Besluit van 2 januari 2001, houdende wijziging van het Besluit Produktie en handel vers vlees en het Vleeskeuringsbesluit (opvangen en behandelen bloed)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 14 augustus 2000, kenmerk GZB/VVB 2089272;

In overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op artikel 19 en 19a van de Vleeskeuringswet;

De Raad van State gehoord (advies van 16 oktober 2000, no. W13.00.0371/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 18 december 2000, GZB/VVB 2126.138, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit produktie en handel vers vlees1 wordt gewijzigd als volgt:

A

Na artikel 12 wordt ingevoegd artikel 12a, luidende als volgt:

Artikel 12a

Onze Minister kan met betrekking tot artikel 9, vijfde lid, onder b, regels stellen omtrent de aard en de frequentie van de daar bedoelde controles, alsmede omtrent de methoden van monsterneming en het bacteriologische onderzoek, indien het betreft het opvangen en behandelen van bloed bestemd voor menselijke consumptie.

B

Onderdeel 30 van bijlage I, hoofdstuk VII, komt te luiden: 30.

a. De dieren worden goed uitgebloed.

b. Bloed wordt op voldoende hygiënische wijze opgevangen.

c. Bij het opvangen van voor menselijke consumptie bestemd bloed wordt besmetting van dit bloed met micro-organismen zo veel mogelijk voorkomen.

d. Met inachtneming van b en c wordt voor menselijke consumptie bestemd bloed opgevangen:

– hetzij van elk slachtdier afzonderlijk in een hiervoor geschikt, volmaakt rein vat van niet-corroderend materiaal, dat bij het slachtdier blijft totdat de keuring is beëindigd,

– hetzij van een aantal slachtdieren van eenzelfde soort, tot een door Onze Minister vast te stellen maximum in een hiervoor geschikt, volmaakt rein vat van niet-corroderend materiaal, waarin het bloed van deze slachtdieren tot aan de keuringsbeslissing identificeerbaar blijft, als zijnde afkomstig van die dieren.

e. Bloed bestemd voor menselijke consumptie wordt niet met de hand geklopt, maar uitsluitend met instrumenten die voldoen aan hygiënische eisen.

f. Met inachtneming van b wordt bloed dat niet is bestemd voor menselijke consumptie opgevangen in een waterdichte verzameltank of -vat.

g. De afvoer en het bewaren van bloed dat niet is bestemd voor menselijke consumptie geschiedt duidelijk herkenbaar en gescheiden van bloed dat wel is bestemd voor menselijke consumptie.

ARTIKEL II

Artikel 17 van het Vleeskeuringsbesluit2 vervalt.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij gehorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 2 januari 2001

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Uitgegeven de zesde februari 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Op grond van Hoofdstuk III van het Vleeskeuringsbesluit waren door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop slachtdieren mogen worden geslacht. Artikel 17 van dit hoofdstuk bepaalde de wijze waarop het bij het slachten uitstromend bloed moet worden opgevangen. Bovendien waren op basis van artikel 17, tweede lid, door de Minister nog verdere nadere voorschriften gegeven voor de wijze van opvangen van het bij het slachten van slachtdieren uitstromende bloed, te weten de regeling van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 17 juli 1991, nr. VVP-691388 (Stctr. 147). Vanwege het uiterst kwetsbare karakter van bloed afkomstig van slachtdieren dat bestemd is voor menselijke consumptie, is het noodzakelijk gebleken voor het opvangen van dit bloed nadere regels te stellen met betrekking tot de hygiëne en de bacteriologische kwaliteitsbeheersing. In bovengenoemde regeling werd opgenomen dat bloed van slachtdieren op voldoende hygiënische wijze moet worden opgevangen en dat besmetting van het bloed met micro-organismen, zoveel mogelijk moet worden voorkomen. In verband met het ontbreken van een «Code of Hygienic Practice» voor het winnen van bloed, werd in 1991 een beleidsonderbouwend onderzoek ingesteld naar de hygiënische omstandigheden tijdens het opvangen en het bewaren van bloed. Dit onderzoek leidde op 17 juli 1991 tot het vaststellen van een hygiënecode inzake het opvangen en bewaren van bloed van slachtdieren (Stcrt.147). Op verzoek van de directeur van de directie Voeding en Veiligheid van Producten, thans de directie Gezondheidsbeleid van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, werd door het Staatstoezicht op de Volksgezondheid tweemaal een landelijk actieprogramma uitgevoerd, hoeverre de bedrijven waar bloed wordt gevangen zich houden aan de desbetreffende hygiënecode. Uit de resultaten van het eerste onderzoek bleek dat het met de naleving van de hygiënecode in een groot aantal bedrijven niet best was gesteld. Er werd een werkgroep «Hygiënisch Bloedvangen» ingesteld, waarin zowel het bedrijfsleven als ook de betrokken overheidsdiensten zitting hebben. Deze werkgroep kreeg de opdracht een plan van aanpak op te stellen, teneinde zo snel mogelijk tot een daadwerkelijke verbetering te komen met betrekking tot de wijze waarop de hygiënecode werd nageleefd. Nadat dit plan was opgesteld en uitgewerkt, werd opnieuw een landelijk actieprogramma «Hygiënisch bloedvangen» uitgevoerd, teneinde na te gaan of de situatie rond het bloedvangen na al deze maatregelen zou zijn verbeterd. Dit programma had in principe een inventariserend karakter, waarna op basis van het resultaat een besluit zou worden genomen omtrent eventuele nieuwe wettelijke maatregelen. Uit het eindrapport van het landelijk actieprogramma «Hygiënisch bloedvangen» van 12 november 1998 blijkt dat, ondanks de maatregelen die zijn getroffen en de vele inspanningen die zijn verricht door zowel de overheid als het betrokken bedrijfsleven voordat met het actieprogramma werd gestart, de situatie bij het opvangen en het bewaren van het desbetreffende bloed in te veel van de bezochte bedrijven, nog steeds niet voldoende is verbeterd. Een en ander leidt ertoe dat, overeenkomstig de aanbevelingen uit het eindrapport, nu andere en meer duidelijkere wettelijke maatregelen op dit gebied worden genomen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen bloed bestemd voor menselijke consumptie en bloed dat niet is bestemd voor menselijke consumptie. Artikel 17 van het Vleeskeuringsbesluit wordt ingetrokken, waarbij tevens de basis voor de regeling van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 17 juli 1991 (Stcrt. 147) komt te vervallen. Tegen een overtreding van de regeling van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 17 juli 1991 (Stcrt. 147) kan door de toezichthoudende instanties onvoldoende worden opgetreden, zoals wel mogelijk is bij overtredingen van gelijke strekking in slachthuizen, daar waar het gaat om andere hygiëne regelen dan die welke waren gesteld in de regeling inzake het hygiënisch opvangen van bloed van slachtdieren. In dergelijke gevallen kan, in overeenstemming met de aard van de geconstateerde overtredingen, de erkenning of een gedeelte van de erkenning van een slachthuis worden ingetrokken. Bij een overtreding van de regeling van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 17 juli 1991 (Stcrt. 147) wordt alleen het bloed afgekeurd en bestemd voor destructie. Derhalve is voor het hygiënisch opvangen van bloed van slachtdieren gekozen voor een andere wettelijke benadering. Op basis van artikel 12, onderdeel g, van het Besluit productie en handel vers vlees, nader te noemen: het besluit, kan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ter uitvoering van artikel 16 van richtlijn nr. 64/433/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juli 1964 betreffende de gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van vers vlees (PbEG L121), de aard en de frequentie van de hygiëne controles, alsmede de methoden van monsterneming en het bacteriologisch onderzoek vaststellen voor erkende inrichtingen waar slachtdieren mogen worden geslacht. Echter, op basis van richtlijn nr. 64/433/EEG zijn in dit kader nog geen nadere maatregelen vastgesteld. Het wachten is op een algemene hygiëne richtlijn bestemd voor alle levensmiddelen. Op grond van artikel I, onder A, van het onderhavige besluit, is nu in het besluit een nieuw artikel opgenomen. Dit artikel 12a strekt tot basis voor de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, om regelen te stellen met betrekking tot de aard en de frequentie van de hygiëne controles, alsmede omtrent de methoden van monsterneming en het bacteriologisch onderzoek, bij het opvangen en behandelen van bloed van slachtdieren bestemd voor menselijke consumptie. In bijlage I, hoofdstuk VII, van het besluit, stelt Onze Minister regels met betrekking tot de hygiëne tijdens het slachten van slachtdieren, het uitsnijden en het hanteren van vers vlees. In onderdeel 30 van dit hoofdstuk betreft het de hygiëne tijdens het opvangen en bewaren van bloed van slachtdieren. Op basis van het artikel I, onder B, van het onderhavige besluit, zijn nu in het desbetreffende onderdeel 30 nieuwe voorschriften opgenomen inzake het opvangen en bewaren van bloed van slachtdieren, waarbij een onderscheid is gemaakt tussen bloed bestemd voor menselijke consumptie en bloed dat kennelijk niet is bestemd voor menselijke consumptie. Het gaat in het kader van de opvang en het bewaren van bloed bestemd voor menselijke consumptie om basiselementen voor het hygiënisch werken tijdens het uitslachten van dieren waarbij het bloed van deze dieren wordt opgevangen, welke ook zijn opgenomen de Code of Hygienic Practice. Indien wordt geconstateerd dat in de desbetreffende slachthuizen de hygiëne voorschriften niet worden nageleefd, inclusief de nadere maatregelen op basis van de onderhavige regeling, kan de erkenning bedoeld in artikel 9 en 10 van het besluit tijdelijk worden opgeschort voor het in geding zijnde deel van de activiteit of voor het hele slachthuis. Indien de geconstateerde gebreken niet binnen een door Onze Minister vastgestelde termijn zijn hersteld, trekt Onze Minister de erkenning in, of alleen voor het in geding zijnde deel van de activiteit waarvoor erkenning is verleend. Dit zou voor een slachthuis waar bloed wordt gevangen bestemd voor menselijke consumptie kunnen betekenen, dat in overeenstemming met de aard van de geconstateerde overtredingen, of de gehele erkenning wordt ingetrokken of alleen dat gedeelte van de erkenning waar het betreft de activiteit van het opvangen van bloed bestemd voor menselijke consumptie. Na het intrekken van het eerder bedoelde specifieke gedeelte van de erkenning, zal het bij het slachten vrij te komen bloed niet meer kunnen worden bestemd voor menselijke consumptie. Ook voor slachthuizen waar bloed wordt opgevangen dat niet is bestemd voor menselijke consumptie geldt, dat dit bloed op voldoende hygiënische wijze wordt opgevangen. Nadere criteria met betrekking tot de besmetting van dat bloed met micro-organismen zijn, in verband met de bestemming van dit bloed, niet vastgesteld. Dit betekent echter niet dat er bij overtreding van de desbetreffende voorschriften voor het opvangen en bewaren van bloed dat kennelijk niet is bestemd voor menselijke consumptie, geen sancties mogelijk zijn. Indien dergelijk bloed zodanig onhygiënisch wordt opgevangen, dan wel zodanig wordt bewaard of afgevoerd, dat andere producten van dierlijke oorsprong die zich in het desbetreffende slachthuis bevinden worden of kunnen worden besmet, kan in een dergelijke situatie de gehele erkenning van het bewuste slachthuis eerst tijdelijk en eventueel later zelfs definitief worden ingetrokken.

Notificatie

Het ontwerp van het onderhavige besluit is op 3 juli 2000 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter voldoening aan de notificatieplicht van richtlijn nr. 98/34/EEG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204) (notificatienummer 2000/326.nl).

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers


XNoot
1

Stb. 1994, 12, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 27 oktober 2000, Stb. 476.

XNoot
2

Stb. 1957, 29, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 27 oktober 2000, Stb. 476.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven