Besluit van 25 oktober 2001, houdende vaststelling van bepalingen met betrekking tot legesheffing ingevolge de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Besluit leges Wet beheer rijkswaterstaatswerken)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 18 juli 2000, nr. CDJZ/WVW/2000/364, Centrale Directie Juridische Zaken;

Gelet op artikel 4 van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken;

De Raad van State gehoord (advies van 8 september 2000, nr. W09.00.0316/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 17 oktober 2001, nr. CDJZ/WVW/2001/1265, Centrale Directie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. vergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 2 van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken;

b. Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

c. kostprijs: de aannemingssom als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken «UAV 89» van het werk of voor zover deze ontbreekt een raming van de kostprijs van het werk als bedoeld in het normblad NEN 2631, van het Nederlands Normalisatie-Instituut;

d. de hoofdingenieur-directeur: de hoofdingenieur-directeur van de Rijkswaterstaat onder wie het waterstaatswerk ressorteert.

Artikel 2

  • 1. De aanvrager is voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot verlening of wijziging van een vergunning een recht van € 200 verschuldigd.

  • 2. Indien Onze Minister heeft besloten de aanvraag te behandelen met toepassing van afdeling 3.4 of afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht wordt het in het eerste lid bedoelde recht verhoogd met € 720.

  • 3. Het in het eerste lid bedoelde recht kan door Onze Minister wordenverhoogd met het bedrag van de voorafgaand aan het in behandeling nemen van de aanvraag aan de aanvrager medegedeelde externe advieskosten, blijkend uit een begroting die terzake door Onze Minister is opgesteld.

  • 4. De aanvraag wordt niet eerder in behandeling genomen dan op het tijdstip waarop de aanvrager het verschuldigde recht heeft betaald.

  • 5. Er is geen recht verschuldigd voor het in behandeling nemen van een aanvraag:

    a. van Onze Minister;

    b. ter zake van een werk met betrekking tot welke de aanvrager aantoont dat de kostprijs niet meer dan € 2400 bedraagt.

Artikel 3

  • 1. De aanvrager betaalt het verschuldigde recht aan Onze Minister:

    a. binnen drie weken na de indiening van de aanvraag;

    b. in het in artikel 2, tweede lid, bedoelde geval binnen drie weken na de bekendmaking van het in dat artikel bedoelde besluit;

    c. in het in artikel 2, derde lid, bedoelde geval, binnen drie weken na de bekendmaking van het besluit inzake het in dat artikel bedoelde bedrag;

    d. in het in artikel 2, tweede en derde lid bedoelde geval, binnen drie weken na het laatste van de onder b en onder c bedoelde tijdstippen.

  • 2. Indien de betaling van het verschuldigde recht door de aanvrager geschiedt door de bijschrijving op een rekening voor girale betaling ten name van de Staat vindt de betaling plaats op de dag waarop bijschrijving op die rekening heeft plaatsgevonden.

Artikel 4

Aan de aanvrager wordt door Onze Minister een teruggaaf verleend van het ingevolge artikel 2 betaalde recht van:

a. 100 percent, indien Onze Minister besluit de aanvraag niet te behandelen;

b. 50 percent, indien Onze Minister besluit de aanvraag te behandelen met toepassing van afdeling 3.4 of afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht en de aanvraag wordt ingetrokken voor het tijdstip van de in artikel 3:12 van die wet bedoelde kennisgeving;

c. 10 percent, indien de aanvraag wordt ingetrokken voor het tijdstip van de bekendmaking van het besluit op de aanvraag.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2002.

Artikel 6

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit leges Wet beheer rijkswaterstaatswerken.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 25 oktober 2001

Beatrix

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries

Uitgegeven de zevenentwintigste november 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Op basis van artikel 4 van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (hierna: Wbr) kan er een recht worden geheven voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot verlening of wijziging van een vergunning volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels.

Het recht bedraagt € 200 indien de aanvraag niet met toepassing van afdeling 3.4 of afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt behandeld en door de Minister van Verkeer en Waterstaat geen externe advieskosten in rekening worden gebracht. Het bedrag van € 200 is berekend door het gemiddeld voor de behandeling van een aanvraag tot verlening of wijziging van een vergunning benodigd aantal uren te vermenigvuldigen met een uurtarief van € 40. Het uurtarief is ontleend aan de Handleiding overheidstarieven 2001 van het Ministerie van Financiën. Op deze wijze worden slechts kosten verhaald die door de behandeling van de vergunningaanvraag worden veroorzaakt. Dit zijn naast de directe kosten voor de behandeling, zoals loonkosten, kapitaalkosten en materiële kosten ook een percentage van de overheadkosten en de kosten van een eerste controle om na te gaan of aan de vergunningvereisten wordt voldaan. De kosten die in een te ver verwijderd verband staan met de behandeling van de vergunningaanvraag zoals de kosten van bezwaar en beroep, van periodieke controle en van het opstellen van plannen en voorschriften worden niet op de aanvrager verhaald. Het bovenstaande is in overeenstemming met de door de formele wetgever voor de gemeentelijke leges gehanteerde uitgangspunten. (Kamerstukken II 1990/91, 21 591, nr. 7, blz. 34). Het bovenstaande is ook in overeenstemming met het in het MDW-rapport «Maat houden» geformuleerde uitgangspunt dat een vergoeding gevraagd kan worden voor de kosten die onmiddellijk verband houden met het in behandeling nemen van de aanvraag.

De Minister van Verkeer en Waterstaat kan op basis van artikel 3:10 en artikel 3:14 van de Awb, besluiten de aanvraag te behandelen met toepassing van de openbare voorbereidingsprocedure, onderscheidenlijk de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure. De openbare voorbereidingsprocedure leidt door de vereiste openbare kennisgevingen in de Staatscourant en in de huis-aan-huis-bladen tot extra kosten voor het behandelen van de vergunningaanvraag. Ingevolge artikel 2, tweede lid, van dit besluit, wordt bij toepassing van de openbare voorbereidingsprocedure het in artikel 2, eerste lid, bedoelde recht van € 200 dan ook verhoogd met € 720. Er zal naar verwachting ongeveer 10% van de aanvragen tot verlening of wijziging van een vergunning ingevolge de Wbr worden behandeld met toepassing van afdeling 3.4 of afdeling 3.5 van de Awb.

Het in artikel 2, eerste lid, bedoelde recht kan voorts worden verhoogd met een bedrag aan externe advieskosten dat aan de aanvrager voorafgaand aan het in behandeling nemen van zijn aanvraag wordt medegedeeld. De inschakeling van externe deskundigen bij het behandelen van een vergunningaanvraag geschiedt sporadisch. Het gaat hierbij om de inschakeling van specialistische externe expertise waarover het Directoraat-Generaal van de Rijkswaterstaat niet zelf beschikt. Een voorbeeld hiervan is de expertise om overlegde sterkteberekeningen voor het leggen van buisleidingen te toetsen. Een soortgelijke bepaling met betrekking tot het verhalen van externe advieskosten is ook in veel legesverordeningen van decentrale overheden opgenomen.

Er is ingevolge artikel 2, vijfde lid, onder a, van dit besluit, geen recht verschuldigd voor het in behandeling nemen van een aanvraag van de Minister van Verkeer en Waterstaat. Het heffen van leges ter zake van het in behandeling nemen van een zodanige aanvraag is niet zinvol, aangezien het hier gaat om inkomsten die tevens uitgaven zijn op dezelfde begroting. Op basis van artikel 1 van de Comptabiliteitswet moet immers per ministerie bij wet een begroting worden vastgesteld. De rechten zijn bovendien een instrument van kostenverhaal voor door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat te maken kosten. Het in behandeling nemen van een aanvraag van een andere minister leidt wel tot verschuldigdheid van leges. Ingevolge artikel 26 van de Comptabiliteitswet worden verrekeningen tussen onderdelen van het Rijk, waarvan de begrotingsartikelen niet tot eenzelfde begroting behoren, geboekt als geldelijke betalingen en ontvangsten.

Er wordt ingevolge artikel 2, vijfde lid, onder b, van dit besluit, geen recht geheven voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor het uitvoeren van een werk met een kostprijs van niet meer dan € 2400. De aanvrager moet wel aantonen dat de kostprijs van het werk niet meer dan € 2400 bedraagt. De bewijslast dat de vrijstelling voor kleine werken van toepassing is, rust derhalve op de aanvrager. De formele wetgever heeft niet de bedoeling gehad om de rechten te heffen in gevallen waar het praktisch gaat om standaardbeschikkingen. (Kamerstukken II 1995/96, 24 573, nr. 3, blz. 9). Onder kostprijs wordt ingevolge artikel 1, onder d, van dit besluit, verstaan de aannemingssom in de zin van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken «UAV 89» of bij ontbreken daarvan een raming van de kostprijs in het desbetreffende normblad van het Nederlandse Normalisatie-Instituut. De begripsbepaling van «kostprijs» is afgeleid van de model-legesverordening van de Unie van Waterschappen.

Het begrip «werk» in de zin van de «UAV 89» ziet niet slechts op de aanleg van bouw- en kunstwerken maar bijvoorbeeld ook op het leggen van kabels, transportleidingen en overige leidingen, het verrichten van graafwerkzaamheden aan watergangen en de aanleg van dammen en overige beplantingen. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wbr, geldt het vergunningvereiste in de eerste plaats voor het gebruik maken van een waterstaatswerk door daarop of daarin werken te maken of te behouden. Op basis van artikel 2, eerste lid, van de Wbr, geldt het vergunningvereiste in de tweede plaats op het gebruik van een waterstaatswerk door daarop of daarin vaste stoffen of voorwerpen te storten, te plaatsten of neer te leggen of deze te laten staan of liggen. Het leggen van kabels en buisleidingen, de aanleg van rioleringen in een waterstaatswerk, de aanleg van brandstofverkooppunten en van weggebonden restaurants en de aanleg en verbetering van vaargeulen vallen alle onder het vergunningvereiste van de Wbr. (Kamerstukken II 1995/96, 24 573, nr. 3, blz. 2).

Aan de aanvrager wordt op basis van artikel 4 van dit besluit een gehele of gedeeltelijke teruggaaf van het door de aanvrager betaalde recht verleend, indien de aanvraag niet wordt behandeld dan wel wordt ingetrokken. Indien de aanvraag niet door de Minister van Verkeer en Waterstaat wordt behandeld wordt het gehele door de aanvrager betaalde recht teruggegeven. Het teruggaafpercentage bij intrekking van de aanvraag is afhankelijk van de fase waarin de behandeling zich bevindt. Hoe verder de behandeling is voortgeschreden des te meer kosten heeft het Ministerie van Verkeer en Waterstaat ter zake van het behandelen van de aanvraag gemaakt.

Handhaving

Het betalen van het verschuldigde recht is op basis van artikel 2, eerste juncto vierde lid, een wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de vergunningaanvraag als bedoeld in artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. De aanvraag wordt op basis van artikel 2, vierde lid, niet eerder in behandeling genomen dan nadat het verschuldigde recht is betaald. Op basis van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb, wordt aan de aanvrager een termijn gegund om het verschuldigde alsnog te betalen indien de betaling niet binnen die in artikel 3 bedoelde termijnen heeft plaatsgevonden. Indien de aanvrager het volledige verschuldigde recht niet binnen de door de Minister van Verkeer en Waterstaat gestelde termijn betaalt, kan laatstgenoemde ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Awb, besluiten om de aanvraag buiten behandeling te laten. Ingevolge artikel 4:15 van de Awb wordt de termijn voor het nemen van de beslissing op de aanvraag opgeschort met ingang van de dag waarop de Minister van Verkeer en Waterstaat de aanvrager uitnodigt om het verschuldigde recht alsnog te betalen, tot de dag waarop het verschuldigde recht alsnog is betaald of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Op basis van artikel 3, tweede lid, vindt in het geval van een girale betaling, de betaling plaats op de dag waarop het verschuldigde recht op de rekening van de Staat is bijgeschreven.

Financiële gevolgen

Er worden jaarlijks ongeveer 1100 aanvragen tot verlening of wijziging van een vergunning ingevolge de Wbr behandeld. Het percentage van de aanvragen dat op basis van artikel 2, vijfde lid, van dit besluit, is vrijgesteld van legesheffing, kan op ruim 33 percent worden gesteld. Zoals in het voorgaande reeds is uiteengezet wordt ongeveer 10 percent van het jaarlijks aantal aanvragen behandeld met toepassing van de openbare voorbereidingsprocedure of de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure en is er slechts sporadisch sprake van in rekening te brengen externe advieskosten.

De verwachte jaarlijkse legesopbrengsten voor het Rijk krachtens dit besluit bedragen ongeveer € 200 000.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 december 2001, nr. 240.

Naar boven