Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatsblad 2001, 581 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatsblad 2001, 581 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is de wetgeving aan te passen aan de herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken, in het bijzonder de wijze van procederen in eerste aanleg, alsmede enige voorzieningen te treffen die zowel samenhangen met de herziening van het procesrecht als met wetsvoorstel 27 181, houdende de Wet organisatie en bestuur gerechten;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Gemeentewet1 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 94, eerste lid, wordt «artikel 191, eerste lid» vervangen door: artikel 165, eerste lid.
De Provinciewet2 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 92, eerste lid, wordt «artikel 191, eerste lid» vervangen door: artikel 165, eerste lid.
In artikel 44, derde lid, tweede volzin, van de Wet algemene regels herindeling3 wordt «is het bepaalde in de artikelen 254–262» vervangen door: de elfde afdeling van de tweede titel van het eerste boek.
De wet van 12 juni 1909 tot uitvoering van het op 17 juli 1905 te 's-Gravenhage gesloten verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering (Stb. 141)4 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 23, tweede lid, van de Handelsregisterwet 19965 vervalt.
In artikel 43, vijfde lid, eerste volzin, van de Wet op de Registeraccountants6 wordt «artikel 203» vervangen door: artikel 177.
De Invorderingswet 19907 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de betekening van dagvaardingen» vervangen door: de betekening van exploten.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Indien de betekening geschiedt overeenkomstig artikel 47 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, vermeldt de envelop, in afwijking van de tweede volzin van het tweede lid van dat artikel, in plaats van de naam, de hoedanigheid, het kantooradres en telefoonnummer van de deurwaarder, welke ontvanger de opdracht tot betekening heeft verstrekt, alsmede diens kantooradres en telefoonnummer.
In artikel 15, tweede lid, wordt «artikel 14, eerste lid» vervangen door: artikel 64, eerste lid en tweede lid, eerste volzin.
Artikel 20, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de eerste volzin wordt «de artikelen 587 tot en met 611» vervangen door: de artikelen 585 tot en met 600.
2. De derde volzin komt te luiden: Voor de toepassing van artikel 585, onder a, treedt voor de aldaar bedoelde vonnissen en beschikkingen in de plaats het dwangbevel.
De Wet aansprakelijkheid kernongevallen8 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 31, derde lid, wordt «de artikelen 56, 57 en 58» vervangen door: de tweede paragraaf van de twaalfde afdeling van de tweede titel van het eerste boek.
In artikel 29, zevende lid, tweede volzin, van de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf9 wordt «Artikel 203» vervangen door: Artikel 177.
In artikel 56, zevende lid, tweede volzin, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 199310 wordt «Artikel 203» vervangen door: Artikel 177.
In artikel 1 van de wet van 14 december 1949, houdende vereenvoudiging van de wijze van uitbrengen van exploiten aan het Grootboek 1946 en aan enig Schuldregister voor geldleningen ten laste van het Rijk (Stb. J 558)11, wordt «artikel 4, onder 1°» vervangen door: artikel 48.
In artikel 3, tweede lid, eerste volzin, van de wet van 30 oktober 1974 tot beëindiging van de overheidstaken met betrekking tot de zaken van de voormalige wees- en momboirkamers en het beheer van vicarieën, alsmede afkoop van onveranderlijke lasten (Stb. 700) vervalt «op vordering».
De Algemene wet bestuursrecht12 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 8:33, derde lid, komt te luiden:
3. De artikelen 165, tweede en derde lid, 172, 173, eerste lid, eerste volzin, tweede en derde lid, 174, eerste lid, 175, 176, eerste en derde lid, 177, eerste lid en 178 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing
In artikel 8:34, tweede lid, wordt «Artikel 191, tweede lid, onderdeel b, en vierde lid» vervangen door: Artikel 165, tweede lid, onderdeel b, en derde lid.
In artikel 8:35, tweede lid, tweede volzin, wordt «De artikelen 198 en 204» vervangen door: De artikelen 172 en 178.
Artikel 8:46, derde lid, komt te luiden:
3. De artikelen 179, eerste, tweede en derde lid, eerste volzin, en 180, eerste tot en met derde en vijfde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
In artikel 8:60, tweede lid, tweede volzin, wordt «De artikelen 198 en 204» vervangen door: De artikelen 172 en 178.
Artikel 8:63, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de eerste volzin wordt «artikel 205, tweede en derde lid» vervangen door: artikel 179, tweede en derde lid.
2. In de tweede volzin wordt «artikel 205, eerste lid» vervangen door: artikel 179, eerste lid.
In artikel 26c, tweede lid, vierde volzin, van de Auteurswet 191213 wordt «Eerste Titel, Eerste Afdeling, van het Eerste Boek» vervangen door: eerste titel, zesde afdeling, van het eerste boek.
Het Burgerlijk Wetboek14 wordt als volgt gewijzigd:
Boek 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 24 lid 1, eerste volzin, vervalt «op vordering».
2. In artikel 25d wordt «op vordering van het openbaar ministerie, of op verzoek van een belanghebbende» vervangen door: op verzoek van het openbaar ministerie, van een belanghebbende.
3. In artikel 26 lid 2 vervalt «op vordering».
4. In artikel 71a wordt «Op vordering van het openbaar ministerie» vervangen door: Op verzoek van het openbaar ministerie.
5. In artikel 205 lid 2 wordt «vorderen» vervangen door: verzoeken.
6. In artikel 241 lid 4, eerste volzin, vervalt «op vordering».
7. In artikel 253s lid 3, tweede zin vervalt «of vordering» en «of de vordering».
8. Artikel 254 lid 2 komt te luiden:
2. Hij kan dit doen op verzoek van een ouder, een ander die de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, de raad voor de kinderbescherming of het openbaar ministerie.
9. Artikel 256 lid 2, tweede volzin, komt te luiden: Hij kan dit doen op verzoek van de gezinsvoogdij-instelling, een ouder, een ander die de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, de raad voor de kinderbescherming of het openbaar ministerie.
10. In artikel 261 lid 2, eerste volzin, vervalt «op vordering».
11. Artikel 267 wordt als volgt gewijzigd:
a. In lid 1 wordt «, of op vordering van het openbaar ministerie» vervangen door: of van het openbaar ministerie.
b. In lid 2, derde volzin, vervalt «of gevorderd» en «of de vordering».
12. In artikel 270 lid 1 wordt «, of op vordering van het openbaar ministerie» vervangen door: of van het openbaar ministerie.
13. In artikel 271 lid 1 vervalt telkens «of gevorderd».
14. Artikel 272 wordt als volgt gewijzigd:
a. In lid 2, eerste volzin, vervalt «op vordering van».
b. In lid 3, eerste volzin, en het vierde lid, eerste volzin, vervalt telkens «of vordering».
c. In lid 4, tweede volzin, vervalt «of deze vordering».
15. In artikel 272a vervalt «of vordering».
16. In artikel 275 lid 3 vervalt «of de vordering».
17. In artikel 280, onder a, wordt «artikel 429c» vervangen door: de tweede afdeling van de derde titel van het eerste boek.
18. In artikel 329 lid 1 wordt «, of op vordering van het openbaar ministerie» vervangen door: of van het openbaar ministerie.
19. In artikel 331 lid 1 vervalt «of gevorderd».
20. In artikel 332a vervalt «of vordering».
21. In artikel 336a lid 3, tweede volzin, vervalt «of vordering» en «of de vordering».
22. In artikel 344 lid 2, derde volzin, wordt «artikel 429c» vervangen door: de tweede afdeling van de derde titel van het eerste boek.
23. In artikel 345 lid 3 wordt «artikel 19» vervangen door: artikel 87.
24. Artikel 379 komt te luiden:
25. In artikel 385 lid 1, onder d, wordt «vordering» vervangen door: verzoek.
26. In artikel 389 lid 2 vervalt «of de vordering» en «of vorderen».
27. In artikel 390 lid 2 wordt «vordering» vervangen door: verzoek.
28. In artikel 409 lid 1 vervalt «op vordering van».
28a. Artikel 414, eerste lid, derde zin, komt te luiden: De oproeping geschiedt overeenkomstig de derde afdeling van de derde titel van het eerste boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
29. Artikel 426 wordt als volgt gewijzigd:
a. In de leden lid 1 en 2 wordt «kan op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van iedere belanghebbende» telkens vervangen door: kan op verzoek van het openbaar ministerie of van iedere belanghebbende.
b. In lid 3 wordt «bevatten de vordering of het verzoek» vervangen door: bevat het verzoek.
30. In artikel 431 lid 3 wordt «een vordering» telkens vervangen door: een verzoek.
31. Artikel 432 wordt als volgt gewijzigd:
a. Lid 1 komt te luiden:
1. Instelling van het bewind kan worden verzocht door de rechthebbende, zijn echtgenoot, zijn geregistreerde partner dan wel andere levensgezel, zijn bloedverwanten in de rechte lijn en die in de zijlijn tot de vierde graad ingesloten, zijn voogd, zijn curator of zijn mentor als bedoeld in titel 20 van dit boek of het openbaar ministerie.
b. In de leden 2 en 3, eerste volzin, vervalt telkens «of vordering».
32. In artikel 433 lid 2 wordt «of van een bewindvoerder, hetzij op vordering» vervangen door: van een bewindvoerder of.
33. In artikel 436 lid 1 wordt «artikel 429c, vijfde lid,» vervangen door: artikel 266.
34. In artikel 441 lid 2, onder e, wordt «artikel 19» vervangen door: artikel 87.
35. In artikel 448 lid 2 wordt «zulks op verzoek van een medebewindvoerder of de rechthebbende, op vordering van het openbaar ministerie of ambtshalve» vervangen door: zulks op verzoek van een medebewindvoerder, de rechthebbende of het openbaar ministerie, dan wel ambtshalve.
36. In artikel 449 lid 2 vervalt «op vordering van».
37. Artikel 451 wordt als volgt gewijzigd:
a. In lid 2, eerste volzin, wordt «gevorderd» vervangen door: verzocht. Voorts vervalt «worden verzocht».
b. In de leden 3 en 4, eerste volzin, vervalt telkens «of vordering».
38. In artikel 453a lid 2 wordt «of van de mentor, hetzij op vordering» vervangen door: van de mentor of.
39. In artikel 461 lid 2, eerste volzin, vervalt «op vordering van».
40. In artikel 462 lid 2, eerste volzin, komt te luiden: De kantonrechter kan, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat, het mentorschap opheffen op verzoek van de betrokkene, zijn mentor of het openbaar ministerie.
Boek 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 4 lid 3 vervalt «op vordering van».
2. Artikel 16 lid 1 wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste volzin wordt «request civiel» vervangen door: herroeping.
b. In de tweede volzin wordt «Request civiel» vervangen door: Herroeping.
3. In artikel 19 lid 2, eerste volzin, wordt «op verzoek van het bestuur of van een belanghebbende, of op vordering van het openbaar ministerie» vervangen door: op verzoek van het bestuur, een belanghebbende of het openbaar ministerie.
4. In artikel 20 wordt in de leden 1 en 2, eerste volzin, «vordering» telkens vervangen door: verzoek.
5. In artikel 21 lid 4 vervalt «op vordering van».
6. Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:
a. In lid 1 vervalt «of vordering».
b. In lid 4 vervalt «de vordering of»
7. Artikel 22a wordt als volgt gewijzigd:
a. In lid 1 wordt «Voor of bij het instellen van een vordering» vervangen door: Voor of bij het doen van een verzoek.
b. In lid 1 wordt «genoemde vordering» vervangen door: genoemd verzoek.
c. In lid 2, tweede volzin, wordt «de vordering» vervangen door: het verzoek.
d. In lid 5 wordt «De vordering» vervangen door: Het verzoek.
8. In artikel 23 leden 2 en 5 vervalt telkens «op vordering van».
9. In artikel 74 leden 1 en 2 wordt «vordering» telkens vervangen door: verzoek.
10. In artikel 185 leden 1 en 2 wordt «vordering» telkens vervangen door: verzoek.
11. Artikel 294 wordt als volgt gewijzigd:
a. In lid 1 wordt «op verzoek van een oprichter of van het bestuur of op vordering van het openbaar ministerie» vervangen door: op verzoek van een oprichter, het bestuur of het openbaar ministerie.
b. In lid 2 vervalt «of gevorderd»
12. In artikel 295, eerste volzin, vervalt «op vordering».
13. In artikel 296 vervalt «of gevorderd».
14. In artikel 297 lid 2, eerste volzin, wordt «desgevorderd» vervangen door: desverzocht.
15. Artikel 298 lid 1, tweede volzin, komt te luiden: Dit kan geschieden op verzoek van het openbaar ministerie of iedere belanghebbende.
16. In artikel 299, eerste volzin, vervalt «op vordering van».
17. Artikel 301 wordt als volgt gewijzigd:
a. In lid 1 vervalt «op vordering van».
b. In lid 2 vervalt «of vordering».
18. In artikel 323 lid 8 wordt «Verzet van derden en request-civiel» vervangen door: Verzet door derden en herroeping.
19. In artikel 334u lid 8, tweede volzin, wordt «Verzet van derden en rekwest civiel» vervangen door: Verzet door derden en herroeping.
20. In artikel 336 lid 3, derde volzin, wordt «»de meervoudige kamer» en» geschrapt.
21. In artikel 339 lid 1, tweede volzin, wordt «De artikelen 222 tot en met 236» vervangen door: De artikelen 194 tot en met 200.
22. In artikel 343 lid 2, tweede volzin, wordt «De artikelen 68 tot en met 74» vervangen door: De artikelen 210 tot en met 216.
23. In artikel 345 lid 2, eerste en tweede volzin, wordt «vordering» telkens vervangen door: verzoek.
24. In artikel 348 vervalt «, dan wel van de vordering van de advocaat-generaal,».
25. In artikel 349 lid 2, tweede volzin, wordt «vordering» vervangen door: verzoek.
26. Artikel 349a wordt als volgt gewijzigd:
a. In lid 1, eerste volzin, vervalt «of de vordering».
b. In lid 2 vervalt «of op vordering van de advocaat-generaal die een vordering als in dat artikel bedoeld heeft ingesteld,».
27. In artikel 350 leden 1 en 3 vervalt telkens «of de vordering».
28. Artikel 355 wordt als volgt gewijzigd:
a. In lid 1 wordt «op vordering» vervangen door: op verzoek.
b. In lid 2 wordt «Het verzoek moet geschieden en de vordering moet worden ingesteld» vervangen door: Het verzoek moet worden gedaan.
29. In artikel 357 lid 1 vervalt «op vordering».
Boek 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Na artikel 15a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Openlegging van tot een administratie behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers kunnen, voorzover zij daarbij een rechtstreeks en voldoende belang hebben, vorderen:
a. erfgenamen, ten aanzien van de boekhouding van de erflater;
b. deelgenoten in een gemeenschap, ten aanzien van de boekhouding betreffende de gemeenschap;
c. vennoten, ten aanzien van de boekhouding van de vennootschap;
d. schuldeisers in het geval van faillissement of toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, ten aanzien van de boekhouding van de failliet onderscheidenlijk degene ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling van toepassing is.
2. Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:
a. De derde volzin van lid 1 vervalt.
b. In lid 4, eerste volzin, wordt «artikel 4 onder 7°, tweede en derde lid» vervangen door: artikel 54, tweede en derde lid.
3. Artikel 29 lid 3 wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste volzin wordt «bedoeld in de artikelen 85 en 433» vervangen door: bedoeld in artikel 433.
b. De tweede volzin vervalt.
c. In de vierde volzin wordt «artikel 81» vervangen door: artikel 143.
4. Artikel 301 lid 2 wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste volzin wordt «bedoeld in de artikelen 85 en 433» vervangen door: bedoeld in artikel 433.
b. In de tweede volzin wordt «artikel 81» vervangen door: artikel 143.
Boek 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. Artikel 1026 komt te luiden:
Bij overlijden of bij gebreke van de gestelde bewindvoerder benoemt de kantonrechter op verzoek van de bezwaarden van andere belanghebbenden of van het openbaar ministerie een ander tot bewindvoerder.
2. In artikel 1030 wordt «op verzoek van belanghebbenden, of van het openbaar ministerie» vervangen door: op verzoek van belanghebbende of van het openbaar ministerie.
Artikel 32 lid 4 van Boek 5 wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste volzin wordt «bedoeld in de artikelen 85 en 433» vervangen door: bedoeld in artikel 433.
b. In de tweede volzin wordt «artikel 81» vervangen door: artikel 143.
Boek 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 96 lid 2, onder c, wordt «artikel 57 lid 6» vervangen door: artikel 241.
2. In artikel 241 lid 2 wordt «de artikelen 285 en 376» vervangen door: de artikelen 217 en 376.
3. In artikel 242 lid 2 wordt «artikel 429f lid 1» vervangen door: artikel 279 lid 1.
4. In artikel 241 lid 6 wordt «de artikelen 4 onder 13°, 9 lid 3, 1003, 1005, 1006 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering» vervangen door: de artikelen 62, 116 lid 2, 1003, 1005, 1006 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
5. In artikel 244 lid 2 wordt «de artikelen 68, 69 en 73» vervangen door: de artikelen 210, 211 en 215.
Boek 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 629a lid 6 wordt «artikel 56» vervangen door: artikel 237.
2. Artikel 685 lid 3 komt te luiden:
3. Het verzoek wordt gedaan aan de ingevolge de tweede afdeling van de derde titel van het eerste boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bevoegde kantonrechter, dan wel aan de kantonrechter binnen wiens rechtsgebied de arbeid gewoonlijk wordt verricht.
De Faillissementswet15 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 33, vierde lid, komt te luiden:
4. Het bepaalde bij dit artikel geldt niet voor lijfsdwang bij vonnissen, beschikkingen en authentieke akten, waarbij een uitkering tot levensonderhoud, krachtens het Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek verschuldigd, daaronder begrepen het verschuldigde voor verzorging en opvoeding van een minderjarige en voor levensonderhoud en studie van een meerderjarige die de leeftijd van een en twintig jaren niet heeft bereikt, is bevolen of toegezegd, alsmede beschikkingen, waarbij een uitkering, krachtens artikel 85 lid 2 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek door de ene partner aan de andere partner verschuldigd, is bevolen, alsmede besluiten op grond van Hoofdstuk VII van de Algemene bijstandswet.
Artikel 66 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, tweede volzin, wordt «Artikel 203» vervangen door: Artikel 177.
2. In het derde lid wordt «de artikelen 197–201» vervangen door: de artikelen 171, 172, 173, eerste lid, eerste volzin, tweede en derde lid, 174 en 175.
In artikel 87, eerste lid, wordt na «dat de gefailleerde» een zinsnede ingevoegd, luidende:, wegens het niet nakomen van verplichtingen welke de wet hem in verband met zijn faillissement oplegt, dan wel wegens gegronde vrees voor het niet nakomen van zodanige verplichtingen,.
Artikel 122a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het geding wordt hervat in de stand waarin dit zich bij de schorsing bevond doordat een der partijen, met instemming van de andere partij, een daartoe strekkende akte ter rolle neemt, dan wel bij exploot verklaart dat het geding wordt hervat.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. De partij die bij het in het tweede lid bedoelde exploot verklaart dat het geding wordt hervat, roept daarbij de andere partij op tegen de dag waarop zij de zaak ter rolle wil doen dienen. Voor deze oproeping moeten de voor de dagvaarding voorgeschreven termijnen in acht worden genomen. Partijen stellen opnieuw procureur.
3. Het vierde lid vervalt.
Artikel 223b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, derde volzin, wordt «Artikel 203» vervangen door: Artikel 177.
2. In het tweede lid wordt «de artikelen 197–201» vervangen door: de artikelen 171, 172, 173, eerste lid, eerste volzin, tweede en derde lid, 174 en 175.
Artikel 362 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst van de bepaling wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. De derde titel van het eerste boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is niet van toepassing op verzoeken ingevolge deze wet.
Artikel 15, derde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet16 komt te luiden:
3. Aan de voet van het exploot worden de kosten, bedoeld in de artikelen 240 en 434a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, vermeld.
De Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek17 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 42, vierde lid, wordt «op een daartoe in te stellen vordering» vervangen door: op verzoek.
De Pachtwet18 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 101 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vijfde lid komt te luiden:
5. De artikelen 164, 171 tot en met 173, 177 en 179 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn ten aanzien van het getuigenverhoor van overeenkomstige toepassing.
2. In het zesde lid wordt «Het bepaalde in artikel 206» vervangen door: Artikel 180.
In artikel 139 wordt «de artikelen 7, tweede lid, 60, tweede lid, 203, eerste lid, 206, vijfde lid» vervangen door: de artikelen 117, 230, derde lid, 177, eerste lid, 180, vijfde lid.
In artikel 14 van de Tijdelijke wet huurkoop onroerende zaken19 wordt «Artikel 39, 3°» vervangen door: Artikel 38, eerste lid, onder c.
In artikel 13a, tweede lid, tweede volzin, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften20 wordt «Artikel 57b» vervangen door: Artikel 243.
Artikel 46, vierde lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens21 komt te luiden:
4. De indiening van het verzoekschrift behoeft niet door een procureur te geschieden.
In artikel 5, tweede lid, eerste volzin, van de Wet conflictenrecht namen22 vervalt «op vordering van».
In artikel 14c, tweede lid, vierde volzin, van de Wet op de naburige rechten23 wordt «Eerste Titel, Eerste Afdeling, van het Eerste Boek» vervangen door: zesde afdeling van de eerste titel van het eerste boek.
De Wet op de rechterlijke organisatie24 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 38, eerste lid, onder c, wordt na «collectieve arbeidsovereenkomst,» ingevoegd: een vut-overeenkomst als bedoeld in de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel,.
De Wet op het notarisambt25 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 48, eerste lid, wordt «artikel 183, eerste lid» vervangen door: artikel 156, eerste lid.
Artikel 50 wordt als volgt gewijzigd:
1. De vierde volzin van het eerste lid komt te luiden: De notaris geeft desverlangd een tweede of verdere grosse af aan iedere partij bij de akte, dan wel aan hun rechtverkrijgenden onder algemene titel.
In artikel 8, vierde lid, van de Wet Overheidsaansprakelijkheid Bezettingshandelingen26 wordt «de artikelen 56, 57 en 58» vervangen door: de tweede paragraaf van de twaalfde afdeling van de tweede titel van het eerste boek.
Artikel 34, zesde lid, van de Wet persoonsregistraties27 komt te luiden:
6. De indiening van het verzoekschrift behoeft niet door een procureur te geschieden.
De Wet schadefonds geweldsmisdrijven28 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 16 komt te luiden:
1. De behandeling van het verzoekschrift geschiedt overeenkomstig de voorschriften gesteld bij artikel 9 van deze wet en de artikelen 27, eerste lid, 279, vierde lid, 283, eerste volzin, 286, eerste volzin, en 290, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Oproepingen en mededelingen vinden plaats op de wijze voorgeschreven krachtens de derde afdeling van de derde titel van het eerste boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2. Onverminderd het eerste lid is de derde titel van het eerste boek van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering niet van toepassing op verzoeken ingevolge deze wet.
De Wet tarieven in burgerlijke zaken29 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «de artikelen 339, tweede lid, en 410» vervangen door: de artikelen 339, derde lid, en 410.
2. In het derde lid, eerste volzin, wordt «artikel 285» vervangen door: artikel 217.
Artikel 11, vijfde lid, komt te luiden:
5. Indien de eiser onmiddellijk na de eerste oproeping ter terechtzitting en voordat is geantwoord afstand van instantie doet, wordt het vast recht teruggegeven.
In artikel 18a, tweede lid, derde volzin, «Het derde lid van artikel 57b» vervangen door: Het derde lid van artikel 243.
In artikel 54 onder k, wordt «artikel 429d lid 4» vervangen door: de artikelen 438a, lid 2, en 710a.
Artikel 23, eerste lid, van de Wet tot invoering van een leeftijdsgrens voor het notarisambt en oprichting van een notarieel pensioenfonds30 komt te luiden:
1. In zaken betreffende de rechtsvorderingen ter zake van deelneming in en uitkering uit het fonds kunnen partijen in persoon procederen.
In artikel 5, eerste lid, van de wet van 6 april 1933, houdende voorzieningen tot uitvoering van het op 31 mei 1932 te Londen tusschen Nederland en Groot-Brittannië gesloten verdrag, houdende bepalingen tot het vergemakkelijken van het voeren van rechtsgedingen (Stb. 136),wordt «artikel 4, 8°» vervangen door: artikel 55, eerste lid.
Artikel 2, achtste lid, van de wet van 24 februari 1955, houdende regeling van gedwongen tenuitvoerlegging van uitspraken en beschikkingen, die ingevolge het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal kunnen worden tenuitvoergelegd (Stb. 73)31 komt te luiden:
8. Op de uitgifte van tweede of verdere grossen is artikel 231, tweede en derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.
De wet van 24 december 1958, houdende uitvoering van het op 1 maart 1954 te 's-Gravenhage ondertekende verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering (Stb. 677)32 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 12, tweede lid, wordt «de artikelen 197 tot en 199» vervangen door: de artikelen 171, 172 en 173.
In artikel 8, tweede lid, van de wet van 27 september 1961, houdende uitvoering van het op 20 juni 1956 te New York gesloten Verdrag inzake het verhaal in het buitenland van uitkeringen tot onderhoud (Stb. 303)33 wordt «het bepaalde bij artikel 133» vervangen door: artikel 79, tweede lid.
Artikel 9 van de wet van 17 februari 1972, houdende uitvoering van de op 10 september 1964 te Parijs ondertekende Overeenkomst inzake beslissingen tot verbetering van akten van de burgerlijke stand, met Bijlagen en aanvulling, in verband daarmede, van artikel 29 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (Stb. 85)34 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de vordering» vervangen door: het verzoek.
2. De tweede volzin van het eerste lid en het derde lid vervallen.
De wet van 4 mei 1972, houdende uitvoering van het op 27 september 1968 te Brussel tussen de Lid-Staten van de Europese Economische Gemeenschap tot stand gekomen Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, met Protocol (Stb. 240)35 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 2, vierde lid, eerste volzin, wordt «artikel 38 onder 2» vervangen door: artikel 38, eerste lid, onder a.
In artikel 7, derde lid, wordt «de artikelen 56, 57 en 58» vervangen door: de tweede paragraaf van de twaalfde afdeling van de tweede titel van het eerste boek.
De wet van 8 januari 1975 tot uitvoering van het op 15 november 1965 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken (Stb. 5)36 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2, achtste lid, van de wet van 6 oktober 1977, houdende vaststelling van regelen betreffende de gedwongen tenuitvoerlegging van uitspraken van het Benelux-Gerechtshof die executoriale titel vormen (Stb. 557), komt te luiden:
8. Op de uitgifte van tweede of verdere grossen is artikel 231 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.
De wet van 8 maart 1980, houdende uitvoering van artikel 19, zevende lid van het op 18 oktober 1961 te Turijn gesloten Europees Sociaal Handvest (Stb. 95)37, wordt als volgt gewijzigd:
Het enig artikel, derde lid, van de wet van 1 november 1980, houdende aanwijzing van een rechter op grond van artikel 54 van het Verdrag van Washington van 18 maart 1965 inzake de beslechting van geschillen met betrekking tot investeringen tussen Staten en onderdanen van andere Staten (Trb. 1966, 152) (Stb. 595) komt te luiden:
3. Op de uitgifte van tweede of verdere grossen van een uitspraak uit kracht van het verdrag is artikel 231, tweede en derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.
De wet van 11 december 1980, houdende uitvoering van het op 18 maart 1970 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de verkrijging van bewijs in het buitenland in burgerlijke en in handelszaken (Stb. 653)38 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 11, tweede lid, tweede volzin wordt «De artikelen 116–118» vervangen door: De artikelen 171, 172, 173 en 178.
In artikel 4, tweede lid, van de wet van 2 december 1982, houdende bepalingen ter uitvoering van het Europees Verdrag inzake de rechtspositie van migrerende werknemers, alsmede met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden van buitenlandse werknemers (Stb. 679)39 wordt «de artikelen 152, 353 en 414» vervangen door: de artikelen 224, 353 en 414.
Artikel 12, tweede volzin, van de wet van 2 mei 1990 tot uitvoering van het op 20 mei 1980 te Luxemburg tot stand gekomen Europese Verdrag betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen, uitvoering van het op 25 oktober 1980 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen alsmede algemene bepalingen met betrekking tot verzoeken tot teruggeleiding van ontvoerde kinderen over de Nederlandse grens en de uitvoering daarvan (Stb. 202)40 vervalt.
Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering41 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 4 wordt vervangen door twee artikelen, luidende:
1. Indien de Verordening (EG) Nr. 1347/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen (PbEG L160/19) niet van toepassing is, wordt de rechtsmacht van de rechter met betrekking tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed en ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, nietigverklaring, alsmede nietigheid en geldigheid van het huwelijk uitsluitend bepaald overeenkomstig de artikelen 2, 5 en 6 van deze verordening.
2. Heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht met betrekking tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed en ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, nietigheid, nietigverklaring of geldigheid van huwelijken, dan heeft hij, voorzover de in het eerste lid genoemde verordening daarop niet van toepassing is en onverminderd artikel 1, tevens rechtsmacht tot het treffen van voorlopige en bewarende maatregelen voorzover die verband houden met echtscheiding, scheiding van tafel en bed en ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, nietigverklaring, alsmede nietigheid en geldigheid van huwelijken.
3. Heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht met betrekking tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed en ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, nietigheid, nietigverklaring of geldigheid van huwelijken, dan heeft hij, voorzover de in het eerste lid genoemde verordening daarop niet van toepassing is en onverminderd artikel 1, tevens rechtsmacht ter zake van daarmee verband houdende nevenvoorzieningen, met dien verstande
a. dat met betrekking tot de voorzieningen als bedoeld in artikel 827, eerste lid, onder d en e, de Nederlandse rechter uitsluitend rechtsmacht heeft als de woning in Nederland is gelegen, en
b. dat met betrekking tot verzoeken tot regeling van het gezag en het omgangsrecht de Nederlandse rechter zich onbevoegd verklaart indien hij zich, wegens de geringe verbondenheid van de zaak met de rechtssfeer van Nederland, niet in staat acht het belang van het kind naar behoren te beoordelen.
4. Met betrekking tot het geregistreerd partnerschap zijn het eerste tot en met het derde lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de Nederlandse rechter steeds rechtsmacht heeft indien het geregistreerd partnerschap in Nederland is aangegaan.
De Nederlandse rechter heeft, onverminderd artikel 1, in zaken betreffende ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen rechtsmacht indien het kind in Nederland zijn gewone verblijfplaats heeft, tenzij hij zich, in een uitzonderlijk geval, wegens onvoldoende verbondenheid van de zaak met de rechtssfeer van Nederland, niet in staat acht het belang van het kind naar behoren te beoordelen.
Artikel 46, derde lid, tweede zin, wordt vervangen door twee zinnen, luidende:
Voorts laat de deurwaarder een afschrift in een gesloten envelop aan de woonplaats, dan wel verzendt hij een afschrift per post. Artikel 47, eerste lid, derde zin, en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Aan artikel 103 wordt een zin toegevoegd, luidende: In zaken betreffende huur van woonruimte of huur van bedrijfsruimte in de zin van artikel 1624 van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek is echter uitsluitend bevoegd de rechter binnen wiens rechtsgebied het gehuurde of het grootste gedeelte daarvan is gelegen.
Artikel 108, tweede lid, komt te luiden:
2. Beloopt de vordering evenwel minder dan € 5000 of betreft het een individuele arbeidsovereenkomst dan wel een zaak als bedoeld in artikel 101 of artikel 103, tweede zin, dan heeft een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid geen gevolg, tenzij:
a. zij is aangegaan na het ontstaan van het geschil, of
b. de werknemer, de partij die niet handelt in de uitoefening van beroep of bedrijf dan wel de huurder zich tot de aangewezen rechter wendt.
In artikel 109 wordt na «de eiser» ingevoegd: dan wel, indien er meer eisers zijn, elk van de eisers.
Aan het slot van artikel 111, tweede lid, onder g, wordt voor de puntkomma ingevoegd: , de wijze waarop de gedaagde kan antwoorden, zoals bepaald in artikel 82, eerste en tweede lid, en de rechtsgevolgen, door artikel 139 aan het achterwege blijven van een antwoord verbonden.
In artikel 115, derde lid, wordt de zinsnede «indien het exploot in Nederland aan de gedaagde in persoon wordt gedaan» vervangen door: indien het exploot in Nederland wordt gedaan aan de gedaagde in persoon, dan wel aan een door de gedaagde voor deze zaak gekozen woonplaats.
In artikel 128, tweede lid, vervalt de zinsnede «, onder overlegging van het exploot van dagvaarding,».
Artikel 164, derde lid, komt te luiden:
3. Indien een partij die gehouden is als getuige een verklaring af te leggen, niet ter terechtzitting verschijnt, niet antwoordt op de haar gestelde vragen of weigert haar verklaring te ondertekenen, kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
Artikel 224 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onder a, wordt «een verordening van de Europese Gemeenschap» vervangen door: een EG-verordening.
2. In het tweede lid, onder b, wordt «op grond van een verdrag of op grond van een verordening van de Europese Gemeenschap» vervangen door: op grond van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, een verdrag of een EG-verordening.
In artikel 240 wordt «bij algemene maatregel van bestuur» vervangen door: bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.
Artikel 262, eerste lid, onder a, komt te luiden:
a. de rechter van de woonplaats van hetzij de verzoeker of één van de verzoekers, hetzij één van de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden dan wel, als zodanige woonplaats in Nederland niet bekend is, de rechter van het werkelijk verblijf van één van hen.
Artikel 283 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de eerste zin wordt na «de gronden daarvan» ingevoegd: te verminderen, dan wel.
2. De tweede zin komt te luiden: In het geval van verandering of vermeerdering is artikel 130 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 290 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid wordt «dat vonnis» vervangen door: die beschikking.
2. In het vijfde lid wordt voor «opgemaakt» ingevoegd: is.
In artikel 434a wordt «bij algemene maatregel van bestuur» vervangen door: bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.
In artikel 642z wordt «de artikelen 56, 57 en 58» vervangen door: de tweede paragraaf van de twaalfde afdeling van de tweede titel van het eerste boek.
Artikel 700, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Na de derde zin wordt een vierde zin ingevoegd, luidende: In het geval van een beslag als bedoeld in artikel 714 of artikel 718 moet de verlenging, om haar werking te hebben, binnen acht dagen na het tijdstip waarop de termijn zonder verlenging zou verstrijken, schriftelijk zijn medegedeeld aan de in artikel 715 bedoelde vennootschap, onderscheidenlijk de in artikel 718 bedoelde derde.
2. De vijfde zin komt te luiden: Overschrijding van de termijn voor het instellen van een eis in de hoofdzaak doet het beslag vervallen.
Artikel 705, derde lid, komt te luiden:
3. Artikel 63, tweede lid, en artikel 438, tweede lid, vierde zin, derde, vierde en vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Het Wetboek van Koophandel42 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 143a, derde lid, wordt «Het zevende onderdeel van artikel 4» vervangen door: Artikel 54.
In artikel 218a, derde lid, wordt «Het zevende onderdeel van artikel 4» vervangen door: Artikel 54.
In artikel 415i, eerste lid, wordt «Artikel 39, aanhef en onder 2°» vervangen door: Artikel 38, eerste lid, aanhef en onder c.
In artikel 21, tweede lid, onder c, van het Wetboek van Strafvordering43 wordt «artikel 102, tweede lid» vervangen door: artikel 102, derde lid.
De Zaaizaad- en Plantgoedwet44 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «De artikelen 191 en 203, tweede en derde lid,» vervangen door: De artikelen 164 en 165.
2. In het vijfde lid wordt «de artikelen 197–199, 203 en 205» vervangen door: de artikelen 171 tot en met 173, 177 en 179.
In artikel 56, tweede lid, wordt «de artikelen 56 en 57» vervangen door: de artikelen 237, 239 en 241.
In artikel 25, derde lid, van de Wet medezeggenschap onderwijs 199245 wordt «artikel 56» vervangen door: artikel 237
In artikel 10.33, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek46 wordt «artikel 56» vervangen door: artikel 237.
Artikel 22, derde lid, van de Wet tot behoud van cultuurbezit47 vervalt.
In artikel 103, tweede lid, van de Algemene bijstandswet48 wordt «de artikelen 799, tweede lid, 801 en 803» vervangen door: de artikelen 799, tweede lid, en 801.
In artikel 21, zevende lid, tweede volzin, van de Pensioen- en spaarfondsenwet49 wordt «Artikel 203» vervangen door: Artikel 177.
In artikel 10, eerste lid, van de Wet arbeid mijnbouw Noordzee50 wordt «de artikelen 98, tweede lid, en 126» vervangen door: de derde afdeling van de tweede titel van het eerste boek en de tweede afdeling van de derde titel van het eerste boek.
In artikel 19, zevende lid, tweede volzin, van de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling51 wordt «Artikel 203» vervangen door: Artikel 177.
Artikel 5, derde volzin, van de Wet op de Europese ondernemingsraden52 vervalt.
Artikel 52 van de Wet op de Ondernemingsraden53 vervalt.
In artikel 5b, tweede lid, tweede volzin, van de Waterschapswet54 wordt «zijn de artikelen 254–262» vervangen door: is de elfde afdeling van de tweede titel van het eerste boek.
Artikel 14, tweede lid, tweede volzin, van de Wet bestrijding ongevallen Noordzee55vervalt.
De Wet op de strandvonderij56 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 16, tweede lid, wordt voor «artikel 637» ingevoegd: de tweede afdeling van de derde titel van het eerste boek of.
In artikel 19, tweede lid, wordt voor artikel 637» ingevoegd: de tweede afdeling van de derde titel van het eerste boek of.
In artikel 9, zevende lid, van de Wet schade oesterkwekers57 wordt «De zesde, zevende en de achtste afdeling van de derde titel» vervangen door: De vierde, zesde en zevende paragaaf van de negende afdeling van de tweede titel.
De Infectieziektenwet58 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «stelt» vervangen door: doet. Voorts wordt «een vordering in voor» vervangen door: een verzoek tot.
2. In het tweede lid wordt «de vordering heeft ingesteld» vervangen door: het verzoek heeft gedaan.
3. In het tweede, derde en vierde lid wordt «vordering in te stellen» telkens vervangen door: verzoek te doen.
Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Degene ten aanzien van wie een beschikking tot opneming ter isolatie als bedoeld in artikel 14 of tot onderzoek als bedoeld in artikel 16 is genomen, kan de rechter bij een zelfstandig verzoek bij een verweerschrift als bedoeld in artikel 282, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of bij een desbetreffend verzoekschrift ter gelegenheid van het verhoor van de betrokkene, dan wel, indien de officier van justitie geen verzoek als bedoeld in artikel 20, eerste lid, doet, bij een afzonderlijk verzoekschrift, verzoeken een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe te kennen op de grond dat de beschikking van de burgemeester onrechtmatig was.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Indien het verzoek wordt ingediend bij verzoekschrift ter gelegenheid van het verhoor van de betrokkene is artikel 282, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.
Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het verzoek kan worden ingediend als een zelfstandig verzoek bij het verweerschrift als bedoeld in artikel 282, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of bij een desbetreffend verzoekschrift ter gelegenheid van het verhoor van de betrokkene, dan wel, bij een afzonderlijk verzoekschrift, binnen drie maanden te rekenen vanaf de dag waarop de betrokkene redelijkerwijs bekend kon zijn met de schending van het voorschrift waarop zijn verzoek betrekking heeft.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Indien het verzoek wordt ingediend bij verzoekschrift ter gelegenheid van het verhoor van de betrokkene is artikel 282, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.
Artikel 41 komt te luiden:
De Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen59 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Indien een verzoek als bedoeld in artikel 4, is gedaan, doet de officier van justitie bij de rechter een verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging, tenzij hij het verzoek, bedoeld in artikel 4, kennelijk ongegrond acht of minder dan een jaar verstreken is sedert een vorig verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging is afgewezen dat op dezelfde persoon betrekking had, en uit het nieuwe verzoek als bedoeld in artikel 4 niet blijkt van nieuwe feiten.
2. In het tweede lid wordt «stelt» vervangen door: doet, en wordt «vordering in» vervangen door: verzoek.
3. In het derde lid wordt «het instellen van de vordering» vervangen door: het doen van het verzoek.
4. In het vierde lid wordt «vordering» vervangen door: verzoek, en wordt «ingediend» vervangen door: gedaan.
5. In het vijfde lid wordt «de vordering» vervangen door: het verzoek.
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de vordering wordt ingesteld» vervangen door: het verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging wordt gedaan.
2. In het tweed lid wordt «de vordering» telkens vervangen door: het verzoek.
In artikel 8, eerste lid wordt «de vordering» telkens vervangen door: het verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging, en wordt «gevorderd» vervangen door: verzocht.
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. De tweede volzin van het eerste lid komt te luiden: Indien het verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging betrekking heeft op een persoon die reeds in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft, beslist de rechter in elk geval binnen drie weken na het indienen van het verzoekschrift.
2. In het derde lid wordt «de vordering» vervangen door: het verzoek.
2. In het vijfde lid wordt «vordering» vervangen door: verzoek.
In artikel 13 wordt «de vordering» vervangen door: het verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging.
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «Bij een verzoek» ingevoegd: van een persoon als bedoeld in artikel 4.
2. In het derde en vierde lid wordt «de vordering» telkens vervangen door: het verzoek.
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het verzoekschrift van de officier van justitie tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf wordt ingediend tijdens de zesde of vijfde week voor het einde van de geldigheidsduur van de lopende machtiging.
2. De eerste volzin van het tweede lid komt te luiden: De rechter beslist binnen vier weken na het indienen van het verzoekschrift.
3. In het vierde lid wordt «de vordering» vervangen door: het verzoek.
Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt «stelt» vervangen door: doet, en wordt wordt «vordering in» vervangen door: verzoek.
2. De tweede volzin van het eerste lid komt te luiden: De officier deelt aan de geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis waarin de betrokkene verblijft, schriftelijk mede dat het verzoekschrift is ingediend of dat hij heeft besloten geen verzoekschrift in te dienen.
3. In het tweede lid wordt «de vordering» vervangen door: het verzoek van de officier van justitie.
Artikel 28 komt te luiden:
1. Degene ten aanzien van wie een last is gegeven tot inbewaringstelling, kan de rechter verzoeken een schadevergoeding toe te kennen op de grond dat de door de burgemeester gegeven last onrechtmatig was.
2. Het verzoek kan worden ingediend als zelfstandig verzoek bij een verweerschrift als bedoeld in artikel 282, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of bij een desbetreffend verzoekschrift ter gelegenheid van zijn verhoor, dan wel, indien de officier van justitie geen verzoek als bedoeld in artikel 27, eerste lid, doet, binnen zes weken nadat de last is gegeven, bij een afzonderlijk verzoekschrift.
3. Indien het verzoek wordt ingediend bij verzoekschrift ter gelegenheid van het verhoor van de betrokkene is artikel 282, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.
Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:
1. De eerste volzin van het derde lid komt te luiden: De rechter beslist binnen drie dagen te rekenen vanaf de dag na die van het indienen van het verzoekschrift door de officier van justitie.
2. In het vierde lid, tweede volzin, wordt «de vordering» vervangen door: het verzoekschrift, en wordt «ingesteld» vervangen door: ingediend.
3. In het vijfde lid wordt «vordering» vervangen door: verzoek.
Artikel 31, tweede lid, komt te luiden:
2. Het verzoekschrift wordt door de officier van justitie ingediend voor het einde van de geldigheidsduur van de lopende machtiging.
Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «vordering» vervangen door: verzoek.
2. In het derde lid wordt «de vordering is ingesteld» vervangen door: het verzoek door de officier van justitie is gedaan.
3. In het vierde lid wordt «Een verzoek als bedoeld in het derde lid kan ook worden gedaan door» vervangen door: Een betrokkene als bedoeld in het derde lid, kan zijn
4. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Indien betrokkene minderjarig is, onder curatele is gesteld dan wel indien ten behoeve van hem een mentorschap is ingesteld, kan het verzoek van betrokkene worden gedaan door zijn ouders die het gezag uitoefenen dan wel een van hen, zijn voogd onderscheidenlijk zijn curator of zijn mentor, doch slechts indien de betrokkene daarmee instemt.
Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, wordt na «Het verzoek» ingevoegd: van betrokkene.
2. In het zevende lid wordt «de vordering» vervangen door: het verzoek van de officier van justitie.
Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «een vordering is ingesteld» vervangen door: door de officier van justitie een verzoek is gedaan. Voorts wordt «diens verzoek» vervangen door: verzoek van betrokkene.
2. In het tweede lid wordt «Het verzoek kan worden ingediend bij een verweerschrift als bedoeld in artikel 429h van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering,» vervangen door: Het verzoek tot schadevergoeding kan worden gedaan bij een zelfstandig verzoek bij een verweerschrift als bedoeld in artikel 282, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering,.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. Indien het verzoek tot schadevergoeding wordt ingediend bij verzoekschrift ter gelegenheid van het verhoor van de betrokkene is artikel 282, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.
Artikel 46, tweede lid, komt te luiden:
2. Met betrekking tot het besluit van de geneesheer-directeur tot intrekking van het verlof staat voor betrokkene en voor ieder der in artikel 4, eerste lid, bedoelde personen de mogelijkheid open de officier van justitie te verzoeken de beslissing van de rechter te verzoeken overeenkomstig het bepaalde in artikel 49, derde tot en met zevende lid en negende lid, met uitzondering van het voorschrift dat het verzoek wordt behandeld door de meervoudige kamer.
Artikel 48 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onder b, wordt «een vordering is ingesteld» vervangen door: een verzoek is gedaan.
2. In het eerste lid, onder b, onder 1, wordt «de vordering» vervangen door: het verzoek.
3. In het eerste lid, onder c, wordt «vordering wordt ingesteld» vervangen door: verzoek wordt gedaan.
Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. In geval van een afwijzende beslissing kan degene die de beslissing heeft verkregen, zo deze niet is de officier van justitie, de officier van justitie verzoeken de beslissing van de rechter te verzoeken. Het verzoek aan de officier van justitie wordt schriftelijk gedaan; bij het verzoek wordt gevoegd afschrift van het oorspronkelijk verzoek alsmede van de beslissing van de geneesheer-directeur.
2. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Onverminderd het bepaalde in het zesde lid verzoekt de officier van justitie na ontvangst van het in het derde lid bedoelde verzoek met de bijbehorende stukken zo spoedig mogelijk de beslissing van de rechter. Aan de verzoeker wordt schriftelijk medegedeeld of het in de eerste volzin bedoelde verzoek door de officier van justitie is ingesteld.
3. Het zesde lid komt te luiden:
6. De officier van justitie behoeft geen gevolg te geven aan het in het derde lid bedoelde verzoek indien hij de verzoeker kennelijk niet ontvankelijk acht dan wel indien tijdens de vier maanden, voorafgaande aan het verzoek, reeds een verzoek door hem is ingediend bij de rechter en uit het nieuwe verzoek aan de officier van justitie niet blijkt van nieuwe feiten.
4. In het zevende lid, eerste volzin, wordt na «Indien het verzoek» ingevoegd: aan de officier van justitie, bedoeld in het derde lid,.
5. Het achtste lid komt te luiden:
8. Een door de officier van justitie ingesteld verzoek om de beslissing van de rechter als bedoeld in het derde lid vervalt wanneer met betrekking tot dezelfde patiënt door de officier van justitie een verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf wordt gedaan.
6. In het tiende lid, eerste volzin, wordt «een vordering instellen» vervangen door: een verzoek doen.
In artikel 54, tweede lid, onder b, wordt «vordering is ingesteld» vervangen door: verzoek is gedaan.
In artikel 66, eerste lid, wordt «vorderingen, ingesteld» telkens vervangen door: verzoeken, gedaan.
Na artikel 72 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Ingeval ingevolge het bij deze wet bepaalde de inspecteur een verzoekschrift indient, of een verzoekschrift als bedoeld in artikel 28, 35 of 41, elfde lid, wordt ingediend, dan wel een van de daartoe bevoegde personen beroep instelt, behoeft de indiening van het verzoekschrift niet bij procureur te geschieden.
In artikel 74, vierde lid, wordt «een vordering in de zin van artikel 27, eerste lid, van deze wet» vervangen door: een verzoek in de zin van artikel 27, eerste lid, van deze wet.
Artikel 7, eerste lid, tweede en derde volzin, van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector60 vervalt.
Artikel 13, derde lid, van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen61 vervalt.
Artikel 43 van de Huurprijzenwet woonruimte62 vervalt.
In artikel 28 van de Huurwet63 wordt «De artikelen 56 tot en met 58 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn» vervangen door: De tweede paragraaf van de twaalfde afdeling van de tweede titel van het eerste boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is.
Artikel 56c van de Kadasterwet64 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid vervalt.
2. Het derde en vierde lid worden vernummerd tot tweede en derde lid.
3. Aan het tweede lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Artikel 280 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is niet van toepassing.
De onteigeningswet65 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 24 komt te luiden:
De rechtbank behandelt zaken aangaande onteigening ten algemenen nutte, vóór elke andere.
Op de eerste roldatum, of uiterlijk twee weken daarna concluderen de verweerders voor antwoord. Indien de verweerders alsdan niet voor antwoord concluderen, worden zij geacht het aanbod te hebben verworpen. Het laatste is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van derde belanghebbenden aan wie bij dagvaarding of aangetekende brief een aanbod is gedaan.
Oproeping tot vrijwaring wordt niet toegelaten.
Indien van twee of meer gedaagden de een verschijnt, de ander niet, wordt met de verschijnende onmiddellijk voortgeprocedeerd. De uitspraak geschiedt tussen al de partijen bij een en hetzelfde vonnis, dat als een vonnis op tegenspraak gewezen wordt beschouwd, en waartegen geen verzet is toegelaten.
Uiterlijk een maand na de eerste roldatum doet de rechtbank uitspraak.
Het voorschrift vervat in het vorige lid geldt niet, indien de eigenaar de vordering als bedoeld in artikel 38 doet of indien een der partijen pleidooi vraagt; alsdan verwijst de enkelvoudige kamer op ter zitting gedaan verzoek de zaak naar de meervoudige kamer der rechtbank.
In artikel 37, tweede lid, wordt «artikel 224, tweede lid» vervangen door: artikel 194, vijfde lid.
De Waterleidingwet66 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 44 wordt als volgt gewijzigd:
1. De eerste volzin van het zesde lid komt te luiden: In afwijking van artikel 358, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, kan tegen de beschikkingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, door de in het tweede lid genoemde betrokkenen binnen een maand na de dagtekening van de in het vijfde lid genoemde beschikking hoger beroep worden ingesteld.
2. Het zevende lid komt te luiden:
7. In afwijking van artikel 426, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, kan beroep in cassatie worden ingesteld binnen een maand na dagtekening van de in appèl gegeven beschikking.
3. Het tiende lid vervalt.
Artikel 45 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid, eerste volzin, wordt «vonnis» vervangen door: beschikking.
2. Het vijfde lid vervalt.
Artikel 70f, derde lid, vierde volzin, van de Woningwet67 vervalt.
Indien het bij koninklijke boodschap van 24 februari 2000 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot de kosten van bezwaar en administratief beroep (kosten bestuurlijke voorprocedures) (27 024) tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt de Algemene wet bestuursrecht als volgt gewijzigd:
1. In artikel 7:15, tweede lid, tweede volzin, wordt «artikel 57b» vervangen door: artikel 243.
2. In artikel 7:28, tweede lid, tweede volzin, wordt «artikel 57b» vervangen door: artikel 243.
Indien het bij koninklijke boodschap van 8 juni 2000 ingediende voorstel van wet tot Wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere wetten in verband met de modernisering van de organisatie en de instelling van een bestuur bij de gerechten (Wet organisatie en bestuur gerechten) (27 181) tot wet wordt verheven en in werking treedt, worden de volgende wetten als volgt gewijzigd:
a. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «aanhangig» vervangen door: in behandeling.
2. In het eerste lid wordt «de president van het college», vervangen door: het bestuur van het gerecht.
3. Aan het eerste lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Tegen de verwijzing staat geen voorziening open.
Artikel 28 wordt als gewijzigd:
1. Het zesde lid komt te luiden:
6. Gedurende twee weken na de dagtekening van een gehele of gedeeltelijke weigering om aan een verzoek om afschrift te voldoen, kan verzoeker daartegen schriftelijk in verzet komen bij de voorzieningenrechter.
2. Na het zesde lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
7. Tegen de beslissing van de voorzieningenrechter staat geen voorziening open.
In artikel 44, derde lid, wordt «aan de president of de rechter» vervangen door: aan de rechter, of, bij een meervoudige kamer, aan de voorzitter, of, bij de Hoge Raad, aan de President van de Hoge Raad.
In artikel 54, tweede lid, eerste volzin vervalt: , of, indien de zaak voor de kantonrechter moet dienen of dient, bij de rechtbank binnen welker rechtsgebied het kantongerecht is gevestigd.
In artikel 57, tweede lid, eerste volzin, vervalt: , of, indien de zaak voor de kantonrechter moet dienen of dient, bij de rechtbank binnen welker rechtsgebied het kantongerecht is gevestigd,.
Artikel 64, derde lid, komt te luiden:
3. De voorzieningenrechter of, in kantonzaken, de kantonrechter van het gerecht, waarvoor bij dat exploot wordt gedagvaard of opgeroepen, en in alle andere gevallen de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan het exploot wordt uitgebracht, kan, in afwijking van het eerste en tweede lid, verlof verlenen het exploot uit te brengen op alle dagen en uren.
Het opschrift van de achtste afdeling van de eerste titel van het Eerste Boek komt te luiden:
ACHTSTE AFDELING. HERSTEL VAN VERKEERD INLEIDEN VAN EEN PROCEDURE, VERWIJZING DOOR OF NAAR DE KANTONRECHTER EN VERWIJZING BIJ ABSOLUTE ONBEVOEGDHEID
Na artikel 70 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Moet een zaak, in behandeling bij de kantonrechter, verder worden behandeld en beslist door een kamer die niet tot de sector kanton behoort, dan wordt de zaak daartoe op verlangen van een der partijen of ambtshalve naar een zodanige kamer verwezen.
2. Moet een zaak, in behandeling bij een kamer die niet tot de sector kanton behoort, verder worden behandeld en beslist door de kantonrechter, dan wordt de zaak daartoe op verlangen van een der partijen of ambtshalve verwezen naar een kamer die tot de sector kanton behoort.
3. De vraag of verwijzing nodig is beoordeelt de rechter, voor zover daarvoor het onderwerp van het geschil bepalend is, aan de hand van zijn voorlopig oordeel over het onderwerp van het geschil.
4. In de beslissing tot verwijzing vermeldt de rechter op welke wijze partijen in de procedure moeten verschijnen. In het geval van een dagvaardingsprocedure vermeldt de rechter tevens een nieuwe roldatum en beveelt hij, indien tegen de gedaagde verstek is verleend, dat deze door de eiser bij exploot aan de gedaagde wordt aangezegd onder betekening van de beslissing tot verwijzing.
5. Tegen een verwijzing en tegen het achterwege laten van verwijzing staat geen voorziening open. De rechter naar wie de zaak is verwezen, is aan de verwijzing gebonden.
Artikel 72 wordt als volgt gewijzigd:
1. De tweede en derde zin van het eerste lid vervallen.
2. Het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervalt.
Artikel 75, eerste lid, komt te luiden:
1. Tegen een arrest of beschikking waarbij de rechter zich onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar een lagere rechter, kan beroep in cassatie slechts worden ingesteld binnen acht weken, te rekenen van de dag van de uitspraak van het arrest of de beschikking.
Artikel 81 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid wordt «de rechtbank» vervangen door: het gerechtshof.
2. In het vijfde lid wordt «De rechtbank» vervangen door: Het gerechtshof.
Na artikel 92 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
Door de kantonrechter worden behandeld en beslist:
a. zaken betreffende vorderingen met een beloop van ten hoogste € 5000, de tot aan de dag van dagvaarding verschenen rente daarbij inbegrepen, tenzij de rechtstitel dat bedrag te boven gaat en die rechtstitel wordt betwist;
b. zaken betreffende vorderingen van onbepaalde waarde, indien er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 5000;
c. zaken betreffende een arbeidsovereenkomst, een collectieve arbeidsovereenkomst, algemeen verbindend verklaarde bepalingen van een collectieve arbeidsovereenkomst, een vut-overeenkomst als bedoeld in de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel, of een agentuur-, huur- of huurkoopovereenkomst, ongeacht het beloop of de waarde van de vordering;
d. andere zaken ten aanzien waarvan de wet dit bepaalt.
1. Indien een zaak meer dan één vordering als bedoeld in artikel 93 onder a en b betreft, is voor de toepassing van dat artikel beslissend het totale beloop of de totale waarde van deze vorderingen.
2. Indien een zaak meer vorderingen betreft en tenminste één daarvan een vordering is als bedoeld in artikel 93 onder c of d, worden deze vorderingen alle door de kantonrechter behandeld en beslist, voor zover de samenhang tussen de vorderingen zich tegen afzonderlijke behandeling verzet.
3. In het geval van zaken in conventie en in reconventie, waarvan er tenminste één een vordering betreft als bedoeld in artikel 93 onder c of d, is het tweede lid van overeenkomstige toepassing.
4. In het geval van een hoofdzaak en een zaak in vrijwaring, waarvan er tenminste één een vordering betreft als bedoeld in artikel 93 onder c of d, worden deze vorderingen alle door de kantonrechter behandeld en beslist.
Voor de toepassing van de artikelen 93 en 94 wordt mede gelet op een wijziging van de eis.
In alle zaken die slechts rechtsgevolgen betreffen die ter vrije bepaling van partijen staan, kunnen zij zich samen tot een kantonrechter van hun keuze wenden en zijn beslissing inroepen. Het geding wordt gevoerd op de wijze als door de kantonrechter bepaald.
1. Buiten de gevallen als bedoeld in artikel 94, derde lid, wordt een zaak in reconventie ook in afwijking van de artikelen 93 tot en met 96 behandeld en beslist door de rechter die de zaak in conventie behandelt en beslist, voor zover de samenhang tussen de vorderingen zich tegen afzonderlijke behandeling verzet.
2. Buiten de gevallen als bedoeld in artikel 94, vierde lid, wordt een zaak in vrijwaring ook in afwijking van de artikelen 93 tot en met 96 behandeld en beslist door de rechter die de hoofdzaak behandelt en beslist.
Indien de kantonrechter in de gevallen, bedoeld in de artikelen 94, tweede tot en met vierde lid, en 97, eerste lid, van oordeel is dat de zaak ongeschikt is voor behandeling en beslissing door één rechter, kan hij de zaak met toepassing van artikel 15, tweede lid, verwijzen naar een meervoudige kamer van een andere sector dan de sector kanton.
Artikel 111, tweede lid, onder e, komt te luiden:
e. de aanwijzing van de rechter die van de zaak kennisneemt, onder vermelding van het adres van het gerecht dan wel, indien de zaak moet worden behandeld op een nevenvestigingsplaats of nevenzittingsplaats van het gerecht, het adres van die nevenzittingsplaats of nevenvestigingsplaats alsmede, indien de zaak moet worden behandeld op een nevenzittingsplaats waar geen stukken kunnen worden ingediend, het adres waar stukken kunnen worden ingediend;.
In artikel 117 wordt «de kantonrechter of de president» vervangen door: de voorzieningenrechter, of, in kantonzaken, de kantonrechter.
Artikel 138, tweede lid, komt te luiden:
2. De zaken worden gesplitst indien in één van beide zaken de rechter beveelt dat de procedure wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure dan wel de rechter met toepassing van artikel 71 verwijst of zich absoluut onbevoegd verklaart.
De tweede en derde zin van artikel 187, eerste lid, komen te luiden:
Indien de zaak door de kantonrechter moet worden behandeld en beslist, wordt het verzoek gedaan aan de kantonrechter. De rechter beoordeelt summierlijk of hij absoluut bevoegd is en of de zaak door de kantonrechter moet worden behandeld en beslist.
De tweede zin van artikel 203, eerste lid, wordt vervangen door twee zinnen, luidende:
Indien de zaak door de kantonrechter moet worden behandeld en beslist, wordt het verzoek gedaan aan de kantonrechter. De rechter beoordeelt summierlijk of hij absoluut bevoegd is en of de zaak door de kantonrechter moet worden behandeld en beslist.
Aan artikel 210, derde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Betreft de zaak in vrijwaring een vordering die ongeacht het beloop of de waarde door de kantonrechter moet worden behandeld, dan verwijst de rechter beide zaken daarbij zo nodig, met overeenkomstige toepassing van artikel 71, naar de kantonrechter.
Artikel 220 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van het eerste lid wordt een zin toegevoegd, luidende:
Verwijzing is ook mogelijk indien één der zaken bij de kantonrechter in behandeling is en de andere niet.
2. Na het derde lid worden twee leden toegevoegd, luidende:
4. In het geval van verwijzing naar een andere kamer van hetzelfde gerecht vermeldt de rechter in de beslissing tot verwijzing een nieuwe roldatum alsmede, indien daarin een wijziging optreedt, op welke wijze partijen in het geding moeten verschijnen. Indien tegen de gedaagde verstek is verleend, beveelt de rechter dat de nieuwe roldatum door de eiser bij exploot aan de gedaagde wordt aangezegd onder betekening van de beslissing tot verwijzing. Artikel 221 is bij verwijzing naar een andere kamer van hetzelfde gerecht niet van toepassing.
5. Indien bij hetzelfde gerecht één der zaken in behandeling is bij de kantonrechter en deze een vordering betreft als bedoeld in artikel 93 onder c of d, kan in de andere zaak verwijzing van die andere zaak naar de kantonrechter worden gevorderd, ook als die zaak reeds eerder aanhangig was.
Artikel 254 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste, tweede en derde lid wordt «de president van de rechtbank » telkens vervangen door: de voorzieningenrechter.
2. Het vierde lid komt te luiden:
4. In zaken als bedoeld in artikel 93 is ook de kantonrechter bevoegd tot het geven van een voorziening als in deze afdeling bedoeld. Daarbij is op de kantonrechter van toepassing hetgeen omtrent de voorzieningenrechter is bepaald.
In de artikelen 255, tweede lid, 256, 258, 259, 260, eerste en tweede lid, 278, tweede en vierde lid, en 287, tweede lid, wordt « de president» telkens vervangen door: de voorzieningenrechter.
In artikel 285, eerste lid, worden na de tweede zin twee zinnen ingevoegd, luidende:
Een verschil tussen beide zaken ten aanzien van de mogelijkheid om in persoon te procederen staat aan verwijzing niet in de weg. Een zaak die behandeld moet worden door de kantonrechter en betrekking heeft op een overeenkomst als bedoeld in artikel 93 onder c wordt niet verwezen naar een kamer van een andere sector dan de sector kanton; wel kan de zaak die bij die kamer in behandeling is, worden verwezen naar de kantonrechter.
Artikel 333, tweede volzin, komt te luiden: In zaken als bedoeld in artikel 96 staat hoger beroep slechts open indien partijen zich dat beroep, binnen de grenzen van artikel 332, hebben voorbehouden.
Artikel 423 wordt als volgt gewijzigd: Onderdeel 1° vervalt en onderdeel 2° en 3° worden vernummerd tot 1° en 2°.
In de artikelen 384, derde lid, 438, tweede, derde en vierde lid, 438a, eerste lid, 439, eerste lid, 459, derde lid, 461b, eerste lid, 462, tweede lid, 463, derde lid, 463a, 465, eerste lid, 474bb, vierde lid, 475i, 479, tweede lid, 479e, tweede lid, 479p, eerste lid, 481, eerste lid, 496, tweede lid, 502, eerste lid, 506, tweede lid, 513, tweede lid, 518, eerste lid, 520, tweede lid, 539, 545, eerste lid, 548, eerste, derde en vierde lid, 549, tweede lid, 552, eerste lid, 563, tweede lid, 569, tweede lid, 571, tweede, derde en vierde lid, 575, vierde lid, 578, tweede lid, 584b, tweede lid, 586, 616, eerste en tweede lid, 622, 627, 628, 631, 632, 633, eerste lid, 637, tweede lid, 638, tweede lid, 641c, 642, 676, 700, 701, eerste lid, 702, eerste lid, 705, eerste lid, 709, eerste en derde lid, 710, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, 715, eerste en tweede lid, 719, tweede lid, 720, 721, 728, eerste lid, 729b, derde lid, 729d, eerste lid, 732, 767, 768, eerste, tweede en derde lid, 853, 856, derde lid, 858, eerste en tweede lid, 860, eerste lid, 993, eerste lid, 1022, tweede lid, 1026, tweede en vierde lid, 1027, derde en vierde lid, 1028, 1029, tweede en vierde lid, 1031, tweede lid, 1033, derde lid, 1035, tweede en derde lid, 1041, tweede lid, 1044, eerste lid, 1046, eerste, tweede, derde en vierde lid, 1051, tweede en vierdelid, 1056, 1060, zevende lid, 1062, eerste en vierde lid, 1063, eerste en tweede lid, 1070, 1072, 1074, tweede lid, 1075 en 1076, zesde lid, wordt «president» telkens vervangen door: voorzieningenrechter.
In artikel 838, eerste lid, wordt «voorzitter van het hof of de regtbank» vervangen door: voorzieningenrechter van het gerechtshof of de rechtbank.
b. Artikel 14 van de Tijdelijke wet huurkoop onroerende zaken komt te luiden:
c. In artikel 2, vierde lid, van de Wet van 4 mei 1972, houdende uitvoering van het op 27 september 1968 te Brussel tussen de Lid-Staten van de Europese Economische Gemeenschap tot stand gekomen Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, met Protocol (Stb. 240)wordt «artikel 38 onder 2 van de Wet op de rechterlijke organisatie» vervangen door: artikel 93 onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
d. In artikel 3 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken wordt het zevende lid vervangen door drie nieuwe leden, luidende:
7. Indien de eiser in een zaak, te behandelen door de kantonrechter, onmiddellijk na de eerste oproeping ter terechtzitting en voordat is geantwoord afstand van instantie doet, is geen vast recht verschuldigd.
8. In geval van verwijzing door of naar de kantonrechter op de voet van artikel 71 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt het vast recht verhoogd voor zover uit artikel 2 een hoger bedrag aan vast recht voortvloeit.
9. Bij verwijzing van een zaak naar een ander gerecht is opnieuw vast recht verschuldigd, met dien verstande dat het eerder verschuldigde vast recht in mindering wordt gebracht.
Indien het bij koninklijke boodschap van [] ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet tot behoud van cultuurbezit (...) tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt de Wet tot behoud van cultuurbezit als volgt gewijzigd:
Artikel 22 komt te luiden:
Indien de bij koninklijke boodschap van 2 juli 1998 en 30 november 1999 ingediende voorstellen van wet tot vaststelling van van titel 7.4 (Huur) van het Burgerlijk Wetboek (26 089), tot integratie van de Huurprijzenwet woonruimte en de Wet op de huurcommissies in een uitvoeringswet huurprijzen woonruimte onder gelijktijdige overheveling van een deel van de tekst van de Huurprijzenwet woonruimte naar de nieuwe titel 7.4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte) (26 090) en tot vaststelling van afdeling 7.4.6 van het Burgerlijk Wetboek (huur van bedrijfsruimte) (26 932) tot wet worden verheven en in werking treden, worden de volgende wetten als volgt gewijzigd:
a. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 103 wordt «artikel 1624 van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek» vervangen door: artikel 290 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
Na artikel 263 wordt een nieuw artikel 264 ingevoegd, luidende:
b. Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
1. De artikelen 230a, eerste lid, derde zin, 262, tweede lid, en 291, tweede lid, tweede zin, vervallen.
2. Het derde lid van artikel 262 wordt vernummerd tot tweede lid.
Indien het bij koninklijke boodschap van 18 mei 2001 ingediende voorstel van wet tot aanpassing van Boek 3 en Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, de Telecommunicatiewet en de Wet op de economische delicten inzake elektronische handtekeningen ter uitvoering van richtlijn nr. 1999/93/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 december 1999 betreffende een gemeenschappelijk kader voor elektronische handtekeningen (PbEG L 13) (Wet elektronische handtekeningen) (27 743) tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek als volgt gewijzigd:
Artikel 15b wordt vernummerd tot artikel 15j.
Indien deze wet in werking treedt voor het tijdstip waarop het bij koninklijke boodschap van 21 mei 2001 ingediende voorstel van wet tot uitvoering van de verordening (EG) Nr. 1348/2000 van de Raad van de Europese Unie van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of handelszaken (PbEG L 160/37) (Uitvoeringswet EG-betekeningsverordening) (27 748) tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt de Uitvoeringswet EG-betekeningsverordening als volgt gewijzigd:
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Voor de plaatsing van deze wet in het Staatsblad stelt Onze Minister van Justitie de nummering en aanhaling van de in artikel 10 van deze wet genoemde artikelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering opnieuw vast.
Het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing in gevallen waarin ingevolge artikel VII van de wet van 6 december 2001 tot herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken, in het bijzonder de wijze van procederen in eerste aanleg (Stb. 580) het recht zoals dat gold voor inwerkingtreding van die wet van toepassing blijft.
Voor de plaatsing van deze wet in het Staatsblad brengt Onze Minister van Justitie de in deze wet voorkomende aanhalingen van artikelen, paragrafen, afdelingen en titels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in overeenstemming met de nummering, vastgesteld ingevolge artikel VIII, tweede lid, van de wet van 6 december 2001 tot herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken, in het bijzonder de wijze van procederen in eerste aanleg (Stb. 580).
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministers, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Uitgegeven de achttiende december 2001
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
1 Stb. 1994, 762, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 september 2001, Stb. 481.
2 Stb. 1998, 276, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 16 juli 2001, Stb. 358.
3 Stb. 1991, 317, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 januari 2001, Stb. 86.
4 Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 24 december 1970, Stb. 612.
5 Stb. 1996, 181, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 5 april 2001, Stb. 180.
6 Stb. 1993, 468, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 januari 1999, Stb. 30.
7 Stb. 1990, 221, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 18 oktober 2001, Stb. 491.
8 Stb. 1991, 374, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 september 2001, Stb. 481.
9 Stb. 1995, 368, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 september 2001, Stb. 481.
10 Stb. 1994, 252, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 september 2001, Stb. 481.
11 Gewijzigd bij de wet van 28 januari 1999, Stb. 30.
12 Stb. 1998, 1, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 5 november 2001, Stb. 538.
13 Stb. 1912, 308, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 8 juli 1999, Stb. 308.
14 Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 november 2001, Stb. 574.
15 Stb. 1893, 140, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 september 2001, Stb. 481.
16 Stb. 2001, 70, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 september 2001, Stb. 481.
17 Stb. 1991, 601, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 december 2000, Stb. 617.
18 Stb. 1958, 37, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 september 2001, Stb. 481.
19 Stb. 1991, 607, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 7 december 2000, Stb. 540.
20 Stb. 1997, 275, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 september 2001, Stb. 481.
21 Stb. 2000, 302, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 5 april 2001, Stb. 180.
22 Stb. 1989, 288, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 december 2000, Stb. 618.
23 Stb. 1993, 178, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 23 maart 2000, Stb. 138.
24 Stb. 1999, 195, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 6 december 2001, Stb. 580.
25 Stb. 1999, 190, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 14 december 2001, Stb. 571.
26 Stb. 1950, K 451, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 oktober 1953, Stb. 472.
27 Stb. 1988, 665, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 januari 1999, Stb. 30.
28 Stb. 1975, 382, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 24 december 1997, Stb. 773.
29 Stb. 1844, 39, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 5 november 2001, Stb. 538.
30 Stb. 1954, 407, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 september 2001, Stb. 481.
31 Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 24 december 1970, Stb. 612.
32 Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 31 januari 1991, Stb. 50.
33 Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 23 maart 1995, Stb. 198.
34 Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 januari 1999, Stb. 30.
35 Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 oktober 1989, Stb. 490.
36 Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 3 juli 1985, Stb. 384.
37 Gewijzigd bij de wet van 23 december 1993, Stb. 775.
38 Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 1 december 1981, Stb. 702.
39 Gewijzigd bij de wet van 14 mei 1998, Stb. 300.
40 Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 januari 1999, Stb. 30.
41 Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 6 december 2001, Stb. 580.
42 Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 16 november 2001, Stb. 568.
43 Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 1 november 2001, Stb. 532.
44 Stb. 1996, 455, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 september 2001, Stb. 481.
45 Stb. 1992, 663, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 13 december 2000, Stb. 595.
46 Stb. 2000, 41, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 5 november 2001, Stb. 538.
47 Stb. 1984, 49, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 januari 1999, Stb. 30.
48 Stb. 1995, 199, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 16 november 2001, Stb. 568.
49 Stb. 1981, 18, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 september 2001, Stb. 481.
50 Stb. 1992, 592, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 14 november 1996, Stb. 562.
51 Stb. 1972, 400, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 september 2001, Stb. 481.
52 Stb. 1997, 32, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 29 april 1999, Stb. 236.
53 Stb. 1990, 93, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 14 september 2001, Stb. 419.
54 Stb. 1999, 331, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 september 2001, Stb. 481.
55 Stb. 1992, 211, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 januari 1999, Stb. 30.
56 Stb. 1931, 321, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 4 december 1997, Stb. 580.
57 Stb. 1966, 399, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 10 juli 1995, Stb. 355.
58 Stb. 1998, 394, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 september 2001, Stb. 481.
59 Stb. 1995, 290, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 5 april 2001, Stb. 180.
60 Stb. 1995, 308, gewijzigd bij de wet van 26 september 1996, Stb. 478.
61 Stb. 1996, 204, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 maart 1999, Stb. 185.
62 Stb. 1999, 476, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 september 2001, Stb. 481.
63 Stb. 2001, 355, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 september 2001, Stb. 481.
64 Stb. 1996, 473, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 5 april 2001, Stb. 180.
65 Stb. 1987, 407, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 6 september 2000, Stb. 396.
66 Stb. 1994, 832, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 juni 2000, Stb. 295.
67 Stb. 1991, 439, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 18 oktober 2001, Stb. 518.
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 2000/2001, 2001/2002, 27 824.
Handelingen II 2001/2002, blz. 1701.
Kamerstukken I 2001/2002, 27 824 (126, 126a).
Handelingen I 2001/2002, zie vergadering d.d. 4 december 2001.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2001-581.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.