Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2001, 598 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2001, 598 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst, mede namens Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 4 juli 2001, kenmerk AV/RV/2001/44102;
Gelet op de artikelen 13 en 14, tweede lid, van de Wet op de medische keuringen;
De Raad van State gehoord (advies van 26 juli 2001, nr. W12.01.0307/IV);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst uitgebracht mede namens Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 14 november 2001, Directie Arbeidsverhoudingen, nr. AV/RV/2001/44102;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder:
a. wet: de Wet op de medische keuringen;
b. klacht: een uiting van onvrede door de keurling, de keurend arts of de keuringvrager over de toepassing van de wet en de daarop berustende bepalingen;
c. klager: degene die de klacht indient;
d. verweerder: degene tegen wie de klacht is gericht;
e. commissie: de commissie, bedoeld in artikel 3, en
f. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Dit besluit is van toepassing op een keuring als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, onder 1° en 2°, van de wet.
1. Er is een commissie klachtenbehandeling aanstellingskeuringen.
2. De commissie bestaat uit drie onafhankelijke leden, waaronder de voorzitter.
1. Onze Minister benoemt de leden van de commissie.
2. Onze Minister benoemt voor ieder lid een plaatsvervangend lid.
3. De benoeming van de leden en de plaatsvervangende leden geschiedt voor een periode van maximaal drie jaren. De leden en plaatsvervangend leden zijn eenmaal herbenoembaar.
4. De commissie stelt een rooster van aftreden van haar leden en plaatsvervangende leden op.
5. In de vacature van een lid of plaatsvervangend lid wordt zo spoedig mogelijk voorzien.
6. Hij die optreedt ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij komt had moeten aftreden.
1. De commissie heeft tot taak:
a. het behandelen van en het geven van een oordeel over klachten;
b. het desgevraagd informeren van belangstellenden over de mogelijkheid tot indiening van een klacht;
c. het uitbrengen van een jaarlijks verslag van haar werkzaamheden.
2. Het verslag bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt in ieder geval gezonden aan Onze Minister en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
1. De commissie heeft ter uitvoering van haar taak de volgende bevoegdheden:
a. het inwinnen van informatie en het raadplegen en inzien van stukken, voor zover dit voor de vervulling van haar taak, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder a, redelijkerwijs nodig is;
b. het uitnodigen en horen van personen die direct bij de ingediende klacht zijn betrokken en getuigen;
c. het inschakelen van deskundigen.
2. Degene bij wie op grond van het eerste lid, onderdeel a, informatie wordt ingewonnen of aan wie om raadpleging en inzage van stukken wordt gevraagd, is verplicht, behoudens verschoning wegens ambts- of beroepsgeheim, de gevraagde informatie of gelegenheid tot raadpleging en inzage te verschaffen.
3. De commissie kan aan Onze Minister aanbevelingen doen inzake mogelijkheden voor bewaking en bevordering van de kwaliteit van de keuring op grond van signalen, ontvangen uit door haar behandelde klachten en overige door haar verkregen informatie.
De commissie stelt een regeling van werkzaamheden op, waarin in ieder geval wordt geregeld:
a. het aantal malen dat de commissie vergadert en de tussenpozen tussen de vergaderingen;
b. de wijze waarop de agenda voor de vergaderingen wordt opgesteld en de wijze waarop ontvangen klachten ter kennis van de leden worden gebracht;
c. de werkwijze in geval van twijfel over de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van een lid ter zake van een te behandelen klacht, en
d. de wijze van verslaglegging van de behandeling van een klacht.
De leden, plaatsvervangende leden en de medewerkers van de commissie hebben een geheimhoudingsplicht van hetgeen hen uit hoofde van hun functie dan wel betrokkenheid bij de behandeling van klachten bekend is geworden.
1. Een klacht kan worden ingediend tot uiterlijk zes maanden nadat de gedraging of het feit waartegen de klacht zich richt heeft plaatsgevonden.
2. Een klacht wordt schriftelijk ingediend, is voldoende omschreven en gedagtekend alsmede voorzien van naam, adres en handtekening van de klager en zo mogelijk van naam en adres van de verweerder.
3. De indiener van de klacht kan zich bij de indiening van de klacht door een derde laten bijstaan of vertegenwoordigen.
4. De commissie bevestigt binnen een week de ontvangst van de klacht schriftelijk onder vermelding van de wijze waarop en de termijn waarbinnen de klacht zal worden behandeld.
Indien klager hetzij voorafgaand aan de indiening van een klacht bij de commissie, hetzij tijdens een bij de commissie lopende procedure, elders een procedure is gestart over het onderwerp van de klacht, dan informeert hij de commissie hierover. De commissie beoordeelt in hoeverre dit gevolgen moet hebben voor de verdere behandeling van een bij haar aanhangige klacht.
1. Alvorens een klacht in behandeling te nemen, gaat de commissie in overleg met de klager na in hoeverre er mogelijkheden zijn voor een behandeling van de klacht door de verweerder. Indien dit tot de reële mogelijkheden behoort geeft de commissie de klager in overweging hiervan gebruik te maken. Mocht de klager hiertoe besluiten dan neemt de commissie de klacht niet in behandeling.
2. Indien een klacht door de commissie in behandeling wordt genomen en die klacht naar het oordeel van de commissie onvoldoende informatie bevat, stelt zij de klager in de gelegenheid aanvullende informatie te verstrekken, binnen een door de commissie te bepalen termijn.
De commissie doet binnen een week na de ontvangst van de klacht dan wel, bij toepassing van artikel 11, binnen een week na ontvangst van de aanvullende informatie, mededeling van de inhoud van de klacht aan de verweerder, met het verzoek daarop binnen twee weken schriftelijk te reageren. De commissie kan zo nodig deze laatste termijn verlengen.
1. De klager en de verweerder kunnen zich bij de behandeling van de klacht door een derde laten bijstaan of vertegenwoordigen.
2. De klager en de verweerder kunnen de commissie verzoeken andere personen die direct bij de ingediende klacht zijn betrokken, getuigen en deskundigen te horen. Als de klager of de verweerder van deze bevoegdheid gebruik wenst te maken, dient hij ten minste twee weken voor de zitting de namen van de getuigen en deskundigen aan de commissie op te geven. De commissie beslist binnen een week op het verzoek daartoe en informeert de wederpartij terzake.
1. De klager, de verweerder en eventuele andere betrokkenen, getuigen en deskundigen worden in een besloten zitting in de gelegenheid gesteld hun visie tijdens een mondelinge behandeling aan de commissie duidelijk te maken. Op verzoek van de klager of de verweerder kan de commissie beslissen tot het horen in gescheiden besloten zittingen.
2. Het eerste lid, eerste volzin, is niet van toepassing in gevallen waarin de klacht naar de mening van de voorzitter kennelijk niet-ontvankelijk dan wel kennelijk ongegrond is. Deze beslissing van de voorzitter wordt met redenen omkleed ter kennis gebracht van de klager en de verweerder.
1. Binnen zes weken na de mondelinge behandeling van de klacht geeft de commissie een schriftelijk en met redenen omkleed oordeel over de gegrondheid van de klacht. Bij afwijking van deze termijn doet de commissie met redenen omkleed mededeling aan de klager en de verweerder, onder vermelding van een andere, redelijke termijn waarbinnen de commissie haar oordeel uit zal brengen.
2. De commissie kan haar oordeel vergezeld doen gaan van een aanbeveling.
3. Het oordeel van de commissie wordt gezonden aan de klager en aan de verweerder.
4. De commissie kan het oordeel in geanonimiseerde vorm ter publicatie aanbieden aan daarvoor in aanmerking komende tijdschriften.
1. De kosten voor het raadplegen van deskundigen als bedoeld in de artikelen 6, eerste lid onder c, en 13, tweede lid, komen voor rekening van de commissie. De commissie stelt terzake een nadere regeling op.
2. Getuigen en andere betrokkenen, als bedoeld in de artikelen 6, eerste lid, onderdeel b, en 13, tweede lid, ontvangen een reiskostenvergoeding van de commissie.
3. De commissie stelt jaarlijks een begroting op en legt deze ter goedkeuring voor aan Onze Minister.
Het beheer van de bescheiden betreffende werkzaamheden van de commissie geschiedt met inachtneming van de Archiefwet 1995.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van de toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. F. Hoogervorst
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers
Uitgegeven de dertiende december 2001
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
De Wet op de medische keuringen bepaalt in artikel 13 dat representatieve organisaties van werkgevers en van werknemers, respectievelijk van consumenten en patiënten en van artsen een onafhankelijke klachtencommissie kunnen instellen. Deze commissie neemt klachten met betrekking tot het in of op grond van deze wet geregelde in behandeling en doet aan de klager en degeen over wie geklaagd is haar oordeel over de klacht toekomen. De bedoelde organisaties stellen een reglement vast van de klachtencommissie.
2. Protocol klachtenregeling aanstellingskeuringen
In 1993 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) gevraagd of deze bereid zou zijn een bijdrage te leveren in het, in samenwerking met partijen, realiseren van het tot stand brengen van een protocol voor aanstellingskeuringen. De KNMG heeft positief op dit verzoek gereageerd. De KNMG heeft daartoe een «Project aanstellingskeuringen» opgezet, met als doel om vanuit artsenorganisaties onder opdrachtgevers en artsen te bevorderen, dat aanstellingskeuringen toegepast worden overeenkomstig gezamenlijk overeengekomen uitgangspunten omtrent doel en vormgeving van de keuring. Er is een Begeleidingscommissie Protocol Aanstellingskeuringen (BC PAK) ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van de bij het onderwerp betrokken maatschappelijke organisaties: artsenorganisaties, bedrijfsgezondheidsdiensten, patiëntenorganisaties, organisaties van werkgevers en van werknemers. Dit project heeft uiteindelijk geleid tot het Protocol Aanstellingskeuringen, dat door betrokken partijen is ondertekend. Het protocol geldt sinds 1 januari 1996.
3. De Wet op de medische keuringen
Op 1 januari 1998 is de Wet op de medische keuringen in werking getreden. Deze wet gaat in beginsel uit van een nadere invulling door middel van zelfregulering. In artikel 9 van de wet is voor de aanstellingskeuringen bepaald dat representatieve organisaties van de werkgevers, representatieve organisaties van werknemers, respectievelijk de consumenten en patiënten en de representatieve organisatie van de artsen afspraken kunnen maken over de omschrijving van het doel van de keuring, als bedoeld in het eerste lid van artikel 2, het verrichten van keuringen als bedoeld in het eerste lid van artikel 4, en over de vragen en medische onderzoeken, als bedoeld in onder meer de artikelen 3 en 8. Zoals in de inleidende paragraaf al is aangegeven, is in artikel 13 van de wet bepaald dat de betrokken representatieve organisaties een onafhankelijke klachtencommissie kunnen instellen.
Ondanks deze voorkeur voor zelfregulering sloot de wetgever niet uit dat de betrokkenen binnen een periode van drie jaar niet tot overeenstemming zouden komen. Voor die situatie is in het tweede lid van artikel 14 van de wet een voorziening getroffen. Indien en voorzover er binnen 3 jaren na inwerkingtreding van de wet geen (aan de eisen van de wet beantwoordende) afspraken zijn gemaakt die aan de wettelijke voorschriften voldoen, worden er bij algemene maatregel van bestuur (amvb) nadere regels gesteld. De voorliggende amvb betreft nadere regels over de klachtencommissie zelf.
Deze algemene maatregelen van bestuur dienen op grond van artikel 14, derde lid, Wet op de medische keuringen na vaststelling te worden overgelegd aan beide kamers der Staten-Generaal. De vastgestelde amvb's treden in werking op een tijdstip dat, nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken, bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen de termijn van 4 weken door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de amvb bij wet zal worden geregeld. Dan zal een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk worden ingediend. Indien het wetsvoorstel wordt ingetrokken of indien een van de beide kamers van de Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, zullen de amvb's worden ingetrokken.
4. Geen zelfregulering voor de klachtenregeling
In de jaren 1995 en 1996 is door de BC PAK gewerkt aan een klachtenregeling. Bij schrijven van 9 mei 1996 heeft de BC PAK de toenmalige Staatssecretaris van SZW bericht dat de bij het Protocol Aanstellingskeuringen betrokken partijen overeenstemming hadden bereikt over een klachtenregeling die behoort bij het op 1 januari 1996 van kracht geworden Protocol Aanstellingskeuringen. Het ging om een landelijke klachtencommissie, die zou bestaan uit een aantal deskundigen en enkele onafhankelijke leden. Hoewel het protocol algemeen is geaccepteerd, hebben de betrokken partijen over de klachtenregeling geen overeenstemming weten te bereiken omdat de werkgeversorganisaties vertegenwoordigd in de Raad van de Centrale Ondernemingsorganisaties (RCO) hebben laten weten geen deel te nemen aan (vervolg-)activiteiten in het kader van de Protocol Aanstellingskeuringen, waaronder het tot stand brengen van een klachtenregeling.
Bij brief van 11 juni 1999 heeft de Stichting van de Arbeid de regering laten weten dat voor de aanstellingskeuringen geen overeenstemming kon worden bereikt over de wenselijkheid om binnen het kader van de wet tot zelfregulering te komen en heeft de regering verzocht haar verantwoordelijkheid ter zake te nemen.
Op 15 juni 1999 heeft de Staatssecretaris van SZW tijdens het vragenuurtje de Tweede Kamer toegezegd ter zake zijn verantwoordelijkheid te nemen en algemene maatregelen van bestuur tot stand te brengen die voorzien in de instelling van een klachtencommissie (Hand II 1998/99, blz. 5098).
5. Advies BC PAK en keuze van het kabinet
Op 13 april 2000 is door de Staatssecretaris van SZW, mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) advies over de klachtenregeling in het kader van de Wet op de medische keuringen gevraagd aan de Begeleidingscommissie Protocol Aanstellingskeuringen (BC PAK). In deze adviesaanvraag werd de BC PAK gevraagd haar visie te geven over de in te stellen klachtencommissie. Hierbij is ook gevraagd of de ontwerpklachtenregeling bij het Protocol Aanstellingskeuringen nog steeds hanteerbaar is voor de nu in te stellen klachtencommissie. Ook is gevraagd na te gaan of al bestaande commissies, in het bijzonder de Commissie gelijke behandeling tot voorbeeld kunnen strekken. Het advies is op 12 oktober 2000 uitgebracht.
In de BC PAK zijn de maatschappelijke groeperingen: artsenorganisaties, bedrijfsgezondheidsdiensten, patiëntenorganisaties, organisaties van werknemers en van overheidswerkgevers vertegenwoordigd. Zoals hiervoor al is aangegeven, nemen de werkgeversorganisaties vertegenwoordigd in de RCO geen deel aan deze begeleidingscommissie. Aan deze werkgeversorganisaties (VNO/NCW en MKB Nederland) is door de Staatssecretaris eveneens op 13 april 2000 gevraagd hun opvatting weer te geven over het voornemen van de regering om een klachtencommissie op grond van de Wet op de medische keuringen in te stellen. Ook verzocht de Staatssecretaris aan deze twee werkgeversorganisaties deelname aan de BC PAK te heroverwegen. De twee werkgeversorganisaties vertegenwoordigd in de RCO gaven ieder in een afzonderlijke brief aan (VNO/NCW d.d. 18 mei, MKB-Nederland d.d. 31 mei 2000) dat zij geen medewerking zouden verlenen aan de nadere invulling van de artikelen 9 en 13 van de Wet op de medische keuringen. Zij gaven aan van mening te zijn dat de bepalingen in de Wet op de medische keuringen en de bepalingen in het ook door de RCO ondertekende Protocol Aanstellingskeuringen toereikend zijn als toetsingskader voor een klachtencommissie.
5.2. Instelling commissie klachtenbehandeling aanstellingskeuringen
Voor wat betreft de inhoud van de klachtenregeling beveelt de BC PAK aan de eerder door die commissie opgestelde klachtenregeling als onderdeel van het Protocol Aanstellingskeuringen zoveel mogelijk aan te houden. De BC PAK doet daarbij enige voorstellen om te komen tot een vertaalslag naar een op de Wet op de medische keuringen gebaseerde amvb.
Het kabinet heeft in het Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen het advies van de BC PAK in grote lijnen overgenomen, waarbij het gekozen heeft voor een opzet waarbij een aantal zaken ter regeling aan de commissie worden overgelaten.
De commissie klachtenbehandeling aanstellingskeuringen bestaat uit drie onafhankelijke leden, waaronder de voorzitter. De minister van SZW benoemt deze leden en benoemt voor ieder lid een plaatsvervangend lid. De benoeming van de leden en de plaatsvervangende leden geschiedt voor een periode van maximaal drie jaren. De leden en plaatsvervangend leden zijn eenmaal hernoembaar. De commissie stelt een rooster van aftreden van de leden en de plaatsvervangende leden op. In de vacature van een lid of plaatsvervangend lid wordt zo spoedig mogelijk voorzien.
Aan de commissie wordt door de minister van SZW jaarlijks een budget toegekend. Uit het budget dat de commissie ten dienste staat worden alle kosten bestreden, waaronder het toegekende vacatiegeld aan de commissieleden. In het Vacatiegeldenbesluit 1988 is in artikel 1 bepaald dat aan de leden van een bij of krachtens wet bij koninklijk besluit of bij ministerieel besluit ingestelde commissie voor het bijwonen van een vergadering een vacatiegeld kan worden toegekend. Ook eventuele kosten verbonden aan het inwinnen van de benodigde inlichtingen worden bestreden uit het budget dat de commissie ten dienste staat.
Er zal sprake zijn van voorfinanciering met een nacalculatie na afloop van de budgetperiode op basis van de uitgevoerde prestaties of dienstverlening bij de ondersteuning of facilitering van de commissie klachtenbehandeling aanstellingskeuringen.
In dit artikel is een aantal omschrijvingen opgenomen van begrippen die in dit besluit worden gebruikt. In onderdeel b van dit artikel wordt omschreven wat een klacht is, namelijk een uiting van onvrede door de keurling, de keurend arts of de keuringsvrager over de toepassing van de wet en de daarop berustende bepalingen. Bij de beoordeling van de klacht wordt dan ook getoetst aan de Wet op de medische keuringen en het Besluit aanstellingskeuringen. Het Protocol aanstellingskeuringen kan daarbij door de commissie worden beschouwd als een nadere invulling van de Wet op de medische keuringen en het Besluit aanstellingskeuringen. Op het toetsingskader van de commissie wordt nader ingegaan in paragraaf 6 van de Nota van Toelichting bij het Besluit aanstellingskeuringen.
De begrippen keurling, keurend arts en keuringvrager zijn in dit besluit niet nader omschreven omdat de omschrijvingen daarvan in de wet zelf zijn gegeven (zie artikel 1, onderdelen a t/m d, Wet op de medische keuringen) en die omschrijvingen ook van toepassing zijn op de op die wet berustende bepalingen. De overige omschrijvingen spreken voor zich.
De toepasselijkheid van dit besluit strekt zich op grond van artikel 2 uit over de keuring als bedoeld in onderdeel a, onder 1° en 2°, van de wet. Bij een keuring gaat het dan om vragen over de gezondheidstoestand van de keurling en het verrichten van medisch onderzoek in verband met het aangaan of wijzigen van een burgerrechtelijke arbeidsverhouding die bij of krachtens de Ziektewet of de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering als dienstbetrekking wordt aangemerkt en een aanstelling in openbare dienst. Anders gezegd: dit besluit is van toepassing op een aanstellingskeuring.
De commissie bestaat uit drie onafhankelijke leden, waaronder de voorzitter. De minister van SZW benoemt deze leden en benoemt voor ieder lid een plaatsvervangend lid. De benoeming van de leden en de plaatsvervangende leden geschiedt voor een periode van maximaal drie jaren. De leden en plaatsvervangend leden zijn eenmaal herbenoembaar. De commissie stelt een rooster van aftreden van de leden en de plaatsvervangende leden op. In de vacature van een lid of plaatsvervangend lid wordt zo spoedig mogelijk voorzien.
De commissie zal over de benodigde deskundigheid moeten beschikken. Daarbij kan gedacht worden aan medische deskundigheid, deskundigheid op het terrein van het gezondheidsrecht, de arbeidsomstandigheden en de bescherming van persoonsgegevens.
In onderdeel a van het eerste lid van artikel 5 is de primaire taak van de commissie geregeld, namelijk het in behandeling nemen van en een oordeel geven over klachten over aanstellingskeuringen. De instelling van de commissie biedt een extra mogelijkheid om de naleving van de Wet op de medische keuringen te bevorderen. Het oordeel van de commissie is niet bindend. Het oordeel heeft geen rechtsgevolgen. De klager zal zich tot de rechter moeten wenden voor een bindende uitspraak. Maar het oordeel van de commissie kan wel leiden tot een vergroting van de kans op succes voor de klager in een rechtsgeding. De commissie kan functioneren als een laagdrempelig alternatief voor een rechterlijk oordeel. Er zijn geen kosten aan de klachtprocedure verbonden, er is geen verplichte procesvertegenwoordiging, er hoeft geen griffierecht te worden betaald.
In onderdeel b van het eerste lid van artikel 5 wordt bepaald dat de commissie tot taak heeft belangstellenden desgevraagd te informeren over de mogelijkheid tot indiening van een klacht. Hieronder wordt ook begrepen het desgevraagd informatie verschaffen over de in de Wet op demedische keuringen en het Besluit aanstellingskeuringen neergelegde eisen die aan de mogelijkheid van het verrichten van een aanstellingskeuring worden gesteld.
In artikel 5, eerste lid, onderdeel c, is aangegeven dat de commissie tot taak heeft om jaarlijks een openbaar verslag van haar werkzaamheden op te stellen. Het gaat dan om een rapportage over het aantal en de aard van de behandelde klachten en over de aan de commissie voorgelegde zaken die niet verder niet in behandeling zijn genomen. Het jaarverslag moet de commissie op grond van het tweede lid van dit artikel in ieder geval sturen aan de beide betrokken ministers. Dat laat onverlet dat de commissie haar jaarverslag ook kan toesturen aan andere instanties, zoals advies- en overlegorganen. Daarbij kan gedacht worden aan de Stichting van de Arbeid, de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid en de Sociaal-Economische Raad.
In dit artikel wordt de commissie een aantal bevoegdheden gegeven, die nodig zijn om de klacht te onderzoeken, zoals het inwinnen van inlichtingen, het raadplegen en inzien van stukken, het uitnodigen en horen van personen die direct bij de ingediende klacht zijn betrokken en getuigen, alsmede het inschakelen van deskundigen.
Op grond van het tweede lid is degene aan wie informatie wordt gevraagd of een verzoek om raadpleging en inzage van stukken wordt gedaan verplicht behoudens verschoning wegens ambts- of beroepsgeheim de gevraagde informatie te verschaffen en gelegenheid tot raadpleging en inzage te geven. Het ligt in de rede dat degene die weigerachtig is om deze verplichting na te komen het risico loopt dat het oordeel van de commissie in zijn nadeel zal uitvallen.
Doel van het besluit is essentiële zaken voor de behandeling van klachten te regelen. De regeling van de vergaderfrequentie, het opstellen van de agenda en de wijze van verslaglegging van de behandeling van een klacht wordt op grond van artikel 7 aan de commissie zelf overgelaten. Ook moet de regeling die de commissie moet opstellen op grond van onderdeel c van artikel 7 aangeven hoe er zal worden gehandeld in geval van twijfel over de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van een lid ter zake van een te behandelen klacht. Een en ander brengt met zich dat zowel de klager als de verweerder de mogelijkheid hebben om een lid van de commissie te wraken op grond van feiten of omstandigheden die het vormen van een onpartijdig oordeel kunnen belemmeren. Ook moet worden geregeld dat een commissielid zich moet kunnen verschonen om dezelfde reden. De opsomming in dit artikel is overigens een minimumnormering. De commissie kan in de bedoelde regeling ook nog andere zaken regelen. Denk daarbij aan de wijze van bekendmaken van de plaats, datum en uur van de zitting van de mondeling behandeling van de klacht.
Bij de Wet op de medische keuringen en dit daarop gebaseerde besluit spelen de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de lichamelijke integriteit een belangrijke rol. Om die reden moeten de geheimhoudingsplicht van de commissieleden en de secretariële ondersteuning verzekerd zijn. Artikel 8 legt hen om die reden een geheimhoudingsplicht op van hetgeen uit hoofde van hun functie of betrokkenheid bij de behandeling van klachten bekend is geworden.
Een klachtenbehandeling door de commissie kan alleen plaatsvinden wanneer een klacht is ingediend. Als termijn waarbinnen dit kan gebeuren geeft het eerste lid van dit artikel zes maanden nadat de gedraging of het feit waartegen de klacht zich richt heeft voorgedaan.
Het tweede lid geeft de bestanddelen aan die een klacht moet bevatten.
Het derde en vierde lid van dit artikel regelen respectievelijk dat de klager zich kan laten bijstaan of vertegenwoordigen bij de indiening van een klacht en dat de commissie de ontvangst van de klacht schriftelijk moet bevestigen. Bij die bevestiging geeft de commissie ook aan de manier waarop de klacht behandeld wordt en binnen welke termijn. Dit laatste heeft vooral betrekking op de mondelinge behandeling van de zaak.
In dit artikel is aangegeven dat de klager de commissie moet informeren over het elders starten of gestart hebben van een procedure met hetzelfde onderwerp als waar zijn klacht bij de commissie betrekking op heeft. Het gaat dan om bijvoorbeeld het Regionaal Tuchtcollege of Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, de Inspectie voor de Gezondheidszorg, maar ook om de burgerlijke rechter of administratieve rechter.
In het eerste lid van artikel 11 is aangegeven dat de commissie, alvorens de klacht in behandeling te nemen, onderzoekt of er mogelijkheden zijn dat de verweerder de klacht behandelt. Dit moet dan wel in overleg met de klager gaan. Als die mogelijkheden er zijn en de klager daar gebruik van maakt, dan wordt de bij de commissie ingediende klacht niet in behandeling genomen. Met deze optie wordt nog eens uitdrukkelijk aangegeven dat de functie van de commissie is om een extra mogelijkheid te bieden om de naleving van de Wet op de medische keuringen daar waar het gaat om aanstellingskeuringen te bevorderen.
Artikel 9 geeft aan dat de klager zijn klacht voldoende moet omschrijven. Desalniettemin kan het gebeuren dat de klager niet voldoende informatie heeft overgelegd. Artikel 11, tweede lid, geeft de commissie de mogelijkheid de klager in de gelegenheid te stellen aanvullende informatie te verstrekken. Daarbij moet de commissie aangeven binnen welke termijn zij die informatie verwacht te krijgen.
In deze beide artikelen worden termijnen genoemd, namelijk de termijn waarbinnen de verweerder kan reageren op de klacht en de termijn waarbinnen de commissie een oordeel moet geven over een klacht na de mondelinge behandeling. Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarbij het gewenst is om van deze termijnen af te wijken. Dat hoeft in het kader van de in besluit geregelde klachtenbehandeling niet bezwaarlijk te zijn. Vandaar dat beide artikelen voorzien in een afwijkingsmogelijkheid van de bedoelde termijnen.
In artikel 15, eerste lid, kan de termijn van zes weken waarbinnen de commissie na de mondelinge behandeling een oordeel geeft over de gegrondheid van de klacht verlengd worden, zij het dat vermeld moet worden binnen welke andere redelijke termijn een oordeel zal worden uitgebracht. In dat kader wordt verlenging van de periode met vier weken doorgaans redelijk geacht.
De voorzitter kan een klacht kennelijk niet-ontvankelijk dan wel kennelijk ongegrond verklaren. Een klacht is bijvoorbeeld kennelijk ongegrond wanneer de klager ondanks het verzoek daartoe van de commissie nalaat de door haar gevraagde aanvullende informatie te leveren. Als bij de commissie wordt geklaagd over toepassing van de wet in het kader van een keuring waarop dit besluit niet van toepassing is, is de klacht niet-ontvankelijk.
De kosten die samenhangen met het raadplegen van deskundigen worden bestreden uit het budget dat de commissie ten dienste staat. Op grond van het eerste lid stelt de commissie terzake een nadere regeling op.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. F. Hoogervorst
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2001-598.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.