Besluit van 2 november 2001, houdende regels voor de huisvesting en verzorging van legkippen (Legkippenbesluit)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 16 juli 2001, nr. TRCJZ/2001/9175, Directie Juridische Zaken;

Gelet op richtlijn 1999/74/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 juli 1999 tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van legkippen (PbEG L 203) alsmede op de artikelen 35, 38, 40, tweede lid, onderdeel c, 45, 108 en 111 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

De Raad van State gehoord (advies van 21 september 2001 nr. W11.010368/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 29 oktober 2001, No. TRCJZ/2001/15024, Directie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1 algemeen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder

wet: Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

legkip: legrijpe kip van de soort Gallus gallus die wordt gehouden voor de productie van andere eieren dan broedeieren;

huisvestingssysteem: voorziening voor het houden van legkippen;

kooi: afgesloten ruimte bestemd voor het houden van één of meer legkippen waarin de legkippen zich niet vrijelijk over de vloer van de stal of op en naar verschillende niveau's binnen de stal kunnen bewegen;

bruikbare oppervlakte: een ten minste 30 cm breed oppervlak met een helling van ten hoogste 8 graden met boven het gehele oppervlak een vrije ruimte van ten minste 45 cm hoogte. De oppervlakte van het nest wordt niet tot de bruikbare oppervlakte gerekend;

nest: afgescheiden ruimte voor een individuele legkip of een groep legkippen die geschikt is voor het leggen van eieren en waarin een legkip niet in contact kan komen met bodembestanddelen die bestaan uit draadgaas;

strooisel: houtkrullen, stro, zand, turf of ander materiaal met een losse structuur waarin een legkip kan stofbaden, scharrelen en bodempikken;

zitstok: horizontaal aangebrachte stok of lat van hout, metaal of kunststof zonder scherpe randen waar de legkip op kan zitten of rusten, in ieder geval niet bestaande uit draadgaas.

Artikel 2

  • 1. Dit besluit is niet van toepassing op houders van legkippen die minder dan 350 legkippen houden.

  • 2. Legkippen worden tenminste gehuisvest en verzorgd overeenkomstig de artikelen 4 tot en met 8.

  • 3. In afwijking van het tweede lid worden in een kooi gehuisveste legkippen tenminste gehuisvest en verzorgd:

    a. van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2011, overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 9, met uitzondering van artikel 6, derde, tot en met vijfde lid, indien het een huisvestingssysteem betreft waarvan de gebruiker kan aantonen dat het voor 1 januari 2003 is gebouwd en in gebruik genomen, of

    b. tot en met 31 december 2002, overeenkomstig de eisen gesteld in het Besluit legbatterijen en de Beschikking legbatterijen zoals deze luidden bij de inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 3

  • 1. Onze Minister registreert houders van legkippen. Hij verstrekt daartoe aan houders van legkippen een nummer dat geschikt is om de voor de menselijke consumptie in de handel gebrachte eieren te kunnen traceren.

  • 2. Onze Minister kan nadere regels stellen ter uitvoering van het eerste lid.

  • 3. Het is verboden legkippen te houden zonder te beschikken over een nummer als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. In de nadere regelen als bedoeld in het tweede lid kan Onze Minister de medewerking vorderen van het bestuur van het Productschap Pluimvee en Eieren voor het stellen van regelen omtrent het aanvragen en verstrekken van de in het eerste lid bedoelde afzonderlijke nummers. In bedoelde nadere regelen kan Onze Minister tevens de medewerking vorderen van bedoeld bestuur ter zake van het bijhouden van het register en het verstrekken van de nummers.

§ 2 houden en huisvesten van legkippen

Artikel 4

  • 1. Legkippen beschikken tenminste over:

    a. 1111 cm2 bruikbare oppervlakte per legkip met dien verstande dat de totale bruikbare oppervlakte in de voor de legkippen toegankelijke ruimte niet kleiner mag zijn dan 3 m2;

    b. één nest per 7 legkippen danwel een gemeenschappelijk nest van 1 m2 per 120 legkippen;

    c. een met strooisel bedekte oppervlakte van 250 cm2 per legkip waarbij in ieder geval een derde deel van het grondoppervlak met strooisel is bedekt;

    d. een zitstok met een lengte van 15 cm per legkip die niet is aangebracht boven het strooisel. De horizontale afstand tussen de zitstokken bedraagt ten minste 30 cm en tussen de zitstokken en de wand ten minste 20 cm;

    e. een voerbak waarvan de lengte van de voor de legkippen toegankelijke kant tenminste 10 cm per legkip bedraagt of, indien het een ronde voerbak betreft, ten minste 4 cm per legkip;

    f. een bereikbare watervoorziening bestaande uit:

    1° een continu werkende drinkgoot waarvan de lengte van de voor de legkippen toegankelijke kant tenminste 2,5 cm per legkip bedraagt;

    2° een ronde drinkbak waarvan de lengte van de voor de legkippen toegankelijke kant tenminste 1 cm per legkip bedraagt, of

    3° één drinknippel of één waterbakje per 10 legkippen. Bij watervoorziening via nippels of drinkwaterbakjes zijn per legkip tenminste twee nippels of drinkwaterbakjes bereikbaar;

    g. een passende voorziening die het doorgroeien van nagels tegengaat.

  • 2. In een huisvestingssysteem waarin de legkippen zich vrij op en tussen de verschillende niveau's kunnen verplaatsen:

    a. is het aantal niveau's op enig punt boven de vloer beperkt tot vier;

    b. bedraagt de vrije hoogte tussen de niveau's tenminste 45 cm;

    c. zijn de voeder- en watervoorzieningen zo over de ruimte verdeeld dat alle legkippen er gelijke toegang toe hebben;

    d. komen de uitwerpselen van de legkippen die zich op de hogere niveau's bevinden niet op de voor de legkippen toegankelijke lagere niveau's terecht.

  • 3. In een huisvestingssysteem waarin de legkippen toegang hebben tot een ruimte buiten:

    a. geven over de hele lengte van het gebouw verdeelde uitgangen rechtstreeks toegang tot de ruimte buiten;

    b. zijn de uitgangen ten minste 35 cm hoog en 40 cm breed;

    c. hebben de beschikbare uitgangen een gezamenlijke breedte van ten minste 2 m per 1000 legkippen;

    d. heeft de ruimte buiten om verontreiniging te voorkomen een grondoppervlakte die is afgestemd op de bezettingsgraad en het bodemtype;

    e. is de ruimte buiten voorzien van passende drinkvoorzieningen en beschutting tegen slecht weer en roofdieren.

  • 4. Een overdekte ruimte mag tot de in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde oppervlakte worden gerekend indien de ruimte vanaf tenminste 6 uur na het begin van de lichtperiode in de stal onbeperkt toegankelijk is voor de legkippen, gedurende tenminste 10 uren, en de toegangen tot de ruimte ten minste 35 cm hoog en 40 cm breed zijn en een gezamenlijke breedte hebben van ten minste 2 m per 1000 legkippen.

  • 5. De oppervlakken die tot de bruikbare oppervlakte wordt gerekend bieden steun aan alle naar voren gerichte tenen van beide poten van de legkip.

Artikel 5

  • 1. Het geluidsniveau dient zo laag mogelijk te worden gehouden. Aanhoudend of plotseling lawaai moet worden vermeden. Constructie, opstelling, onderhoud en werking van ventilatietoestellen, voedermachines of andere apparaten moeten zo weinig mogelijk lawaai veroorzaken.

  • 2. Het huisvestingssysteem is zodanig opgezet dat een legkip niet kan ontsnappen.

Artikel 6

  • 1. De legkippen worden ten minste eenmaal per dag door de houder geïnspecteerd.

  • 2. De inrichting van het huisvestingssysteem is zodanig dat alle lagen en kooien rechtstreeks en moeiteloos kunnen worden geïnspecteerd en de legkippen gemakkelijk kunnen worden verwijderd.

  • 3. Rijen kooien zijn van elkaar gescheiden door gangen van tenminste 90 cm breed.

  • 4. De bodem van de onderste kooi is tenminste 35 cm boven de vloer van het gebouw geplaatst.

  • 5. De vorm en de grootte van de kooi-opening zijn zodanig dat een volwassen legkip uit de kooi gehaald kan worden zonder dat dit lijden of verwondingen veroorzaakt.

Artikel 7

  • 1. Er is voldoende goed werkende verlichtingsapparatuur aanwezig voor een grondige inspectie van iedere legkip op elk willekeurig tijdstip.

  • 2. Een stal waarin legkippen zijn ondergebracht is gedurende de lichtperiode zodanig verlicht dat de legkippen elkaar duidelijk kunnen zien, dat zij hun omgeving visueel kunnen verkennen en dat zij hun gebruikelijke activiteiten kunnen ontplooien. In geval van verlichting met daglicht zijn de lichtopeningen zodanig gepositioneerd dat het licht regelmatig over de stal en de kooien wordt verdeeld.

  • 3. Per 24 uur is er een ononderbroken duisternisperiode van 8 uur waarin de legkippen kunnen rusten. Bij de vermindering van kunstlicht wordt een periode van halfduister in acht genomen om de legkippen de gelegenheid te geven zonder verwondingen op stok te gaan.

Artikel 8

  • 1. Uitwerpselen worden regelmatig verwijderd, dode legkippen dagelijks.

  • 2. Lokalen, uitrusting en gereedschappen waarmee de legkippen in aanraking komen, moeten regelmatig grondig worden gereinigd en ontsmet, in elk geval telkens wanneer de kooien om sanitaire redenen worden leeggemaakt, en ook voordat een nieuwe partij legkippen wordt binnengebracht. Zolang de stal of de kooien bezet zijn, moeten alle oppervlakken en alle installaties goed schoon worden gehouden.

Artikel 9

  • 1. Een legkip die wordt gehuisvest in een kooi, waarvan de gebruiker kan aantonen dat de kooi deel uitmaakt van een huisvestingssysteem dat voor 1 januari 2003 is gebouwd en in gebruik genomen, heeft tenminste de beschikking over:

    a. een grondoppervlakte van 550 cm2, horizontaal gemeten, die vrij beschikbaar is en waarvan de helling niet meer bedraagt dan 8 graden, met een vrije ruimte van 40 cm boven 65% van de grondoppervlakte en een vrije ruimte van 35 cm boven de overige grondoppervlakte. De ruimte onder de morsranden die de beschikbare grondoppervlakte kunnen beperken, wordt niet tot de grondoppervlakte gerekend;

    b. een voerbak waarvan de lengte van de voor de legkippen toegankelijke kant tenminste 10 cm per legkip bedraagt;

    c. een continu werkende drinkgoot waarvan de lengte van de voor de legkippen toegankelijke kant tenminste 10 cm per legkip bedraagt danwel drinknippels of drinkwaterbakjes, waarvan er ten minste twee voor een legkip bereikbaar zijn;

    d. een passende voorziening die het doorgroeien van nagels tegengaat.

  • 2. De bodem van de kooi biedt steun aan alle naar voren gerichte tenen van beide poten van de legkip.

§ 3 slotbepalingen

Artikel 10

Artikel 2 van het Besluit welzijn productiedieren1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Het houden van varkens, kalveren en legkippen geschiedt overeenkomstig artikel 3, derde lid.» vervangen door: Het houden van varkens en kalveren geschiedt overeenkomstig artikel 3, derde lid. Het houden van legkippen geschiedt overeenkomstig artikel 3, tweede lid..

2. In het tweede lid wordt «Het verzorgen van legkippen geschiedt overeenkomstig artikel 4, eerste lid, onderdeel c.» vervangen door: Het verzorgen van legkippen geschiedt overeenkomstig artikel 4, eerste en derde tot en met zesde lid..

3. In het derde lid wordt «Het huisvesten van legkippen geschiedt overeenkomstig artikel 5, tweede, vierde en zevende lid, laatste volzin, alsmede overeenkomstig het negende lid van dat artikel.» vervangen door: Het huisvesten van legkippen geschiedt overeenkomstig artikel 5, met uitzondering van het eerste en zesde lid..

Artikel 11

Het Ingrepenbesluit2 wordt als volgt gewijzigd:

A

1. Artikel 2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel d komt te luiden:

d. het leewieken van vogels die worden gehouden of aantoonbaar bestemd zijn om te worden gehouden in een niet gesloten ruimte;.

b. Onderdeel e komt te luiden:

e. het verwijderen van een deel van de achterste teen bij mannelijke kippen bestemd voor de fokkerij, waarvan de nakomelingen gewoonlijk worden gehouden voor de menselijke consumptie;.

c. Onderdeel f komt te luiden:

f. het verwijderen van de sporen bij mannelijke kippen bestemd voor de fokkerij, waarvan de nakomelingen gewoonlijk worden gehouden voor de menselijke consumptie;.

d. Onderdeel g komt te luiden:

g. het verkorten van de boven- of ondersnavel bij kippen en kalkoenen jonger dan 10 dagen;.

e. De onderdelen m, n, p en u vervallen.

2. Artikel 2, tweede lid, onderdeel k, vervalt.

B

Artikel 4, eerste en tweede lid, komen te luiden:

  • 1. De ingrepen bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen e, f, g, voor zover het betreft het verkorten van de boven- en ondersnavel bij kippen of kalkoenen die worden gehouden of bestemd zijn om te worden gehouden, in een huisvestingssysteem waarin de dieren zich vrijelijk over de vloer van de stal of op en naar verschillende niveau's binnen de stal kunnen bewegen, dan wel dat voldoet aan artikel 4 van het Legkippenbesluit, en onderdeel h, voor zover het betreft het verwijderen van kammen bij mannelijke kippen bestemd voor de fokkerij, waarvan de nakomelingen gewoonlijk worden gehouden voor het leggen van eieren bestemd voor de menselijke consumptie, worden aangewezen tot 1 september 2006.

  • 2. De ingrepen bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen g en h, voor zover het ingrepen betreft bij andere dieren dan bedoeld in het eerste lid, i, en s, worden aangewezen tot 1 september 2011, voor zover zij worden verricht bij dieren die worden gehouden of aantoonbaar bestemd zijn om te worden gehouden in een huisvestingssysteem waarvan de gebruiker kan aantonen dat het op 1 september 2001 reeds bestond en nadien niet is ver- of herbouwd.

Artikel 12

  • 1. Het Besluit legbatterijen3 wordt ingetrokken.

  • 2. Het Besluit huisvesting legkippen4 wordt ingetrokken.

Artikel 13

Artikel 4 is voor het tijdvak van 1 januari 2002 tot en met 1 januari 2007 niet van toepassing op een huisvestingssysteem als bedoeld in dat artikel indien de houder kan aantonen dat het voor 1 januari 2002 is gebouwd en in gebruik genomen en sedertdien niet is ver- of herbouwd.

Artikel 14

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Laatstbedoeld besluit wordt niet genomen voordat 30 dagen zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is overgelegd aan beide kamers der Staten-Generaal, en evenmin indien binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijke aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat de inwerkingtreding van dit besluit bij wet wordt geregeld.

Artikel 15

Dit besluit wordt aangehaald als: Legkippenbesluit.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 2 november 2001

Beatrix

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

L. J. Brinkhorst

Uitgegeven de twintigste november 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen deel

§ 1 Inleiding

Het Legkippenbesluit geeft uitvoering aan richtlijn nr. 99/74/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 juli 1999 tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van legkippen (PbEG L 203). Bij de huisvesting van legkippen kan onderscheid worden gemaakt in systemen die gebruik maken van kooien en systemen waarin de kippen niet in kooien worden gehouden. Deze laatste worden aangeduid met de term alternatieve systemen. Het houden van kippen in legbatterijen is met ingang van 1 januari 2012 verboden. Vanaf 1 januari 2003 mogen geen nieuwe legbatterijen meer worden gebouwd of in gebruik genomen. Huisvesting van kippen in de zogenaamde verrijkte of aangepaste kooi zal niet worden toegestaan. Legkippen moeten derhalve tenminste worden gehouden volgens de eisen aan alternatieve systemen. Indien het, bijvoorbeeld om redenen van arbeidsomstandigheden, een betere beheersing van infecties en besmettingen of om de noodzaak van het verkorten van de snavel terug te dringen, beter wordt gevonden om legkippen in een beperkte groep in een beperkte ruimte te houden, is dat toegestaan zolang aan de eisen uit dit besluit wordt voldaan.

Op 5 juli 2001 heeft een algemeen overleg plaatsgevonden met de vaste commissies van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de vaste commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Sport over onder meer het rapport van de Stuurgroep heroriëntatie pluimveehouderij (Kamerstukken II 2000/01, 26 991 en 26 446, nr. 46). In dit algemeen overleg is, mede naar aanleiding van de brief terzake van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan de Voorzitter van de vaste commissie (brief van 3 juli 2001, nr. TRCDL/2001/2697), uitvoerig gesproken over de huisvesting van legkippen. De meerderheid van de leden van de vaste commissie ondersteunde het standpunt van de Minister dat huisvesting van kippen in kooien noch vanuit het oogpunt van dierenwelzijn noch vanuit het economisch perspectief toekomst heeft. In onderhavig besluit is dit uitgangspunt doorgevoerd.

Het besluit is gebaseerd op de artikelen 38 en 45 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: de wet) op grond waarvan regels kunnen worden gesteld aan de wijze waarop dieren worden verzorgd en gehuisvest. Artikel 3 van het besluit is gebaseerd op de artikelen 108 en 111 van de wet, artikel 10, dat een wijziging van het Besluit welzijn productiedieren bevat, mede op artikel 35.

Overtreding van de voorschriften die bij algemene maatregel van bestuur op grond van de artikelen 38, 45 en 111 zijn gesteld, zijn gekwalificeerd als economische delicten en vallen op grond van artikel 125 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren onder de Wet op de economische delicten.

De ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zijn ingevolge artikel 1, onderdeel a, van de Regeling aanwijzing ambtenaren Gezondheidsen welzijnswet voor dieren belast met het toezicht op de naleving van dit besluit.

Aan deze nota van toelichting is een transponeringstabel toegevoegd waarin wordt aangegeven door middel van welke artikelen van het besluit de bepalingen van richtlijn 99/74/EG zijn geïmplementeerd.

Na vaststelling wordt dit besluit overeenkomstig artikel 110, eerste lid, van de wet aan beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Vervolgens kan binnen 30 dagen door één der kamers of door tenminste éénvijfde van het grondwettelijk aantal leden de wens te kennen worden gegeven dat de inwerkingtreding van het besluit bij wet dient te geschieden.

§ 2 Analyse welzijnssituatie legkippen

De in deze paragraaf weergegeven analyse van de situatie rond het dierenwelzijn in de legkiphouderij is ontleend aan de mededeling van de Europese Commissie van 13 maart 1998, nr. 98/0092 (CNS) inzake de bescherming van legkippen in diverse houderijsystemen.

De mededeling is gebaseerd op een advies van het Wetenschappelijk Veterinair Comité dat is opgesteld door wetenschappers uit de gehele Europese Unie.

Van de thans in gebruik zijnde houderijsystemen veroorzaakt de legbatterij de meeste welzijnsproblemen. De in de mededeling beschreven problemen worden veroorzaakt door de zeer beperkte ruimte in de kooi alsmede door het ontbreken van voorzieningen. Beide omstandigheden hebben tot gevolg dat legkippen voor hun welzijn essentiële gedragingen niet kunnen uitvoeren. Door de onmogelijkheid om een normaal bewegingspatroon te volgen, komt veel botzwakte voor waardoor de dieren een groot risico lopen op botbreuken bij manipulatie en transport. Problemen met botzwakte doen zich overigens ook in andere huisvestingssystemen voor, zij het niet in de mate waarin zij bij in legbatterijen gehouden legkippen voorkomen. Een kip heeft, aldus de mededeling van de Europese Commissie, afhankelijk van zijn gewicht reeds 428 tot 592 cm2 nodig om normaal te kunnen staan. De Commissie geeft aan dat het niet voldoende is slechts de beschikbare oppervlakte per kip te vergroten. Meer ruimte in een kale kooi leidt tot grotere agressiviteit. Het is derhalve noodzakelijk de kooi te verrijken zodat de kip zijn natuurlijke behoeften kan bevredigen. De kooi moet de kip, aldus de mededeling van Europese Commissie, de gelegenheid bieden tot op stok gaan, eieren leggen in een nest, pikken, krabben en stofbaden.

In huisvestingssystemen waarin de kippen niet in kooien worden gehouden doen zich eveneens welzijnsproblemen voor. Met name treden kannibalisme en verenpikkerij op. Om de gevolgen hiervan te beperken worden de snavels van de dieren verkort. Dat dit een ingreep is die het welzijn van de dieren aantast, mag duidelijk zijn. Indien niet zou worden ingegrepen, zou dat echter eveneens een ernstige aantasting van het welzijn tot gevolg hebben.

§ 3 Streefniveau welzijn legkippen en afweging

Het kabinet is van mening dat het uiteindelijke doel moet zijn dat legkippen op een zodanige manier worden gehouden dat:

• aan de dieren de middelen worden verschaft om natuurlijke behoeften te kunnen bevredigen, en

• de dieren kunnen beschikken over voldoende ruimte om natuurlijke gedragingen daadwerkelijk te kunnen vertonen.

Meer uitgewerkt betekent dit dat legkippen in ieder geval de beschikking moeten hebben over voldoende bewegingsvrijheid alsmede over de mogelijkheid om eieren in een nest te leggen, te stofbaden, te scharrelen en bodempikken en op stok te gaan.

Uit het hier geformuleerde uitgangspunt vloeit voort dat kippen in principe niet in kooien worden gehouden. De op dit moment bestaande typen kooien voor leghennen voldoen te genen dele aan de genoemde eisen. Een volledige omschakeling naar kooiloze houderijsystemen op de korte termijn zou de concurrentiepositie van de Nederlandse legkippenhouders echter zodanig aantasten dat de bestaansmogelijkheden van een deel van deze sector in Nederland ernstig zouden worden bedreigd. In navolging van de richtlijn is daarom nog tot 2012 huisvesting in bestaande legbatterijen toegestaan.

Gezien vanuit het perspectief van dierenwelzijn biedt een kooi op langere termijn niet voldoende garanties voor het welzijn van de dieren. Bij de besluitvorming over de termijnen waarbinnen kooihuisvesting zoals wij die nu kennen, tot het verleden moet behoren, moeten ook de overige aan het houden van legkippen verbonden aspecten worden meegewogen. Te denken valt aan de effecten op het milieu, de arbeidsomstandigheden, en de beheersbaarheid van ziektes en besmettingen met bijvoorbeeld salmonella. Met een legbatterij kan, ten opzichte van de alternatieve systemen, een flinke reductie in de amoniakuitstoot worden bereikt. Door het ontbreken van strooisel is er minder stofontwikkeling. Een legbatterij is bovendien minder arbeidsintensief dan een alternatief huisvestingssysteem. Doordat de dieren niet in mest pikken is het gemakkelijker om bijvoorbeeld het risico op salmonellabesmetting te beperken. Het zijn juiste deze aspecten geweest, naast de lagere kosten per kip, die er voor gezorgd hebben dat de legkippenhouderij grotendeels is overgeschakeld op het houden van kippen in legbatterijen, met een onacceptabele dierenwelzijnssituatie als gevolg. Genoemde voordelen gelden echter maar ten dele voor de aangepaste kooi. In de aangepaste kooi moet bijvoorbeeld strooisel worden verstrekt en zullen de dieren naar alle waarschijnlijk worden blootgesteld aan mest. De verschillen tussen de verrijkte kooi en de legbatterij zijn vaak groter dan de verschillen tussen de aangepaste kooi en de alternatieve systemen, met name de volière. Illustratief hiervoor mag de kostprijs per ei zijn. Uit berekeningen van het LEI blijkt dat de kostprijs per ei in batterijkooien 10,2 cent bedraagt, in de aangepaste kooi 11,4 tot 11,6 cent en in een volièresysteem 12,1 cent. Het verschil tussen legbatterij en aangepaste kooi bedraagt derhalve 1,2 tot 1,4 cent per ei, het verschil tussen aangepaste kooi en volièresysteem slechts de helft daarvan. Het is, met andere woorden, slechts een kleine stap verder naar een volledige huisvesting in alternatieve systemen als eenmaal de grote stap weg van de legbatterij is gezet.

De aangepaste kooi is als tussenvorm tussen de legbatterij en de alternatieve huisvestingssystemen een nieuw type kooi. Diverse bedrijven in Europa zijn bezig met het ontwerpen en uitwerken van deze kooi. Op grote schaal toepasbare kooisystemen bestaan echter nog niet. Bij de ontwerpen van de aangepaste kooi die thans in omloop zijn, kunnen twee basisprincipes worden onderscheiden. Enerzijds is er een type kooi dat geënt is op de huidige legbatterijkooi. Per kooi wordt een klein aantal kippen gehuisvest. Vanwege het kleine formaat van de kooi is er weinig ruimte voor legnest, zitstok en strooisel. Met name de strooiselvoorziening blijft daardoor onder de maat. Dit type kooi biedt de kippen derhalve te weinig ruimte en te weinig middelen om de voor hen essentiële gedragingen te verrichten en moet daarom als ongewenst worden beschouwd.

Anderzijds is er een type kooi dat meer te beschouwen is als een middenweg tussen de batterijkooi en de alternatieve systemen. De tot dit type behorende kooien bieden ruimte aan een groter aantal dieren. Door hun ruimere totale formaat bieden zij de mogelijkheid om de voorzieningen als legnest, zitstok en strooisel daadwerkelijk tot hun recht te laten komen. De formulering zoals de richtlijn die gebruikt, dwingt echter niet tot een zodanige uitvoering dat de kippen daadwerkelijk in staat worden gesteld tot het bevredigen van hun natuurlijke behoeften en met name tot stofbaden. Deze kooien zouden derhalve wel perspectief op een redelijk niveau van dierenwelzijn kunnen bieden maar alleen als daaraan extra eisen zouden worden gesteld bovenop de eisen uit de richtlijn.

De vraag of in de markt een meerprijs wordt betaald voor eieren waarvoor hogere kosten zijn gemaakt is onder meer afhankelijk van de benaming die aan het ei mag worden gegeven bij de verkoop. Met ingang van 1 januari 2002 zullen eieren uit de legbatterij en eieren uit aangepaste kooien tezamen als «kooi-eieren» worden verkocht, ingevolge de Europese verordening die betrekking heeft op het verhandelen van eieren. De kans dat voor eieren uit een aangepaste kooi een hogere prijs kan worden verkregen dan voor legbatterij-eieren is dus gering, hoewel de kosten wel hoger zijn.

De economische verwachting met betrekking tot de ontwikkeling van de afzetmarkt voor in Nederland geproduceerde kooi-eieren is bovendien niet gunstig. De verwachting is dat Nederlandse legbatterij-eieren al na 2003 niet meer op prijs (kostprijs + vervoer) kunnen concurreren met Zuid-Europese eieren. Voor eieren uit aangepaste kooien zal dit nog in versterkte mate gelden. Nadat in 2012 de legbatterij verboden zal zijn, zullen Europese eieren, uit wat voor kooisysteem ook afkomstig, niet meer op prijs kunnen concurreren met eieren van buiten de EU. Het is dus zaak dat de sector tijdig omschakelt naar andere markten. De aangepaste kooi lijkt geen economisch perspectief te bieden.

Samenvattend kan dus worden gezegd dat de aangepaste kooi vergeleken met alternatieve huisvestingssystemen waarschijnlijk enige voordelen zal hebben op het gebied van arbeidsomstandigheden en mogelijk ook op het gebied van de ammoniakuitstoot en de infectiedruk maar dat deze voordelen aanmerkelijk kleiner zullen zijn dan bij de legbatterij. De voordelen van de aangepaste kooi wegen echter niet op tegen de nadelen voor het dierenwelzijn. De aangepaste kooi is een compromis tussen de verschillende aspecten van het houden van kippen. Zonder aanvullende nationale regelgeving zal geen sprake zijn van een op het gebied van dierenwelzijn acceptabele kooi. Dit, gecombineerd met de verwachting dat het economisch niet aantrekkelijk zal zijn om legkippen in een dergelijke kooi te houden, heeft er toe geleid dat in het onderhavige besluit de aangepaste kooi niet is opgenomen. Zoals in paragraaf 1 is uiteengezet heeft op 5 juli 2001 een algemeen overleg plaatsgevonden waarin mede over de aangepaste kooi is gesproken. De hierboven aangehaalde argumenten zijn tijdens dat overleg de revue gepasseerd. Een meerderheid van de leden van de vaste commissie kwam, met de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, tot de conclusie dat het invoeren van de aangepaste kooi beter kan worden overgeslagen. Na 1 januari 2012 zal het daarom verboden zijn legkippen te houden op een wijze die niet in overeenstemming is met artikel 4 van het onderhavige besluit.

§ 4 Gevolgen voor andere regelgeving

Wet houdende vaststelling van minimumeisen voor het houden van legkippen

Deze wet uit 1984 heeft betrekking op het houden van legkippen. In de wet is onder meer voorzien in een basis voor het afschaffen van de legbatterij. In het Besluit huisvesting legkippen, dat in 1989 is vastgesteld en in 1992 gepubliceerd, werd het houden van legkippen in batterijkooien verboden. Het besluit is echter niet in werking getreden.

Op basis van de wet is in het Besluit legbatterijen en de Beschikking legbatterijen uitvoering gegeven aan richtlijn nr. 88/166/EEG waarin de minimumeisen ter bescherming van legkippen in batterijen zijn opgenomen (PbEG L 74).

De genoemde amvb's en ministeriële regeling worden ingevolge artikel 14 van het onderhavige besluit ingetrokken. In intrekking van de Wet houdende vaststelling van minimumeisen voor het houden van legkippen, is reeds voorzien in artikel 129, onderdeel i, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Inwerkingtreding van dit artikelonderdeel zal worden bevorderd.

Landbouwkwaliteitswet

In regelgeving op grond van de Landbouwkwaliteitswet zijn de voorschriften opgenomen met betrekking tot de kwaliteitseisen die aan eieren worden gesteld en de handel in eieren. Deze regelgeving strekt grotendeels ter uitvoering van Europese verordeningen. Voorschriften met betrekking tot de aanduiding van het huisvestingssysteem waarin de eieren zijn geproduceerd alsmede met betrekking tot de eisen die aan die systemen worden gesteld, maken hiervan deel uit. De eisen met betrekking tot scharreleieren, eieren van hennen met vrije uitloop, en eieren van hennen met vrije uitloop extensief systeem, zijn op basis van medebewind neergelegd in verordeningen van het Productschap voor Pluimvee en Eieren. Aanpassing van de hier bedoelde regelgeving zal mede plaatsvinden in het kader van de uitvoering van Verordening (EG) nr. 5/2001 van de Raad van de Europese Unie van 19 december 2000, houdende wijziging van Verordening (EEG) nr 1907/90 (PbEG L 2) en de uitvoering van Verordening (EEG) nr. 1651/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 14 augustus 2001 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1274/91 houdende bepalingen ter toepassing van Verordening (EEG) nr. 1907/90 van de Raad betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren (PbEG L 220).

Ingrepenbesluit

Artikel 40 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren verbiedt het verrichten van ingrepen bij dieren, tenzij de ingreep bij of krachtens de wet is toegestaan. In het Ingrepenbesluit is een opsomming gegeven van ingrepen die zijn toegestaan. Vanaf 1 september 2001 is, ingevolge het Ingrepenbesluit, het verrichten van een aantal ingrepen bij pluimvee niet meer toegestaan. Het verkorten van de snavel is een voorbeeld van zo'n ingreep. In het in paragraaf 1 bedoelde algemeen overleg is gesproken over het verkorten van de snavel. Uitgangspunt is dat de noodzaak voor het verkorten van de snavel dient te worden weggenomen. Naar de manieren waarop dit doel in de intensieve houderij kan worden bereikt, wordt nog volop onderzoek gedaan. Uit voorlopige onderzoeksresultaten blijkt dat vooral door het bieden van voldoende afleiding de incidentie van kannibalisme en pikkerij omlaag kan worden gebracht. Op dit moment is er echter nog geen methode beschikbaar die vooral in de alternatieve huisvestingssystemen het beschadigen van de dieren van elkaar tot aanvaardbare proporties terugbrengt.

De richtlijn verbiedt in principe iedere vorm van verminking, tenzij de regelgeving van een lidstaat de verminking toestaat. Om pikkerij en kannibalisme tegen te gaan, mag het inkorten van de snavel worden toegestaan bij kuikens jonger dan 10 dagen. Artikel 11 wijzigt het Ingrepenbesluit dienovereenkomstig. Voor kippen die in kooien zullen worden gehouden is het verkorten van de snavel, overeenkomstig de bestaande overgangstermijnen van het Ingrepenbesluit, nog slechts toegestaan tot de eerste verbouwing van het huisvestingssysteem na 1 september 2001.

Om het houden van legkippen in alternatieve huisvestingssystemen te stimuleren, mogen de snavels van legkippen die zullen worden gehouden in na 1 september 2001 ge- of verbouwde scharrel- of volièresystemen, nog wel worden verkort. De Vrijstellingsregeling ingrepen (Stcrt. 2001, 167) voorzag hier reeds in. Artikel 11 van het onderhavige besluit past de artikelen 2 en 4 van het Ingrepenbesluit aan in overeenstemming met hetgeen reeds in de Vrijstellingsregeling ingrepen was geregeld en voorziet voorts zoveel mogelijk in een opschoning van de in artikel 2 van het Ingrepenbesluit opgenomen lijsten van toegestane ingrepen in verband met het verlopen van de in artikel 4, eerste lid, van dat besluit opgenomen overgangstermijn.

Besluit welzijn productiedieren

Het Besluit welzijn productiedieren strekt ter implementatie van richtlijn nr. 98/58/EG van de Raad van de Europese Unie van 20 juli 1998 inzake de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren (PbEG L 221). In het besluit zijn eisen opgenomen die in het algemeen gesteld kunnen worden met betrekking tot het houden, verzorgen en huisvesten van productiedieren, waartoe ook de legkippen behoren. Het besluit bevat bijvoorbeeld de verplichting te voorzien in een alarmsysteem voor het geval de ventilatie uitvalt en in een noodvoorziening voor de ventilatie. Ook de verplichting de dieren te (doen) verzorgen door personen die beschikken over de benodigde kennis en vakbekwaamheid is in dat besluit opgenomen. Voor houders van legkippen waren deze voorschriften voorheen grotendeels opgenomen in de Beschikking legbatterijen.

Waar het onderhavige besluit een precisering bevat van de eisen uit het Besluit welzijn productiedieren, zou dubbele normstelling kunnen ontstaan. De betreffende eisen uit laatstgenoemd besluit zijn daarom niet van toepassing op legkippen. De wijziging van artikel 3 van het Besluit welzijn productiedieren voorziet hierin.

Artikelsgewijs deel

Artikelen 2 en 4 tot en met 9

Uitgangspunt is dat legkippen in principe niet in kooien worden gehuisvest. Het tweede lid van artikel 2 bepaalt daarom dat legkippen worden gehuisvest overeenkomstig artikel 4, waarin de eisen aan alternatieve huisvestingssystemen zijn opgenomen. Tot 1 januari 2012 is het echter nog toegestaan om legkippen in legbatterijen te houden. Artikel 9 bevat de eisen die gedurende de periode van 1 januari 2003 tot 1 januari 2012 aan legbatterijen worden gesteld. Na 1 januari 2003 is het niet langer toegestaan legbatterijen in gebruik te nemen. Tot die datum gelden de eisen die op dit moment ingevolge het Besluit en de Beschikking legbatterijen van toepassing zijn op legbatterijen. Artikel 2, derde lid, onderdeel b, zorgt er voor dat deze regels tot 1 januari 2003 van toepassing blijven.

De artikelen 4 tot en met 8 bevatten de regels met betrekking tot de verzorging van legkippen, ongeacht het huisvestingssysteem waarin zij worden gehouden. Niet uit te sluiten valt dat het bijvoorbeeld vanwege de arbeidsomstandigheden of om de noodzaak van snavelbehandelingen terug te dringen, wenselijk zal blijken om kippen in alternatieve systemen in beperkte groepen in een beperkte ruimte te houden. Met het oog hierop is in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, bepaalt dat de voor de legkippen toegankelijke ruimte niet kleiner mag zijn dan 3 m2 en zijn in artikel 6, derde tot en met vijfde lid, eisen opgenomen omtrent de vormgeving van dergelijke «kooien».

Sommige pluimveehouderijen beschikken over een ruimte die weliswaar overdekt is maar die geen geïntegreerd onderdeel van de stal uitmaakt. De ruimte is vaak gedurende de nacht en een gedeelte van de dag afgesloten voor de dieren. In het vierde lid van artikel 4 is daarom aangegeven in welke gevallen deze ruimte desondanks mag worden meegeteld bij de berekening van het strooiseloppervlak.

Artikel 3

Ter uitvoering van artikel 7 van de richtlijn dient iedere pluimveehouder geregistreerd te zijn. Het nummer van de pluimveehouderij wordt op basis van de Europese handelsverordeningen vermeld op of bij de eieren. Op die wijze kan de herkomst van de voor de menselijk consumptie in de handel gebrachte eieren worden getraceerd. Implementatie van de handelsverordeningen zal plaatsvinden op basis van de Landbouwkwaliteitswet. In dat kader zullen ook de beslissingen worden genomen omtrent de invulling en uitvoering van de registratie. Artikel 3 laat daarom de mogelijkheid open het register in medebewind op te dragen aan het bestuur van het Productschap voor Pluimvee en Eieren.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

L. J. Brinkhorst

Implementatietabel 1999/74/EG

richtlijn 1999/74/EGNL-regelgeving
artikel 1artikelen 1 en 2, eerste lid Legkippenbesluit
artikel 2artikel 1 Legkippenbesluit
artikel 3artikel 2 Legkippenbesluit
artikel 4artikelen 2, tweede lid, 4 en 13 Legkippenbesluit
artikel 5artikelen 2, derde lid, 9 Legkippenbesluit
artikel 6Aangepaste kooi is niet toegestaan in Nederland.
artikel 7artikel 3 Legkippenbesluit
artikel 8, eerste lidWet op de economische delicten
artikel 8, tweede en derde lidbevat opdracht aan EC en lidstaten, behoeft geen implementatie in regelgeving
artikel 9Wet op de economische delicten
artikel 10bevat opdracht aan EC, behoeft geen implementatie in regelgeving
artikel 11bevat besluitvormingsprocedure, behoeft geen implementatie in regelgeving
artikelen 12 tot en met 15behoeven geen implementatie in regelgeving
bijlage onderdeel 1artikel 6, eerste lid, Legkippenbesluit
bijlage onderdeel 2artikel 5, eerste lid, Legkippenbesluit
bijlage onderdeel 3artikel 7 Legkippenbesluit
bijlage onderdeel 4artikel 8 Legkippenbesluit
bijlage onderdeel 5artikel 5, tweede lid, Legkippenbesluit
bijlage onderdeel 6artikel 6 Legkippenbesluit
bijlage onderdeel 7artikel 6, vijfde lid, Legkippenbesluit
bijlage onderdeel 8Artikel 11 Legkippenbesluit/ artikelen 2 en 4 Ingrepenbesluit

XNoot
1

Stb. 1999, 568.

XNoot
2

Stb. 1996, 139.

XNoot
3

Stb. 1988, 418.

XNoot
4

Stb. 1992, 492.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 december 2001, nr. 240.

Naar boven