Besluit van 4 december 2001 tot aanpassing van lagere regelgeving aan de herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken, in het bijzonder de wijze van procederen in eerste aanleg (Aanpassingsbesluit herziening burgerlijk procesrecht)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van Onze Minister van Justitie van 24 oktober 2001, Directie Wetgeving, no. 5128 207/01/6;

Gelet op de artikelen 28, vijfde lid, 243, tweede lid, 433 en 597, eerste lid, en 838 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de artikelen 13, derde lid, en 57 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken, de artikelen 37, 39 en 41 van de Wet op de rechtsbijstand, artikel 52, tweede lid, van de Visserijwet 1963, artikel 19 van de Wet op de rechterlijke organisatie en artikel 1678 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek;

De Raad van State gehoord (advies van 8 november 2001, no. W03.01.0553/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 28 november 2001, no. 5133984/01/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit tarieven in burgerlijke zaken1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2a

  • 1. Het tarief voor het onderhoud van de schuldenaar als bedoeld in artikel 597, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedraagt € 11,30 per dag of gedeelte daarvan. Indien het inkomen of vermogen van de schuldeiser niet meer bedraagt dan bedoeld in artikel 34 van de Wet op de rechtsbijstand stelt de directeur van het huis van bewaring dit tarief vast overeenkomstig het tweede lid.

  • 2. De schuldeiser wiens inkomen blijkens een door deze over te leggen verklaring of de bescheiden als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand niet meer bedraagt dan is bepaald in artikel 35, derde lid, van die wet onder:

    – a tot en met c, is vrijgesteld van betaling;

    – d tot en met h, is gehouden tot betaling van een vierde gedeelte;

    – i tot en met k, is gehouden tot betaling van de helft;

    – l is gehouden tot betaling van drie vierde gedeelte.

  • 3. Het tweede lid, laat onverlet de bevoegdheid van Onze Minister van Justitie om in bijzondere gevallen gehele of gedeeltelijke vrijstelling te verlenen van de vergoeding van de kosten van onderhoud van de schuldenaar door de schuldeiser.

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «2.» geplaatst.

2. Voor het aldus genummerde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 1. Dit besluit berust op de artikelen 13, derde lid, en 57 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken en de artikelen 28, vijfde lid, 597, eerste lid, en 838 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

ARTIKEL II

In artikel 32, derde lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 20002 wordt «artikel 57b, tweede lid» vervangen door: artikel 243, tweede lid.

ARTIKEL III

In artikel 1 van de Regeling aantekening rechtsmiddelen wordt «de artikelen 85 en 433» telkens vervangen door: artikel 433.

ARTIKEL IV

In artikel 23, eerste lid, van het Reglement voor de Kamer voor de Binnenvisserij 19643 wordt «de Derde Afdeling» vervangen door: de Vierde Afdeling.

ARTIKEL V

De artikelen 35a, tweede en derde lid, alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid, 36, vierde tot en met zesde lid, 36a, tweede lid, alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid, 42, 44, 45 en 47 van het Reglement I4 vervallen.

ARTIKEL VI

In artikel 8 van het Uitvoeringsbesluit aansprakelijkheid gevaarlijke stoffen en milieuverontreiniging5 wordt «artikel 320c» vervangen door: artikel 642c.

ARTIKEL VII

Dit besluit wordt aangehaald als: Aanpassingsbesluit herziening burgerlijk procesrecht.

ARTIKEL VIII

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 4 december 2001

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de achttiende december 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Het burgerlijk procesrecht is ingrijpend herzien bij de wet tot herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken, in het bijzonder de wijze van procederen in eerste aanleg (26 855). In de aanpassing van de overige wetgeving is voorzien door de wet tot aanpassing van de wetgeving aan het procesrecht voor burgerlijke zaken, in het bijzonder de wijze van procederen in eerste aanleg (27 824). Voorts dient een beperkt aantal wijzigingen te worden aangebracht in de lagere regelgeving. Daartoe strekt deze algemene maatregel van bestuur. Tevens wordt daarmee uitvoering gegeven aan de opdracht tot vaststelling van tarieven voor het onderhoud van in gijzeling gestelde schuldenaren (artikel 597 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

In verband met de totstandkoming en invoering per 1 oktober 2000 van het zogenoemde Landelijk reglement voor de civiele rol bij de rechtbanken bestaat thans geen aanleiding om op de voet van artikel 35 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) nadere regels te stellen met betrekking tot door de rechter te stellen termijnen voor het verrichten van proceshandelingen en de mogelijkheid om daarvoor uitstel te krijgen, of nadere regels betreffende het verloop van de procedure of ter bevordering van de eenheid van de wijze van rechtspleging bij de verschillende gerechten.

De nieuwe wettelijke grondslag (artikel 240 Rv) voor vaststelling van tarieven voor de in een proceskostenveroordeling te begrijpen kosten terzake van ambtshandelingen, verricht door gerechtsdeurwaarders, wordt bij afzonderlijke algemene maatregel van bestuur verwerkt in het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders.

Als gevolg van de inwerkingtreding van het herziene procesrecht zijn de volgende regelingen door het ontbreken van wettelijke grondslag van rechtswege komen te vervallen:

1. het koninklijk besluit van 3 november 1934 tot vaststelling van den algemeenen maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid van artikel 10 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Stb. 566);

2. het Besluit oproepingen, mededelingen en zendingen verzoekschriftprocedure;

3. de beschikking van de Minister van Justitie van 15 oktober 1991 tot vaststelling van het model van een formulier als bedoeld in artikel 104, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, en van de aanwijzingen bedoeld in artikel 91, tweede lid, van dat Wetboek, zoals deze leden komen te luiden ingevolge de Wet van 31 januari 1991, Stb. 50 (Stcrt. 208).

Artikelen

Artikel I

A

De regeling voor het tarief voor het onderhoud van in gijzeling gestelde schuldenaren is het, naar beneden afgeronde, equivalent in euro's van het tarief van vijfentwintig gulden op grond van artikel 131, derde tot en met vijfde lid, van de per 1 januari 1999 (overigens zonder nadere regeling op dit punt) ingetrokken Gevangenismaatregel.

B

Het nieuwe artikel 3, eerste lid, van het Besluit tarieven in burgerlijke zaken stelt buiten twijfel dat de in artikel 1 van dat besluit bedoelde tarieven mede gelden voor de verstrekking van afschriften van vonnissen, arresten en beschikkingen op de voet van artikel 28 Rv. Tevens wordt rekening gehouden met het nieuwe artikel 2a.

Artikel II

Nu de materie van artikel 57b, tweede lid, Rv in het nieuwe procesrecht geregeld is in artikel 243, tweede lid, Rv, is de verwijzing in artikel 32, derde lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 aangepast.

Artikel III

Hetgeen voorheen geregeld was in artikel 85 Rv, is in het nieuwe procesrecht begrepen in artikel 433 Rv. De verwijzing in artikel 1 Regeling aantekening rechtsmiddelen is daarmee in overeenstemming gebracht.

Artikel IV

De regeling van wraking vindt in het nieuwe procesrecht haar plaats in de vierde afdeling van de eerste titel van het eerste boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De verwijzing in artikel 23, eerste lid, van het Reglement voor de Kamer voor de Binnenvisserij 1964 is daarmee in overeenstemming gebracht.

Artikel V

Reglement I bevat een aantal voorschriften van processuele aard, welke in het kader van het herziene procesrecht kunnen vervallen. De interne verwijzing van zaken, zoals geregeld in de artikelen 35a, tweede en derde lid, 36, vierde tot en met zesde lid, en 36a, tweede lid, Reglement I is geregeld in artikel 18, eerste lid, Rv. De regeling van artikel 42 Reglement I (doorhaling op de rol) is opgegaan in de artikelen 246 tot en met 248 Rv. De in artikel 44 Reglement I geregelde overhandiging van conclusies aan de griffier is geregeld in artikel 84, eerste lid, Rv. De voorlezing der conclusies voorafgaande aan de pleidooien (artikel 45 Reglement I) is volledig in onbruik geraakt. Artikel 47 Reglement I, dat de mogelijkheid biedt pleidooien te beëindigen wanneer de zaak «tot genoegzame klaarheid» is gebracht, is overbodig in het licht van de algemene bepaling van hoor en wederhoor (artikel 19 Rv), ingevolge welke het de rechter is die bepaalt in hoeverre partijen aan het woord worden gelaten.

Artikel VI

De materie van artikel 320c Rv is per 1 januari 1997 overgebracht naar artikel 642c Rv (Wet van 31 oktober 1996, Stb. 1996, 548). De verwijzing in artikel 8 van het Uitvoeringsbesluit aansprakelijkheid gevaarlijke stoffen en milieuverontreiniging is daarmee in overeenstemming gebracht.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1963, 470, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 30 november 1970, Stb. 550.

XNoot
2

Stb. 1999, 580, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 4 juli 2001, Stb. 322.

XNoot
3

Stb. 1964, 170, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 28 december 1994, Stb. 1995, 25.

XNoot
4

Stb. 1911, 147, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 11 mei 1999, Stb. 197.

XNoot
5

Stb. 1994, 888.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven