maart 2001 zijn gepubliceerd:

a. verordening (EG) nr. 466/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 8 maart 2001 tot vaststelling van maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen (PbEG L 77), verder te noemen: verordening (EG) 466/2001;

b. richtlijn nr. 2001/22/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 8 maart 2001 tot vaststelling van bemonsteringswijzen en analysemethoden voor de officiële controle op de maximumgehalten aan lood, cadmium, kwik en 3-MCPD in levensmiddelen (PbEG L 77), verder te noemen: richtlijn 2001/22/EG.

Dit besluit stelt in de eerste plaats handelen strafbaar in strijd met verordening (EG) 466/2001.

In de tweede plaats geeft dit besluit uitvoering aan het deel van richtlijn 2001/22/EG dat betrekking heeft op analysemethoden.

Verordeningen (EG) 194/97 en 466/2001

Handelen in strijd met verordening (EG) nr. 194/97 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 31 januari 1997 tot vaststelling van maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen (PbEG L 31), verder te noemen: verordening (EG) 194/97, is verboden op de voet van artikel 2, eerste en tweede lid, van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen (verder te noemen: BBL), juncto artikel 8 van de Warenwetregeling Verontreinigingen in levensmiddelen. Die regeling is gebaseerd op artikel 12, derde lid, en artikel 13, van het BBL.

Bij verordening (EG) 466/2001 wordt verordening (EG) 194/97 echter ingetrokken. In verband daarmee dient voorzien te worden in strafbaarstelling van handelen in strijd met verordening (EG) 466/2001. Aangezien verordening (EG) 466/2001 niet uitsluitend ten hoogste toegelaten verontreinigingen in levensmiddelen vaststelt, maar bijvoorbeeld ook verbiedt bepaalde waren met elkaar te mengen of te gebruiken als ingrediënt in een eet- of drinkwaar, kan die strafbaarstelling, gezien artikel 12, derde lid, en artikel 13, van het BBL, niet meer gerealiseerd worden door wijziging van artikel 8 van de Warenwetregeling Verontreinigingen in levensmiddelen. Om die reden dient handelen in strijd met verordening (EG) 466/2001 verboden te worden in het BBL. Artikel I, onder B, van dit besluit strekt daartoe. Als gevolg hiervan zal de verwijzing in de Warenwetregeling Verontreinigingen in levensmiddelen naar verordening (EG) 194/97 per 5 april 2002 dienen te vervallen.

Voorts stelt verordening (EG) 466/2001, in tegenstelling tot verordening (EG) 194/97, nu ook ten hoogste toegelaten hoeveelheden zware metalen en 3-monochloorpropaan-1,2-diol (verder te noemen: 3-MCPD) in levensmiddelen vast. Ook de bepalingen in de Warenwetregeling Verontreinigingen in levensmiddelen inzake lood, cadmium en kwik dienen om die reden per 5 april 2002 te vervallen.

Tijdig voor 5 april 2002 zullen bovengenoemde noodzakelijke wijzigingen van de Warenwetregeling Verontreinigingen in levensmiddelen worden aangebracht.

Artikel 3, eerste lid, van verordening (EG) 466/2001, bepaalt dat lidstaten van de Europese Unie voorlopig het in het verkeer brengen kunnen toestaan van op hun grondgebied geproduceerde en voor verbruik op hun grondgebied bestemde sla en spinazie waarvan het nitraatgehalte hoger is dan de in bijlage I van de verordening vastgestelde waarden. Voorwaarde hiervoor is dat goede landbouwpraktijken ten uitvoer worden gelegd om geleidelijk een situatie te bereiken waarin de bij verordening (EG) 466/2001 voorgeschreven gehalten worden nageleefd. Die bepaling is een voortzetting van artikel 2, tweede lid, van verordening (EG) 194/97. Voor Nederland blijft het noodzakelijk van deze mogelijkheid gebruik te maken. De desbetreffende bepaling in artikel 8 van de Warenwetregeling Verontreinigingen in levensmiddelen zal derhalve worden gehandhaafd.

Uit dit besluit vloeien geen nieuwe administratieve lasten voor het bedrijfsleven voort. Artikel 4, derde lid, van verordening (EG) 466/2001 bevat weliswaar een voorschrift inzake etikettering, maar die bepaling is inhoudelijk identiek aan artikel 2, vijfde lid, onder b, van verordening (EG) 194/97 die – zoals hierboven uiteengezet – per 5 april 2002 zal vervallen.

Een uitgebreide inhoudelijke toelichting op verordening (EG) 466/2001 is te vinden in de 24 overwegingen van verordening (EG) 466/2001. Voor de goede orde zij hier wel gewezen op artikel 7, tweede alinea, van verordening (EG) 466/2001, waarin is bepaald dat bijlage I, delen 3 (zware metalen) en 4 (3-MCPD), van de verordening niet van toepassing is op producten die vóór 5 april 2002 wettelijk in de Gemeenschap in de handel zijn gebracht.

Richtlijn 2001/22/EG

Richtlijn 2001/22/EG bevat bepalingen inzake bemonsteringswijzen en analysemethoden voor de officiële controle op de maximumgehalten aan lood, cadmium, kwik en 3-MCPD. Warenwettelijke regels voor bemonsteringswijzen zijn opgenomen in de Warenwetregeling Monsterneming, terwijl voorgeschreven methoden van onderzoek in het algemeen onderdeel uitmaken van de desbetreffende algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling. Implementatie van richtlijn 2001/22/EG vindt daarom plaats langs twee wegen: enerzijds door een wijziging van de Warenwetregeling Monsterneming wat betreft de voorgeschreven wijze van bemonsteren en van de bereiding van monsters, anderzijds door een wijziging van artikel 18 van het BBL wat betreft de voorgeschreven analysemethoden. Artikel I, onder C, strekt tot dit laatste.

In onderstaande tabel is aangegeven op welke wijze richtlijn 2001/22/EG met ingang van 5 april 2002 zal zijn uitgevoerd krachtens de Warenwet.

Richtlijn 2001/22/EGNederlandse regelgeving
artikel 1artikel 5g van de Warenwetregeling Monsterneming
artikel 2artikel 5g van de Warenwetregeling Monsterneming artikel 18.4 BBL
artikel 3artikel III van dit besluit
artikel 4geen omzetting vereist
bijlage Iartikel 5g van de Warenwetregeling Monsterneming
bijlage II.1 en II.2artikel 5g van de Warenwetregeling Monsterneming
bijlage II.3.1 t/m II.3.6artikel 18.4 BBL.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers


XNoot
1

Stb. 1992, 678, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 5 juni 2001, Stb. 272.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 8 januari 2002, nr. 5.

Naar boven