Wet van 6 december 2001 tot herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken, in het bijzonder de wijze van procederen in eerste aanleg

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in verband met de herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken, in het bijzonder de wijze van procederen in eerste aanleg, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Wet op de rechterlijke organisatie te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Het Eerste Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Het opschrift van het Eerste Boek komt te luiden:

EERSTE BOEK. DE WIJZE VAN PROCEDEREN VOOR DE KANTONGERECHTEN, DE RECHTBANKEN, DE HOVEN EN DE HOGE RAAD

B

De eerste, tweede en derde titel komen te luiden:

EERSTE TITEL. ALGEMENE BEPALINGEN

EERSTE AFDELING. RECHTSMACHT VAN DE NEDERLANDSE RECHTER
ARTIKEL 1.1.1

Onverminderd het omtrent rechtsmacht in verdragen en verordeningen van de Europese Gemeenschap bepaalde wordt de rechtsmacht van de Nederlandse rechter beheerst door de volgende bepalingen.

ARTIKEL 1.1.2

In zaken die bij dagvaarding moeten worden ingeleid, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht indien de gedaagde in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft.

ARTIKEL 1.1.3

In zaken die bij verzoekschrift moeten worden ingeleid, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht indien:

a. hetzij de verzoeker of, indien er meer verzoekers zijn, een van hen, hetzij een van de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft,

b. het verzoek betrekking heeft op een bij dagvaarding ingeleid of in te leiden geding ten aanzien waarvan de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, of

c. de zaak anderszins voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is.

ARTIKEL 1.1.4
  • 1. Met betrekking tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed en ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed en daarmede verband houdende verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening of een nevenvoorziening, alsmede met betrekking tot de geldigheid en nietigheid van huwelijken, heeft de Nederlandse rechter uitsluitend rechtsmacht indien ten tijde van de indiening van het verzoekschrift:

    a. beide echtgenoten Nederlander zijn, of

    b. een van de echtgenoten sedert twaalf maanden, of, indien hij Nederlander is, sedert zes maanden woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft.

  • 2. Met betrekking tot de ontbinding van het geregistreerd partnerschap en daarmede verband houdende verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening of een nevenvoorziening, alsmede met betrekking tot de geldigheid en nietigheid van geregistreerde partnerschappen, heeft de Nederlandse rechter steeds rechtsmacht indien het geregistreerd partnerschap in Nederland is aangegaan.

  • 3. Met betrekking tot de ontbinding, de geldigheid en nietigheid van het geregistreerd partnerschap dat in het buitenland is aangegaan, alsmede met betrekking tot met de ontbinding verband houdende verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening of een nevenvoorziening, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht indien ten tijde van de indiening van het verzoekschrift:

    a. beide geregistreerde partners Nederlander zijn of

    b. een der geregistreerde partners sedert twaalf maanden, of indien hij Nederlander is, sedert zes maanden woonplaats in Nederland heeft.

ARTIKEL 1.1.5

De Nederlandse rechter heeft eveneens rechtsmacht in zaken betreffende:

a. verbintenissen uit overeenkomst, indien de verbintenis die aan de eis of het verzoek ten grondslag ligt, in Nederland is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;

b. een individuele arbeidsovereenkomst of een agentuurovereenkomst, indien de arbeid gewoonlijk in Nederland wordt verricht;

c. een overeenkomst die wordt gesloten door een partij die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf en een natuurlijke persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, indien die natuurlijke persoon in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft, alsmede aldaar de voor de sluiting van de overeenkomst noodzakelijke handelingen heeft verricht;

d. verbintenissen uit onrechtmatige daad, indien het schadebrengende feit zich in Nederland heeft voorgedaan;

e. zakelijke rechten op, alsmede huur en verhuur, pacht en verpachting van in Nederland gelegen onroerende zaken;

f. nalatenschappen, indien de erflater zijn laatste woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland had;

g. de geldigheid, de nietigheid of de ontbinding van in Nederland gevestigde vennootschappen of rechtspersonen; de geldigheid, nietigheid of rechtsgevolgen van hun besluiten of die van hun organen, dan wel de rechten en verplichtingen van hun leden of vennoten als zodanig;

h. faillissement, surséance van betaling of schuldsaneringsregeling natuurlijke personen indien het faillissement, de surséance van betaling of de toepassing van de schuldsaneringsregeling in Nederland is uitgesproken of verleend.

ARTIKEL 1.1.6
  • 1. Indien in zaken die bij dagvaarding moeten worden ingeleid de Nederlandse rechter ten aanzien van een van de gedaagden rechtsmacht heeft, komt hem deze ook toe ten aanzien van in hetzelfde geding betrokken andere gedaagden, mits tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden een zodanige samenhang bestaat, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen.

  • 2. Indien in zaken die bij dagvaarding moeten worden ingeleid de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, komt hem deze ook toe ten aanzien van een vordering in reconventie en ten aanzien van een vordering tot vrijwaring, voeging of tussenkomst, tenzij tussen deze vorderingen en de oorspronkelijke vordering onvoldoende samenhang bestaat.

ARTIKEL 1.1.7
  • 1. De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht indien partijen met betrekking tot een bepaalde rechtsbetrekking die tot hun vrije bepaling staat, bij overeenkomst een Nederlandse rechter of de Nederlandse rechter hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen welke naar aanleiding van die rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, tenzij daarvoor geen redelijk belang aanwezig is.

  • 2. De Nederlandse rechter heeft geen rechtsmacht indien partijen met betrekking tot een bepaalde rechtsbetrekking die tot hun vrije bepaling staat, bij overeenkomst een rechter of de rechter van een vreemde staat bij uitsluiting hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen welke naar aanleiding van die rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan.

  • 3. Een overeenkomst als bedoeld in het tweede lid laat de rechtsmacht van de Nederlandse rechter onverlet, indien:

    a. die overeenkomst slechts is aangegaan ten behoeve van een van partijen en deze zich tot de Nederlandse rechter wendt, of

    b. de zaak een individuele arbeidsovereenkomst betreft of een overeenkomst als bedoeld in artikel 1.1.5, onder c.

  • 4. Het derde lid, aanhef en onder b, vindt geen toepassing indien:

    a. de in het tweede lid bedoelde overeenkomst is aangegaan na het ontstaan van het geschil, of

    b. de werknemer, of de partij die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, zich op de overeenkomst beroept om zich tot de rechter van een vreemde staat te wenden.

  • 5. Een overeenkomst als bedoeld in het eerste of het tweede lid wordt bewezen door een geschrift. Daarvoor is voldoende een geschrift dat een dergelijk beding bevat of dat verwijst naar algemene voorwaarden die een dergelijk beding bevatten, mits dat geschrift door of namens de wederpartij uitdrukkelijk of stilzwijgend is aanvaard.

  • 6. Een overeenkomst als bedoeld in het eerste of het tweede lid dient als een afzonderlijke overeenkomst te worden beschouwd en beoordeeld. De aangewezen rechter is bevoegd te oordelen over de rechtsgeldigheid van de hoofdovereenkomst waarvan een overeenkomst als bedoeld in het eerste of het tweede lid deel uitmaakt of waarop zij betrekking heeft.

ARTIKEL 1.1.8

Komt de Nederlandse rechter niet op grond van de artikelen 1.1.2 tot en met 1.1.7 rechtsmacht toe, dan heeft hij niettemin rechtsmacht indien:

a. het een rechtsbetrekking betreft die ter vrije bepaling van partijen staat en de gedaagde of belanghebbende in de procedure is verschenen niet uitsluitend of mede met het doel de rechtsmacht van de Nederlandse rechter te betwisten, tenzij voor rechtsmacht van de Nederlandse rechter geen redelijk belang aanwezig is,

b. een gerechtelijke procedure buiten Nederland onmogelijk blijkt, of

c. een zaak die bij dagvaarding moet worden ingeleid voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is en het onaanvaardbaar is van de eiser te vergen dat hij de zaak aan het oordeel van een rechter van een vreemde staat onderwerpt.

ARTIKEL 1.1.9

De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht in het geval, bedoeld in artikel 767, alsmede indien dit voortvloeit uit andere wettelijke bepalingen tot aanwijzing van een bevoegde rechter dan die vervat in de tweede afdeling van de tweede titel en de tweede afdeling van de derde titel.

ARTIKEL 1.1.10

Het verweer dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft, wordt in zaken die bij dagvaarding moeten worden ingeleid op straffe van verval van het recht daartoe gevoerd vóór alle weren ten gronde.

ARTIKEL 1.1.11

Indien een zaak voor een rechter van een vreemde staat aanhangig is gemaakt en daarin een beslissing kan worden gegeven die voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar is, kan de Nederlandse rechter bij wie nadien een zaak tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp is aangebracht, de behandeling aanhouden totdat daarin door eerstbedoelde rechter is beslist. Indien die beslissing voor erkenning en, in voorkomend geval, voor tenuitvoerlegging in Nederland vatbaar blijkt te zijn, verklaart de Nederlandse rechter zich onbevoegd. Indien het een zaak betreft die bij dagvaarding moet worden ingeleid, is artikel 1.1.10 van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL 1.1.12

De bevoegdheid van de Nederlandse rechter tot het treffen van bewarende of voorlopige maatregelen kan niet worden betwist op de enkele grond dat hij met betrekking tot de zaak ten principale geen rechtsmacht heeft.

ARTIKEL 1.1.13

Voor de toepassing van de regels betreffende de rechtsmacht van de Nederlandse rechter wordt het Nederlandse gedeelte van het continentale plat gelijk gesteld met het grondgebied van Nederland.

TWEEDE AFDELING. ENKELVOUDIGE EN MEERVOUDIGE KAMERS
ARTIKEL 1.2.1

Bij het kantongerecht worden zaken, behoudens in de wet genoemde uitzonderingen, behandeld en beslist door een enkelvoudige kamer.

ARTIKEL 1.2.2
  • 1. Bij de rechtbank worden zaken, behoudens in de wet genoemde uitzonderingen, behandeld en beslist door een enkelvoudige kamer.

  • 2. Indien de zaak naar het oordeel van de enkelvoudige kamer ongeschikt is voor behandeling en beslissing door één rechter, verwijst zij deze naar een meervoudige kamer, bestaande uit drie leden. De enkelvoudige kamer kan ook in andere gevallen een zaak naar een meervoudige kamer verwijzen.

  • 3. Verwijzing kan geschieden in elke stand van de procedure. De behandeling van een verwezen zaak wordt voortgezet in de stand waarin zij zich bevindt.

  • 4. De meervoudige kamer kan bepalen dat de behandeling geheel of gedeeltelijk zal geschieden door een uit haar midden aangewezen rechter-commissaris. De rechter-commissaris oefent daarbij de bevoegdheden uit, aan de rechtbank toegekend.

  • 5. In hoger beroep worden zaken bij een rechtbank behandeld en beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 1.2.3.

ARTIKEL 1.2.3
  • 1. Bij het gerechtshof worden zaken, behoudens in de wet genoemde uitzonderingen, behandeld en beslist door een meervoudige kamer, bestaande uit drie raadsheren.

  • 2. Tenzij de zaak in eerste aanleg door een meervoudige kamer is beslist, kan de meervoudige kamer naar een enkelvoudige kamer verwijzen de zaken die aanhangig zijn gemaakt ingevolge het bij of krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek bepaalde en die naar haar oordeel daarvoor geschikt zijn.

  • 3. Indien de verwezen zaak naar het oordeel van de enkelvoudige kamer ongeschikt is voor behandeling en beslissing door één raadsheer, wijst zij deze terug naar de meervoudige kamer.

  • 4. Verwijzing of terugwijzing kan geschieden in elke stand van de procedure. De behandeling van een verwezen of teruggewezen zaak wordt voortgezet in de stand waarin zij zich bevindt.

  • 5. De meervoudige kamer kan bepalen dat de behandeling geheel of gedeeltelijk zal geschieden door een uit haar midden aangewezen raadsheer-commissaris. De raadsheer-commissaris oefent daarbij de bevoegdheden uit, aan het gerechtshof toegekend.

ARTIKEL 1.2.4
  • 1. Bij de Hoge Raad worden zaken, behoudens in de wet genoemde uitzonderingen, behandeld en beslist door vijf leden van de meervoudige kamer.

  • 2. De voorzitter van de meervoudige kamer kan bepalen dat een zaak die daarvoor naar zijn oordeel geschikt is, wordt behandeld en beslist door drie leden van die kamer. Indien de zaak naar het oordeel van een van deze leden ongeschikt is voor behandeling en beslissing door drie leden, wordt de behandeling voortgezet door vijf leden.

  • 3. De leden kunnen bepalen dat de behandeling geheel of gedeeltelijk zal geschieden door een uit hun midden aangewezen raadsheer-commissaris. De raadsheer-commissaris oefent daarbij de bevoegdheden uit, aan de Hoge Raad toegekend.

ARTIKEL 1.2.5
  • 1. De kamer bij welke een zaak aanhangig is, kan deze, met toestemming van de president van het college, verwijzen naar een andere kamer van gelijk getal.

  • 2. Vonnissen, arresten en beschikkingen, gewezen onderscheidenlijk gegeven door een meervoudige kamer, kunnen worden uitgesproken door een enkelvoudige kamer.

DERDE AFDELING. ALGEMENE VOORSCHRIFTEN VOOR PROCEDURES
ARTIKEL 1.3.1

De rechter stelt partijen over en weer in de gelegenheid hun standpunten naar voren te brengen en toe te lichten en zich uit te laten over elkaars standpunten en over alle bescheiden en andere gegevens die in de procedure ter kennis van de rechter zijn gebracht, een en ander tenzij uit de wet anders voortvloeit. Bij zijn beslissing baseert de rechter zijn oordeel, ten nadele van een der partijen, niet op bescheiden of andere gegevens waarover die partij zich niet voldoende heeft kunnen uitlaten.

ARTIKEL 1.3.2
  • 1. De rechter waakt tegen onredelijke vertraging van de procedure en treft, zo nodig, op verzoek van een partij of ambtshalve maatregelen.

  • 2. Partijen zijn tegenover elkaar verplicht onredelijke vertraging van de procedure te voorkomen.

ARTIKEL 1.3.3

Partijen zijn verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.

ARTIKEL 1.3.4

De rechter kan in alle gevallen en in elke stand van de procedure partijen of een van hen bevelen bepaalde stellingen toe te lichten of bepaalde, op de zaak betrekking hebbende bescheiden over te leggen. Partijen kunnen dit weigeren indien daarvoor gewichtige redenen zijn. De rechter beslist of de weigering gerechtvaardigd is, bij gebreke waarvan hij daaruit de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht.

ARTIKEL 1.3.5

De rechter beslist over al hetgeen partijen hebben gevorderd of verzocht.

ARTIKEL 1.3.6

De rechter onderzoekt en beslist de zaak op de grondslag van hetgeen partijen aan hun vordering, verzoek of verweer ten gronde hebben gelegd, tenzij uit de wet anders voortvloeit.

ARTIKEL 1.3.7

De rechter vult ambtshalve de rechtsgronden aan.

ARTIKEL 1.3.8

De rechter mag niet weigeren te beslissen.

ARTIKEL 1.3.9
  • 1. De terechtzitting is openbaar. De rechter kan evenwel gehele of gedeeltelijke behandeling met gesloten deuren of slechts met toelating van bepaalde personen bevelen:

    a. in het belang van de openbare orde of de goede zeden,

    b. in het belang van de veiligheid van de Staat,

    c. indien de belangen van minderjarigen of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eisen, of

    d. indien openbaarheid het belang van een goede rechtspleging ernstig zou schaden.

  • 2. Indien iemand op een terechtzitting de orde verstoort, kan de rechter hem laten verwijderen.

ARTIKEL 1.3.10
  • 1. De uitspraak geschiedt in het openbaar.

  • 2. Onverminderd de artikelen 2.11.3, eerste lid, en 3.4.13, derde lid, verstrekt de griffier aan een ieder die dat verlangt afschrift van vonnissen, arresten en beschikkingen, tenzij verstrekking naar het oordeel van de griffier ter bescherming van zwaarwegende belangen van anderen, waaronder die van partijen, geheel of gedeeltelijk dient te worden geweigerd. In het laatste geval kan de griffier volstaan met verstrekking van een geanonimiseerd afschrift of uittreksel van het vonnis, het arrest of de beschikking.

  • 3. Onder vonnissen, arresten en beschikkingen zijn begrepen stukken die aan de uitspraak zijn gehecht. Van andere tot een procesdossier behorende stukken wordt geen afschrift of uittreksel aan derden verstrekt.

  • 4. Van vonnissen, arresten en beschikkingen in zaken die met gesloten deuren zijn behandeld, wordt uitsluitend een geanonimiseerd afschrift of uittreksel verstrekt.

  • 5. Een verzoek om afschrift als bedoeld in het tweede lid dient te worden gericht tot de griffier van het gerecht dat de uitspraak heeft gedaan. Deze zal bij inwilliging van het verzoek een vergoeding in rekening brengen die wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 13, derde lid, van de Wet tarieven in burgerlijke zaken.

  • 6. Gedurende twee weken na de dagtekening van een gehele of gedeeltelijke weigering om aan een verzoek om afschrift te voldoen, kan verzoeker daartegen schriftelijk in verzet komen bij de kantonrechter, oudste in rang van benoeming, onderscheidenlijk de president van het gerecht. Tegen de beslissing van de kantonrechter, onderscheidenlijk de president, staat geen hogere voorziening open.

ARTIKEL 1.3.10A
  • 1. Het is aan partijen verboden aan derden mededelingen te doen omtrent:

    a. het verhandelde op een terechtzitting met gesloten deuren of een terechtzitting waarbij slechts bepaalde personen zijn toegelaten;

    b. andere gegevens uit een procedure, indien de rechter zulks heeft bepaald.

  • 2. De rechter kan het verbod, bedoeld in het eerste lid, op verzoek van een der partijen geheel of gedeeltelijk opheffen.

ARTIKEL 1.3.11

Vonnissen, arresten en beschikkingen houden de gronden in waarop zij rusten, tenzij uit de wet anders voortvloeit.

ARTIKEL 1.3.12
  • 1. De rechter verbetert te allen tijde op verzoek van een partij of ambtshalve in zijn vonnis, arrest of beschikking een kennelijke rekenfout, schrijffout of andere kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent. De rechter gaat niet tot de verbetering over dan na partijen in de gelegenheid te hebben gesteld zich daarover uit te laten.

  • 2. De verbetering wordt op een door de rechter nader te bepalen dag uitgesproken en wordt met vermelding van deze dag en van de naleving van de tweede volzin van het eerste lid op de minuut van het vonnis, het arrest of de beschikking gesteld.

  • 3. Van de verbeterde minuut verstrekt de griffier op de dag van de uitspraak aan de in de oorspronkelijke procedure verschenen partijen een afschrift, zo nodig opgemaakt in executoriale vorm. Een eerder verstrekt afschrift opgemaakt in executoriale vorm verliest hierdoor zijn kracht. De partij die in het bezit is van een afschrift als bedoeld in de vorige zin, geeft dit af aan de griffier. Was de executie reeds aangevangen, dan kan deze met inachtneming van de verbetering worden voortgezet op grond van een na de verbetering afgegeven afschrift opgemaakt in executoriale vorm.

  • 4. Tegen de verbetering of de weigering daarvan staat geen voorziening open.

ARTIKEL 1.3.13
  • 1. De rechter vult te allen tijde op verzoek van een partij zijn vonnis, arrest of beschikking aan indien hij heeft verzuimd te beslissen over een onderdeel van het gevorderde of verzochte. De rechter gaat niet tot de aanvulling over dan na partijen in de gelegenheid te hebben gesteld zich daarover uit te laten.

  • 2. Artikel 1.3.12, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Tegen de weigering van de aanvulling staat geen voorziening open.

ARTIKEL 1.3.14

Voor de indiening van stukken is de griffie met uitzondering van algemeen erkende feestdagen of daarmee gelijkgestelde dagen op maandag tot en met vrijdag geopend van 9.00 tot 17.00 uur. Stukken die door middel van faxapparatuur vóór 24.00 uur van de laatste dag van een lopende termijn ter griffie zijn ontvangen, gelden als binnen de termijn ingediend.

ARTIKEL 1.3.15
  • 1. Wanneer een procedure na verwijzing of na toepassing van een rechtsmiddel voor een andere rechter wordt voortgezet, is de aanlegger verplicht aan de rechter over te leggen:

    a. een afschrift als bedoeld in artikel 2.11.3 onderscheidenlijk artikel 3.4.13 van het vonnis, het arrest of de beschikking waarbij de procedure is verwezen of waartegen het rechtsmiddel is aangewend;

    b. afschriften van de overige op de procedure betrekking hebbende stukken.

  • 2. De rechter kan nadere aanwijzingen geven over het tijdstip van overlegging.

  • 3. Wanneer een procedure na verwijzing of toepassing van een rechtsmiddel voor een andere rechter wordt voortgezet, zendt de griffier van het gerecht waar de procedure aanhangig was afschriften van de op de procedure betrekking hebbende stukken op diens verzoek aan de griffier van het gerecht waar de procedure wordt voortgezet. Desverzocht zendt de griffier de stukken in origineel.

ARTIKEL 1.3.16
  • 1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot door de rechter te stellen termijnen voor het verrichten van proceshandelingen en kunnen beperkingen worden gesteld aan de mogelijkheid om daarvoor uitstel te verkrijgen.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ook andere nadere regels worden gesteld betreffende het verloop van de procedure, alsmede nadere regels ter bevordering van de eenheid van de wijze van rechtspleging bij de verschillende gerechten.

VIERDE AFDELING. WRAKING EN VERSCHONING VAN RECHTERS
ARTIKEL 1.4.1

Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

ARTIKEL 1.4.2
  • 1. Het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.

  • 2. Het verzoek geschiedt schriftelijk en is gemotiveerd. Na de aanvang van een terechtzitting kan het ook mondeling geschieden.

  • 3. Alle feiten of omstandigheden moeten tegelijk worden voorgedragen.

  • 4. Een volgend verzoek tot wraking van dezelfde rechter wordt niet in behandeling genomen, tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden.

  • 5. Aanstonds na een verzoek tot wraking wordt de behandeling geschorst.

ARTIKEL 1.4.3

Een rechter van wie wraking is verzocht, kan in de wraking berusten.

ARTIKEL 1.4.4
  • 1. Het verzoek tot wraking wordt zo spoedig mogelijk ter terechtzitting behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter van wie wraking is verzocht, geen zitting heeft.

  • 2. De verzoeker en de rechter van wie wraking is verzocht, worden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. De meervoudige kamer kan ambtshalve of op verzoek van de verzoeker of de rechter van wie wraking is verzocht, bepalen dat zij niet in elkaars aanwezigheid zullen worden gehoord.

  • 3. De meervoudige kamer beslist zo spoedig mogelijk. De beslissing is gemotiveerd en wordt onverwijld in het openbaar uitgesproken en aan de verzoeker, de andere partijen en de rechter van wie wraking was verzocht, medegedeeld.

  • 4. In geval van misbruik kan de meervoudige kamer bepalen dat een volgend verzoek niet in behandeling wordt genomen. Hiervan wordt in de beslissing melding gemaakt.

  • 5. Tegen de beslissing staat geen voorziening open.

ARTIKEL 1.4.5

Indien het verzoek tot wraking betrekking heeft op een kantonrechter, wordt het schriftelijk verzoek onderscheidenlijk het proces-verbaal van de terechtzitting waarop het mondeling verzoek is gedaan, door de griffier onverwijld ter behandeling overeenkomstig deze afdeling toegezonden aan de rechtbank binnen welker rechtsgebied het kantongerecht is gelegen.

ARTIKEL 1.4.6
  • 1. Op grond van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 1.4.1 kan elk van de rechters die een zaak behandelen, verzoeken zich te mogen verschonen.

  • 2. Het verzoek geschiedt schriftelijk en is gemotiveerd. Na de aanvang van een terechtzitting kan het ook mondeling geschieden.

  • 3. Aanstonds na een verzoek zich te mogen verschonen wordt de behandeling geschorst.

ARTIKEL 1.4.7
  • 1. Het verzoek zich te mogen verschonen wordt zo spoedig mogelijk behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter die dat verzoek heeft gedaan, geen zitting heeft.

  • 2. De meervoudige kamer beslist zo spoedig mogelijk. De beslissing is gemotiveerd en wordt onverwijld aan partijen en de rechter die het verzoek had gedaan, medegedeeld.

  • 3. Tegen de beslissing staat geen voorziening open.

ARTIKEL 1.4.8

Indien het verzoek tot verschoning wordt gedaan door een kantonrechter, is artikel 1.4.5 van overeenkomstige toepassing.

VIJFDE AFDELING. HET OPENBAAR MINISTERIE EN DE PROCUREUR-GENERAAL BIJ DE HOGE RAAD
ARTIKEL 1.5.1
  • 1. Het openbaar ministerie is bevoegd alle op een zaak betrekking hebbende bescheiden in te zien en op elke terechtzitting tegenwoordig te zijn.

  • 2. Het openbaar ministerie kan op verzoek van de rechter of een partij bescheiden waarover het beschikt, in de procedure brengen. Indien een zodanig verzoek niet wordt ingewilligd, wordt dit gemotiveerd.

  • 3. In zaken bij de Hoge Raad zijn het eerste en het tweede lid van toepassing, met dien verstande dat voor het openbaar ministerie wordt gelezen: de procureur-generaal bij de Hoge Raad.

ARTIKEL 1.5.2
  • 1. Wanneer het openbaar ministerie als partij optreedt, geschieden de inleiding en de behandeling van de zaak volgens de gewone regels, voor zover daarvan in dit artikel niet is afgeweken.

  • 2. Het openbaar ministerie kan in rechte optreden zonder procureur. In cassatie is echter vertegenwoordiging door een advocaat vereist.

  • 3. Hoger beroep en cassatie worden ingesteld door en tegen de ambtenaar van het openbaar ministerie bij het gerecht dat de beslissing waarvan beroep heeft genomen. Bij de verdere behandeling in hoger beroep treedt echter voor deze in de plaats de ambtenaar van het openbaar ministerie bij het college dat het hoger beroep behandelt. Bij de verdere behandeling in cassatie blijft als partij optreden de ambtenaar van het openbaar ministerie bij het gerecht dat de beslissing waarvan beroep heeft genomen.

  • 4. Een beslissing omtrent de kosten wordt ten aanzien van het openbaar ministerie genomen ten name van de Staat.

ARTIKEL 1.5.3
  • 1. Wanneer het openbaar ministerie niet als partij optreedt, wordt het gehoord indien het, al dan niet op verzoek van de rechter, de wens daartoe te kennen heeft gegeven.

  • 2. In cassatieprocedures wordt de procureur-generaal bij de Hoge Raad steeds gehoord.

  • 3. Na de conclusie van het openbaar ministerie, onderscheidenlijk de procureur-generaal bij de Hoge Raad, is geen plaats meer voor debat door partijen. Wel kunnen partijen binnen twee weken nadat de conclusie is genomen dan wel een afschrift daarvan aan partijen is verzonden, hun schriftelijk commentaar daarop, zo nodig in een brief vervat, aan de president of de rechter doen toekomen, met afschrift aan de wederpartij en het openbaar ministerie, onderscheidenlijk de procureur-generaal.

ZESDE AFDELING. EXPLOTEN
ARTIKEL 1.6.1
  • 1. Exploten worden door een daartoe bevoegde deurwaarder gedaan op de wijze in deze afdeling bepaald.

  • 2. Het exploot vermeldt ten minste:

    a. de datum van de betekening;

    b. de naam, en in het geval van een natuurlijke persoon tevens de voornamen, en de woonplaats van degene op wiens verzoek de betekening geschiedt;

    c. de voornamen, de naam en het kantooradres van de deurwaarder;

    d. de naam en de woonplaats van degene voor wie het exploot is bestemd;

    e. degene aan wie afschrift van het exploot is gelaten, onder vermelding van diens hoedanigheid.

  • 3. Indien het exploot een vordering tot ontruiming betreft van een gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan door anderen dan gebruikers of gewezen gebruikers krachtens een persoonlijk of zakelijk recht, van wie naam en woonplaats in redelijkheid niet kunnen worden achterhaald, behoeft het deze naam en deze woonplaats niet te vermelden, noch de persoon aan wie afschrift van het exploot is gelaten.

  • 4. Het exploot en de afschriften daarvan worden door de deurwaarder ondertekend.

ARTIKEL 1.6.2
  • 1. De deurwaarder laat een afschrift van het exploot aan degene voor wie het is bestemd in persoon of aan de woonplaats aan een huisgenoot van deze of aan een andere persoon die zich daar bevindt en van wie aannemelijk is dat deze zal bevorderen dat het afschrift degene voor wie het exploot is bestemd, tijdig bereikt. Is het exploot voor meer personen bestemd, dan verstrekt hij voor ieder van hen een afschrift.

  • 2. Voor degene voor wie het exploot is bestemd, geldt het afschrift als het oorspronkelijke exploot.

  • 3. Indien degene voor wie het exploot is bestemd, weigert het afschrift in ontvangst te nemen, vermeldt de deurwaarder die weigering op het exploot en wordt degene voor wie het exploot is bestemd, geacht het afschrift in persoon te hebben ontvangen. Artikel 1.6.3 is van toepassing.

ARTIKEL 1.6.3
  • 1. Indien de deurwaarder aan geen van de in artikel 1.6.2, eerste lid, bedoelde personen afschrift kan laten, laat hij een afschrift aan de woonplaats achter in een gesloten envelop. Indien ook dat feitelijk onmogelijk is, bezorgt hij terstond een afschrift ter post. De deurwaarder maakt, zowel in het ene als het andere geval tevens onder vermelding van de reden van de feitelijke onmogelijkheid, van deze handelingen melding in het exploot.

  • 2. Op de envelop waarin het afschrift ingevolge het eerste lid wordt achtergelaten of ter post wordt bezorgd, worden vermeld de naam en de woonplaats van degene voor wie het exploot is bestemd. De envelop vermeldt tevens de naam, de hoedanigheid, het kantooradres en het telefoonnummer van de deurwaarder, alsmede een aanduiding dat de inhoud de onmiddellijke aandacht behoeft.

ARTIKEL 1.6.4

Ten aanzien van de Koning, de vermoedelijke opvolger van de Koning, hun echtgenoten en de Regent, alsmede ten aanzien van de Staat, geschiedt de betekening aan het parket van de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Indien afschrift van een voor de Staat bestemd exploot wordt gelaten aan een persoon ten parkette die daartoe is aangewezen, is het exploot gedaan aan de Staat in persoon. Indien mogelijk wordt in het exploot vermeld welk ministerie het betreft.

ARTIKEL 1.6.5

Ten aanzien van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van de Staat, geschiedt de betekening ter plaatse waar het bestuur zitting of kantoor houdt, of aan de persoon of de woonplaats van het hoofd van dat bestuur. Indien afschrift van het exploot wordt gelaten aan een bestuurder of aan een persoon die daartoe is aangewezen, is het exploot gedaan aan de rechtspersoon in persoon.

ARTIKEL 1.6.6

Ten aanzien van andere rechtspersonen geschiedt de betekening aan hun kantoor of aan de persoon of de woonplaats van een van de bestuurders. Na de ontbinding geschiedt zij aan het kantoor, de persoon of de woonplaats van een van de vereffenaars. Indien afschrift van het exploot wordt gelaten aan een bestuurder, of, na de ontbinding, aan een vereffenaar, is het exploot gedaan aan de rechtspersoon in persoon.

ARTIKEL 1.6.7
  • 1. Ten aanzien van vennootschappen onder firma en commanditaire vennootschappen geschiedt de betekening aan hun kantoor of aan de persoon of de woonplaats van een van de beherende vennoten. Na de ontbinding geschiedt zij aan het kantoor, de persoon of de woonplaats van een van de vereffenaars. Indien afschrift van het exploot wordt gelaten aan een beherende vennoot, of, na de ontbinding, aan een vereffenaar, is het exploot gedaan aan de vennootschap in persoon.

  • 2. Ten aanzien van maatschappen die een gemeenschappelijke naam voeren, geschiedt de betekening aan hun kantoor.

ARTIKEL 1.6.8

Ten aanzien van curatoren in een faillissement, bewindvoerders in een surséance van betaling dan wel in een schuldsaneringsregeling natuurlijke personen geschiedt de betekening aan het kantoor, de persoon of de woonplaats van een van hen.

ARTIKEL 1.6.9

Bij een betekening ten aanzien van de gezamenlijke erfgenamen van een overledene kan vermelding van hun namen en woonplaatsen achterwege blijven indien deze geschiedt:

a. aan de laatste woonplaats van de overledene, mits aldaar nog de overlevende echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel, een broer, een zuster of een nabestaande in de rechte lijn woont,

b. aan de persoon of de woonplaats van een executeur-testamentair, van een ten tijde van het overlijden fungerend curator of bewindvoerder, of, indien bij een dagvaarding verzet, hoger beroep of beroep in cassatie wordt ingesteld, aan het kantoor van de advocaat, procureur of deurwaarder bij wie de overledene laatstelijk woonplaats heeft gekozen, of

c. aan de persoon of de woonplaats van een van de erfgenamen, mits binnen een jaar na het overlijden, in welk geval het exploot tevens moet worden aangekondigd in een landelijk dagblad of een dagblad verschijnend in de streek waar de laatste woonplaats van de overledene was; een en ander onverminderd de mogelijkheid van betekening aan ieder van de erfgenamen afzonderlijk op de gewone wijze.

ARTIKEL 1.6.10
  • 1. Ten aanzien van hen die geen bekende woonplaats in Nederland hebben, geschiedt de betekening ter plaatse van hun werkelijk verblijf.

  • 2. Indien de woonplaats en het werkelijk verblijf onbekend zijn en het exploot een te voeren of aanhangige procedure betreft, alsmede indien in rechte worden opgeroepen houders van aandelen of andere effecten, welke niet op naam staan of waarvan de houders niet bij name bekend zijn, geschiedt de betekening aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij het gerecht waar de zaak moet dienen of dient, of, indien de zaak voor de kantonrechter moet dienen of dient, bij de rechtbank binnen welker rechtsgebied het kantongerecht is gevestigd. Indien de zaak dient of moet dienen bij de Hoge Raad, geschiedt de betekening aan het parket van de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Voorts wordt een uittreksel van het exploot zo spoedig mogelijk bekend gemaakt in een landelijk dagblad of in een dagblad verschijnend in de streek waar voormeld gerecht zitting houdt onder vermelding van naam en kantooradres van de deurwaarder of van de advocaat van wie afschrift van het exploot kan worden verkregen.

  • 3. Gelijkelijk wordt gehandeld ten aanzien van rechtspersonen, bestaande of ontbonden, bij gebreke van kantoor, bestuurder of vereffenaar, of wanneer de bestuurder of vereffenaar geen bekend kantoor, bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf heeft.

  • 4. Indien het exploot niet een te voeren of aanhangige procedure betreft, geschiedt de betekening aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de verzoeker zijn woonplaats of, bij gebreke daarvan, zijn werkelijk verblijf heeft, terwijl een uittreksel van het exploot voorts bekend wordt gemaakt in een landelijk dagblad of in een dagblad verschijnend in de streek waar de verzoeker woonplaats of werkelijk verblijf heeft, onder vermelding van naam en kantooradres van de deurwaarder of van de advocaat van wie afschrift van het exploot kan worden verkregen. Heeft de verzoeker geen bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf in Nederland, dan geschiedt de betekening aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij de rechtbank te 's-Gravenhage.

  • 5. Indien het exploot ten verzoeke van de ene echtgenoot of geregistreerde partner aan de andere wordt gedaan, houdt het de naam van de raadsman van die andere echtgenoot of geregistreerde partner in, indien deze bekend is.

ARTIKEL 1.6.11
  • 1. Ten aanzien van hen die geen bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf in Nederland hebben, maar van wie de woonplaats of het werkelijk verblijf buiten Nederland bekend is, geschiedt de betekening aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie, onderscheidenlijk de procureur-generaal, bedoeld in artikel 1.6.10, tweede en vierde lid, die een afschrift van het exploot ten behoeve van degene voor wie het bestemd is, toezendt aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken of, indien de woonplaats of het werkelijk verblijf van de betrokkene zich in de Nederlandse Antillen of op Aruba bevindt, aan het Kabinet van de Gevolmachtigd Minister van de Nederlandse Antillen respectievelijk van Aruba in Nederland. Een tweede afschrift wordt door de deurwaarder per aangetekende brief onverwijld toegezonden aan de woonplaats of het werkelijk verblijf van de betrokkene.

  • 2. Heeft degene voor wie het exploot bestemd is, een bekende woonplaats of een bekend werkelijk verblijf buiten Nederland in een Staat die partij is bij het op 15 november 1965 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken (Trb. 1966, 91) en ontvangt deze het afschrift op een wijze die aldaar wordt aangemerkt als betekening in persoon, dan wordt het exploot geacht te zijn gedaan aan hem in persoon.

ARTIKEL 1.6.12
  • 1. Ten aanzien van hem die met degene ten verzoeke van wie het exploot wordt gedaan de woning deelt, geschiedt de betekening aan hem in persoon.

  • 2. Indien betekening in persoon niet kan geschieden, handelt de deurwaarder overeenkomstig artikel 1.6.3 en doet hij bovendien een afschrift van het exploot toekomen aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie bij het gerecht waarvoor de zaak moet dienen of dient, of, indien de zaak voor de kantonrechter moet dienen of dient, bij de rechtbank binnen welker rechtsgebied het kantongerecht is gevestigd, dan wel, indien het exploot niet een te voeren of aanhangige procedure betreft, bij de rechtbank binnen welker rechtsgebied de woning gelegen is. Indien de zaak dient of moet dienen bij de Hoge Raad, geschiedt de betekening aan het parket van de procureur-generaal bij de Hoge Raad. De ambtenaar van het openbaar ministerie, onderscheidenlijk de procureur-generaal, bevordert dat het exploot de betrokkene bereikt.

ARTIKEL 1.6.13

Ten aanzien van de eigenaar en ten aanzien van de leden dan wel de boekhouder van een rederij van een schip dat in het in artikel 193 of artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek genoemde register teboekstaat, indien het exploot het schip dan wel een in of krachtens Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek geregeld onderwerp betreft, geschiedt de betekening aan de in artikel 194, zesde lid, of artikel 784, zevende lid, van Boek 8 genoemde woonplaats.

ARTIKEL 1.6.14

Ten aanzien van de opvarenden van een schip die geen bekende woonplaats in Nederland hebben en die noch aan boord van dat schip, noch elders worden aangetroffen, geschiedt de betekening, indien het exploot het schip of een in of krachtens Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek geregeld onderwerp betreft, aan boord aan de kapitein of de schipper van dat schip.

ARTIKEL 1.6.14A

Ten aanzien van de eigenaar van een luchtvaartuig dat in het in artikel 1302 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde register teboekstaat, geschiedt de betekening, indien het exploot het luchtvaartuig dan wel een in of krachtens Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek geregeld onderwerp betreft, aan de in artikel 1303, zesde lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek genoemde woonplaats.

ARTIKEL 1.6.15

Ten aanzien van hen die verblijven in een gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan, indien het exploot een vordering tot ontruiming daarvan door anderen dan gebruikers of gewezen gebruikers krachtens een persoonlijk of zakelijk recht betreft, zonder dat de naam en de woonplaats van degenen voor wie het exploot is bestemd, alsmede de persoon aan wie afschrift wordt gelaten, worden vermeld, geschiedt de betekening op de wijze als vermeld in artikel 1.6.3, met dien verstande dat voor «aan de woonplaats» in het eerste lid van dat artikel wordt gelezen: ter plaatse, en dat degenen voor wie het exploot bestemd is, daarin en op de envelop waarin een afschrift wordt achtergelaten of ter post wordt bezorgd, worden aangeduid als: zij die verblijven in de desbetreffende onroerende zaak of een gedeelte daarvan. Voorts wordt een uittreksel van het exploot zo spoedig mogelijk bekend gemaakt in een landelijk dagblad of in een dagblad verschijnend in de streek waarin de onroerende zaak gelegen is, onder vermelding van naam en kantooradres van de deurwaarder of van de advocaat van wie afschrift van het exploot kan worden verkregen.

ARTIKEL 1.6.16

Ten aanzien van hen die algemene voorwaarden gebruiken waarin bedingen voorkomen waarvan gesteld wordt dat zij onredelijk bezwarend zijn, geschiedt, indien ingevolge artikel 1003, onder 1°, hun naam en woonplaats niet afzonderlijk in het exploot worden vermeld, de betekening aan het parket van de procureur-generaal bij het gerecht waar de zaak aanhangig wordt gemaakt, is of laatstelijk was, terwijl een uittreksel van het exploot zo spoedig mogelijk bekend wordt gemaakt in een landelijk dagblad onder vermelding van naam en kantooradres van de deurwaarder of van de advocaat van wie afschrift van het exploot kan worden verkregen.

ARTIKEL 1.6.17
  • 1. Een exploot waarbij verzet wordt gedaan of waarbij hoger beroep of beroep in cassatie wordt ingesteld, kan ook worden gedaan aan het kantoor van de advocaat, procureur of deurwaarder bij wie degene voor wie het exploot is bestemd, laatstelijk ter zake woonplaats heeft gekozen. Deze advocaat, procureur of deurwaarder bevordert dat het exploot degene voor wie het is bestemd, tijdig bereikt.

  • 2. Aan een in verband met executie volgens wettelijk voorschrift gekozen woonplaats kunnen alle exploten worden gedaan, zelfs van verzet, hoger beroep en cassatie.

ARTIKEL 1.6.18
  • 1. Geen exploot mag worden gedaan tussen acht uur 's avonds en zeven uur 's ochtends.

  • 2. Evenmin mag een exploot worden gedaan op een zondag of een algemeen erkende feestdag. Indien de laatste dag van de termijn, waarbinnen het exploot kan worden gedaan, op een zondag of een algemeen erkende feestdag valt, kan het exploot de daarop volgende dag worden gedaan.

  • 3. De president van het college of de kantonrechter voor wie bij dat exploot wordt gedagvaard of opgeroepen, en in alle andere gevallen de president van de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan het exploot wordt uitgebracht, kan, in afwijking van het eerste en tweede lid, verlof verlenen het exploot uit te brengen op alle dagen en uren.

ARTIKEL 1.6.19

Een exploot of akte van rechtspleging kan slechts nietig worden verklaard, indien dit exploot of deze akte lijdt aan een gebrek dat uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd of indien de nietigheid voortvloeit uit de aard van het gebrek.

ARTIKEL 1.6.20
  • 1. De niet-naleving van hetgeen in deze afdeling is voorgeschreven, brengt slechts nietigheid mee voor zover aannemelijk is dat degene voor wie het exploot is bestemd, door het gebrek onredelijk is benadeeld.

  • 2. Een gebrek in een exploot dat nietigheid meebrengt, kan, tenzij uit de wet anders voortvloeit, bij exploot worden hersteld.

ZEVENDE AFDELING. INLICHTINGEN OVER BUITENLANDS RECHT
ARTIKEL 1.7.1
  • 1. Indien de rechter inlichtingen wil inwinnen overeenkomstig artikel 3 van de op 7 juni 1968 te Londen gesloten Europese Overeenkomst nopens het verstrekken van inlichtingen over buitenlands recht (Trb. 1968, 142), doet hij aan partijen schriftelijk opgave van de te stellen vragen en de te verzenden stukken.

  • 2. Partijen kunnen binnen een door de rechter te bepalen termijn schriftelijk hun mening omtrent de te stellen vragen en de te verzenden stukken geven.

  • 3. Met inachtneming van artikel 4 van de Overeenkomst stelt de rechter de inhoud van het verzoek om inlichtingen in een tussenbeslissing vast.

  • 4. Tegen deze tussenbeslissing staat geen voorziening open, voor zover het de inhoud van de te stellen vragen en de te verzenden stukken betreft.

  • 5. Indien aan de rechter op grond van artikel 13 van de Overeenkomst aanvullende inlichtingen worden gevraagd, stelt hij partijen in de gelegenheid binnen een door hem te bepalen termijn schriftelijk op dit verzoek te reageren.

ARTIKEL 1.7.2
  • 1. De griffier zendt een afschrift van het antwoord op het verzoek om inlichtingen aan partijen. Alsdan bepaalt de rechter de dag waarop de procedure wordt voortgezet.

  • 2. Partijen kunnen binnen een door de rechter te bepalen termijn hun beschouwingen over het antwoord geven.

ACHTSTE AFDELING. HERSTEL VAN VERKEERD INLEIDEN VAN EEN PROCEDURE EN VERWIJZING BIJ ABSOLUTE ONBEVOEGDHEID
ARTIKEL 1.8.1
  • 1. Indien een procedure met een verzoekschrift is ingeleid in plaats van met een dagvaarding of met een dagvaarding in plaats van met een verzoekschrift, beveelt de rechter, zo nodig, de aanlegger binnen een door de rechter te bepalen termijn op kosten van de aanlegger het stuk waarmee de procedure is ingeleid, te verbeteren of aan te vullen. De procedure is aanhangig vanaf de oorspronkelijke dag van indiening of dagvaarding.

  • 2. De rechter beveelt voorts, zo nodig met verwijzing naar een andere kamer, dat de procedure in de stand waarin zij zich bevindt wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure respectievelijk de verzoekschriftprocedure.

  • 3. Beveelt de rechter dat de procedure wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure, dan bepaalt hij tevens een dag waarop de zaak op de rol zal komen. Heeft nog geen oproeping van de verweerder plaatsgevonden, dan beveelt hij dat deze dag door de aanlegger bij exploot aan de verweerder wordt aangezegd.

  • 4. De rechter stelt partijen, zo nodig, in de gelegenheid hun stellingen aan de dan toepasselijke procesregels aan te passen.

  • 5. Tegen een beslissing ingevolge het eerste, tweede, derde of vierde lid staat geen hogere voorziening open.

ARTIKEL 1.8.2
  • 1. Voor zover de rechter de aanlegger in zijn vordering of verzoek niet-ontvankelijk verklaart omdat bezwaar kon worden gemaakt, administratief beroep kon worden ingesteld of beroep bij een administratieve rechter kon worden ingesteld, wordt dit in het vonnis, het arrest of de beschikking vermeld.

  • 2. Indien de niet-ontvankelijkheid voor de aanlegger onduidelijk kon zijn, vermeldt de rechter tevens in het vonnis, het arrest of de beschikking bij welk orgaan alsnog bezwaar kan worden gemaakt of alsnog beroep kan worden ingesteld. Het orgaan waarbij alsnog bezwaar kan worden gemaakt of alsnog beroep kan worden ingesteld, is aan die beslissing gebonden.

  • 3. De termijn voor het alsnog indienen van het bezwaar- of beroepschrift vangt aan met ingang van de dag na die waarop het vonnis, het arrest of de beschikking onherroepelijk is geworden.

ARTIKEL 1.8.3
  • 1. Indien een zaak niet behoort tot de absolute bevoegdheid van de rechter, verklaart deze zich, zo nodig ambtshalve, onbevoegd. Behoort de zaak tot de absolute bevoegdheid van de rechter voor wie zij is aangebracht, dan blijft deze ook na een vermindering van de eis op de voet van artikel 2.4.5 bevoegd. Is de zaak aangebracht voor de kantonrechter hoewel zij niet tot diens absolute bevoegdheid behoort, dan blijft onbevoegdverklaring achterwege indien de zaak door wijziging van de eis wel tot zijn absolute bevoegdheid komt te behoren.

  • 2. In afwijking van het eerste lid verklaart de rechtbank zich in een dagvaardingsprocedure die behoort tot de absolute bevoegdheid van de kantonrechter slechts onbevoegd, wanneer de gedaagde op de onbevoegdheid bij conclusie vóór alle weren een beroep heeft gedaan. Heeft de gedaagde zich niet tijdig op de onbevoegdheid beroepen, dan spreekt de rechtbank in hoogste ressort recht.

ARTIKEL 1.8.4

Verklaart de rechter zich onbevoegd en is een andere gewone rechter wel bevoegd, dan verwijst hij de zaak naar deze rechter.

ARTIKEL 1.8.5
  • 1. Betreft de verwijzing een zaak die bij dagvaarding moet worden ingeleid, dan heeft iedere partij het recht de overige partijen bij exploot op te roepen tegen de dag waarop zij de zaak ter rolle wil doen dienen. Voor deze oproeping moeten de voor dagvaarding voorgeschreven termijnen in acht worden genomen. Het exploot kan ook worden gedaan aan het kantoor van de advocaat, procureur of deurwaarder bij wie degene voor wie het exploot bestemd is, laatstelijk ter zake woonplaats heeft gekozen. Deze advocaat, procureur of deurwaarder bevordert dat het exploot degene voor wie het is bestemd, tijdig bereikt.

  • 2. Betreft de verwijzing een zaak die met een verzoekschrift moet worden ingeleid, dan zendt de griffier een afschrift van de beschikking aan de rechter naar wie de zaak is verwezen.

  • 3. De procedure wordt, in de stand waarin zij zich bij de verwijzing bevindt, voortgezet voor de rechter naar wie de zaak is verwezen. Een lagere rechter is aan de verwijzing gebonden, een hogere rechter niet.

ARTIKEL 1.8.6
  • 1. Tegen een vonnis of beschikking waarbij de rechter zich onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar een lagere rechter, kan hoger beroep slechts worden ingesteld binnen vier weken, te rekenen van de dag van de uitspraak van het vonnis of de beschikking. Oordeelt de rechter in hoogste ressort, dan bedraagt de termijn voor beroep in cassatie acht weken.

  • 2. Tegen een vonnis of beschikking waarbij de rechter zich onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar een hogere rechter, is geen hogere voorziening toegelaten.

ARTIKEL 1.8.7
  • 1. Indien het gerechtshof in hoger beroep, met vernietiging van het vonnis of de beschikking van de rechtbank, de bevoegdheid van de kantonrechter heeft uitgesproken, kan het, in afwijking van artikel 1.8.4, de zaak aan zich houden om in hoger beroep op de hoofdzaak te beslissen.

  • 2. Indien de rechter in hoger beroep een vonnis of beschikking van een lagere rechter, waarbij deze zich onbevoegd had verklaard, vernietigt, verwijst de rechter de zaak naar deze lagere rechter om op de hoofdzaak te worden beslist, tenzij partijen verklaren te verlangen dat de rechter in beroep de zaak aan zich houdt.

NEGENDE AFDELING. SLOTBEPALING
ARTIKEL 1.9.1
  • 1. In alle procedures waarin de Koning als eiser of als verzoeker optreedt, wordt de zaak ingeleid en voortgezet ten name van en door een door hem aan te wijzen gemachtigde.

  • 2. Alle procedures tegen de Koning worden voortgezet ten name van een door hem aan te wijzen gemachtigde. Betreft het een zaak die bij dagvaarding moet worden ingeleid, dan wordt, indien de gemachtigde niet in het geding opkomt en indien daartoe gronden zijn, het verstek verleend en vonnis gewezen ten name van de procureur-generaal bij de Hoge Raad.

TWEEDE TITEL. DE DAGVAARDINGSPROCEDURE IN EERSTE AANLEG

EERSTE AFDELING. ALGEMENE BEPALINGEN
ARTIKEL 2.1.1
  • 1. Deze titel is van toepassing op alle zaken waarop niet ingevolge artikel 3.1.1 de derde titel van toepassing is, en voor zover daarop niet een andere, bijzondere wettelijke regeling van toepassing is.

  • 2. De zaken, bedoeld in het eerste lid, worden elders in dit wetboek aangeduid als: zaken die bij dagvaarding moeten worden ingeleid.

ARTIKEL 2.1.2
  • 1. Partijen kunnen in zaken voor de kantonrechter in persoon procederen.

  • 2. In alle overige zaken kunnen partijen niet in persoon procederen, maar slechts bij procureur. Zij worden geacht tot aan het eindvonnis bij de gestelde procureur woonplaats te hebben gekozen, tenzij zij hebben verklaard een andere woonplaats te hebben gekozen. Zij kunnen de door hen gestelde procureur niet herroepen zonder tevens een andere procureur te stellen.

ARTIKEL 2.1.3
  • 1. In zaken waarin partijen in persoon kunnen procederen, kunnen zij zich laten bijstaan of zich door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.

  • 2. De kantonrechter kan van een gemachtigde overlegging van een schriftelijke volmacht verlangen.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing op advocaten, procureurs en deurwaarders.

  • 4. Partijen worden geacht tot aan het eindvonnis bij de gemachtigde woonplaats te hebben gekozen, tenzij zij hebben verklaard een andere woonplaats te hebben gekozen.

ARTIKEL 2.1.4
  • 1. De kantonrechter kan bij met redenen omklede beschikking bijstand of vertegenwoordiging door een persoon tegen wie ernstige bezwaren bestaan en die geen advocaat, procureur of deurwaarder is, weigeren. De weigering geldt voor een bepaalde zaak of voor een door de kantonrechter te bepalen tijd.

  • 2. De weigering wordt aan de desbetreffende partij en aan de in het eerste lid bedoelde persoon schriftelijk meegedeeld met vermelding van de reden van de weigering. Tevens stelt de kantonrechter de partij in de gelegenheid een andere persoon aan te wijzen. Daartoe houdt hij de zaak zo nodig aan.

  • 3. De kantonrechter kan bepalen dat een beschikking, op grond van het eerste lid gegeven, uitvoerbaar bij voorraad is.

  • 4. De persoon die is geweigerd, kan binnen vier weken na de verzending van de beschikking in beroep komen bij de rechtbank.

  • 5. De rechtbank beslist na de betrokken kantonrechter te hebben uitgenodigd de nodige inlichtingen te verstrekken en na de appellant te hebben gehoord.

ARTIKEL 2.1.5
  • 1. In zaken waarin partijen in persoon kunnen procederen, worden conclusies en akten genomen ter terechtzitting, dan wel door indiening ter griffie vóór de roldatum.

  • 2. In deze zaken kunnen conclusies en akten ook mondeling ter terechtzitting worden genomen.

  • 3. In zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, worden, indien op de roldatum een terechtzitting plaatsvindt, conclusies en akten ter terechtzitting genomen. Indien niet een terechtzitting plaatsvindt, worden conclusies en akten op de roldatum genomen door indiening ter griffie vóór of op de roldatum.

ARTIKEL 2.1.6
  • 1. In zaken waarin partijen in persoon kunnen procederen, worden de conclusies en akten, wanneer zij niet mondeling worden genomen, ondertekend door de partij van wie het stuk afkomstig is of door haar gemachtigde.

  • 2. In zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, worden deze stukken ondertekend door de procureur.

ARTIKEL 2.1.7
  • 1. Conclusies en akten worden, wanneer zij ter terechtzitting worden genomen, aan de griffier verstrekt.

  • 2. In zaken waarin partijen in persoon kunnen procederen, zendt de griffier zo spoedig mogelijk een afschrift van deze stukken aan de wederpartij, voor zover dit afschrift niet reeds aan haar of aan haar gemachtigde ter terechtzitting is overhandigd.

  • 3. Indien mondeling is geconcludeerd zonder dat de wederpartij of haar gemachtigde daarbij aanwezig was, zendt de griffier een weergave van de zakelijke inhoud van de conclusie aan de wederpartij of aan haar gemachtigde.

  • 4. In zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, doet de procureur uiterlijk op de roldatum een afschrift van deze stukken aan de procureur van de wederpartij toekomen.

ARTIKEL 2.1.8
  • 1. Indien een partij zich bij dagvaarding, conclusie of akte op enig stuk beroept, is zij verplicht een afschrift van het stuk bij te voegen, tenzij een afschrift reeds bij een eerder processtuk in dezelfde zaak was gevoegd. De in de vorige volzin bedoelde verplichting vervalt indien de wederpartij verklaart geen afschrift te verlangen.

  • 2. Indien de wederpartij verklaart inzage in het stuk zelf te verlangen, is de partij die zich op het stuk beroept bovendien verplicht dit ter griffie te deponeren. In zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, kan in plaats daarvan het stuk aan de procureur van de wederpartij tegen ontvangstbewijs worden afgegeven.

  • 3. Indien een partij nog enig stuk in het geding wenst te brengen nadat de dag voor een verschijning van partijen ter terechtzitting of het houden van pleidooien is bepaald, zendt zij een afschrift aan de wederpartij. Tegelijkertijd verstrekt zij een afschrift van het stuk aan de griffier.

  • 4. Indien ten aanzien van enig stuk aan enig voorschrift van dit artikel niet is voldaan, of dermate laat dat de wederpartij dientengevolge niet voldoende in staat is zich daarover uit te laten, kan zij zich daarop tot aan het eindvonnis beroepen. In dat geval of indien zodanig beroep niet wordt gedaan, terwijl de rechter reden heeft om te veronderstellen dat de wederpartij geen afschrift van het stuk heeft ontvangen, biedt hij de wederpartij de gelegenheid zich alsnog over het stuk uit te laten, dan wel houdt hij bij zijn beslissing ten nadele van de wederpartij met het stuk geen rekening.

ARTIKEL 2.1.9

De in artikel 2.1.8, tweede lid, bedoelde stukken worden teruggegeven binnen een week na dagtekening van het ontvangstbewijs of, op verlangen van de partij die zich op de stukken beroept, binnen een week na de kennisgeving aan de wederpartij dat de stukken ter griffie zijn gedeponeerd.

ARTIKEL 2.1.10
  • 1. De rechter kan, op verzoek van partijen of van een van hen dan wel ambtshalve, in alle gevallen en in elke stand van het geding een verschijning van partijen ter terechtzitting bevelen teneinde een schikking te beproeven.

  • 2. Partijen verschijnen ter terechtzitting in persoon of bij gemachtigde. In zaken waarin zij niet in persoon kunnen procederen, verschijnen zij in persoon of bij procureur. De rechter kan verschijning in persoon bevelen. Partijen die ter terechtzitting in persoon verschijnen, mogen zich laten bijstaan door hun raadsman. In zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, is de raadsman een advocaat of procureur.

  • 3. Indien een schikking tot stand komt, wordt, wanneer een partij dat verlangt, een proces-verbaal opgemaakt, dat mede wordt ondertekend door partijen of hun tot dat doel bijzonderlijk gevolmachtigden en waarin de verbintenissen die partijen ten gevolge van die schikking op zich nemen, worden uitgedrukt. De uitgifte van dit proces-verbaal geschiedt in executoriale vorm.

  • 4. Indien geen schikking tot stand komt, bepaalt de rechter de dag waarop de zaak weer op de rol zal komen.

ARTIKEL 2.1.11
  • 1. Een verschijning van partijen ter terechtzitting kan ook worden bevolen tot het geven van inlichtingen aan de rechter. Artikel 2.1.10, tweede lid, is van toepassing.

  • 2. De rechter ondervraagt partijen. Partijen kunnen elkaar vragen stellen, behoudens de bevoegdheid van de rechter om te beletten dat aan een bepaalde vraag gevolg wordt gegeven.

  • 3. Van het verhandelde wordt een proces-verbaal opgemaakt dat na voorlezing door de rechter en door de griffier, alsmede door partijen wordt ondertekend. Indien geen inlichtingen zijn gegeven of de verschenen partijen daarmee instemmen, kan de rechter bepalen dat voorlezing en ondertekening door partijen achterwege blijven. Weigert een partij te ondertekenen of verklaart zij dit niet te kunnen, dan wordt die weigering of die verklaring inhoudende de oorzaak van verhindering, in het proces-verbaal vermeld. Eveneens vermeldt het proces-verbaal de door de rechter bepaalde dag waarop de zaak weer op de rol zal komen.

  • 4. Een verklaring omtrent door haar te bewijzen feiten kan in het voordeel van de partij die haar aflegde geen bewijs opleveren. Overigens kan de rechter uit de afgelegde verklaringen, uit een niet-verschijnen ter terechtzitting of uit een weigering om te antwoorden of het proces-verbaal te ondertekenen de gevolgtrekking maken die hij geraden acht, behoudens artikel 2.8.6.

ARTIKEL 2.1.12

Indien met het oog op een verschijning ter terechtzitting als bedoeld in artikel 2.1.10 of artikel 2.1.11 een bevel als bedoeld in artikel 1.3.4 wordt gegeven, moeten de bescheiden uiterlijk op een door de rechter te bepalen dag vóór de datum van de verschijning aan de rechter en in afschrift aan de wederpartij zijn overgelegd.

ARTIKEL 2.1.13
  • 1. In alle gevallen waarin de rechter een dag bepaalt waarop de zaak weer op de rol zal komen, bepaalt hij tevens welke proceshandeling dan moet worden verricht.

  • 2. Dient een zaak in enige stand van het geding wederom voor een proceshandeling ter rolle, dan geschiedt dit bij een enkelvoudige kamer.

ARTIKEL 2.1.14

De griffier verstrekt zo spoedig mogelijk een afschrift van processen-verbaal aan de eiser en aan de in het geding verschenen gedaagde.

ARTIKEL 2.1.15

Indien de griffier aan partijen stukken toezendt, geschiedt dit, tenzij de rechter anders bepaalt, bij gewone brief.

TWEEDE AFDELING. RELATIEVE BEVOEGDHEID
ARTIKEL 2.2.1
  • 1. Tenzij de wet anders bepaalt, is bevoegd de rechter van de woonplaats van de gedaagde.

  • 2. Bij gebreke van een bekende woonplaats van de gedaagde in Nederland is bevoegd de rechter van zijn werkelijk verblijf.

ARTIKEL 2.2.2

In zaken betreffende een arbeidsovereenkomst, een agentuurovereenkomst, een collectieve arbeidsovereenkomst of algemeen verbindend verklaarde bepalingen van een collectieve arbeidsovereenkomst is mede bevoegd de rechter van de plaats waar de arbeid gewoonlijk wordt verricht.

ARTIKEL 2.2.3

In zaken betreffende een overeenkomst die wordt gesloten door een partij die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf en een natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, is mede bevoegd de rechter van de woonplaats of, bij gebreke daarvan, van het werkelijk verblijf van die natuurlijke persoon.

ARTIKEL 2.2.4

In zaken betreffende verbintenissen uit onrechtmatige daad is mede bevoegd de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan.

ARTIKEL 2.2.5

In zaken betreffende onroerende zaken is mede bevoegd de rechter binnen wiens rechtsgebied de zaak of het grootste gedeelte daarvan is gelegen.

ARTIKEL 2.2.6
  • 1. In zaken betreffende nalatenschappen is mede bevoegd de rechter van de laatste woonplaats van de overledene.

  • 2. In zaken betreffende schuldvorderingen ten laste van de overledene is de in het eerste lid aangewezen rechter eveneens bevoegd.

ARTIKEL 2.2.7

In zaken betreffende de geldigheid, de nietigheid of de ontbinding van vennootschappen of rechtspersonen, de geldigheid, nietigheid of rechtsgevolgen van hun besluiten of die van hun organen dan wel de rechten en verplichtingen van hun leden of vennoten als zodanig, is mede bevoegd de rechter van de woonplaats of de plaats van vestiging van de rechtspersoon of de vennootschap.

ARTIKEL 2.2.8

In zaken betreffende de toepassing van de wettelijke bepalingen inzake faillissement, surséance van betaling en schuldsaneringsregeling natuurlijke personen is mede bevoegd de rechtbank waaruit de rechter-commissaris is benoemd of, indien in geval van surséance geen rechter-commissaris is benoemd, de rechtbank die over het verzoek tot het verlenen van surséance heeft geoordeeld.

ARTIKEL 2.2.9

Indien een rechter ten aanzien van een van de gezamenlijk in het geding betrokken gedaagden bevoegd is, is die rechter ook ten aanzien van de overige gedaagden bevoegd, mits tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden een zodanige samenhang bestaat, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen.

ARTIKEL 2.2.10
  • 1. Hebben partijen bij overeenkomst een rechter aangewezen voor de kennisneming van geschillen die zijn ontstaan of zullen ontstaan naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking die tot hun vrije bepaling staat, dan is die rechter bevoegd van de zaak kennis te nemen. Iedere andere rechter voor wie de zaak is gebracht, verklaart zich onbevoegd, mits de gedaagde zich overeenkomstig artikel 2.2.12 op de onbevoegdheid beroept.

  • 2. Beloopt de vordering evenwel minder dan f 10 000 of betreft het een individuele arbeidsovereenkomst dan wel een zaak als bedoeld in artikel 2.2.3, dan heeft een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid geen gevolg, tenzij:

    a. zij is aangegaan na het ontstaan van het geschil, of

    b. de werknemer of de partij die niet handelt in de uitoefening van beroep of bedrijf zich tot de aangewezen rechter wendt.

  • 3. Een overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechter wordt bewezen door een geschrift. Daarvoor is voldoende een geschrift dat een dergelijk beding bevat of dat verwijst naar algemene voorwaarden die een dergelijk beding bevatten, mits dat geschrift door of namens de wederpartij uitdrukkelijk of stilzwijgend is aanvaard.

  • 4. Een overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechter dient als een afzonderlijke overeenkomst te worden beschouwd en beoordeeld. De aangewezen rechter is bevoegd te oordelen over de rechtsgeldigheid van de hoofdovereenkomst waarvan een overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechter deel uitmaakt of waarop zij betrekking heeft.

ARTIKEL 2.2.11

Wijzen de artikelen 2.2.1 tot en met 2.2.10 geen bevoegde rechter aan, dan is bevoegd de rechter van de woonplaats van de eiser of, bij gebreke daarvan, de rechter te 's-Gravenhage.

ARTIKEL 2.2.12
  • 1. Het verweer dat de rechter niet relatief bevoegd is, wordt op straffe van verval van het recht daartoe gevoerd vóór alle weren ten gronde.

  • 2. Indien de rechter beslist dat niet hij, maar een andere rechter relatief bevoegd is, verwijst hij de zaak naar deze rechter. Artikel 1.8.5, eerste lid en derde lid, eerste zin, zijn van toepassing.

  • 3. Tegen een vonnis waarbij een verweer als bedoeld in het eerste lid wordt verworpen of de zaak naar een andere rechter wordt verwezen, is geen hogere voorziening toegelaten. De rechter naar wie de zaak is verwezen, is aan die verwijzing gebonden. De vorige zin mist toepassing indien de rechter zich tevens absoluut onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar een hogere rechter.

DERDE AFDELING. DAGVAARDING
ARTIKEL 2.3.1
  • 1. Dagvaarding geschiedt bij exploot.

  • 2. Naast de gegevens bedoeld in artikel 1.6.1, tweede lid, vermeldt het exploot van dagvaarding:

    a. de door eiser gekozen woonplaats in de gemeente waar de rechter zitting houdt;

    b. in zaken waarin partijen in persoon kunnen procederen, indien de eiser bij gemachtigde procedeert, de naam en het adres van de gemachtigde;

    c. in zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, de naam en het kantooradres van de procureur die door de eiser wordt gesteld;

    d. de eis en de gronden daarvan;

    e. de aanwijzing van de rechter die van de zaak kennis neemt, onder vermelding van het adres van het gerecht;

    f. de roldatum waartegen wordt gedagvaard en, indien alsdan een terechtzitting plaatsvindt, het uur daarvan;

    g. in zaken waarin partijen in persoon kunnen procederen: de wijze waarop de gedaagde in het geding moet verschijnen, te weten in persoon of vertegenwoordigd door een gemachtigde;

    h. in zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen: de wijze waarop de gedaagde in het geding moet verschijnen, te weten vertegenwoordigd door een procureur;

    i. in alle zaken in eerste aanleg: de in artikel 2.6.1 en, indien er meer gedaagden zijn, in artikel 2.6.2, tweede lid, genoemde rechtsgevolgen die intreden indien de gedaagde niet op de voorgeschreven wijze in het geding verschijnt.

  • 3. Het exploot van dagvaarding vermeldt de door gedaagde tegen de eis aangevoerde verweren en de gronden daarvoor. Verder vermeldt het exploot de bewijsmiddelen waarover eiser kan beschikken en de getuigen die hij kan doen horen ter staving van de aldus betwiste gronden van de eis.

ARTIKEL 2.3.1A

Betreft het exploot van dagvaarding een kort geding voor de president van de rechtbank, dan bevat dit tevens de mededeling dat bij verschijning een vast recht zal worden geheven, alsmede de hoogte daarvan. Hierbij wordt vermeld, dat aan on- en minvermogenden vermindering van dit vast recht kan worden verleend.

ARTIKEL 2.3.2
  • 1. Het exploot wordt door de eiser ter griffie ingediend uiterlijk op de laatste dag waarop de griffie is geopend, voorafgaande aan de in de dagvaarding vermelde roldatum.

  • 2. De griffier schrijft de zaak in op de rol van een enkelvoudige kamer.

ARTIKEL 2.3.3

De gewone termijn van dagvaarding is ten minste een week.

ARTIKEL 2.3.4
  • 1. Indien de gedaagde een bekende woonplaats of een bekend werkelijk verblijf buiten Nederland heeft in een Staat die in Europa is gelegen en die partij is bij het op 15 november 1965 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken (Trb. 1966, 91), is de termijn van dagvaarding ten minste vier weken.

  • 2. Indien de gedaagde noch in Nederland, noch in een Staat als bedoeld in het eerste lid, een bekende woonplaats of een bekend werkelijk verblijf heeft, is de termijn van dagvaarding ten minste drie maanden.

  • 3. Indien de gedaagde in Nederland geen bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf heeft, is de termijn van dagvaarding in afwijking van het eerste en tweede lid ten minste een week, indien het exploot in Nederland aan de gedaagde in persoon wordt gedaan.

ARTIKEL 2.3.5
  • 1. Indien in rechte worden opgeroepen houders van aandelen of andere effecten welke niet op naam staan of waarvan de houders niet bij name bekend zijn, is de termijn van dagvaarding ten minste vier weken.

  • 2. Deze termijn geldt eveneens indien in rechte worden opgeroepen zij die algemene voorwaarden gebruiken waarin bedingen voorkomen waarvan gesteld wordt dat zij onredelijk bezwarend zijn, in het geval dat ingevolge artikel 1003, onder 1°, hun naam en woonplaats niet afzonderlijk in het exploot worden vermeld.

ARTIKEL 2.3.6

De in de artikelen 2.3.3, 2.3.4 en 2.3.5 genoemde termijnen kunnen op mondeling of schriftelijk verzoek van de eiser door de kantonrechter of de president van de rechtbank, zo nodig onder het stellen van voorwaarden, worden verkort. De beschikking wordt vermeld aan het hoofd van het exploot van dagvaarding.

ARTIKEL 2.3.7

Oproepingen van derden als partij in het geding geschieden met inachtneming van de voor dagvaarding geldende termijnen. Indien de oproeping niet geschiedt bij hetzelfde exploot waarmee de gedaagde is gedagvaard, wordt het exploot, waarmee de gedaagde is gedagvaard, met de oproeping aan de derde betekend. Artikel 2.3.1, tweede lid, aanhef en onderdelen g, h en i, zijn van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL 2.3.8
  • 1. De termijn van dagvaarding vangt aan op de dag, volgend op die waarop het exploot is uitgebracht.

  • 2. Bij het bepalen van de termijn van dagvaarding wordt de roldatum niet meegerekend.

ARTIKEL 2.3.9
  • 1. Al hetgeen in deze afdeling is voorgeschreven, wordt op straffe van nietigheid in acht genomen.

  • 2. Een gebrek in een exploot van dagvaarding dat nietigheid meebrengt, kan bij exploot, uitgebracht voor de roldatum, worden hersteld.

  • 3. Bij het uitbrengen van dat exploot moet de voor dagvaarding voorgeschreven termijn in acht worden genomen. Indien inachtneming van de termijn van dagvaarding meebrengt dat de roldatum niet kan worden gehandhaafd, moet een andere roldatum worden aangezegd, met vermelding van het uur indien alsdan een terechtzitting plaatsvindt.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op hetgeen is voorgeschreven in artikel 2.3.1, derde lid. De rechter kan eiser bevelen alsnog de ontbrekende gegevens te verstrekken.

ARTIKEL 2.3.10
  • 1. Verschijnt de gedaagde niet in het geding dan wel verzuimt hij procureur te stellen hoewel hem dat bij dagvaarding was aangezegd, en blijkt aan de rechter dat het exploot van dagvaarding lijdt aan een gebrek dat nietigheid meebrengt, dan verleent de rechter geen verstek tegen hem.

  • 2. In het geval bedoeld in het eerste lid bepaalt de rechter een nieuwe roldatum en beveelt hij dat deze door de eiser bij exploot aan de gedaagde wordt aangezegd met herstel van het gebrek op kosten van de eiser.

  • 3. Is echter aannemelijk dat het exploot van dagvaarding de gedaagde als gevolg van het gebrek niet heeft bereikt, dan spreekt de rechter de nietigheid van het exploot uit.

ARTIKEL 2.3.11
  • 1. Verschijnt de gedaagde in het geding, of komt hij, na bij verstek te zijn veroordeeld, in verzet, en beroept hij zich op de nietigheid van het exploot van dagvaarding, dan verwerpt de rechter dat beroep indien naar zijn oordeel het gebrek de gedaagde niet onredelijk in zijn belangen heeft geschaad.

  • 2. De rechter kan echter in dit geval, zo daartoe gronden zijn, het herstel van het gebrek op kosten van de eiser bevelen.

ARTIKEL 2.3.12
  • 1. Indien echter de eiser ten onrechte geen procureur heeft gesteld, biedt de rechter hem en, indien in dit geval de gedaagde wel in het geding was verschenen maar eveneens ten onrechte geen procureur had gesteld, ook deze, de gelegenheid binnen een door hem te bepalen termijn alsnog procureur te stellen.

  • 2. Indien de eiser van de hem ingevolge het eerste lid geboden gelegenheid geen gebruik maakt, wordt de gedaagde van de instantie ontslagen, met veroordeling van de eiser in de kosten.

  • 3. Indien alleen de gedaagde van de aan partijen ingevolge het eerste lid geboden gelegenheid om alsnog procureur te stellen, geen gebruik maakt, zijn de artikelen 2.6.1 tot en met 2.6.4 van toepassing.

  • 4. Indien de eiser en de gedaagde alsnog procureur hebben gesteld, wordt het geding in de stand waarin het zich bevindt, voortgezet, met dien verstande dat de rechter, indien hij reeds de dag heeft bepaald waarop hij uitspraak zal doen, partijen alsnog de gelegenheid biedt zich binnen een door hem te bepalen termijn over de zaak uit te laten.

  • 5. Tegen een beslissing ingevolge het eerste, tweede of vierde lid staat geen hogere voorziening open.

ARTIKEL 2.3.13

Indien de eiser ten onrechte procureur heeft gesteld, wordt de zaak voortgezet met inachtneming van de voorschriften voor zaken waarin partijen in persoon kunnen procederen.

VIERDE AFDELING. VERLOOP VAN HET GEDING
ARTIKEL 2.4.1
  • 1. Het geding is aanhangig vanaf de dag van dagvaarding.

  • 2. De aanhangigheid vervalt indien het exploot niet uiterlijk op het in artikel 2.3.2, eerste lid, vermelde tijdstip ter griffie is ingediend, tenzij binnen twee weken na de in de dagvaarding vermelde roldatum een geldig herstelexploot is uitgebracht.

ARTIKEL 2.4.2
  • 1. De gedaagde kan de roldatum, vermeld in het exploot van dagvaarding, vervroegen door aan de eiser bij exploot een vroegere roldatum te doen aanzeggen, met vermelding van het uur indien alsdan een terechtzitting plaatsvindt. In zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, wordt hierbij tevens procureur gesteld.

  • 2. Die aanzegging geschiedt op straffe van nietigheid op een termijn van ten minste een week voor de aangezegde vroegere roldatum. De gedaagde dient het exploot van aanzegging uiterlijk op de laatste dag waarop de griffie is geopend, voorafgaande aan de vervroegde roldatum, in ter griffie.

  • 3. Zijn er medegedaagden, dan wordt de aanzegging, voor zover zij niet mede van hen uitgaat, bij exploot ook aan hen op straffe van nietigheid gedaan met inachtneming van zodanige termijn tussen dat exploot en de vervroegde roldatum, als waarop ieder van hen, als gedaagde, volgens de wet aanspraak zou kunnen maken.

  • 4. Wordt door meer dan één gedaagde van het recht de roldatum te vervroegen gebruik gemaakt, dan geldt de aanzegging van de vroegste roldatum.

ARTIKEL 2.4.3
  • 1. Indien de in artikel 2.3.2, eerste lid, bedoelde indiening ter griffie van het exploot van dagvaarding niet tijdig heeft plaats gehad, is de gedaagde bevoegd, onder overlegging van het exploot van dagvaarding, de zaak op de rol te laten inschrijven.

  • 2. Indien de gedaagde van zijn in het eerste lid bedoelde bevoegdheid gebruik maakt, is hij tevens bevoegd, te vorderen dat hij van de instantie wordt ontslagen met veroordeling van de eiser in de kosten. In dat geval biedt de rechter gedurende een door hem te bepalen termijn aan de eiser gelegenheid om hetzij op de voet van artikel 2.3.12, eerste lid, procureur te stellen, hetzij bij akte te verklaren dat hij wenst voort te procederen. Indien de eiser van deze gelegenheid geen gebruik maakt, wordt de vordering toegewezen.

  • 3. Indien de gedaagde een vroegere roldatum heeft aangezegd en het exploot van aanzegging niet tijdig ter griffie heeft ingediend, blijft de oorspronkelijke, in het exploot van dagvaarding vermelde roldatum gehandhaafd.

ARTIKEL 2.4.4
  • 1. Indien de gedaagde bij gemachtigde of bij procureur procedeert, deelt hij op de eerste roldatum de naam en het adres van de gemachtigde of de naam en het kantooradres van de procureur mede.

  • 2. De gedaagde neemt, onder overlegging van het exploot van dagvaarding, zijn met redenen omklede conclusie van antwoord op de eerste of op een door de rechter nader te bepalen roldatum.

  • 3. De gedaagde brengt alle excepties en zijn antwoord ten principale tegelijk naar voren, op straffe van verval van de niet aangevoerde excepties en, indien niet ten principale is geantwoord, van het recht om dat alsnog te doen.

  • 4. Erfgenamen die in termen van beraad zijn en zij die na ontbinding van een gemeenschap van goederen in termen van beraad zijn, kunnen echter hun verweer tot een beroep daarop beperken.

  • 5. De conclusie van antwoord vermeldt de bewijsmiddelen waarover gedaagde kan beschikken tot staving van de gronden van zijn verweer, alsmede de getuigen die hij daartoe kan doen horen. De rechter kan gedaagde bevelen alsnog de ontbrekende gegevens te verstrekken.

ARTIKEL 2.4.5

Zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, kan de eiser te allen tijde zijn eis verminderen.

ARTIKEL 2.4.6
  • 1. Zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen, is de eiser bevoegd zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk, bij conclusie of akte ter rolle, te veranderen of te vermeerderen. De gedaagde is bevoegd hiertegen bezwaar te maken, op grond dat de verandering of vermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De rechter beslist, partijen gehoord, zo spoedig mogelijk. De rechter kan op dezelfde grond ook ambtshalve een verandering of vermeerdering van eis buiten beschouwing laten.

  • 2. Tegen de beslissingen van de rechter, bedoeld in het eerste lid, staat geen hogere voorziening open.

  • 3. Indien een partij niet in het geding is verschenen, is een verandering of vermeerdering van eis tegen die partij uitgesloten, tenzij de eiser de verandering of vermeerdering tijdig bij exploot aan haar kenbaar heeft gemaakt. In laatstgenoemd geval is artikel 2.3.9, derde lid, van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL 2.4.7

Nadat de gedaagde voor antwoord heeft geconcludeerd, beveelt de rechter een verschijning van partijen ter terechtzitting als bedoeld in artikel 2.1.10 of artikel 2.1.11, tenzij hij oordeelt dat de zaak daarvoor niet geschikt is. Uiterlijk twee weken na het in de eerste volzin bedoelde tijdstip beslist de rechter hieromtrent. Tegen deze beslissing staat geen hogere voorziening open.

ARTIKEL 2.4.8
  • 1. Indien geen verschijning van partijen ter terechtzitting op de voet van artikel 2.4.7 is bevolen, geeft de rechter aan de eiser gelegenheid voor repliek te concluderen. Hierna kan de gedaagde voor dupliek concluderen.

  • 2. Is wel een verschijning van partijen ter terechtzitting op de voet van artikel 2.4.7 bevolen, dan wordt aan partijen slechts gelegenheid geboden voor repliek en dupliek, indien zulks met het oog op artikel 1.3.1 of met het oog op een goede instructie van de zaak noodzakelijk is.

  • 3. De rechter staat het nemen van nog meer conclusies toe, indien zulks met het oog op artikel 1.3.1 of met het oog op een goede instructie van de zaak noodzakelijk is.

  • 4. Tegen beslissingen over de toepassing van het tweede lid en het derde lid staat geen hogere voorziening open.

ARTIKEL 2.4.9
  • 1. De rechter stelt de termijnen voor het nemen van de conclusies vast.

  • 2. Partijen kunnen uitstel vragen voor het nemen van conclusies. De rechter volgt een daartoe strekkend, eenstemmig verzoek van partijen, tenzij dit zou leiden tot onredelijke vertraging van het geding.

  • 3. Het eerste en het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de termijnen voor het verrichten van andere proceshandelingen dan conclusies en op de mogelijkheid om daarvoor uitstel te krijgen.

  • 4. Wanneer een proceshandeling niet is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn en daarvoor geen uitstel kan worden verkregen, vervalt het recht om de desbetreffende proceshandeling te verrichten.

ARTIKEL 2.4.10
  • 1. Voordat de rechter over de zaak beslist, wordt aan partijen desverlangd gelegenheid geboden voor pleidooien. Indien partijen op een terechtzitting op de voet van artikel 2.4.7 hun standpunt in voldoende mate mondeling hebben kunnen uiteenzetten, kan de rechter bepalen dat geen gelegenheid zal worden gegeven voor pleidooien.

  • 2. Indien de pleidooien op de bepaalde dag niet plaatsvinden, wordt, behoudens bijzondere omstandigheden, geen nieuwe dag voor pleidooien bepaald.

  • 3. Partijen mogen hun eigen zaak bepleiten.

  • 4. De rechter kan bepalen dat partijen bij de pleidooien in persoon aanwezig moeten zijn.

ARTIKEL 2.4.11

In zaken waarin partijen in persoon kunnen procederen, stelt de griffier zo spoedig mogelijk de eiser en de in het geding verschenen gedaagde, voor zover zij niet in persoon of bij gemachtigde aanwezig waren op de terechtzitting, op de hoogte van het procesverloop.

ARTIKEL 2.4.12 (VERVALLEN)
VIJFDE AFDELING. RECONVENTIE
ARTIKEL 2.5.1

De gedaagde is bevoegd een eis in reconventie in te stellen, tenzij de eiser in conventie is opgetreden in hoedanigheid en de reconventie hem persoonlijk zou betreffen of omgekeerd.

ARTIKEL 2.5.2

De eis in reconventie moet dadelijk bij het antwoord worden ingesteld. Artikel 2.3.1, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL 2.5.3
  • 1. De zaken in conventie en in reconventie worden tegelijk voldongen en bij een en hetzelfde eindvonnis beslist, tenzij de rechter van oordeel is dat de zaak in conventie of die in reconventie vroeger kan worden afgedaan.

  • 2. De zaken worden gesplitst indien in één van beide zaken de rechter beveelt dat de procedure wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure dan wel de rechter zich absoluut onbevoegd verklaart.

ZESDE AFDELING. VERSTEK
ARTIKEL 2.6.1

Indien de gedaagde niet op de eerste of op een door de rechter nader bepaalde roldatum in het geding verschijnt dan wel verzuimt procureur te stellen hoewel hem dat bij dagvaarding was aangezegd, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, verleent de rechter verstek tegen hem en wijst hij de vordering toe, tenzij deze hem onrechtmatig of ongegrond voorkomt.

ARTIKEL 2.6.2
  • 1. Zijn er meer gedaagden en is ten minste een van hen in het geding verschenen, dan wordt, indien ten aanzien van de niet verschenen gedaagden de voorgeschreven formaliteiten en termijnen in acht zijn genomen, tegen dezen verstek verleend en tussen de eiser en de verschenen gedaagden voortgeprocedeerd.

  • 2. Tussen alle partijen wordt één vonnis gewezen, dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing in geval van oproeping van derden als partij in het geding als bedoeld in artikel 2.3.7.

ARTIKEL 2.6.3

De kosten die een gevolg zijn van het feit dat een partij niet in het geding is verschenen, komen ten laste van die partij, tenzij verstek was verleend op een dagvaarding die nietig wordt verklaard.

ARTIKEL 2.6.4

De gedaagde tegen wie verstek is verleend, heeft, zolang het eindvonnis nog niet is gewezen, de bevoegdheid om alsnog in het geding te verschijnen, waardoor de gevolgen van het tegen hem verleende verstek vervallen, behalve ten aanzien van de daardoor veroorzaakte kosten.

ZEVENDE AFDELING. VERZET
ARTIKEL 2.7.1
  • 1. De gedaagde die bij verstek is veroordeeld, kan daartegen verzet doen.

  • 2. Het verzet moet worden gedaan bij exploot van dagvaarding binnen vier weken na de betekening van het vonnis of van enige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de veroordeelde in persoon, of na het plegen door deze van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is. De in de eerste volzin bedoelde termijn is acht weken indien de gedaagde ten tijde van de in de eerste volzin bedoelde betekening of daad geen bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf in Nederland heeft, maar zijn woonplaats of werkelijk verblijf buiten Nederland bekend is. Artikel 2.3.1, tweede lid, onder i, is niet van toepassing.

  • 3. Buiten de gevallen bedoeld in het tweede lid vangt de termijn waarbinnen het verzet moet worden gedaan, aan op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd.

  • 4. De veroordeelde die in het vonnis heeft berust, kan daartegen niet meer in verzet komen.

ARTIKEL 2.7.2

Het vonnis wordt geacht ten uitvoer te zijn gelegd:

a. in geval van gerechtelijke verkoop van goederen, na de verkoop;

b. in geval van derdenbeslag op een vordering, na de uitbetaling aan de beslaglegger, of, indien dit beslag wordt gelegd op een vordering tot periodieke betalingen, na de eerste uitbetaling;

c. in geval van tenuitvoerlegging van een veroordeling tot levering of afgifte van goederen die geen registergoederen zijn, nadat de levering of afgifte heeft plaatsgevonden;

d. in geval van gedwongen ontruiming van onroerende zaken, nadat de ontruiming heeft plaatsgevonden.

ARTIKEL 2.7.3

Het verzet, mits tijdig en op de voorgeschreven wijze gedaan, schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis, tenzij dit uitvoerbaar bij voorraad was verklaard.

ARTIKEL 2.7.4
  • 1. Het exploot vermeldt de gronden van het verzet. Artikel 2.4.4, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Indien een eis in reconventie wordt ingesteld, vermeldt het exploot deze eis met de gronden daarvan. Artikel 2.3.1, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De oorspronkelijke eiser kan overeenkomstig artikel 2.4.2 de roldatum vervroegen.

ARTIKEL 2.7.5

Het geding verloopt als in de vierde afdeling bepaald, met dien verstande dat het exploot van verzet als conclusie van antwoord geldt.

ARTIKEL 2.7.6

Door verval van instantie na verzet vervalt ook het verstekvonnis.

ACHTSTE AFDELING. BEWIJS
§ 1. Algemene bepalingen van bewijsrecht
ARTIKEL 2.8.1
  • 1. Tenzij uit de wet anders voortvloeit, mag de rechter slechts die feiten of rechten aan zijn beslissing ten grondslag leggen, die in het geding aan hem ter kennis zijn gekomen of zijn gesteld en die overeenkomstig de voorschriften van deze afdeling zijn komen vast te staan. Feiten of rechten die door de ene partij zijn gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende zijn betwist, moet de rechter als vaststaand beschouwen, behoudens zijn bevoegdheid bewijs te verlangen, zo vaak aanvaarding van de stellingen zou leiden tot een rechtsgevolg dat niet ter vrije bepaling van partijen staat.

  • 2. Feiten of omstandigheden van algemene bekendheid, alsmede algemene ervaringsregels mogen door de rechter aan zijn beslissing ten grondslag worden gelegd, ongeacht of zij zijn gesteld, en behoeven geen bewijs.

ARTIKEL 2.8.2

De partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten, draagt de bewijslast van die feiten of rechten, tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit.

ARTIKEL 2.8.3
  • 1. Dwingend bewijs houdt in dat de rechter verplicht is de inhoud van bepaalde bewijsmiddelen als waar aan te nemen dan wel verplicht is de bewijskracht te erkennen die de wet aan bepaalde gegevens verbindt.

  • 2. Tegenbewijs, ook tegen dwingend bewijs, staat vrij, tenzij de wet het uitsluit.

ARTIKEL 2.8.4
  • 1. Bewijs kan worden geleverd door alle middelen, tenzij de wet anders bepaalt.

  • 2. De waardering van het bewijs is aan het oordeel van de rechter overgelaten, tenzij de wet anders bepaalt.

ARTIKEL 2.8.5

Overeenkomsten waarbij van het wettelijke bewijsrecht wordt afgeweken, blijven buiten toepassing, wanneer zij betrekking hebben op het bewijs van feiten waaraan het recht gevolgen verbindt, die niet ter vrije bepaling van partijen staan, zulks onverminderd de gronden waarop zij krachtens het Burgerlijk Wetboek buiten toepassing blijven.

ARTIKEL 2.8.6
  • 1. Een gerechtelijke erkentenis is het in een aanhangig geding door een partij uitdrukkelijk erkennen van de waarheid van een of meer stellingen van de wederpartij.

  • 2. Een gerechtelijke erkentenis kan slechts worden herroepen, indien aannemelijk is dat zij door een dwaling of niet in vrijheid is afgelegd.

ARTIKEL 2.8.7
  • 1. De rechter ten overstaan van wie in een zaak bewijs is bijgebracht, zal daarin zoveel als mogelijk het eindvonnis wijzen of medewijzen.

  • 2. Van een afwijking van deze regel en de oorzaak daarvan wordt in het vonnis melding gemaakt. Tegen de afwijking staat geen voorziening open.

§ 2. Akten en vonnissen
ARTIKEL 2.8.8
  • 1. Akten zijn ondertekende geschriften, bestemd om tot bewijs te dienen.

  • 2. Authentieke akten zijn akten in de vereiste vorm en bevoegdelijk opgemaakt door ambtenaren, aan wie bij of krachtens de wet is opgedragen op die wijze te doen blijken van door hen gedane waarnemingen of verrichtingen. Als authentieke akten worden tevens beschouwd de akten, waarvan het opmaken aan ambtenaren is voorbehouden, doch waarvan de wet het opmaken in bepaalde gevallen aan anderen dan ambtenaren opdraagt.

  • 3. Onderhandse akten zijn alle akten die niet authentieke akten zijn.

ARTIKEL 2.8.9
  • 1. Authentieke akten leveren tegen een ieder dwingend bewijs op van hetgeen de ambtenaar binnen de kring van zijn bevoegdheid omtrent zijn waarnemingen en verrichtingen heeft verklaard.

  • 2. Een authentieke of onderhandse akte levert ten aanzien van de verklaring van een partij omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen, tussen partijen dwingend bewijs op van de waarheid van die verklaring, tenzij dit zou kunnen leiden tot een rechtsgevolg dat niet ter vrije bepaling van partijen staat. Onder partij wordt begrepen de rechtverkrijgende onder algemene of bijzondere titel, voor zover het desbetreffende recht is verkregen na het opmaken van de akte.

ARTIKEL 2.8.10
  • 1. Op een onderhandse akte waarin verbintenissen van slechts één partij zijn aangegaan of vastgelegd, is, voor zover die verbintenissen strekken tot voldoening van een geldsom, het tweede lid van artikel 2.8.9 niet van toepassing, tenzij deze partij de akte geheel met de hand heeft geschreven of heeft voorzien van een goedkeuring die de geldsom voluit in letters vermeldt.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op aandelen in een obligatielening en op verbintenissen door de schuldenaar in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf aangegaan.

ARTIKEL 2.8.11
  • 1. Een geschrift dat het uiterlijk heeft van een authentieke akte, geldt als zodanig behoudens bewijs van het tegendeel.

  • 2. Een onderhandse akte waarvan de ondertekening door de partij, tegen welke zij dwingend bewijs zou leveren, stellig wordt ontkend, levert geen bewijs op, zolang niet bewezen is van wie de ondertekening afkomstig is. Is degeen tegen wie de akte wordt ingeroepen een ander dan hij die haar ondertekend zou hebben, dan kan worden volstaan met de verklaring, dat men de echtheid van de ondertekening niet erkent.

ARTIKEL 2.8.12
  • 1. De kracht van het schriftelijke bewijs is in de oorspronkelijke akte gelegen.

  • 2. Grossen en gehele afschriften van een authentieke akte die volgens wettelijk voorschrift moet worden bewaard, leveren, wanneer zij zijn afgegeven door een daartoe bevoegde ambtenaar, hetzelfde bewijs op als de oorspronkelijke akte.

ARTIKEL 2.8.13

Een in kracht van gewijsde gegaan, op tegenspraak gewezen vonnis waarbij de Nederlandse strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, levert dwingend bewijs op van dat feit.

§ 3. Openlegging van boeken, bescheiden en geschriften
ARTIKEL 2.8.14
  • 1. De rechter kan in de loop van een geding, op verzoek of ambtshalve, aan partijen of aan een van hen de openlegging bevelen van de boeken, bescheiden en geschriften, die zij ingevolge de wet moeten houden, maken of bewaren.

  • 2. Wordt aan dit bevel niet voldaan, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.

  • 3. In een geding betreffende een jaarrekening kan de rechter ook ambtshalve de openlegging bevelen op straffe van een dwangsom.

§ 4. Getuigen
ARTIKEL 2.8.15

Een getuigenverklaring kan slechts als bewijs dienen, voor zover zij betrekking heeft op aan de getuige uit eigen waarneming bekende feiten.

ARTIKEL 2.8.16
  • 1. Ook partijen kunnen als getuige optreden.

  • 2. Indien een partij als getuige is gehoord, kan haar verklaring omtrent door haar te bewijzen feiten geen bewijs in haar voordeel opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs.

  • 3. Antwoordt een partij die daartoe gehouden is, niet op de haar gestelde vragen of weigert zij haar verklaring te ondertekenen, dan kan de rechter daaraan de conclusies verbinden die hij geraden zal achten.

ARTIKEL 2.8.17
  • 1. Een ieder, daartoe op wettige wijze opgeroepen, is verplicht getuigenis af te leggen.

  • 2. Van deze verplichting kunnen zich verschonen:

    a. de echtgenoot en de vroegere echtgenoot dan wel de geregistreerde partner en de vroegere geregistreerde partner van een partij, de bloed- of aanverwanten van een partij of van de echtgenoot of van de geregistreerde partner van een partij, tot de tweede graad ingesloten, een en ander tenzij de partij in hoedanigheid optreedt;

    b. zij die tot geheimhouding verplicht zijn uit hoofde van hun ambt, beroep of betrekking omtrent hetgeen hun in die hoedanigheid is toevertrouwd.

  • 3. De getuige kan zich verschonen van het beantwoorden van een hem gestelde vraag, indien hij daardoor of zichzelf, of een van zijn bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de zijlijn in de tweede of derde graad, of zijn echtgenoot of vroegere echtgenoot onderscheidenlijk zijn geregistreerde partner of vroegere geregistreerde partner aan het gevaar van een strafrechtelijke veroordeling ter zake van een misdrijf zou blootstellen.

ARTIKEL 2.8.18
  • 1. Indien bewijs door getuigen bij de wet is toegelaten, beveelt de rechter een getuigenverhoor zo vaak een van de partijen het verzoekt en de door haar te bewijzen aangeboden feiten betwist zijn en tot de beslissing van de zaak kunnen leiden. Hij kan dit ook ambtshalve doen.

  • 2. Het vonnis vermeldt aan welke partij en omtrent welke feiten bewijs worden opgedragen alsmede de plaats waar, en de dag en het uur waarop de getuigen zullen worden gehoord. Plaats, dag en uur van het getuigenverhoor kunnen ook later door de rechter worden vastgesteld.

  • 3. Het verhoor van getuigen geschiedt ter terechtzitting.

ARTIKEL 2.8.19

De rechter kan bepalen dat partijen bij de getuigenverhoren in persoon aanwezig moeten zijn.

ARTIKEL 2.8.20

Het verhoor van getuigen tot het leveren van tegenbewijs staat van rechtswege vrij en wordt gehouden op de plaats, de dag en het uur te bepalen dadelijk na afloop van het verhoor van de voor het bewijs gehoorde getuigen of op een later tijdstip, tenzij de rechter, na overleg met partijen, dit verhoor doet plaatsvinden in aansluiting op het verhoor van de voor het bewijs gehoorde getuigen.

ARTIKEL 2.8.21

Indien een partij verkorting of verlenging van de termijnen, bedoeld in de artikelen 2.8.18 en 2.8.20, verzoekt, wordt op dit verzoek na verhoor of behoorlijke oproeping van de wederpartij beslist. Tegen de beslissing staat geen hogere voorziening open.

ARTIKEL 2.8.22
  • 1. De namen en woonplaatsen van de getuigen worden ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier opgegeven. De belanghebbende partij roept de getuigen ten minste een week voor het verhoor bij exploot of bij aangetekende brief op. De dag van de oproeping en de dag van het verhoor worden niet meegerekend bij het bepalen van deze termijn. Indien een partij meer getuigen heeft voorgebracht dan redelijkerwijs noodzakelijk was, kan de rechter daarmee bij de veroordeling in de kosten rekening houden.

  • 2. De oproeping maakt melding van dag, uur en plaats van het verhoor, van de feiten waaromtrent bewijs moet worden geleverd en van de gevolgen, verbonden aan het niet verschijnen ter terechtzitting.

ARTIKEL 2.8.23

Indien een bij aangetekende brief opgeroepen getuige niet ter terechtzitting verschijnt, bepaalt de rechter op verzoek van de belanghebbende partij een dag waartegen de getuige bij exploot kan worden opgeroepen. Daarbij wordt de termijn, bedoeld in artikel 2.8.22, eerste lid, in acht genomen.

ARTIKEL 2.8.24

De rechter kan bevelen, dat de op een oproeping bij exploot niet ter terechtzitting verschenen getuige door de openbare macht voor hem wordt gebracht op een door hem te bepalen dag en uur om aan zijn verplichting te voldoen.

ARTIKEL 2.8.25

Indien een partij die gehouden is als getuige een verklaring af te leggen, niet ter terechtzitting verschijnt, niet antwoordt op de haar gestelde vragen of weigert haar verklaring te ondertekenen, kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.

ARTIKEL 2.8.26
  • 1. Indien een getuige weigert zijn verklaring af te leggen, kan de rechter op verzoek van de belanghebbende partij bevelen, dat hij op kosten van die partij in gijzeling zal worden gesteld totdat hij aan zijn verplichting zal hebben voldaan, met dien verstande dat de gijzeling ten hoogste een jaar kan duren. Deze bepaling is niet van toepassing als het een partij betreft die als getuige wordt gehoord.

  • 2. De rechter beveelt de gijzeling slechts indien naar zijn oordeel het belang van de waarheidsvinding toepassing van die maatregel rechtvaardigt.

  • 3. De rechter die de gijzeling heeft bevolen, beëindigt ambtshalve of op verzoek van de gegijzelde de gijzeling indien voortzetting ervan naar zijn oordeel niet meer door het belang dat met toepassing van de dwangmaatregel werd gediend, wordt gerechtvaardigd.

ARTIKEL 2.8.27
  • 1. Indien een getuige te ver verwijderd woont, kan de rechter het verhoor opdragen aan de rechter van gelijke rang van de woonplaats van de getuige.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het een partij betreft die als getuige wordt gehoord.

ARTIKEL 2.8.28

Indien een getuige verhinderd is uit hoofde van ziekte of anderszins om naar het gerechtsgebouw te komen, kan de rechter zich bij hem vervoegen tot het ontvangen van zijn verklaring of de rechter, in artikel 2.8.27 bedoeld, verzoeken hem te verhoren.

ARTIKEL 2.8.29
  • 1. Voor zover bij verdrag niet anders is bepaald, kan de rechter, indien een getuige in het buitenland woont, aan een door hem aan te wijzen autoriteit van het land waar de getuige zijn woonplaats heeft, verzoeken het verhoor, indien mogelijk onder ede, te houden, of dat verhoor opdragen aan de Nederlandse consulaire ambtenaar tot wiens ressort de woonplaats van die getuige behoort.

  • 2. De rechter bepaalt dan tevens de termijn die in acht genomen moet worden bij het betekenen aan de wederpartij van de plaats, de dag en het uur waarop dit verhoor wordt gehouden en stelt mede de dag vast waarop de zaak weer op de rol zal komen.

  • 3. Het proces-verbaal van dit getuigenverhoor heeft gelijke kracht als dat van het door de Nederlandse rechter gehouden verhoor.

ARTIKEL 2.8.30
  • 1. Op de bepaalde dag vraagt de rechter de getuigen hun naam, voornamen, leeftijd, beroep en woon- of verblijfplaats, of zij bloed- of aanverwant zijn van de partijen of van een van hen, en zo ja in welke graad, alsmede of zij in dienstverband staan tot partijen of een van hen.

  • 2. De getuigen zweren, alvorens hun getuigenis af te leggen, op de bij de wet bepaalde wijze de eed de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen.

  • 3. Indien een getuige de betekenis van de eed niet voldoende kan beseffen of de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, wordt hij niet beëdigd, maar wordt hij aangemaand de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zeggen. Indien het bewijs mede wordt aangenomen op de verklaring van een zodanige getuige, geeft het vonnis daarvan in het bijzonder reden.

  • 4. Overigens mag de rechter aan een onbeëdigde verklaring slechts bewijs ontlenen indien hij in het vonnis vermeldt dat de eed ten onrechte niet is afgenomen en dat het niet mogelijk is de getuige opnieuw te horen.

ARTIKEL 2.8.31

De opgeroepen getuige die niet ter terechtzitting verschijnt of, verschenen zijnde, weigert de eed of zijn verklaring af te leggen, kan worden veroordeeld tot vergoeding van de vergeefs aangewende kosten, onverminderd zijn aansprakelijkheid tot schadevergoeding indien daartoe gronden zijn.

ARTIKEL 2.8.32
  • 1. De rechter hoort ieder van de getuigen buiten tegenwoordigheid van de mede ter terechtzitting verschenen getuigen die nog niet zijn gehoord, voor zover deze laatste getuigen niet tevens partij zijn.

  • 2. Partijen en hun raadslieden kunnen aan de getuigen vragen stellen, behoudens de bevoegdheid van de rechter om te beletten dat aan een bepaalde vraag gevolg wordt gegeven. De rechter kan ambtshalve of op verzoek van een partij getuigen tegenover elkaar of tegenover partijen of een van hen stellen.

  • 3. De rechter kan naar aanleiding van de getuigenverklaringen aan partijen vragen stellen. Indien het betreft het verhoor van een getuige die niet tevens partij is, kunnen ook partijen elkaar zelf of bij monde van hun raadslieden vragen stellen, behoudens de bevoegdheid van de rechter om te beletten dat aan een bepaalde vraag gevolg wordt gegeven.

  • 4. Een verklaring omtrent door haar te bewijzen feiten kan in het voordeel van de partij die haar aflegde geen bewijs opleveren. Overigens kan de rechter uit de op de voet van het derde lid afgelegde verklaringen, uit het niet-verschijnen ter terechtzitting of uit een weigering om te antwoorden of het proces-verbaal te ondertekenen, de gevolgtrekking maken die hij geraden acht, behoudens hetgeen in artikel 2.8.6 is bepaald.

ARTIKEL 2.8.33
  • 1. Van het getuigenverhoor wordt proces-verbaal opgemaakt, waarin achtereenvolgens aantekening geschiedt van de in acht genomen vormen en van al hetgeen met betrekking tot de zaak voorvalt.

  • 2. Dit proces-verbaal wordt aan iedere getuige voorgelezen voor het gedeelte dat hem betreft. Hij mag daarin zodanige veranderingen en bijvoegingen maken als hem goeddunkt.

  • 3. De getuige ondertekent zijn verklaring. Weigert hij te ondertekenen of verklaart hij dit niet te kunnen, dan wordt die weigering of die verklaring, inhoudende de oorzaak van verhindering, in het proces-verbaal vermeld.

  • 4. Op de door partijen afgelegde verklaringen zijn het eerste, tweede en derde lid van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Het proces-verbaal wordt ondertekend door de rechter voor wie het getuigenverhoor heeft plaatsgehad en door de griffier.

ARTIKEL 2.8.34
  • 1. In afwijking van artikel 2.8.33 behoeft in zaken die niet aan hoger beroep zijn onderworpen, geen proces-verbaal van het getuigenverhoor te worden opgemaakt. Het naar aanleiding van het getuigenverhoor te wijzen vonnis houdt, behalve de vermelding van de opgave, verklaringen en eedsaflegging bij artikel 2.8.30 aangeduid, de summiere inhoud van de afgelegde getuigenverklaringen in.

  • 2. Het eerste lid wordt niet toegepast in zaken die in eerste aanleg door een gerechtshof worden behandeld.

ARTIKEL 2.8.35

Indien de getuige schadeloosstelling vordert, wordt deze door de rechter begroot. Daarvan wordt melding gemaakt in het proces-verbaal. De schadeloosstelling wordt voldaan door de partij die de getuige heeft voorgebracht.

ARTIKEL 2.8.36

In geval de getuigen niet op één dag kunnen worden gehoord, stelt de rechter het verdere horen tot een nadere dag uit en geschiedt er noch aan de ter terechtzitting verschenen getuigen noch aan de al dan niet aldaar verschenen partij enige nieuwe oproeping.

ARTIKEL 2.8.37

Het nalaten van een van de in deze paragraaf voorgeschreven formaliteiten heeft, met uitzondering van artikel 2.8.30 omtrent het afleggen van de eed, alleen de nietigheid van het verhoor ten gevolge indien de belanghebbende partij daardoor in haar belangen is benadeeld en het verzuim niet kan worden hersteld; in het tegenovergestelde geval kan de rechter, zo daartoe gronden zijn, herstel van begane onregelmatigheden bevelen.

ARTIKEL 2.8.38

Na afloop van het getuigenverhoor of indien dit achterwege blijft, bepaalt de rechter de dag waarop de zaak weer op de rol zal komen.

§ 5. Voorlopig getuigenverhoor
ARTIKEL 2.8.39
  • 1. In de gevallen waarin bij de wet het bewijs door getuigen is toegelaten, kan, voordat een zaak aanhangig is, op verzoek van de belanghebbende onverwijld een voorlopig getuigenverhoor worden bevolen.

  • 2. Tijdens een reeds aanhangig geding kan de rechter op verzoek van een partij een voorlopig getuigenverhoor bevelen.

ARTIKEL 2.8.40
  • 1. Het verzoek wordt gedaan aan de rechter die vermoedelijk bevoegd zal zijn van de zaak, indien deze aanhangig wordt gemaakt, kennis te nemen, of aan de rechter tot wiens absolute bevoegdheid de zaak behoort en binnen wiens rechtsgebied de personen die men als getuigen wil doen horen, of het grootste aantal van hen, woonachtig zijn of verblijven. De rechtbank is in elk geval bevoegd, indien het beloop van de vordering onzeker is en niet naar haar aard behoort tot de bevoegdheid van een andere rechter. De rechter beoordeelt summierlijk of hij absoluut bevoegd is.

  • 2. Indien het geding reeds aanhangig is, wordt het verzoek gedaan aan de rechter waar het geding aanhangig is.

  • 3. Het verzoekschrift houdt in:

    a. de aard en het beloop van de vordering;

    b. de feiten of rechten die men wil bewijzen;

    c. de namen en woonplaatsen van de personen die men als getuigen wil doen horen;

    d. de naam en de woonplaats van de wederpartij of de redenen waarom de wederpartij onbekend is.

  • 4. Tenzij de wederpartij onbekend is en behoudens gevallen van onverwijlde spoed, wordt op het verzoekschrift niet eerder beschikt dan nadat een behandeling heeft plaatsgevonden, waartoe de verzoeker en de wederpartij worden opgeroepen.

ARTIKEL 2.8.41
  • 1. Indien de rechter het verzoek toestaat, bepaalt hij de plaats, de dag en het uur waarop het voorlopig getuigenverhoor zal plaatshebben en de dag waarop uiterlijk de verzoeker een afschrift van het verzoekschrift, indien dit nog niet is toegezonden, en van de beschikking aan de wederpartij, zo die bekend is, moet doen toekomen.

  • 2. Voor zover het verzoek wordt toegewezen, is geen hogere voorziening toegelaten.

ARTIKEL 2.8.42

De bepalingen omtrent het getuigenverhoor zijn op het voorlopig getuigenverhoor van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL 2.8.43
  • 1. Met inachtneming van de termijn die krachtens artikel 2.8.41 door de rechter is bepaald, zendt de verzoeker, indien de wederpartij bekend is, haar bij aangetekende brief een afschrift van het verzoekschrift, indien dit nog niet is toegezonden, en van de beschikking van de rechter, of doet hij haar deze afschriften betekenen. Alvorens tot het houden van het voorlopig getuigenverhoor over te gaan, vergewist de rechter zich ervan dat aan dit voorschrift is voldaan.

  • 2. Verschijnt de wederpartij bij het verhoor ter terechtzitting, dan bepaalt de rechter na afloop daarvan op haar verzoek de plaats waar en het tijdstip waarop het voorlopig getuigenverhoor voor tegenbewijs kan plaatshebben.

ARTIKEL 2.8.43A
  • 1. De rechter kan, op verzoek van partijen of van een van hen dan wel ambtshalve, na afloop van het voorlopig getuigenverhoor of het voorlopig getuigenverhoor voor tegenbewijs een verschijning van partijen bevelen teneinde een schikking te beproeven of tot het geven van inlichtingen aan de rechter. Artikel 2.1.10, tweede en derde lid, en artikel 2.1.11, tweede lid, derde lid, eerste en tweede zin, en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Bij een verschijning van partijen ter terechtzitting kan ook de verdere wijze van behandeling van geschillen over de vordering worden besproken. Afspraken dienaangaande worden, wanneer een partij dat verlangt, met overeenkomstige toepassing van artikel 2.1.10, derde lid, in een proces-verbaal vastgelegd. Een beroep in rechte op deze afspraken kan niet worden gedaan, voor zover zij in strijd komen met een dwingende wetsbepaling, met fundamentele beginselen van behoorlijke rechtspleging of voor zover een beroep daarop in verband met onvoorziene omstandigheden redelijkerwijs niet kan worden gedaan.

ARTIKEL 2.8.44
  • 1. Indien alle partijen bij het verhoor aanwezig of vertegenwoordigd zijn geweest, hebben de getuigenverklaringen in een voorlopig getuigenverhoor afgelegd, dezelfde bewijskracht als die, welke op de gewone wijze in een aanhangig geding zijn afgelegd.

  • 2. Zijn niet alle partijen bij het voorlopig getuigenverhoor aanwezig of vertegenwoordigd geweest, dan kan de rechter de daarin afgelegde verklaringen buiten beschouwing laten.

ARTIKEL 2.8.45

Indien een getuige aannemelijk maakt dat de verzoeker met het voorlopig getuigenverhoor beoogt inlichtingen van hem te verkrijgen ten behoeve van een tegen hem in te stellen vordering, houdt de rechter het verhoor met inachtneming van de bepalingen die van toepassing zijn op het verhoor van de partij als getuige. Van een en ander wordt melding gemaakt in het proces-verbaal.

§ 6. Deskundigen
ARTIKEL 2.8.46
  • 1. De rechter kan op verzoek van een partij of ambtshalve een bericht of een verhoor van deskundigen bevelen. Het vonnis vermeldt de punten waarover het oordeel van deskundigen wordt gevraagd.

  • 2. De rechter benoemt bij vonnis of bij latere rolbeschikking een of meer deskundigen na overleg met partijen, met opdracht bij hem schriftelijk bericht in te leveren of aan hem mondeling verslag uit te brengen. Tegen deze benoeming staat geen hogere voorziening open.

  • 3. De griffier zendt afschrift van deze benoeming aan de deskundigen.

  • 4. Indien een deskundige de benoeming niet aanneemt of zijn taak niet naar behoren zal kunnen volbrengen of weigerachtig is dit te doen, kan de rechter ambtshalve of op verzoek van de meest gerede partij, na overleg met partijen, een andere deskundige in zijn plaats benoemen.

  • 5. De rechter kan, op verzoek van een partij of ambtshalve, aan de deskundigen het geven van nadere mondelinge of schriftelijke toelichting of aanvulling bevelen, dan wel, na overleg met partijen, een of meer andere deskundigen benoemen.

ARTIKEL 2.8.47

De rechter kan ambtshalve of op verzoek van een of meer partijen deskundigen vragen hun kosten te begroten. Door de eisende partij wordt een door de rechter te bepalen voorschot en, indien dit is bepaald, een nader voorschot, ter zake van die kosten ter griffie gedeponeerd, voor zover niet bij het vonnis, bedoeld in artikel 2.8.46, eerste lid, in verband met de omstandigheden van het geding de wederpartij of beide partijen te zamen daartoe is of zijn aangewezen. Aan partijen aan wie ingevolge de Wet op de rechtsbijstand een toevoeging is verleend of ten aanzien van wie ingevolge artikel 18 of artikel 18a van de Wet tarieven in burgerlijke zaken het vast recht gedeeltelijk in debet is gesteld, wordt geen voorschot opgelegd. Evenmin wordt een voorschot opgelegd aan partijen die geen griffierecht verschuldigd zijn en ten aanzien van wie de griffier verklaart dat zij, indien zij griffierecht verschuldigd waren, voor gedeeltelijke indebetstelling in aanmerking zouden komen. Weigert de griffier een verklaring als bedoeld in de vorige zin af te geven, dan staat daartegen verzet open op de wijze als voorzien in artikel 25 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken.

ARTIKEL 2.8.47A
  • 1. De rechter kan, zo nodig ambtshalve, bij de bepaling van een voorschot als bedoeld in artikel 2.8.47, of nadien, een termijn vaststellen voor de voldoening van het voorschot. Deze termijn kan een of meermalen worden verlengd. Tegen beslissingen ingevolge de eerste en tweede zin staat geen hogere voorziening open.

  • 2. Wanneer een partij het voorschot niet binnen de daarvoor gestelde termijn voldoet, kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.

ARTIKEL 2.8.48
  • 1. Indien de deskundigen een onderzoek moeten verrichten, bepaalt de rechter bij hun benoeming of op een later tijdstip waar en wanneer zij tot het onderzoek zullen overgaan.

  • 2. Bij de in het eerste lid bedoelde beslissing bepaalt de rechter tevens de termijn waarbinnen de deskundigen hun schriftelijke bericht ter griffie moeten inleveren of de terechtzitting waarop zij mondeling verslag moeten uitbrengen. In het eerste geval wordt mede de dag bepaald waarop de zaak weer op de rol zal komen. In het tweede geval wordt deze dag bepaald op de terechtzitting waarop het verslag is uitgebracht.

  • 3. Wanneer op die dag het bericht van deskundigen nog niet mocht zijn ingekomen, kan de rechter op verzoek van partijen of van een van hen een nadere roldatum bepalen. Eveneens kan een nadere terechtzitting worden bepaald, wanneer op de daarvoor vastgestelde terechtzitting het mondelinge verslag niet wordt uitgebracht.

ARTIKEL 2.8.49
  • 1. De deskundige die zijn benoeming heeft aanvaard, is verplicht de opdracht onpartijdig en naar beste weten te volbrengen.

  • 2. De deskundigen stellen hun onderzoek in, hetzij onder leiding van de rechter, hetzij zelfstandig. De deskundigen moeten bij hun onderzoek partijen in de gelegenheid stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen. Uit het schriftelijke bericht moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan. Van de inhoud van de opmerkingen en verzoeken wordt in het schriftelijke bericht melding gemaakt. Indien een partij schriftelijke opmerkingen aan de deskundigen doet toekomen, verstrekt zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij.

  • 3. Partijen zijn verplicht mee te werken aan een onderzoek door deskundigen. Wordt aan deze verplichting niet voldaan, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.

  • 4. Het schriftelijke bericht is met redenen omkleed zonder dat het persoonlijke gevoelen van ieder van de deskundigen behoeft te blijken. Ieder van de deskundigen kan van zijn afwijkende mening doen blijken. Het schriftelijke bericht wordt door de deskundigen ondertekend. Indien een of meer deskundigen niet hebben ondertekend, wordt de oorzaak hiervan zo mogelijk op het schriftelijke bericht vermeld. Indien geen van de deskundigen zich in de gelegenheid bevindt te ondertekenen, wordt het bericht door de griffier ondertekend. De griffier zendt aan partijen afschrift van het schriftelijke bericht.

  • 5. Het proces-verbaal van de slotsom van het mondelinge verslag wordt na voorlezing, behalve door de griffier, ondertekend door de rechter aan wie het verslag is uitgebracht en door de deskundigen. Verklaart een deskundige niet te kunnen ondertekenen, dan wordt die verklaring, inhoudende de oorzaak van verhindering, in het proces-verbaal vermeld.

ARTIKEL 2.8.50
  • 1. De deskundigen hebben aanspraak op schadeloosstelling en op loon, door de rechter te begroten onder de minuut van het schriftelijke bericht of onder het van het mondelinge verslag opgemaakte proces-verbaal.

  • 2. De griffier betaalt het bedrag ten laste van het gestorte voorschot aan de deskundigen. Indien het vastgestelde voorschot niet toereikend is, wordt voor het resterende bedrag een bevelschrift van tenuitvoerlegging op de minuut van het schriftelijke bericht uitgegeven ten laste van de in de tweede volzin van artikel 2.8.47 genoemde partij of partijen. In geval van mondeling verslag wordt dit bevelschrift gegeven op een in executoriale vorm uitgegeven uittreksel uit het proces-verbaal van dat verslag.

  • 3. Voor zover ten gevolge van artikel 2.8.47, derde tot en met vijfde volzin, het tweede lid niet kan worden toegepast, betaalt de griffier het bedrag waarop de deskundigen aanspraak hebben ten laste van 's Rijks kas. Hangende het geding wordt het ten laste van 's Rijks kas betaalde bedrag voorlopig in debet gesteld.

ARTIKEL 2.8.51
  • 1. De rechter kan een partij op haar verzoek toestaan deskundigen te doen horen die niet door de rechter zijn benoemd.

  • 2. De rechter ten overstaan van wie in een zaak bewijs wordt bijgebracht, kan aan partijen toestaan, bij die gelegenheid ook zodanige deskundigen te doen horen.

  • 3. Indien de rechter een verhoor van een zodanige deskundige heeft toegestaan, is ook de wederpartij bevoegd op dezelfde voet deskundigen te doen horen.

  • 4. De rechter kan, op verzoek van een partij of ambtshalve, aan een zodanige deskundige het geven van nadere, mondelinge of schriftelijke, toelichting bevelen.

  • 5. De artikelen 2.8.18, derde lid, 2.8.19 tot en met 2.8.22, 2.8.27 tot en met 2.8.30, eerste lid, 2.8.32, tweede, derde en vierde lid, en 2.8.33 tot en met 2.8.38 omtrent het getuigenverhoor zijn van overeenkomstige toepassing op het verhoor van deze deskundigen.

§ 7. Plaatsopneming en bezichtiging
ARTIKEL 2.8.52
  • 1. De rechter kan op verzoek van een partij of ambtshalve, vergezeld van de griffier, een plaatselijke gesteldheid opnemen of zaken bezichtigen die niet of bezwaarlijk ter terechtzitting kunnen worden overgebracht.

  • 2. Het daartoe strekkende vonnis vermeldt de plaats of de zaak welke in ogenschouw moet worden genomen, bepaalt de tijd van de plaatsopneming, de tijd en de plaats van de bezichtiging, de termijn waarbinnen het van de verrichting op te maken proces-verbaal ter griffie moet zijn neergelegd, alsmede de dag waarop de zaak weer op de rol zal komen.

  • 3. De rechter heeft voor het doen van een plaatsopneming of een bezichtiging als bedoeld in het eerste lid, toegang tot elke plaats. Op het proces-verbaal als bedoeld in het tweede lid, zijn de artikelen 10 en 11, tweede lid, van de Algemene wet op het binnentreden van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Partijen worden in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken of verzoeken te doen. Uit het proces-verbaal moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan. Van de inhoud van de opmerkingen of verzoeken wordt in het proces-verbaal melding gemaakt. Het proces-verbaal wordt door de rechter die de verrichting heeft gedaan, en door de griffier ondertekend. De rechter kan ter plaatse getuigen horen. De vierde paragraaf van deze afdeling is, behoudens artikel 2.8.22, hierop van toepassing.

  • 5. De rechter kan zich tot de uitoefening van de in dit artikel toegekende bevoegdheden buiten zijn rechtsgebied begeven.

  • 6. De reis- en verblijfkosten van de rechter en de griffier komen ten laste van de Staat.

§ 8. Voorlopig bericht of verhoor van deskundigen, voorlopige plaatsopneming en bezichtiging
ARTIKEL 2.8.53
  • 1. Voordat een zaak aanhangig is, kan op verzoek van de belanghebbende een voorlopig bericht of verhoor van deskundigen of een voorlopige plaatsopneming en bezichtiging worden bevolen.

  • 2. Tijdens een reeds aanhangig geding kan dit op verzoek van een partij worden bevolen.

ARTIKEL 2.8.54
  • 1. Het verzoek wordt gedaan aan de rechter waar het geding aanhangig is of, indien het niet aanhangig is, aan de rechter die vermoedelijk bevoegd zal zijn daarvan kennis te nemen. De rechter beoordeelt summierlijk of hij absoluut bevoegd is.

  • 2. Het verzoekschrift houdt in:

    a. de aard en het beloop van de vordering;

    b. de punten waarover het oordeel van de deskundigen wordt gevraagd of de plaats of de zaak die in ogenschouw moet worden genomen;

    c. de naam en de woonplaats van de wederpartij of de redenen waarom de wederpartij onbekend is.

  • 3. Tenzij de wederpartij onbekend is en behoudens gevallen van onverwijlde spoed, wordt op het verzoekschrift niet eerder beschikt dan nadat een behandeling heeft plaatsgevonden, waartoe de verzoeker en de wederpartij worden opgeroepen.

ARTIKEL 2.8.55
  • 1. Indien de rechter het verzoek toestaat, bepaalt hij tevens de uiterste dag waarop de verzoeker een afschrift van het verzoekschrift, indien dit nog niet is toegezonden, en van de beschikking aan de wederpartij, zo die bekend is, moet doen toekomen.

  • 2. Voor zover het verzoek wordt toegewezen, is geen hogere voorziening toegelaten.

ARTIKEL 2.8.56
  • 1. De bepalingen betreffende deskundigen en betreffende plaatsopneming en bezichtiging zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Indien ten aanzien van een partij, met toepassing van het derde lid van artikel 2.8.50, het bedrag van de schadeloosstelling en het loon van deskundigen voorlopig in debet zijn gesteld, stelt de rechter op het moment van toezending van het schriftelijke bericht aan partijen of afgifte van het proces-verbaal van de slotsom van het mondelinge verslag, dan wel zo spoedig mogelijk daarna, vast welk deel van dit bedrag elk der partijen dient te dragen en veroordeelt hen dienovereenkomstig tot voldoening aan de griffier. Artikel 2.11.14, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het tweede lid blijft buiten toepassing wanneer op het moment van de toezending aan de rechter is gebleken dat tussen partijen een gedingaanhangig is over de vordering waarop het bericht of verhoor van deskundigen betrekking heeft.

ARTIKEL 2.8.57

Met inachtneming van de termijn, krachtens artikel 2.8.55 bepaald, zendt de verzoeker een afschrift van het verzoekschrift, indien dit nog niet is toegezonden, en de beschikking van de rechter bij aangetekende brief aan de wederpartij, zo die bekend is, of doet hij deze afschriften bij exploot aan de wederpartij betekenen. Alvorens tot de verrichting over te gaan, vergewist de rechter zich ervan dat aan dit voorschrift is voldaan.

ARTIKEL 2.8.58
  • 1. Indien alle partijen bij de verrichting aanwezig zijn geweest, hebben de verklaringen van de deskundigen, de plaatsopneming en de bezichtiging dezelfde bewijskracht als die, welke op de gewone wijze in een aanhangig geding hebben plaatsgehad.

  • 2. Zijn niet alle partijen aanwezig geweest, dan kan de rechter een en ander buiten beschouwing laten.

NEGENDE AFDELING. INCIDENTELE VORDERINGEN
§ 1. Algemene bepalingen
ARTIKEL 2.9.1
  • 1. Incidentele vorderingen worden ingesteld bij dagvaarding of bij met redenen omklede conclusie. De artikelen 2.1.8, 2.1.9, 2.4.4, 2.4.9 en 2.4.10 zijn van toepassing.

  • 2. De rechter kan in bijzondere gevallen het nemen van conclusies van repliek en dupliek toestaan.

  • 3. Incidentele vorderingen worden zoveel mogelijk tegelijk ingesteld.

ARTIKEL 2.9.2

Op de incidentele vorderingen wordt, indien de zaak dat medebrengt, eerst en vooraf beslist. Voor zover de hoofdzaak niet gelijktijdig is afgedaan, bepaalt de rechter bij de beslissing op het incident tevens de dag waarop de zaak weer op de rol zal komen.

§ 2. Vrijwaring
ARTIKEL 2.9.3
  • 1. Indien de gedaagde meent gronden te hebben om iemand in vrijwaring op te roepen en hij die oproeping niet heeft gedaan vóór de dag waarop de hoofdzaak moet dienen, neemt hij zijn daartoe strekkende, met redenen omklede conclusie vóór alle weren op de voor het nemen van de conclusie van antwoord bepaalde roldatum.

  • 2. Indien de eiser meent gronden te hebben om iemand in vrijwaring op te roepen, neemt hij zijn daartoe strekkende, met redenen omklede conclusie uiterlijk op de roldatum, op zijn verzoek bepaald bij de verschijning van partijen ter terechtzitting op de voet van artikel 2.4.7. Vindt geen verschijning van partijen op de voet van artikel 2.4.7 plaats, dan neemt de eiser zijn conclusie uiterlijk op de voor het nemen van de conclusie van repliek bepaalde datum.

  • 3. Indien de vordering wordt toegewezen, bepaalt de rechter de dag waarop zowel de hoofdzaak als de zaak in vrijwaring weer op de rol zullen komen.

  • 4. Het vonnis waarbij de dagvaarding in vrijwaring is toegestaan, behoeft aan de waarborg niet betekend te worden. De dagvaarding moet de in het vonnis vermelde beslissing behelzen; bij die dagvaarding moet de dagvaarding in de hoofdzaak in afschrift worden betekend.

  • 5. Indien de vordering wordt afgewezen, bepaalt de rechter bij die beslissing de dag waarop de zaak weer op de rol zal komen of beveelt hij een verschijning van partijen ter terechtzitting.

ARTIKEL 2.9.4

Indien de vordering tot oproeping in vrijwaring niet tijdig is gedaan, wordt zonder uitstel in de hoofdzaak voortgeprocedeerd.

ARTIKEL 2.9.5

In geval van vrijwaring wegens uitwinning van een goed of wegens een recht waarmee het goed niet belast had mogen zijn, mag de waarborg de hoofdzaak van de gewaarborgde overnemen met dien verstande dat de gewaarborgde als partij in het geding blijft.

ARTIKEL 2.9.6
  • 1. In het geval, bedoeld in artikel 2.9.5, kan het tegen de waarborg gewezen vonnis tegen de gewaarborgde ten uitvoer worden gelegd.

  • 2. Wat de kosten en de vordering tot schadevergoeding betreft, kunnen de vereffening en de tenuitvoerlegging slechts tegen de waarborg geschieden.

  • 3. Indien echter de waarborg geen verhaal biedt, moet de gewaarborgde de kosten dragen en, zo daartoe gronden zijn, ook de schade vergoeden.

ARTIKEL 2.9.7

In zaken van eenvoudige vrijwaring mag de waarborg zich in de hoofdzaak slechts voegen zonder de zaak van de gewaarborgde over te nemen.

ARTIKEL 2.9.8

In geval de hoofdzaak en de zaak in vrijwaring tegelijk in staat van wijzen zijn, wordt daarin gelijktijdig beslist. Indien dit niet het geval is, wordt op vordering van de oorspronkelijke eiser of gedaagde de hoofdzaak afzonderlijk beslist.

ARTIKEL 2.9.9

Hij die ter zake van vrijwaring is gedagvaard, moet procederen voor de rechter waar de hoofdzaak aanhangig is, zelfs indien hij ontkent waarborg te zijn.

§ 3. Voeging en tussenkomst
ARTIKEL 2.9.10

Ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen of daarin te mogen tussenkomen.

ARTIKEL 2.9.11

Deze vordering wordt ingesteld bij incidentele conclusie vóór of op de roldatum waarop de laatste conclusie in het aanhangige geding wordt genomen.

ARTIKEL 2.9.12
  • 1. De conclusie vermeldt:

    a. de voornaam, de naam en de woonplaats van degene die de vordering instelt;

    b. de vordering en de gronden waarop zij berust;

    c. in zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, de naam van degene die als procureur wordt gesteld.

  • 2. De in het eerste lid aangeduide gegevens worden vermeld op straffe van nietigheid. Artikel 2.3.11 is van overeenkomstige toepassing.

§ 4. Verwijzing en voeging van zaken
ARTIKEL 2.9.13
  • 1. In zaken die reeds eerder bij een andere gewone rechter van gelijke rang aanhangig zijn gemaakt tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp, of in geval de zaak verknocht is aan een zaak die reeds bij een andere gewone rechter van gelijke rang aanhangig is, kan de verwijzing naar die andere rechter worden gevorderd.

  • 2. Door de eiser kan deze vordering slechts worden ingesteld bij de inleidende dagvaarding of bij incidentele conclusie vóór het antwoord.

  • 3. Door de gedaagde moet de vordering worden ingesteld bij met redenen omklede conclusie vóór alle weren op de voor het nemen van de conclusie van antwoord bepaalde roldatum.

ARTIKEL 2.9.14

Indien een zaak naar een andere rechter wordt verwezen, heeft iedere partij het recht de overige partijen bij exploot op te roepen tegen de dag waarop zij de zaak ter rolle wil doen dienen. Voor deze oproeping moeten de voor dagvaarding voorgeschreven termijnen in acht worden genomen. Is met het oog op het geding voor de eerste rechter woonplaats gekozen, dan kan het in dit artikel bedoelde exploot ook aan die woonplaats worden gedaan.

ARTIKEL 2.9.15
  • 1. In geval voor dezelfde rechter tussen dezelfde partijen en over hetzelfde onderwerp tegelijk zaken aanhangig zijn, of voor dezelfde rechter verknochte zaken aanhangig zijn, kan daarvan de voeging worden gevorderd.

  • 2. Artikel 2.9.13, tweede en derde lid, zijn op deze vordering van toepassing.

§ 5. Voorlopige voorzieningen
ARTIKEL 2.9.16
  • 1. Tijdens een aanhangig geding kan iedere partij vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding.

  • 2. Deze vordering moet samenhangen met de hoofdvordering.

§ 6. Zekerheidstelling voor proceskosten
ARTIKEL 2.9.17
  • 1. Allen zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland die bij een Nederlandse rechter een vordering instellen of zich voegen of tussenkomen in een geding alhier, zijn verplicht op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan zij veroordeeld zouden kunnen worden.

  • 2. Geen verplichting tot het stellen van zekerheid bestaat:

    a. indien dit voortvloeit uit een verdrag of uit een verordening van de Europese Gemeenschap;

    b. indien een veroordeling tot betaling van proceskosten en schadevergoeding op grond van een verdrag of op grond van een verordening van de Europese Gemeenschap ten uitvoer zal kunnen worden gelegd ter plaatse waar degene van wie zekerheid gevorderd wordt, zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft;

    c. indien redelijkerwijs aannemelijk is dat verhaal voor een veroordeling tot betaling van proceskosten en schadevergoeding in Nederland mogelijk zal zijn;

    d. indien daardoor voor degene van wie zekerheid wordt gevorderd de effectieve toegang tot de rechter zou worden belemmerd.

  • 3. De wederpartij is bevoegd de vordering, bedoeld in het eerste lid, in te stellen vóór alle weren.

  • 4. De partij die het stellen van zekerheid vordert, wordt niet geacht daardoor de rechtsmacht van de rechter te hebben erkend.

  • 5. Het vonnis waarbij het stellen van zekerheid wordt bevolen, drukt de som uit tot beloop waarvan de zekerheid moet worden verstrekt.

TIENDE AFDELING. SCHORSING EN HERVATTING
ARTIKEL 2.10.1
  • 1. Gronden voor schorsing van het geding zijn:

    a. de dood van een partij;

    b. verandering van de persoonlijke staat van een partij;

    c. het ophouden van de betrekkingen waarin een partij het geding voerde, hetzij ten gevolge van rechtsopvolging onder algemene titel op een ander, hetzij door een andere oorzaak.

  • 2. Schorsing vindt plaats door betekening van de ingeroepen grond voor de schorsing aan de wederpartij dan wel door een daartoe strekkende akte ter rolle. Bij gebreke hiervan wordt het geding op naam van de oorspronkelijke partij voortgezet.

  • 3. Alle proceshandelingen, verricht nadat de schorsing is ingetreden, zijn nietig.

  • 4. Schorsing kan niet meer plaatsvinden nadat de dag is bepaald waarop het vonnis zal worden uitgesproken.

ARTIKEL 2.10.2
  • 1. In zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, wordt het geding van rechtswege geschorst doordat de gestelde procureur overlijdt of doordat hij zijn hoedanigheid van procureur verliest.

  • 2. Artikel 2.10.1, derde en vierde lid, is van toepassing.

ARTIKEL 2.10.3
  • 1. In de gevallen, bedoeld in artikel 2.10.1, eerste lid, wordt het geding hervat in de stand waarin dit zich bij de schorsing bevond:

    a. doordat de partij bij wie de grond voor de schorsing is opgekomen bij de betekening van de schorsingsgrond verklaart dat het geding wordt hervat;

    b. doordat een der partijen, met instemming van de andere partij, een daartoe strekkende akte ter rolle neemt, dan wel bij exploot verklaart dat het geding wordt hervat.

  • 2. De partij die bij de in het eerste lid, onder a, bedoelde betekening of het in het eerste lid, onder b, bedoelde exploot verklaart dat het geding wordt hervat, roept daarbij de andere partij op tegen de dag waarop zij de zaak ter rolle wil doen dienen. Voor deze oproeping moeten de voor dagvaarding voorgeschreven termijnen in acht worden genomen.

  • 3. In zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, stellen zij opnieuw procureur.

ARTIKEL 2.10.4
  • 1. In geval van schorsing wegens overlijden of verlies van de hoedanigheid van de gestelde procureur, wordt het geding hervat in de stand waarin dit zich bij de schorsing bevond doordat een der partijen, met instemming van de andere partij, een daartoe strekkende akte ter rolle neemt, dan wel bij exploot verklaart dat het geding wordt hervat.

  • 2. Artikel 2.10.3, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing. Partijen stellen opnieuw procureur.

ELFDE AFDELING. HET VONNIS
§ 1. Algemeen
ARTIKEL 2.11.1

De rechter bepaalt de dag waarop hij uitspraak zal doen en deelt deze dag aan de eiser en aan de in het geding verschenen gedaagde mede. Op verlangen van de in het geding verschenen partijen stelt de rechter de uitspraak uit.

ARTIKEL 2.11.2
  • 1. Het vonnis vermeldt:

    a. de namen en de woonplaats van de partijen, en de namen van hun gemachtigden of procureurs;

    b. het verloop van het geding;

    c. de slotsom van de dagvaarding en de conclusies van partijen;

    d. de slotsom van de conclusie van het openbaar ministerie in de gevallen waarin het is gehoord;

    e. de gronden van de beslissing, waaronder begrepen de feiten waarop de beslissing rust;

    f. de beslissing;

    g. de naam van de rechter of, bij een meervoudige kamer, de namen van de rechters door wie het vonnis is gewezen;

    h. de dag van de uitspraak.

  • 2. Indien tegen de gedaagde of, bij meer gedaagden, tegen hen allen verstek is verleend en de vorderingen van de eiser geheel of gedeeltelijk worden toegewezen, kan ten aanzien van de ingevolge het eerste lid onder a, c, e en f te vermelden gegevens worden volstaan met verwijzing naar een door de griffier gewaarmerkt afschrift van het exploot van dagvaarding waarop het vonnis wordt gesteld of dat aan het vonnis wordt gehecht.

  • 3. Het vonnis wordt door de rechter, of, bij een meervoudige kamer, door de voorzitter en de griffier ondertekend. Het vonnis kan ook worden ondertekend door de rechter die het uitspreekt.

ARTIKEL 2.11.3
  • 1. Van de vonnissen verstrekt de griffier op de dag van de uitspraak een afschrift aan de eiser en aan de gedaagde die in het geding is verschenen. Betreft het een eindvonnis, dan is het afschrift dat wordt verstrekt aan een partij die tot tenuitvoerlegging van dat vonnis kan overgaan, opgemaakt in executoriale vorm.

  • 2. De griffier verstrekt desverlangd tweede of verdere in executoriale vorm opgemaakte afschriften van een vonnis aan de partij die tot tenuitvoerlegging van dat vonnis kan overgaan, dan wel aan de rechtverkrijgenden onder algemene titel van deze partij. Artikel 1.3.10, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Elk afschrift dat in executoriale vorm is opgemaakt, wordt gedagtekend.

ARTIKEL 2.11.4
  • 1. De rechter kan, voordat hij definitief over de zaak beslist, een tussenvonnis wijzen.

  • 2. Van de artikelen 2.11.2 en 2.11.3, eerste lid, kan, voor zover nodig, worden afgeweken:

    a. indien een tussenvonnis wordt gewezen bij een verschijning van partijen ter terechtzitting als bedoeld in de artikelen 2.1.10 en 2.1.11 en indien alle partijen aldaar zijn verschenen;

    b. indien een tussenvonnis wordt gewezen ter beslissing op een incidentele vordering en de wederpartij te kennen geeft tegen toewijzing geen bezwaar te hebben.

ARTIKEL 2.11.5
  • 1. Tenzij uit de wet of uit de aard van de zaak anders voortvloeit, kan de rechter, indien dit wordt gevorderd, verklaren dat zijn vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal zijn niettegenstaande daartegen aan te wenden rechtsmiddelen. De rechter kan een vonnis waarbij op de voet van artikel 2.8.47 wordt beslist omtrent een voorschot ter zake van de kosten van deskundigen, ook ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

  • 2. De uitvoerbaarverklaring bij voorraad kan het gehele vonnis betreffen of een gedeelte daarvan.

  • 3. De rechter kan aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde verbinden dat tot een door hem te bepalen bedrag zekerheid wordt gesteld.

ARTIKEL 2.11.6

Indien het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en tegen dat vonnis een rechtsmiddel is aangewend, kan alsnog een incidentele vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van dat vonnis worden ingesteld.

ARTIKEL 2.11.7

Indien het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, evenwel zonder dat daaraan de voorwaarde is verbonden dat zekerheid wordt gesteld, en indien tegen dat vonnis een rechtsmiddel is aangewend, kan alsnog een daartoe strekkende incidentele vordering worden ingesteld.

ARTIKEL 2.11.8
  • 1. Beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, hebben in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht.

  • 2. Onder partijen worden mede begrepen de rechtverkrijgenden onder algemene of bijzondere titel, tenzij uit de wet anders voortvloeit.

  • 3. Het gezag van gewijsde wordt niet ambtshalve toegepast.

§ 2. Kosten
ARTIKEL 2.11.9
  • 1. De partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, wordt in de kosten veroordeeld. De kosten mogen echter geheel of gedeeltelijk worden gecompenseerd tussen echtgenoten of geregistreerde partners of andere levensgezellen, bloedverwanten in de rechte lijn, broers en zusters of aanverwanten in dezelfde graad, alsmede indien partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld. Ook kan de rechter de kosten die nodeloos werden aangewend of veroorzaakt, voor rekening laten van de partij die deze kosten aanwendde of veroorzaakte.

  • 2. Bij een tussenvonnis kan de beslissing over de kosten tot het eindvonnis worden aangehouden.

  • 3. Het bedrag van de kosten waarin de verliezende partij wordt veroordeeld, wordt, voor zover die kosten vóór de uitspraak zijn gemaakt en niet aan haar zijde zijn gevallen, bij het vonnis vastgesteld.

  • 4. De na de uitspraak ontstane kosten worden op verzoek van de partij in het voordeel van wie een kostenveroordeling is uitgesproken, begrootdoor de rechter die het vonnis heeft gewezen. Deze geeft daarvoor een bevelschrift af. Hiertegen is geen hogere voorziening toegelaten.

ARTIKEL 2.11.10
  • 1. In zaken waarin partijen in persoon kunnen procederen, wordt, indien de wederpartij van de in het ongelijk gestelde partij zonder gemachtigde procedeert, onder de kosten waarin laatstgenoemde partij wordt veroordeeld, opgenomen een door de rechter te bepalen bedrag voor noodzakelijke reis- en verblijfkosten van die wederpartij. De rechter kan onder de kosten waarin de in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld, ook opnemen een door hem te bepalen bedrag voor noodzakelijke verletkosten van de wederpartij.

  • 2. Procedeert de wederpartij van de in het ongelijk gestelde partij met een gemachtigde, dan wordt onder die kosten een door de rechter te bepalen bedrag opgenomen voor salaris en noodzakelijke verschotten van de gemachtigde, tenzij de rechter om in het vonnis te vermelden redenen anders beslist.

ARTIKEL 2.11.11

In zaken waarin partijen niet in persoon kunnen procederen, kunnen van de kosten van de wederpartij slechts de salarissen en verschotten van de procureur van die wederpartij ten laste van de in het ongelijk gestelde partij worden gebracht.

ARTIKEL 2.11.12

Ter zake van verrichtingen waarvoor de in de artikelen 2.11.9 tot en met 2.11.11 bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten, zoals die ter voorbereiding van gedingstukken en ter instructie van de zaak, kan jegens de wederpartij geen vergoeding op grond van artikel 96, tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek worden toegekend, maar zijn alleen de regels betreffende proceskosten van toepassing.

ARTIKEL 2.11.13
  • 1. De rechter kan bedragen die geacht kunnen worden te zijn bedongen ter vergoeding van proceskosten of van buitengerechtelijke kosten als bedoeld in artikel 96, tweede lid, onder b en c, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek ambtshalve matigen, doch niet tot onder het bedrag van de krachtens de wet te begroten proceskosten respectievelijk het bedrag van de buitengerechtelijke kosten die, gelet op de tarieven volgens welke zodanige kosten aan de opdrachtgevers gewoonlijk in rekening worden gebracht, jegens de wederpartij redelijk zijn.

  • 2. Het eerste lid geldt niet voor overeenkomsten die strekken tot regeling van een reeds gerezen geschil.

ARTIKEL 2.11.14
  • 1. Indien er termen zijn om de wederpartij van hem aan wie ter zake van het gevoerde geding krachtens de Wet op de rechtsbijstand een toevoeging is verleend, in de kosten te verwijzen, veroordeelt de rechter haar ambtshalve om aan de griffier te voldoen de ingevolge de artikelen 17 en 18 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken in debet gestelde griffierechten, alsmede de onder deze kosten begrepen salarissen van advocaten, procureurs of deurwaarders, en verschotten.

  • 2. Uit het ingevolge het eerste lid ontvangen bedrag stelt de griffier degene aan wie een toevoeging is verleend, zoveel mogelijk schadeloos voor de door deze voldane eigen bijdrage. Het eventueel resterende bedrag voldoet de griffier, na aftrek van zijn verschotten, en de ingevolge artikel 37 van de Wet op de rechtsbijstand aan de advocaat, procureur of deurwaarder te betalen vergoeding, aan de advocaat, procureur of deurwaarder.

  • 3. Bij gebreke van de betaling geschiedt de invordering krachtens een door de griffier uit te vaardigen dwangbevel. Artikel 22 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de tenuitvoerlegging wordt opgeschort indien blijkt dat de veroordeling nog niet in kracht van gewijsde is gegaan.

ARTIKEL 2.11.15
  • 1. Indien ten aanzien van een partij, met toepassing van het derde lid van artikel 2.8.50, het bedrag van de schadeloosstelling en het loon van deskundigen voorlopig in debet zijn gesteld, veroordeelt de rechter de partij die in de kosten van het geding wordt verwezen ambtshalve om dit bedrag aan de griffier te voldoen.

  • 2. Indien de kosten geheel of gedeeltelijk worden gecompenseerd, stelt de rechter vast welk deel van het in het eerste lid bedoelde bedrag elk der partijen dient te dragen en veroordeelt hen dienovereenkomstig tot voldoening aan de griffier.

  • 3. Artikel 2.11.14, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL 2.11.16
  • 1. Indien blijkt dat een partij niet bestaat, of dat zij niet rechtsgeldig in het geding is verschenen doordat een daartoe niet bevoegde voor haar is opgetreden of tot het voeren van een geding opdracht heeft gegeven, geschiedt een veroordeling in de kosten, wanneer daartoe aanleiding is, in plaats van ten laste van de partij in naam van wie in rechte is opgetreden, ten laste van de gemachtigde of procureur van die partij, of van degene die tot het voeren van het geding opdracht heeft gegeven, in het eerste geval onverminderd het verhaal van die procureur of gemachtigde op zijn opdrachtgever.

  • 2. Alvorens aldus te beslissen, stelt de rechter de betrokkene in de gelegenheid zijn standpunt naar voren te brengen en toe te lichten.

TWAALFDE AFDELING. AFBREKING VAN DE INSTANTIE
§ 1. Doorhaling op de rol
ARTIKEL 2.12.1
  • 1. Op verlangen van partijen wordt de zaak op de rol doorgehaald.

  • 2. De enkele doorhaling op de rol heeft geen rechtsgevolgen. Partijen kunnen de rechtsgevolgen bij overeenkomst bepalen.

ARTIKEL 2.12.2

Indien geen van partijen er, na in de gelegenheid te zijn gesteld zich daarover uit te laten, blijk van geeft het geding te willen voortzetten, kan de zaak ook ambtshalve op de rol worden doorgehaald.

ARTIKEL 2.12.3

Indien ten aanzien van een partij, met toepassing van het derde lid van artikel 2.8.50, het bedrag van de schadeloosstelling en het loon van deskundigen voorlopig in debet zijn gesteld, beslist de rechter met overeenkomstige toepassing van artikel 2.11.15, tweede lid, welk deel van dit bedrag elk der partijen dient te dragen en veroordeelt hen dienovereenkomstig tot voldoening aan de griffier.

§ 2. Afstand van instantie
ARTIKEL 2.12.4
  • 1. Zolang de gedaagde niet voor antwoord heeft geconcludeerd, kan de eiser afstand doen van de instantie.

  • 2. De eiser is verplicht de proceskosten van de gedaagde te betalen.

  • 3. Artikel 2.12.3, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL 2.12.5
  • 1. Afstand van instantie wordt gedaan bij akte ter rolle.

  • 2. Indien de afstand door een procureur of een gemachtigde wordt gedaan, legt deze een hem daartoe door de eiser verstrekte bijzondere volmacht over.

  • 3. Door afstand van instantie worden partijen van rechtswege hersteld in de toestand als ware het geding niet in deze instantie aanhangig geweest, onverminderd het bepaalde in artikel 316, tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 4. Ter zake van de betaling van de kosten vaardigt de rechter op verlangen van de gedaagde een bevelschrift uit. Het bevelschrift is uitvoerbaar bij voorraad.

  • 5. Nadat hij de kosten heeft betaald, kan de eiser de vordering opnieuw instellen.

§ 3. Verval van instantie
ARTIKEL 2.12.6
  • 1. Indien de proceshandeling waarvoor de zaak staat, langer dan twaalf maanden niet is verricht, bepaalt de rechter op verlangen van de wederpartij van de partij die de proceshandeling moet verrichten, een roldatum waarop deze wederpartij verval van instantie kan vorderen, dan wel kan vragen om een laatste uitstel te verlenen aan de partij die de proceshandeling moet verrichten of om vonnis te wijzen. De rechter kan hiertoe, eveneens na verloop van twaalf maanden, ook ambtshalve een roldatum bepalen.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde roldatum wordt in beide gevallen bepaald op een termijn van ten hoogste drie maanden.

  • 3. Verval van instantie kan op de bepaalde roldatum slechts worden gevorderd indien het voornemen daartoe ten minste twee weken vóór die roldatum aan de nalatige partij is aangezegd.

  • 4. De rechter wijst de vordering tot verval van instantie toe, tenzij voor of op die roldatum

    a. de proceshandeling alsnog wordt verricht, of

    b. de wederpartij van de partij die het verval vordert, aannemelijk maakt dat voor de vertraging van het geding een reden bestaat die deze in redelijkheid kan rechtvaardigen.

  • 5. Indien op de ingevolge het eerste lid bepaalde roldatum de proceshandeling waarvoor de zaak staat niet alsnog is of wordt verricht, en voorts de wederpartij van degene die de proceshandeling moet verrichten geen verval van instantie vordert noch zich anderszins uitlaat over de voortgang van het geding als bedoeld in het eerste lid, wordt de zaak op de rol doorgehaald.

ARTIKEL 2.12.7
  • 1. De kosten van de vervallen instantie worden van rechtswege gecompenseerd. De rechter kan echter, indien hij daartoe gronden aanwezig acht, een partij geheel of gedeeltelijk in de kosten veroordelen.

  • 2. Artikel 2.12.3, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL 2.12.8
  • 1. Door verval van instantie worden partijen van rechtswege hersteld in de toestand als ware het geding niet in deze instantie aanhangig geweest, onverminderd het bepaalde in artikel 316, tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2. Wordt de vordering opnieuw ingesteld, dan kan wederom gebruik worden gemaakt van in de vervallen instantie gedane gerechtelijke erkentenissen en bijgebracht bewijs.

DERTIENDE AFDELING. HET KORT GEDING
ARTIKEL 2.13.1
  • 1. In alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, is de president van de rechtbank bevoegd deze te geven.

  • 2. Op aanvraag van de belanghebbende partij kan de president de dagvaarding bevelen tegen de dag en het uur, de zondag daarbij inbegrepen, voor elk geval te bepalen. Hij kan daarbij tevens bevelen dat de terechtzitting op een andere plaats dan in het gerechtsgebouw wordt gehouden. De president kan aan de dagbepaling voorwaarden verbinden, die door de eiser in acht moeten worden genomen. Deze voorwaarden moeten uit de dagvaarding blijken.

  • 3. De zaak kan ook worden aangebracht op een terechtzitting, door de president te houden op de daartoe door hem te bepalen werkdagen.

  • 4. In zaken die behoren tot de bevoegdheid van de kantonrechter, is deze ook bevoegd tot het geven van een voorziening als in deze afdeling bedoeld. Daarbij is op de kantonrechter van toepassing hetgeen omtrent de president is bepaald.

ARTIKEL 2.13.2
  • 1. De gedaagde kan in de zaken, bedoeld in artikel 2.1.2, tweede lid, behalve bij procureur ook in persoon procederen, maar niet vertegenwoordigd door een gemachtigde die geen procureur is.

  • 2. Partijen kunnen ook vrijwillig ter terechtzitting van de president in kort geding verschijnen. Het eerste lid is van toepassing.

  • 3. In andere korte gedingen niet ingeleid met een dagvaarding, is ook de eiser niet verplicht bij procureur te procederen.

ARTIKEL 2.13.3

Indien de president oordeelt dat de zaak niet geschikt is om in kort geding te worden beslist, weigert hij de voorziening.

ARTIKEL 2.13.4

De beslissingen bij voorraad brengen geen nadeel toe aan de zaak ten principale.

ARTIKEL 2.13.5

De president kan zijn vonnis ook ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

ARTIKEL 2.13.6

Het verzet moet worden gedaan bij de president. Artikel 2.1.2 is van toepassing.

ARTIKEL 2.13.7
  • 1. In zaken betreffende vorderingen tot het gelasten van voorlopige maatregelen als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, als bijlage 1C gevoegd bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (Trb. 1995, 130), bepaalt de president bij het treffen van een voorlopige voorziening een redelijke termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak. De voorlopige voorziening verliest haar kracht wanneer een eis in de hoofdzaak niet binnen die termijn is ingesteld en de gedaagde een daartoe strekkende verklaring bij de griffie indient. Is de verklaring ingediend na het verstrijken van de gestelde termijn, dan verliest de voorlopige voorziening haar kracht met de indiening van de verklaring.

  • 2. Heeft de president geen termijn als bedoeld in het eerste lid gesteld, dan verliest de voorlopige voorziening haar werking door een verklaring als bedoeld in het eerste lid, wanneer na tenminste 31 dagen, waarvan tenminste 20 werkdagen, geen eis in de hoofdzaak is ingesteld.

  • 3. Bij een verklaring als bedoeld in het eerste lid wordt een afschrift overgelegd van het vonnis. Is daartegen een rechtsmiddel ingesteld, dan wordt dit in de verklaring vermeld. De gedaagde zendt zo spoedig mogelijk een afschrift van zijn verklaring aan de eiser.

DERDE TITEL. DE VERZOEKSCHRIFTPROCEDURE IN EERSTE AANLEG

EERSTE AFDELING. ALGEMENE BEPALING
ARTIKEL 3.1.1
  • 1. Voor zover uit de wet niet anders voortvloeit, is deze titel van toepassing op alle zaken die met een verzoekschrift moeten worden ingeleid, alsmede op zaken waarin de rechter ambtshalve een beschikking geeft.

  • 2. Met een verzoekschrift worden ingeleid de zaken ten aanzien waarvan dit uit de wet voortvloeit.

TWEEDE AFDELING. RELATIEVE BEVOEGDHEID
ARTIKEL 3.2.1

Tenzij de wet anders bepaalt, is bevoegd:

a. de rechter van de woonplaats, of bij gebreke van een bekende woonplaats in Nederland, van het werkelijk verblijf van de verzoeker of van een van de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden;

b. indien het verzoek betrekking heeft op een bij dagvaarding ingeleid of in te leiden geding, de rechter die bevoegd is van dat geding kennis te nemen, tenzij het verzoek niet behoort tot diens absolute bevoegdheid.

ARTIKEL 3.2.2

In zaken die uitsluitend betreffen de aanvulling van de registers van de burgerlijke stand of de inschrijving, doorhaling of wijziging van daarin in te schrijven of ingeschreven akten, is bevoegd de rechter binnen wiens rechtsgebied de akte is of moet worden ingeschreven.

ARTIKEL 3.2.3

In zaken betreffende minderjarigen is bevoegd de rechter van de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats in Nederland, van het werkelijk verblijf van de minderjarige.

ARTIKEL 3.2.4

In zaken betreffende curatele, onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen of mentorschap ten behoeve van meerderjarigen is bevoegd de rechter van de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats in Nederland, van het werkelijk verblijf van degene wiens curatele onderscheidenlijk goederen of mentorschap het betreft.

ARTIKEL 3.2.5

In zaken van afwezigheid of vermissing is bevoegd de rechter van de verlaten woonplaats van de afwezige of vermiste. Ten aanzien van de vaststelling van overlijden is bevoegd de rechter te 's-Gravenhage.

ARTIKEL 3.2.6

In zaken betreffende nalatenschappen is mede bevoegd de rechter van de laatste woonplaats van de overledene.

ARTIKEL 3.2.7

Wijzen de artikelen 3.2.1 tot en met 3.2.6 geen bevoegde rechter aan, dan is de rechter te 's-Gravenhage bevoegd.

ARTIKEL 3.2.8
  • 1. Indien een of meer opgeroepen belanghebbenden niet in de procedure zijn verschenen of een verschenen belanghebbende de bevoegdheid betwist en indien de rechter in het ene of in het andere geval beslist dat niet hij, maar een andere rechter van gelijke rang bevoegd is, verwijst hij de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar die andere rechter. De griffier zendt een afschrift van de beschikking aan de rechter naar wie de zaak is verwezen.

  • 2. In zaken met betrekking tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed, ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed en ontbinding van een geregistreerd partnerschap en daarmee verband houdende verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening of een nevenvoorziening, vindt een verwijzing als bedoeld in het eerste lid slechts plaats indien de andere echtgenoot of geregistreerde partner de bevoegdheid betwist.

  • 3. Tegen de beslissing waarbij een betwisting van bevoegdheid wordt verworpen of de zaak naar een andere rechter wordt verwezen, is geen hogere voorziening toegelaten. De rechter naar wie de zaak is verwezen, is aan die verwijzing gebonden. De vorige zin mist toepassing indien de rechter zich tevens absoluut onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar een hogere rechter.

DERDE AFDELING. OPROEPING
ARTIKEL 3.3.1

De oproeping van verzoekers of van in de procedure verschenen belanghebbenden geschiedt door de griffier bij gewone brief, tenzij de rechter anders bepaalt.

ARTIKEL 3.3.2

De oproeping van niet in de procedure verschenen belanghebbenden geschiedt door de griffier bij aangetekende brief, tenzij de rechter anders bepaalt.

ARTIKEL 3.3.3

De oproeping van een rechterlijke autoriteit, het openbaar ministerie of de raad voor de kinderbescherming geschiedt door de griffier bij gewone brief.

ARTIKEL 3.3.4

Oproepingen die bij brief geschieden, vermelden de dag van de verzending. Deze vermelding geschiedt niet slechts op de envelop.

ARTIKEL 3.3.5

Indien de griffier een bij aangetekende brief verzonden oproeping terug ontvangt en hem blijkt dat de geadresseerde op de dag van verzending of uiterlijk een week nadien in de daartoe bestemde registers ingeschreven stond op het op de oproeping vermelde adres, verzendt hij de oproeping onverwijld bij gewone brief. In de overige gevallen waarin de griffier de oproeping terug ontvangt, verbetert de griffier, indien mogelijk, het op de oproeping vermelde adres en verzendt hij de oproeping opnieuw bij aangetekende brief, tenzij de rechter anders bepaalt.

ARTIKEL 3.3.6

Oproepingen vermelden de plaats, de dag en het uur van de terechtzitting. Zij worden zo spoedig mogelijk en ten minste een week vóór die dag verzonden, tenzij de rechter anders bepaalt.

VIERDE AFDELING. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
ARTIKEL 3.4.1
  • 1. Het verzoekschrift vermeldt de voornamen, naam en woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats in Nederland, het werkelijk verblijf van de verzoeker, alsmede een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust. In zaken betreffende een nalatenschap vermeldt het verzoekschrift tevens de laatste woonplaats van de overledene of de reden waarom deze vermelding niet mogelijk is.

  • 2. Het verzoekschrift wordt ondertekend en ter griffie ingediend. Indien de president daarop moet beschikken, kan het aan deze ter hand worden gesteld.

  • 3. Tenzij indiening bij de kantonrechter plaatsvindt of ingevolge bijzondere wettelijke bepaling niet door een procureur behoeft te geschieden, wordt het verzoekschrift ondertekend door een procureur. Het kantoor van die procureur geldt als gekozen woonplaats van de verzoeker.

  • 4. De griffier tekent de dag van indiening of de dag van terhandstelling aan de president op het verzoekschrift aan.

ARTIKEL 3.4.2
  • 1. De rechter bepaalt, tenzij hij zich aanstonds onbevoegd verklaart of het verzoek toewijst, onverwijld dag en uur waarop de behandeling aanvangt. Hij beveelt tevens oproeping van de verzoeker en voor zover nodig van de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden. Bovendien kan hij te allen tijde belanghebbenden, bekende of onbekende, doen oproepen.

  • 2. De oproepingen, behalve die van de verzoeker, gaan vergezeld van een afschrift van het verzoekschrift, tenzij een oproeping op andere wijze dan bij brief of exploot geschiedt, of de rechter anders bepaalt; in deze gevallen bevat de oproeping een korte omschrijving van het verzoek.

  • 3. De opgeroepene verschijnt ter terechtzitting in persoon of bij een gemachtigde. In zaken waarin het verzoekschrift door een procureur moetworden ingediend, verschijnt de opgeroepene in persoon of bij procureur. De rechter kan verschijning in persoon bevelen. De opgeroepene die in persoon verschijnt, mag zich laten bijstaan door zijn raadsman. In zaken waarin het verzoekschrift door een procureur moet worden ingediend, is de raadsman een advocaat of procureur.

  • 4. Van het verhandelde en van de zakelijke inhoud van de afgelegde verklaringen wordt een proces-verbaal opgemaakt, dat door de rechter voor wie de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, en de griffier wordt ondertekend.

  • 5. Indien de behandeling van een zaak wordt aangehouden, blijft een hernieuwde oproeping van diegenen, aan wie de dag en het uur reeds mondeling ter terechtzitting waren medegedeeld, achterwege.

ARTIKEL 3.4.3

In zaken waarin de indiening van het verzoekschrift niet door een procureur behoeft te geschieden, zijn de artikelen 2.1.3 en 2.1.4 van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL 3.4.4
  • 1. Indien het verzoekschrift ten onrechte niet door een procureur is ingediend, biedt de rechter de verzoeker de gelegenheid binnen een door hem te bepalen termijn dit verzuim te herstellen. Maakt de verzoeker van deze gelegenheid geen gebruik, dan wordt hij in het verzoek niet ontvankelijk verklaard.

  • 2. Tegen een beslissing ingevolge het eerste lid staat geen hogere voorziening open.

ARTIKEL 3.4.5
  • 1. Iedere belanghebbende kan tot de aanvang van de behandeling of, indien de rechter dit toestaat, in de loop van de behandeling een verweerschrift indienen. Artikel 3.4.1 is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat, indien de rechter dit bepaalt, indiening van een verweerschrift in de loop van de behandeling kan geschieden ter terechtzitting onder verstrekking van een afschrift aan de verzoeker en de andere opgeroepen belanghebbenden.

  • 2. Het verweerschrift en de overgelegde bescheiden gaan vergezeld van de nodige afschriften. Tenzij de indiening overeenkomstig het eerste lid ter terechtzitting plaatsvindt, zendt de griffier onverwijld een afschrift toe aan de verzoeker en aan de andere opgeroepen belanghebbenden.

  • 3. De griffier roept, voor zover dat nog niet is geschied, hen die verweerschriften hebben ingediend op tegen de dag van de behandeling.

  • 4. Het verweerschrift mag een zelfstandig verzoek bevatten, mits dit betrekking heeft op het onderwerp van het oorspronkelijke verzoek. De rechter kan aan de verzoeker en aan de overige belanghebbenden gelegenheid geven tegen dit zelfstandige verzoek een verweerschrift in te dienen.

ARTIKEL 3.4.6

Zolang de rechter nog geen eindbeschikking heeft gegeven, is de verzoeker bevoegd het verzoek of de gronden daarvan schriftelijk te veranderen of te vermeerderen. Artikel 2.4.6 is van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL 3.4.7
  • 1. De achtste afdeling van de tweede titel is van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet.

  • 2. Indien de rechter een getuigenverhoor beveelt, kan hij ook door hem aangewezen personen als getuigen doen oproepen. In dit geval kan de oproeping door de griffier geschieden.

  • 3. Het verschoningsrecht komt aan de in artikel 2.8.17, tweede lid, onder a, genoemde personen niet toe in procedures betreffende de toepassing van de bepalingen van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, vervat in de titels 5, 5a en 9 tot en met 20, of van die vervat in titel 6 voor zover het betreft procedures tussen echtgenoten of geregistreerde partners. Evenwel kunnen ouders en kinderen van de echtgenoten of van de geregistreerde partners zich in procedures tot echtscheiding en tot scheiding van tafel en bed, onderscheidenlijk tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap, verschonen.

  • 4. De overeenkomstige toepassing van de artikelen 2.8.47 en 2.8.50 vindt aldus plaats dat de daarin bedoelde voorschotheffing, tenuitvoerlegging of voorlopige indebetstelling geschiedt ten laste van de belanghebbende die het verzoekschrift heeft ingediend dan wel mede of uitsluitend ten laste van een of meer andere door de rechter aangewezen belanghebbenden.

ARTIKEL 3.4.8
  • 1. De rechter kan, indien een verzoekschrift over hetzelfde of een verknocht onderwerp reeds bij een andere rechter is ingediend, de verwijzing naar die andere rechter bevelen. Een verzoek daartoe kan worden gedaan tot de aanvang van de behandeling. De griffier zendt een afschrift van de beschikking aan de rechter naar wie is verwezen.

  • 2. Indien bij dezelfde rechter meer verzoekschriften over hetzelfde of een verknocht onderwerp zijn ingediend, kan de voeging daarvan worden bevolen. Een verzoek daartoe kan worden gedaan tot het einde van de behandeling.

ARTIKEL 3.4.9

De rechter bepaalt na afloop van de behandeling de dag waarop hij uitspraak zal doen en deelt deze dag aan de verzoeker en de in de procedure verschenen belanghebbenden mede. Op verlangen van de verzoeker en de in de procedure verschenen belanghebbenden kan de rechter de uitspraak uitstellen.

ARTIKEL 3.4.10
  • 1. Op een beschikking is artikel 2.11.2, eerste en derde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Indien het verzoekschrift rechtstreeks aan de president ter hand is gesteld en de president toewijzend op het verzoek beschikt, is ook artikel 2.11.2, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL 3.4.11

De rechter kan de eindbeschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren, met of zonder zekerheidstelling.

ARTIKEL 3.4.12

De eindbeschikking kan tevens een veroordeling in de proceskosten inhouden. De artikelen 2.11.14 en 2.11.15 zijn van toepassing.

ARTIKEL 3.4.13
  • 1. De verzoeker en iedere belanghebbende hebben recht op inzage en afschrift van het verzoekschrift, de verweerschriften, de op de zaak betrekking hebbende bescheiden en de processen-verbaal.

  • 2. De griffier verstrekt zo spoedig mogelijk een afschrift van processen-verbaal aan de verzoeker en aan de in de procedure verschenen belanghebbenden.

  • 3. Van de beschikkingen verstrekt de griffier zo spoedig mogelijk een afschrift aan de verzoeker en aan de in de procedure verschenen belanghebbenden. Betreft het een eindbeschikking, dan is het afschrift dat wordt verstrekt aan degene die tot tenuitvoerlegging van de beschikking kan overgaan, opgemaakt in executoriale vorm.

  • 4. De griffier verstrekt desverlangd tweede of verdere in executoriale vorm opgemaakte afschriften van een beschikking aan de belanghebbende die tot tenuitvoerlegging van dat vonnis kan overgaan, dan wel aan de rechtverkrijgenden onder algemene titel van deze belanghebbende. Artikel 1.3.10, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Elk afschrift dat in executoriale vorm opgemaakt, wordt gedagtekend.

ARTIKEL 3.4.14

De verzending van processtukken en van mededelingen aan de verzoeker en belanghebbenden, geschiedt op de wijze als in de derde afdeling van deze titel voor oproepingen bepaald.

C

De vijfde titel vervalt.

D

Het opschrift van de zesde titel komt te luiden:

ZESDE TITEL. PROROGATIE VAN RECHTSPRAAK AAN HET GERECHTSHOF

E

Artikel 331, tweede lid, komt te luiden:

Het gerechtshof doet uitspraak in eerste aanleg, tevens in hoogste ressort.

F

Het opschrift van de zevende titel komt te luiden:

ZEVENDE TITEL. HOGER BEROEP

G

Artikel 332 komt te luiden:

ARTIKEL 332

  • 1. Partijen kunnen van een in eerste aanleg gewezen vonnis in hoger beroep komen, tenzij de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen niet meer beloopt dan f 3500 of, in geval van een vordering van onbepaalde waarde, er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan f 3500, een en ander tenzij de wet anders bepaalt. Voor de toepassing van de eerste zin wordt de tot aan de dag van dagvaarding in eerste aanleg verschenen rente bij de vordering inbegrepen.

  • 2. Indien de zaak meer dan één vordering tussen dezelfde partijen betreft, is voor de toepassing van het eerste lid beslissend het totale beloop of de totale waarde van deze vorderingen.

  • 3. Was in eerste aanleg een eis in reconventie ingesteld, dan is voor de toepassing van het eerste lid beslissend het totale beloop of de totale waarde van de vordering in conventie en van de vordering in reconventie, met dien verstande dat met betrekking tot de vordering in reconventie de rente wordt berekend tot aan de dag van instelling van de eis in reconventie. Indien echter de beide zaken zijn gesplitst en daarin afzonderlijk is beslist, zijn op elk van beide vonnissen de gewone regels voor de vatbaarheid voor hoger beroep van toepassing.

  • 4. Vorderingen die onafhankelijk van hun beloop tot de bevoegdheid van de kantonrechter behoren en waarover ingevolge artikel 1.8.3, tweede lid, in hoogste ressort is beslist, blijven buiten beschouwing bij de toepassing van het tweede en het derde lid.

H

Na artikel 332 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL 333

Geen hoger beroep staat open in zaken die slechts rechtsgevolgen betreffen die ter vrije bepaling van partijen staan en waarbij partijen zijn overeengekomen van hoger beroep af te zien. In zaken als bedoeld in artikel 43 van de Wet op de rechterlijke organisatie staat hoger beroep slechts open indien partijen zich dat beroep, binnen de grenzen van artikel 332, hebben voorbehouden.

I

Artikel 335 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst van het eerste en het tweede lid wordt de aanduiding «1.» onderscheidenlijk «2.» geplaatst.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de niet verschenen gedaagde van een vonnis als bedoeld in artikel 2.6.2, tweede lid, in hoger beroep komen, mits hij vooraf bij voorraad, tegen het stellen van zekerheid, aan het vonnis voldoet, zelfs wanneer dat vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad was verklaard.

J

Artikel 336 vervalt.

K

Artikel 337 komt te luiden:

ARTIKEL 337

  • 1. Van vonnissen waarbij een voorlopige voorziening wordt getroffen of geweigerd, kan hoger beroep worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen.

  • 2. Van andere tussenvonnissen kan hoger beroep slechts tegelijk met dat van het eindvonnis worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald of artikel 1.8.6, eerste lid, van toepassing is.

L

Artikel 339 komt te luiden:

ARTIKEL 339

  • 1. De termijn van beroep is drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak van het vonnis.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is de termijn van beroep van een vonnis in kort geding vier weken.

  • 3. De gedaagde in hoger beroep kan incidenteel beroep instellen, zelfs na verloop van deze termijnen en na berusting in het vonnis. Het incidenteel beroep wordt, op straffe van verval, ingesteld bij de conclusie van antwoord.

  • 4. De afstand van het principaal beroep doet het ingesteld incidenteel beroep niet vervallen.

  • 5. Indien in eerste aanleg een vordering tot vrijwaring geheel of gedeeltelijk is afgewezen op grond van de afwijzing van de vordering in de hoofdzaak, staat het hoger beroep daartegen open tot het moment dat in de hoofdzaak in hoger beroep de conclusie van antwoord wordt genomen.

M

In artikel 341 wordt «eene maand» vervangen door: vier weken.

N

Artikel 343 komt te luiden:

ARTIKEL 343

Het hoger beroep wordt aangevangen door een dagvaarding in dezelfde vorm en met dezelfde vereisten als die in eerste aanleg, zonder dat zij de middelen waarop het hoger beroep gegrond is, behoeft uit te drukken.

O

Artikel 344 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «de enkelvoudige kamer» vervangen door: een enkelvoudige kamer.

2. In het tweede lid wordt «de meervoudige kamer» vervangen door: een meervoudige kamer.

3. Het derde en vierde lid vervallen.

P

Artikel 344a vervalt.

Q

Artikel 345 vervalt.

R

Artikel 347 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

In hoger beroep worden een conclusie van eis en een conclusie van antwoord genomen.

2. Het tweede lid vervalt.

S

In artikel 348 wordt «artikel 141» vervangen door: artikel 2.4.4.

T

Na artikel 350 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL 351

Indien hoger beroep is ingesteld tegen een vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, kan de hogere rechter op vordering van een partij alsnog de tenuitvoerlegging van het vonnis schorsen.

U

Artikel 353 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

Voor zover uit deze titel dan wel uit een andere wettelijke regeling niet anders voortvloeit, is de tweede titel in hoger beroep van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat partijen slechts bij procureur kunnen procederen, dat artikel 2.4.7 niet van toepassing is en dat geen eis in reconventie kan worden ingesteld.

2. In het tweede lid wordt de zinsnede «zijn de artikelen 152 en 153» vervangen door: is artikel 2.9.17.

3. In het tweede lid worden de woorden «die artikelen» vervangen door: dat artikel.

V

Artikel 355 komt te luiden:

ARTIKEL 355

In geval van beroep van een tussenvonnis verwijst de rechter in beroep, wanneer hij het vonnis bekrachtigt, de zaak naar de rechter in eerste aanleg om op de hoofdzaak te worden beslist.

Niettemin kan de rechter in beroep de hoofdzaak in het hoogste ressort zelf afdoen op eenstemmig verlangen van partijen of indien het geding in staat van wijzen is.

W

Artikel 356 komt te luiden:

ARTIKEL 356

Wanneer de rechter in hoger beroep een tussenvonnis vernietigt, kan hij de zaak aan zich houden om in hoger beroep op de hoofdzaak te beslissen.

X

Artikel 357 vervalt.

Y

Aan het slot van de zevende titel wordt een nieuwe afdeling ingevoegd, luidende:

VIERDE AFDELING. HOGER BEROEP TEGEN BESCHIKKINGEN

ARTIKEL 358
  • 1. Tegen eindbeschikkingen in zaken als bedoeld in artikel 3.1.1 staat, behoudens berusting, hoger beroep open.

  • 2. Door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak en door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden. De artikelen 340 en 350, tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de nieuwe termijn van hoger beroep openstaat voor degene die beroep in cassatie heeft ingesteld. Bij het beroepschrift worden zoveel afschriften gevoegd als er anderen dan hij in eerste aanleg zijn opgeroepen.

  • 3. Van tussenbeschikkingen kan hoger beroep slechts tegelijk met dat van de eindbeschikking worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald of artikel 1.8.6, eerste lid, van toepassing is.

  • 4. Indien hoger beroep is ingesteld, kan ondanks het verstrijken van de in de eerste zin van het tweede lid genoemde termijn en ondanks berusting ieder van de aldaar genoemde personen alsnog bij verweerschrift incidenteel hoger beroep instellen.

ARTIKEL 359

Hoger beroep wordt ingesteld door indiening van een beroepschrift ter griffie van de hogere rechter. Het beroepschrift vermeldt, naast hetgeen ingevolge artikel 3.4.1, eerste lid, in het verzoekschrift moet worden vermeld, naam en woonplaats van hen die in eerste aanleg in de procedure zijn verschenen of bij name zijn opgeroepen.

ARTIKEL 360
  • 1. Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.

  • 2. Deze uitvoerbaarverklaring bij voorraad kan ook in hoger beroep geschieden. Niettegenstaande de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in eerste aanleg kan de hogere rechter schorsing van de werking bevelen.

ARTIKEL 361
  • 1. De rechter bepaalt dag en uur waarop de behandeling aanvangt. Hij beveelt tevens oproeping van de appellant, van de verzoeker in eerste aanleg en van de in eerste aanleg in de procedure verschenen belanghebbenden. Bovendien kan hij te allen tijde belanghebbenden, bekende of onbekende, doen oproepen.

  • 2. Indien aangaande dezelfde beschikking meer beroepschriften zijn ingediend, kan voeging worden bevolen.

  • 3. Iedere belanghebbende kan een verweerschrift indienen. Door belanghebbenden die in hoger beroep zijn opgeroepen, moet het verweerschrift worden ingediend binnen vier weken na de toezending aan hen van een afschrift van het beroepschrift, tenzij de rechter anders bepaalt.

  • 4. Indien een belanghebbende incidenteel hoger beroep heeft ingesteld, kunnen de appellant en de in hoger beroep opgeroepen belanghebbenden daartegen binnen vier weken na de toezending aan hen van een afschrift van het verweerschrift waarbij dit incidentele hoger beroep is ingesteld, een verweerschrift indienen, tenzij de rechter anders bepaalt.

ARTIKEL 362

Voor zover uit deze afdeling dan wel uit een andere wettelijke regeling niet anders voortvloeit, is de derde titel in hoger beroep van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat artikel 3.4.8 niet van toepassing is en dat geen zelfstandig verzoek kan worden gedaan.

Z

De achtste titel vervalt.

AA

Het opschrift van de negende titel komt te luiden:

NEGENDE TITEL. VERZET DOOR DERDEN

BB

De tiende titel komt te luiden:

TIENDE TITEL. HERROEPING

EERSTE AFDELING. HERROEPING VAN VONNISSEN
ARTIKEL 382

Een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan, kan op vordering van een partij worden herroepen indien:

a. het berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd,

b. het berust op stukken, waarvan de valsheid na het vonnis is erkend of bij gewijsde is vastgesteld, of

c. de partij na het vonnis stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden.

ARTIKEL 383
  • 1. Het rechtsmiddel moet worden aangewend binnen drie maanden nadat de grond voor de herroeping is ontstaan en de eiser daarmee bekend is geworden. De termijn vangt niet aan dan nadat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.

  • 2. Indien de partij die gronden heeft de herroeping te vorderen binnen die termijn is overleden, is artikel 341 van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL 384
  • 1. De vordering tot herroeping wordt gebracht voor de rechter die in laatste feitelijke instantie over de zaak heeft geoordeeld.

  • 2. Indien de Hoge Raad na vernietiging ten principale recht heeft gedaan, wordt de vordering gebracht voor de rechter van wie het vonnis of het arrest door de Hoge Raad is vernietigd.

  • 3. Is in laatste feitelijke instantie beslist door de president in kort geding, dan wordt de vordering gebracht voor de rechtbank.

ARTIKEL 385

Het geding wordt ingeleid met een dagvaarding die voldoet aan de eisen van artikel 2.3.1 en wordt verder gevoerd op de wijze als in de tweede titel is bepaald.

ARTIKEL 386

De vordering tot herroeping schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis niet. De rechter die over de herroeping oordeelt, kan evenwel, desgevorderd, bij voorlopige voorziening de tenuitvoerlegging schorsen.

ARTIKEL 387

De rechter die de voor herroeping aangevoerde grond of gronden juist bevindt, heropent het geding geheel of gedeeltelijk. Hij geeft partijen gelegenheid hun stellingen en verweren te wijzigen en aan te vullen.

ARTIKEL 388
  • 1. Het vonnis waarbij het geding is heropend, schorst de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis in zoverre.

  • 2. De beslissing inzake de heropening van het geding is niet vatbaar voor hoger beroep. Een vordering tot herroeping kan daartegen evenmin worden ingesteld.

ARTIKEL 389

Indien de rechter met betrekking tot het geding voor zover het is heropend, tot een ander oordeel komt, doet hij daarin opnieuw uitspraak met herroeping in zoverre van het bestreden vonnis.

TWEEDE AFDELING. HERROEPING VAN BESCHIKKINGEN
ARTIKEL 390

Een beschikking kan op verzoek van de oorspronkelijke verzoeker of van een belanghebbende worden herroepen op de gronden genoemd in artikel 382, tenzij de aard van de beschikking zich daartegen verzet.

ARTIKEL 391

De artikelen 382 tot en met 384 en 386 tot en met 389 zijn van overeenkomstige toepassing. Overigens wordt het verzoek tot herroeping behandeld op de wijze als in de derde titel is bepaald.

CC

Het opschrift van de elfde titel komt te luiden:

ELFDE TITEL. CASSATIE

DD

Artikel 401 vervalt.

EE

Artikel 401a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «provisie» vervangen door: voorlopige voorziening.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Van andere tussenvonnissen of tussenarresten kan beroep in cassatie slechts tegelijk met dat van het eindvonnis of eindarrest worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald of artikel 1.8.6, eerste lid, van toepassing is.

FF

Aan artikel 402 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:

Indien in de vorige instantie een vordering tot vrijwaring geheel of gedeeltelijk is afgewezen op grond van de afwijzing van de vordering in de hoofdzaak, staat het beroep in cassatie daartegen open tot het moment dat in de hoofdzaak in cassatie de conclusie van antwoord wordt genomen.

GG

In artikel 403, tweede lid, wordt «één maand» vervangen door: vier weken.

HH

Artikel 407 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «artikel 5, onder 3°» vervangen door: artikel 2.3.1, tweede lid, onder d.

2. Het vijfde lid vervalt.

II

Artikel 408a, vierde lid, vervalt.

JJ

In artikel 411, derde lid, wordt «artikel 141» vervangen door: artikel 2.4.4.

KK

In artikel 414, eerste lid, wordt de zinsnede «De artikelen 152 en 153 zijn» vervangen door: Artikel 2.9.17 is.

LL

Artikel 418 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Na de pleidooien, of nadat partijen recht op de stukken hebben verzocht, neemt de procureur-generaal bij de Hoge Raad conclusie, hetzij onmiddellijk, hetzij op een daartoe te bepalen dag.

2. Het derde lid vervalt.

MM

Artikel 418a komt te luiden:

ARTIKEL 418A

Voor zover uit deze titel niet anders voortvloeit, zijn van de tweede titel de artikelen 2.1.10 tot en met 2.1.15, de artikelen 2.3.1 tot en met 2.3.9, artikel 2.4.1, de zesde tot en met de achtste afdeling, artikel 2.9.17, alsmede de tiende tot en met de twaalfde afdeling van overeenkomstige toepassing.

NN

In artikel 422a wordt «355–358» vervangen door: 1.8.7, tweede lid, en 355.

OO

Artikel 426 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «binnen twee maanden na de dagtekening der beschikking» vervangen door: binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak.

2. In het derde lid wordt «de dagtekening der beschikking» vervangen door: de dag van de uitspraak.

3. In het vierde lid wordt «, 401 en 401a» vervangen door: en 401a.

PP

In artikel 428, tweede lid, vervalt de tweede volzin.

QQ

Na artikel 428 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL 428A

Voor zover uit deze afdeling niet anders voortvloeit, is artikel 3.4.7 van overeenkomstige toepassing.

RR

In artikel 429, tweede lid, vervallen de woorden «418, derde lid, en».

SS

De twaalfde titel vervalt.

TT

Indien het bij koninklijke boodschap van 9 september 1992 ingediende wetsvoorstel 22 775 voor een Gerechtsdeurwaarderswet tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt na artikel 2.11.11 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.11.11a

Kosten terzake van ambtshandelingen, verricht door gerechtsdeurwaarders, worden berekend overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde tarieven.

UU

Indien het bij koninklijke boodschap van 9 september 1992 ingediende wetsvoorstel 22 775 voor een Gerechtsdeurwaarderswet tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt in artikel 2.11.12, eerste lid, «2.11.11» vervangen door: 2.11.11a.

ARTIKEL II

Het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

De artikelen 432 en 433 komen te luiden:

Artikel 432

Geen vonnis waarvan de voorlopige tenuitvoerlegging niet is toegestaan kan tegen een derde worden ten uitvoer gelegd, noch kan daaraan door die derde worden voldaan, dan acht dagen na betekening daarvan aan de partij die in het ongelijk is gesteld, en met overlegging van een verklaring van de griffier dat er op zijn registers geen verzet, hoger beroep of cassatie daartegen is aangetekend.

Artikel 433

De partij die verzet heeft gedaan, of hoger beroep of beroep in cassatie heeft ingesteld, heeft de bevoegdheid om daarvan ter griffie van het gerecht dat het bestreden vonnis heeft uitgesproken, in een daartoe bestemd register aantekening te doen houden, met vermelding van de namen van de partijen, de dagtekening van het vonnis en die van het verzet, het hoger beroep of het beroep in cassatie.

B

De eerste volzin van artikel 438, derde lid, komt te luiden:

Voor zover de zaak zich niet leent voor behandeling in kort geding, kan de president in plaats van de vordering af te wijzen de zaak op verlangen van de eiser verwijzen naar de rechtbank met bepaling van de dag waarop zij op de rol moet komen.

C

Artikel 438a komt te luiden:

ARTIKEL 438A

  • 1. In zaken betreffende een executie die volgens de tweede en de derde titel van dit Boek of titel 9 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek worden ingeleid door een verzoekschrift aan de president van de rechtbank, is bevoegd de president in wiens rechtsgebied de te executeren zaken zich geheel of grotendeels bevinden of de executie zal geschieden.

  • 2. De indiening van verzoekschriften krachtens de artikelen 459, derde lid, 461b, 462, tweede lid, 463, derde lid, 463a, 465, 481, eerste lid, 496, tweede lid, en 506, tweede lid, kan ook door een deurwaarder geschieden. Hetzelfde geldt voor een verzoekschrift krachtens artikel 234, derde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, indien de executie door een pandhouder geschiedt, of krachtens artikel 251 van dat Boek. Indien een deurwaarder het verzoekschrift indient, geldt zijn kantoor als gekozen woonplaats van de verzoeker.

D

Na artikel 438a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL 438B

Voor zover de executie andere handelingen vergt dan het doen van een exploot, is artikel 1.6.18 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de overeenkomstige toepassing van het derde lid van dat artikel de plaats waar de handeling moet worden verricht, bepalend is.

E

In artikel 479g, tweede lid, vervalt de zinsnede «en zonder overlegging van een verklaring van de griffier, als bedoeld in de artikelen 86 en 432».

F

In de artikelen 482, eerste lid, en 484, eerste lid, wordt de zinsnede «op bij algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze» telkens vervangen door: bij gewone brief.

G

De eerste afdeeling, de eerste afdeeling A en de tweede afdeeling van de vijfde titel worden vervangen door twee afdelingen, luidende:

EERSTE AFDELING. LIJFSDWANG

ARTIKEL 585

De rechter kan op verlangen van de schuldeiser de tenuitvoerlegging bij lijfsdwang toestaan van:

a. vonnissen en beschikkingen, voor zover zij een veroordeling tot iets anders dan het betalen van geld inhouden;

b. vonnissen, beschikkingen en authentieke akten waarbij een uitkering tot levensonderhoud, krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek verschuldigd, daaronder begrepen het verschuldigde voor verzorging en opvoeding van een minderjarige en voor levensonderhoud en studie van een meerderjarige die de leeftijd van een en twintig jaren niet heeft bereikt, is bevolen of toegezegd, alsmede beschikkingen waarbij een uitkering krachtens artikel 85, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek door de ene echtgenoot of geregistreerde partner aan de andere verschuldigd, is bevolen, en beschikkingen tot verhaal op grond van de Algemene bijstandswet.

ARTIKEL 586

Tenzij de tenuitvoerlegging bij lijfsdwang reeds was toegestaan in het vonnis of de beschikking tot nakoming waarvan dit dwangmiddel strekt, wordt een vordering tot uitvoerbaarverklaring bij lijfsdwang ingesteld bij de president van de rechtbank. De vordering wordt ingesteld en behandeld als een kort geding.

ARTIKEL 587

De rechter verklaart een vonnis, beschikking of akte als bedoeld in artikel 585 slechts uitvoerbaar bij lijfsdwang, indien aannemelijk is dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden en het belang van de schuldeiser toepassing daarvan rechtvaardigt.

ARTIKEL 588

Uitvoerbaarheid bij lijfsdwang wordt niet uitgesproken indien de schuldenaar buiten staat is aan de verplichting waarvoor tenuitvoerlegging bij lijfsdwang wordt verlangd, te voldoen.

ARTIKEL 589
  • 1. De tenuitvoerlegging van de lijfsdwang duurt ter zake van dezelfde verplichting ten hoogste een jaar.

  • 2. Strekt de verplichting van de schuldenaar tot nalaten, dan bepaalt de rechter de termijn gedurende welke de lijfsdwang kan worden ten uitvoer gelegd. Bij andere verplichtingen kan de rechter een termijn bepalen.

ARTIKEL 590

De rechter kan zijn beslissing over de uitvoerbaarheid bij lijfsdwang voor een door hem te bepalen termijn aanhouden.

TWEEDE AFDELING. TENUITVOERLEGGING EN ONTSLAG

ARTIKEL 591
  • 1. Behoudens verlof tot dadelijke tenuitvoerlegging, kan lijfsdwang niet worden ten uitvoer gelegd dan een dag na betekening van het vonnis of de beschikking waarin de uitvoerbaarheid bij lijfsdwang is toegestaan.

  • 2. Het exploot houdt mede een bevel tot nakoming in.

ARTIKEL 592
  • 1. De deurwaarder heeft voor de ingijzelingstelling van de schuldenaar toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is. Artikel 444, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De schuldenaar mag niet worden gegijzeld zolang een vrijgeleide duurt, waarvan de tijd moet worden bepaald door de rechter die het heeft gegeven teneinde de schuldenaar voor zich te laten verschijnen.

ARTIKEL 593

De ingijzelingstelling kan op alle dagen en uren plaatsvinden.

ARTIKEL 594

De deurwaarder kan zich door een of twee getuigen doen bijstaan.

ARTIKEL 595

De deurwaarder kan de sterke arm verzoeken bij de aanhouding bijstand te verlenen.

ARTIKEL 596

De gegijzelde schuldenaar wordt overgebracht naar een huis van bewaring.

ARTIKEL 597
  • 1. De schuldeiser schiet iedere dertig dagen een toereikende som tot onderhoud van de schuldenaar voor, volgens een bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld tarief.

  • 2. Indien de schuldeiser niet aan het eerste lid voldoet, is de directeur van het huis van bewaring bevoegd de schuldenaar uit de gijzeling te ontslaan.

ARTIKEL 598
  • 1. Van de ingijzelingstelling en de insluiting in het huis van bewaring maakt de deurwaarder een akte op.

  • 2. De akte vermeldt:

    a. het vonnis of de beschikking waarin de tenuitvoerlegging bij lijfsdwang is toegestaan;

    b. de datum van de betekening;

    c. de naam, de voornamen en de woonplaats van de schuldeiser;

    d. een door de schuldeiser gekozen woonplaats in de gemeente waarin de schuldenaar is ingesloten;

    e. de voornamen, de naam en het kantooradres van de deurwaarder;

    f. de naam en de woonplaats van de schuldenaar;

    g. plaats en tijdstip van de ingijzelingstelling en, indien daarbij getuigen aanwezig waren, hun namen en woonplaatsen;

    h. het voorschot van onderhoud voor ten minste dertig dagen;

    i. de vermelding dat de schuldenaar een afschrift van de akte heeft ontvangen.

  • 3. Bij het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner zijn de artikelen 10 en 11, tweede lid, van de Algemene wet op het binnentreden op de akte, bedoeld in het eerste lid, van overeenkomstige toepassing. Is na het binnentreden de schuldenaar niet gegijzeld, dan maakt de deurwaarder, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 10 en 11, tweede lid, van de Algemene wet op het binnentreden en van het tweede lid, onder a, b, c, e, f en g, eveneens een akte op.

ARTIKEL 599
  • 1. De directeur van het huis van bewaring schrijft de gegevens bedoeld in artikel 598, tweede lid, onder a tot en met h, in in zijn register.

  • 2. De deurwaarder verstrekt de directeur afschriften van het vonnis of de beschikking waarin de tenuitvoerlegging bij lijfsdwang werd toegestaan en van de akte van insluiting. Deze afschriften worden bij het in het eerste lid bedoelde register gevoegd. Indien de deurwaarder de afschriften niet verstrekt, weigert de directeur de opname van de schuldenaar.

ARTIKEL 600

De schuldenaar wordt uit de gijzeling ontslagen indien:

a. de schuldeiser daarin schriftelijk toestemt;

b. de schuldenaar alsnog zijn schuld met de verschenen rente betaalt dan wel zich, in het geval zijn verplichting een andere is dan de betaling van geld, onder het stellen van voldoende waarborg bereid verklaart daaraan te voldoen, een en ander onder betaling van vereffende kosten, de kosten van de gijzeling en de voorgeschoten onderhoudskosten;

c. de gijzeling een zodanig nadelige invloed op de gezondheid van de schuldenaar heeft dat zijn leven daardoor in gevaar komt;

d. de schuldenaar buiten staat is te voldoen aan de prestatie waartoe hij verplicht is;

e. het belang van de schuldeiser voortzetting van de gijzeling niet rechtvaardigt;

f. toepassing van een ander dwangmiddel alsnog redelijkerwijs voldoende uitkomst kan bieden.

H

Artikel 613, tweede lid, eerste volzin, komt te luiden:

Het exploot vermeldt de roldatum en, indien dan een terechtzitting wordt gehouden, het uur daarvan.

I

In artikel 615 wordt de zinsnede «artikel 134, tweede en derde lid» vervangen door: artikel 2.4.6, eerste en tweede lid.

J

In artikel 615a wordt de zinsnede «de artikelen 75–89a, 134, 138, 139, 254–262 en 279–284» vervangen door: de artikelen 2.3.12, 2.4.3, 2.4.5, 2.4.6, 2.6.1 tot en met 2.7.5, 2.10.1 tot en met 2.10.4, 2.12.4 tot en met 2.12.8.

ARTIKEL III

Het Derde Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 635 komt te luiden:

ARTIKEL 635

In zaken van aanvaring of van een voorval als bedoeld in artikel 541 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, is mede bevoegd de rechter van de plaats waar het schip van de verweerder in het in artikel 193 of artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek genoemde register te boek staat.

B

Artikel 637 komt te luiden:

ARTIKEL 637

  • 1. In zaken van hulpverlening is artikel 635 van overeenkomstige toepassing en is voorts mede bevoegd de rechter binnen het rechtsgebied van wie de hulp is verleend.

  • 2. Betreft de zaak een verzoek als bedoeld in afdeling 2 van titel 6 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek of een geschil met betrekking tot de zekerheid als bedoeld in artikel 568 van dat Boek, dan is bevoegd de president van de bevoegde rechtbank.

C

In artikel 679, tweede lid, wordt «rechter- of raadsheer-commissaris» vervangen door: rechter.

D

In artikel 680, derde lid, wordt «artikel 152» vervangen door: artikel 2.9.17.

Da

In artikel 700, tweede lid, wordt na de derde zin een zin ingevoegd, luidende: Bij het verlof kan de president, onverminderd artikel 1.6.18, derde lid, tevens verlof verlenen het beslag te leggen op alle dagen en uren.

Db

Artikel 705, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Artikel 438, tweede lid, vierde zin, derde, vierde en vijfde lid, en artikel 438a zijn van overeenkomstige toepassing.

E

Na artikel 710 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL 710A

De indiening van verzoekschriften krachtens de artikelen 700, derde lid, tweede volzin, 709, tweede en derde lid, 715, tweede lid, derde volzin, en 721, tweede volzin, kan ook door een deurwaarder geschieden. Indien een deurwaarder het verzoekschrift indient, geldt zijn kantoor als gekozen woonplaats van de verzoeker.

F

In artikel 715, eerste lid, wordt «arrondissementsrechtbank» vervangen door: rechtbank.

G

De vijfde titel komt te luiden:

VIJFDE TITEL. REKENPROCEDURE

ARTIKEL 771
  • 1. Indien rekening en verantwoording moet worden gedaan aan belanghebbenden die allen of voor een deel onbekend of afwezig zijn, dagvaardt de rekenplichtige hen allen tot het opnemen en goedkeuren van de rekening op de wijze als vermeld in artikel 1.6.10, tweede lid.

  • 2. De bekende belanghebbenden worden bovendien gedagvaard op de wijze als voor ieder van hen is bepaald in de zesde afdeling van de eerste titel van het Eerste Boek.

  • 3. De termijn van dagvaarding is ten minste drie maanden.

ARTIKEL 772

De rekenplichtige deponeert de rekening met de daarbij behorende bescheiden ter griffie, waar deze ter inzage van de belanghebbenden ligt. De rekenplichtige vermeldt dit depot in het exploot van dagvaarding.

ARTIKEL 773

Artikel 2.6.2, eerste en tweede lid, is van toepassing, met dien verstande dat de rechter, indien tegen een of meer gedaagden verstek is verleend, ambtshalve de rechtmatigheid en de gegrondheid van de vordering onderzoekt.

ARTIKEL 774
  • 1. Wordt tegen alle belanghebbenden verstek verleend, dan onderzoekt de rechter ambtshalve de rechtmatigheid en de gegrondheid van de vordering. Indien dit onderzoek niet leidt tot afwijzing van de vordering, stelt de rechter het saldo aan de hand van de overgelegde bescheiden vast en sluit hij de rekening. Tegen dit vonnis staat geen verzet open.

  • 2. De rechter geeft zodanige beslissing over de kosten van het geding als hij geraden acht. Een gedaagde tegen wie verstek is verleend, wordt niet verwezen in de kosten.

ARTIKEL 775

De rekenplichtige kan zich van het onder hem berustende saldo bevrijden door storting in de consignatiekas. Deze storting kan ook op vordering van belanghebbenden worden bevolen.

ARTIKEL 776

Wordt tussen de belanghebbenden over de verdeling van een batig saldo geen overeenstemming bereikt, dan kan de meest gerede partij rangregeling overeenkomstig de voorschriften van de derde afdeling van de tweede titel van het Tweede Boek verzoeken.

H

In artikel 799 wordt «artikel 429d» vervangen door: artikel 3.4.1.

I

Artikel 803 komt te luiden:

ARTIKEL 803

De behandeling geschiedt met gesloten deuren.

J

Artikel 806, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De woorden «artikel 429n» worden vervangen door: artikel 358.

2. De woorden «twee maanden» worden vervangen door: drie maanden.

K

In artikel 811 wordt «artikel 429l» vervangen door: artikel 3.4.13.

L

Artikel 814 vervalt.

M

Artikel 815 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikel 429d» vervangen door: artikel 3.4.1.

2. In het tweede lid wordt «artikel 814» vervangen door: artikel 1.1.4.

N

In artikel 816, derde lid, wordt «artikelen 92 en 93» vervangen door: artikelen 2.3.9 en 2.3.10.

O

In artikel 818, eerste lid, wordt «artikel 429f» vervangen door: artikel 3.4.2.

P

Artikel 820, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De woorden «artikel 429n» worden vervangen door: artikel 358.

2. De woorden «is verschenen» worden vervangen door: in de procedure is verschenen.

3. De woorden «twee maanden» worden telkens vervangen door: drie maanden.

Q

In artikel 821, vijfde lid, wordt «810, 812 en 814» vervangen door: 810 en 812.

R

In artikel 825 wordt «artikel 429l» vervangen door: artikel 3.4.13.

S

In artikel 827, tweede lid, wordt «artikel 429n» vervangen door: artikel 358.

T

Het opschrift van de eerste afdeling van titel 7 komt te luiden:

AFDELING 1. AFSCHRIFT, UITTREKSEL EN INZAGE VAN AKTEN EN ANDERE BEWIJSMIDDELEN

U

De artikelen 833 tot en met 837 vervallen.

V

Artikel 838 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst van de bepaling wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Het eerste lid geldt niet, voor zover artikel 1.3.10 van toepassing is.

W

Indien het bij koninklijke boodschap van 9 september 1992 ingediende wetsvoorstel 22 775 voor een Gerechtsdeurwaarderswet tot wet wordt verheven en in werking treedt, vervalt artikel 839, eerste lid.

X

Artikel 839, tweede lid, en de artikelen 840 tot en met 843 vervallen.

Y

Artikel 843a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Hij die daarbij rechtmatig belang heeft, kan op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Onder bescheiden worden mede verstaan: op een gegevensdrager aangebrachte gegevens.

2. Toegevoegd worden een derde en een vierde lid, luidende:

  • 3. Hij die uit hoofde van zijn ambt, beroep of betrekking tot geheimhouding verplicht is, is niet gehouden aan deze vordering te voldoen, indien de bescheiden uitsluitend uit dien hoofde te zijner beschikking staan of onder zijn berusting zijn.

  • 4. Degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, is niet gehouden aan deze vordering te voldoen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, alsmede indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.

Z

Artikel 843b wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Hij die een bewijsmiddel heeft verloren, kan van degene die de beschikking heeft over bescheiden die tot bewijs kunnen dienen van enig feit waarop het verloren bewijsmiddel betrekking had, of die zodanige bescheiden onder zijn berusting heeft, vorderen daarvan te zijnen behoeve op zijn kosten, voor zover nodig, inzage, afschrift, of uittreksel te verschaffen. Onder bescheiden worden mede verstaan: op een gegevensdrager aangebrachte gegevens.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Hij die uit hoofde van zijn ambt, beroep of betrekking tot geheimhouding verplicht is, is niet gehouden aan deze vordering te voldoen, indien de bescheiden uitsluitend uit dien hoofde te zijner beschikking staan of onder zijn berusting zijn.

AA

De tweede afdeling van de zevende titel vervalt. De derde afdeling wordt vernummerd tot tweede afdeling.

BB

Artikel 856 wordt als volgt gewijzigd:

Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: De indiening van het verzoekschrift kan ook door een deurwaarder geschieden, voor zover de bewaring haar grond vindt in een beslag.

CC

In artikel 858, vierde lid, wordt «artikel 797a» vervangen door: artikel 856.

DD

In artikel 861, tweede lid, wordt «uitspraak» vervangen door: beslissing.

EE

In artikel 988, derde lid, wordt «artikelen 56, 57 en 58» vervangen door: artikelen 2.11.9, 2.11.11 en 2.11.16.

FF

In artikel 995, tweede lid, wordt «artikel 429d» vervangen door: artikel 3.4.1.

FFa

In artikel 996 wordt «binnen twee maanden na de dagtekening van de eindbeschikking» vervangen door: binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak van de eindbeschikking.

GG

Het derde lid van artikel 1001 komt te luiden:

De zaak wordt overeenkomstig artikel 2.3.2 ingeschreven op de rol van een enkelvoudige kamer en na het nemen van de conclusie van antwoord naar de ondernemingskamer verwezen.

HH

In artikel 1003, aanhef, wordt «artikel 5, eerste lid» vervangen door: artikel 2.3.1, tweede lid.

II

In artikel 1004 wordt «artikel 429d» vervangen door: artikel 3.4.1.

JJ

Artikel 1005 komt te luiden:

ARTIKEL 1005

In geval van een vordering als bedoeld in artikel 240 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek waarbij de in artikel 1003 onder 1° bedoelde gegevens niet in het exploot werden vermeld, kan het beroep in cassatie slechts worden ingesteld door degenen die in eerste aanleg verschenen zijn.

KK

In artikel 1006, onder 1°, wordt de zinsnede «De artikelen 56 en 57, alsmede artikel 429k, tweede lid, laatste volzin,» vervangen door: De artikelen 2.11.9, 2.11.11 en 3.4.12.

ARTIKEL IV

Het Vierde Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1022 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «artikel 289» vervangen door: artikel 2.13.1.

2. Toegevoegd wordt een derde lid, luidende:

  • 3. Een overeenkomst van arbitrage belet niet dat een partij de gewone rechter verzoekt een voorlopig getuigenverhoor, een voorlopig deskundigenbericht of een voorlopige plaatsopneming en bezichtiging te bevelen, tenzij ten tijde van dit verzoek arbiters zijn benoemd. Artikel 2.8.40, eerste lid, vindt toepassing alsof geen overeenkomst tot arbitrage van kracht is.

B

In de artikelen 1051, eerste lid, en 1074, tweede lid, wordt «artikel 289» telkens vervangen door: artikel 2.13.1.

C

In artikel 1062, vierde lid, laatste volzin, vervalt: «wegens request civiel».

D

Het opschrift van de vijfde afdeling van de eerste titel komt te luiden:

DE VERNIETIGING EN DE HERROEPING VAN HET ARBITRAAL VONNIS

E

In artikel 1064, eerste lid, wordt «request civiel» vervangen door: herroeping.

F

Artikel 1068 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt: «wegens request civiel».

2. Het tweede en derde lid komen te luiden:

  • 2. De vordering tot herroeping wordt met overeenkomstige toepassing van artikel 1064, derde lid, of, indien dit een later tijdstip zal opleveren, binnen drie maanden nadat het bedrog of de valsheid bekend is geworden of een partij de nieuwe stukken in handen heeft gekregen, aangebracht voor het gerechtshof dat bevoegd zou zijn in hoger beroep te oordelen over de vordering tot vernietiging, bedoeld in artikel 1064. Indien de partij die gronden heeft de herroeping te vorderen binnen de in de eerste volzin bedoelde termijn is overleden, is artikel 341 van overeenkomstige toepassing. De procedure wordt ingeleid met een dagvaarding die voldoet aan de eisen van artikel 2.3.1 en wordt verder gevoerd op de wijze als in de tweede titel van het Eerste Boek is bepaald. Artikel 1066 is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Indien de rechter de voor herroeping aangevoerde grond of gronden juist bevindt, vernietigt hij het vonnis geheel of gedeeltelijk. Artikel 1067 is van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL V

De algemene slotbepaling van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst van de bepaling wordt de aanduiding «artikel 1077» geplaatst.

2. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de termijn gesteld in de artikelen 443, eerste lid, eerste zin, en 479g, tweede lid.

3. In het tweede lid wordt «artikelen 7, 9 en krachtens artikel 10» vervangen door: artikelen 2.3.3 tot en met 2.3.5.

ARTIKEL VI

De Wet op de rechterlijke organisatie2 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 38 komt te luiden:

ARTIKEL 38

  • 1. De kantonrechters nemen kennis van:

    a. zaken betreffende vorderingen met een beloop van ten hoogste f 10 000, de tot aan de dag van dagvaarding verschenen rente daarbij inbegrepen, tenzij de rechtstitel dat bedrag te boven gaat en die rechtstitel wordt betwist;

    b. zaken betreffende vorderingen van onbepaalde waarde, indien er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan f 10 000;

    c. zaken betreffende een arbeidsovereenkomst, een collectieve arbeidsovereenkomst, algemeen verbindend verklaarde bepalingen van een collectieve arbeidsovereenkomst, of een agentuur-, huur- of huurkoopovereenkomst, ongeacht het beloop of de waarde van de vordering;

    d. andere zaken ten aanzien waarvan de wet dit bepaalt.

  • 2. Indien een zaak meer dan één vordering als bedoeld in het eerste lid onder a en b tussen dezelfde partijen betreft, is voor de toepassing van het eerste lid beslissend het totale beloop of de totale waarde van deze vorderingen.

B

De artikelen 39, 41 en 42 vervallen.

C

Artikel 43 komt te luiden:

ARTIKEL 43

  • 1. In alle zaken die slechts rechtsgevolgen betreffen die ter vrije bepaling van partijen staan, kunnen zij zich samen tot een kantonrechter van hun keuze wenden en zijn beslissing inroepen.

  • 2. Het geding wordt gevoerd op de wijze als door de kantonrechter bepaald.

D

In artikel 43a vervallen de woorden «en behoudens hoger beroep».

E

In artikel 49 vervalt de aanduiding «1.» voor de tekst van het eerste lid. Het tweede en derde lid vervallen.

F

Artikel 53 komt te luiden:

ARTIKEL 53

De arrondissementsrechtbanken nemen in eerste aanleg kennis van alle burgerlijke zaken, behoudens in de wet genoemde uitzonderingen.

G

Artikel 54 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van het tweede onderdeel wordt achter het woord «kantonrechters» toegevoegd: in burgerlijke zaken.

2. In het derde onderdeel wordt achter het woord «kantonrechter» ingevoegd: in een strafzaak.

H

De artikelen 55 en 55a vervallen.

I

De artikelen 65 tot en met 67 komen te luiden:

ARTIKEL 65

De gerechtshoven nemen in eerste aanleg, tevens in hoogste ressort, kennis van alle jurisdictiegeschillen tussen arrondissementsrechtbanken of tussen kantongerechten, in verschillende arrondissementen, binnen hun rechtsgebied. De vorige zin geldt niet in geval van geschillen als bedoeld in artikel 8:9 van de Algemene wet bestuursrecht.

ARTIKEL 66

  • 1. De gerechtshoven nemen in eerste aanleg, tevens in hoogste ressort, kennis van de voor hoger beroep vatbare burgerlijke zaken waarin partijen zijn overeengekomen deze bij de aanvang van het geding bij wege van prorogatie aanhangig te maken bij het gerechtshof dat in hoger beroep bevoegd zou zijn.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op zaken die niet ter vrije bepaling van partijen staan.

ARTIKEL 67

  • 1. De gerechtshoven oordelen in hoger beroep over de daarvoor vatbare vonnissen en beschikkingen in burgerlijke zaken van de arrondissementsrechtbanken in hun ressort.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het aan hoger beroep onderworpen deel van het vonnis van een arrondissementsrechtbank in een strafzaak dat betrekking heeft op de vordering van de benadeelde partij indien de vordering meer dan f 3500 bedraagt.

J

Artikel 69 vervalt.

K

In artikel 70, tweede lid, worden de woorden «Burgerlijke en strafzaken worden behandeld» vervangen door: Strafzaken worden behandeld.

L

In artikel 72, zesde lid, wordt «29 tot en met 35» vervangen door: 1.4.1 tot en met 1.4.8.

M

De aanhef van artikel 88, eerste lid, komt te luiden:

De Hoge Raad neemt in eerste aanleg, tevens in hoogste ressort, kennis van jurisdictiegeschillen:.

N

De artikelen 89 tot en met 91 vervallen.

O

In artikel 96, eerste lid, worden de woorden «artikel 398, tweede lid» vervangen door: artikel 398, tweede onderdeel.

P

Artikel 100 komt te luiden:

ARTIKEL 100

  • 1. Tegen een vonnis van een kantonrechter in een burgerlijke zaak waartegen geen hoger beroep kan of kon worden ingesteld, kan een partij slechts beroep in cassatie instellen wegens:

    a. het niet inhouden van de gronden waarop het vonnis rust,

    b. het niet in het openbaar geschied zijn van de uitspraak,

    c. onbevoegdheid, of

    d. overschrijding van rechtsmacht.

  • 2. Tegen een beschikking van een kantonrechter in een burgerlijke zaak waartegen geen hoger beroep kan of kon worden ingesteld, kan een partij slechts beroep in cassatie instellen wegens een of meer van de in het eerste lid, onderdelen a, c en d genoemde gronden.

Q

Artikel 102 komt te luiden:

ARTIKEL 102

  • 1. De Hoge Raad vormt en bezet, op voorstel van de president, een of meer meervoudige kamers en, voor de gevallen waarin de wet dat voorschrijft, een of meer enkelvoudige kamers.

  • 2. Bij de Hoge Raad worden zaken, behoudens in de wet genoemde uitzonderingen, behandeld en beslist door vijf leden van een meervoudige kamer, van wie een als voorzitter optreedt.

  • 3. De voorzitter van een meervoudige kamer kan bepalen dat een zaak die daarvoor naar zijn oordeel geschikt is, wordt behandeld en beslist door drie leden van die kamer. Indien de zaak naar het oordeel van een van deze leden ongeschikt is voor behandeling en beslissing door drie leden, wordt de behandeling voortgezet door vijf leden.

ARTIKEL VII

  • 1. Ten aanzien van de verdere behandeling door een kantongerecht, een arrondissementsrechtbank, een gerechtshof of de Hoge Raad van zaken die op de datum van inwerkingtreding van deze wet aanhangig zijn, blijft het recht zoals het gold voor de datum van inwerkingtreding van deze wet van toepassing.

  • 2. Ten aanzien van de mogelijkheid van het aanwenden van rechtsmiddelen tegen een beslissing van een kantongerecht, arrondissementsrechtbank, een gerechtshof of de Hoge Raad die voor de datum van inwerkingtreding van deze wet is tot stand gekomen en de termijn waarbinnen dat rechtsmiddel kan worden aangewend blijft het recht zoals het gold voor de datum van inwerkingtreding van deze wet van toepassing.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan het rechtsmiddel requeste civiel vanaf de datum van inwerkingtreding van deze wet niet meer worden aangewend. In plaats daarvan kan slechts herroeping worden gevorderd overeenkomstig de tiende titel van het Eerste Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zoals deze vanaf de datum van inwerkingtreding van deze wet luidt.

ARTIKEL VIII

  • 1. De tekst van het Eerste Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en van de overige wettelijke bepalingen die op de voet van het tweede lid worden gewijzigd, wordt in het Staatsblad geplaatst.

  • 2. Voor de plaatsing in het Staatsblad stelt Onze Minister van Justitie de nummering van de artikelen, paragrafen, afdelingen en titels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering opnieuw vast en brengt hij de in deze wet voorkomende aanhalingen van artikelen, paragrafen, afdelingen en titels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering met de nieuwe nummering in overeenstemming.

ARTIKEL IX

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 6 december 2001

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de achttiende december 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 september 2001, Stb. 481.

XNoot
2

Stb. 1999, 195, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 18 oktober 2001, Stb. 494.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1999/2000, 2000/2001, 2001/2002, 26 855.

Handelingen II 2000/2001, blz. 4225–4227; 4277.

Kamerstukken I 2000/2001, 26 855 (250, 250a); 2001/2002, 26 855 (16, 16a, 16b, 16c).

Handelingen I 2001/2002, zie vergadering d.d. 4 december 2001.

Naar boven