Besluit van 7 november 2001 tot wijziging van het Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekostenverzekering en enige andere besluiten in verband met het flexibiliseren van de aanspraken op zorg voor lichamelijk en zintuiglijk gehandicapten en enkele andere wijzigingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 24 september 2001, Z/VU-2216113;

Gelet op de artikelen 6 en 16 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;

De Raad van State gehoord (advies van 2 november 2001, no. W13.01.0496/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 6 november 2001, Z/VU-2229724;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekostenverzekering1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, eerste lid, wordt «9 tot en met 16» vervangen door: 9, 11 tot en met 16.

B

In artikel 3, eerste lid, aanhef, wordt «10» vervangen door: 11.

C

De artikelen 11, 12 en 13 komen te luiden:

Artikel 11

  • 1. Zorg te verlenen door Het Dorp van de Stichting Exploitatie Het Dorp te Arnhem omvat verzorging, verpleging, begeleiding of behandeling in verband met een ernstige lichamelijke handicap, al dan niet gepaard gaande met verblijf gedurende het etmaal.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de voorwaarden waaronder aanspraak bestaat op de zorg, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 12

  • 1. Zorg te verlenen door een gezinsvervangend tehuis voor lichamelijk gehandicapten omvat begeleiding of verzorging gericht op bevordering van de integratie van de lichamelijk gehandicapte in de samenleving, al dan niet gepaard gaande met verblijf gedurende het etmaal.

  • 2. Op het verblijf, bedoeld in het eerste lid, bestaat aanspraak indien de verzekerde:

    a. gedurende ten minste vier dagdelen per week buiten het gezinsvervangend tehuis betaalde of onbetaalde arbeid verricht, een dagopleiding volgt of een dagverblijf voor gehandicapten bezoekt;

    b. door oorzaken buiten zijn persoon gelegen geen arbeid verricht, geen opleiding volgt of geen dagverblijf bezoekt, maar in staat kan worden geacht op korte termijn, doch uiterlijk binnen twee jaren, tot een zodanige dagbesteding te geraken en daartoe bereid is;

    c. de leeftijd van 40 jaren heeft bereikt en bij het bereiken daarvan in een gezinsvervangend tehuis verbleef en door het deelnemen aan een regeling voor vervroegde uittreding uit het arbeidsproces, het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd dan wel andere oorzaken in zijn persoon gelegen, buiten het gezinsvervangend tehuis geen arbeid verricht, geen opleiding volgt of geen dagverblijf bezoekt en voorafgaande aan het verder verblijf gedurende een aaneengesloten periode van ten minste vijf jaren zodanige dagbesteding heeft gehad.

  • 3. Op het verblijf, bedoeld in het eerste lid, bestaat geen aanspraak indien de verzekerde in belangrijke mate aangewezen is op verpleging.

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de voorwaarden waaronder aanspraak bestaat op de zorg, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 13

  • 1. Zorg te verlenen door een dagverblijf voor lichamelijk gehandicapten omvat onderzoek, behandeling, begeleiding of verzorging, gericht op bevordering of behoud van de zelfstandigheid van de lichamelijk gehandicapte in de maatschappij, al dan niet gepaard gaande met verblijf gedurende de dag of een deel daarvan.

  • 2. Indien de zorg, bedoeld in het eerste lid, gepaard gaat met verblijf gedurende de dag, omvat de zorg tevens het door het dagverblijf georganiseerde of geadviseerde openbare vervoer naar en van het dagverblijf.

  • 3. Aanspraak op de zorg, bedoeld in het eerste lid, bestaat indien de verzekerde primair een lichamelijke handicap heeft van een betrekkelijk statisch karakter en niet of nog niet aan onderwijs- of arbeidsvoorzieningen kan deelnemen of deze voorzieningen voor hem niet zijn aangewezen en wordt aangenomen dat hij een zodanige mate van sociale redzaamheid kan bereiken of heeft bereikt dat verblijf en integratie in de samenleving in beginsel mogelijk zijn.

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de voorwaarden waaronder aanspraak bestaat op de zorg, bedoeld in het eerste lid.

D

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt «zorg» vervangen door: behandeling.

2. Het vierde lid vervalt en het vijfde lid wordt vernummerd tot vierde lid.

E

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder het gelijktijdig laten vervallen van de aanduiding «1.» voor het eerste lid, vervalt het tweede lid.

2. De aanhef komt te luiden: Zorg te verlenen door een instelling voor thuiszorg omvat:.

F

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt: niet-complexe.

2. Het tweede lid vervalt en het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

G

Artikel 21 komt te luiden:

Artikel 21

  • 1. Zorg te verlenen door een instelling voor visueel gehandicapten omvat onderzoek, begeleiding of behandeling gericht op bevordering of behoud van de zelfstandigheid van de visueel gehandicapte, al dan niet gepaard gaande met verblijf gedurende het etmaal of een deel daarvan.

  • 2. De zorg, bedoeld in het eerste lid, omvat niet onderwijs en onderwijsbegeleiding, scholing of omscholing in het kader van beroepsonderwijs, geneeskundige en paramedische hulp, vervoer of voorzieningen waarvoor ingevolge de Wet voorzieningen gehandicapten het gemeentebestuur zorg dient te dragen.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de voorwaarden waaronder aanspraak bestaat op de zorg, bedoeld in het eerste lid.

H

Artikel 22 komt te luiden:

Artikel 22

  • 1. Zorg te verlenen door een instelling voor auditief of communicatief gehandicapten omvat begeleiding of behandeling, al dan niet gepaard gaande met verblijf gedurende het etmaal of een deel daarvan.

  • 2. Indien de zorg, bedoeld in het eerste lid, gepaard gaat met verblijf gedurende de dag, omvat de zorg tevens het door de instelling georganiseerde vervoer over een redelijke afstand naar en van de instelling.

  • 3. Aanspraak op de zorg, bedoeld in het eerste lid, bestaat slechts indien de verzekerde lijdt aan een gehoorstoornis onderscheidenlijk een spraak- of taalstoornis als gevolg van een medische oorzaak en de zorg gericht is op het bereiken van:

    a. een geneeskundig doel;

    b. het zo goed mogelijk kunnen ontvangen van onderwijs dan wel scholing;

    c. bevordering en behoud van de zelfstandigheid; of

    d. bespoediging van de revalidatie.

  • 4. De zorg, bedoeld in het eerste lid, omvat niet onderwijs en onderwijsbegeleiding, scholing of omscholing in het kader van beroepsonderwijs of voorzieningen waarvoor ingevolge de Wet voorzieningen gehandicapten het gemeentebestuur zorg dient te dragen.

  • 5. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de voorwaarden waaronder aanspraak bestaat op de zorg, bedoeld in het eerste lid.

I

Na artikel 22 wordt ingevoegd:

Artikel 22a

  • 1. Zorg te verlenen door een gezinsvervangend tehuis voor visueel, auditief of communicatief gehandicapten omvat begeleiding gericht op bevordering van de integratie van de visueel, auditief of communicatief gehandicapte in de samenleving, al dan niet gepaard gaande met verblijf gedurende het etmaal.

  • 2. Op het verblijf, bedoeld in het eerste lid, bestaat aanspraak indien de verzekerde:

    a. gedurende ten minste vier dagdelen per week buiten het gezinsvervangend tehuis betaalde arbeid verricht, een dagopleiding volgt of een dagverblijf voor gehandicapten bezoekt,

    b. door oorzaken buiten zijn persoon gelegen, geen arbeid verricht, geen opleiding volgt of geen dagverblijf bezoekt, doch in staat kan worden geacht tot een zodanige dagbesteding te geraken, of

    c. de leeftijd van 40 jaren heeft bereikten en bij het bereiken daarvan in een gezinsvervangend tehuis verbleef en door het deelnemen aan een regeling voor vervroegde uittreding uit het arbeidsproces, het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd dan wel andere oorzaken in zijn persoon gelegen, buiten het gezinsvervangend tehuis geen arbeid verricht, geen opleiding volgt of geen dagverblijf bezoekt en voorafgaande aan het verder verblijf gedurende een aaneengesloten periode van ten minste vijf jaren zodanige dagbesteding heeft gehad.

  • 3. Op het verblijf, bedoeld in het eerste lid, bestaat geen aanspraak indien de verzekerde in belangrijke mate aangewezen is op verpleging.

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de voorwaarden waaronder aanspraak bestaat op de zorg, bedoeld in het eerste lid.

J

Artikel 26 vervalt.

ARTIKEL II

Het Administratiebesluit Bijzondere Ziektekostenverzekering2 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2 wordt «en 21 tot en met 28» vervangen door: , 21 tot en met 25a en 26a tot en met 28.

B

In artikel 5 wordt «22, tweede lid» vervangen door: 22, 22a.

ARTIKEL III

Het Bijdragebesluit zorg3 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, onder c, vervalt «10, eerste lid,» en wordt na 22 ingevoegd: , 22a.

B

In artikel 10, derde lid, wordt «instelling voor zwakzinnigen» vervangen door «instelling voor verstandelijk gehandicapten» en wordt «21, tweede lid, 22, tweede lid,» telkens vervangen door: 22a.

C

In artikel 13 wordt «21, tweede lid, 22, tweede lid,» vervangen door: 22a.

D

In artikel 15a wordt «artikel 23 of 25» vervangen door: artikel 11, 12, 22a, 23 of 25 van het Besluit dan wel in de verpleeginrichting Amstelrade te Amstelveen, Nieuw-Unicum te Zandvoort of het Zeehospitium te Katwijk aan Zee.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 7 november 2001

Beatrix

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. M. Vliegenthart

Uitgegeven de vijftiende november 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

1.1. Inleiding

Met het onderhavige besluit worden de aanspraken ingevolge Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) op zorg aan lichamelijk gehandicapten, op zorg aan zintuiglijk gehandicapten, op verpleeghuiszorg, op verzorgingshuiszorg en op thuiszorg gewijzigd in verband met:

a. het zetten van de laatste stap in het flexibiliseringstraject (wijziging aanspraken op zorg aan lichamelijk gehandicapten en op zorg aan zintuiglijk gehandicapten);

b. uitvoering van de motie Van Vliet c.s. (Kamerstukken II 2000–2001, 24 036 en 26 631, nr. 206) door middel van wijziging van de aanspraken op verpleeghuiszorg, op verzorgingshuiszorg en wijziging van de formulering van de aanspraak op zorg door een thuiszorginstelling;

c. het laten vervallen van de drie-uursgrens bij de zorg door thuiszorginstellingen;

d. het verwijderen van de aanspraak op onderzoek bij zwangeren naar dragerschap van het hepatitis-B-virus uit de AWBZ.

Het is de bedoeling dat de wijzigingen met ingang van 1 januari 2002 van kracht worden.

1.2. Zorg aan lichamelijk gehandicapten en zorg aan zintuiglijk gehandicapten

Het onderhavige besluit strekt ertoe een laatste stap te zetten in een traject dat met ingang van 1 januari 1998 is ingezet. Het betreft het dusdanig omschrijven van de zorg waarop op grond van de AWBZ aanspraak bestaat, dat de mogelijkheden van zorg op maat worden vergroot. Het aldus wijzigen van de aanspraken wordt ook wel genoemd het flexibiliseren van de zorgaanspraken.

Het op een meer flexibele wijze zorg verstrekken is al langer mogelijk door middel van subsidiëring uit het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten (AFBZ) in afwachting van wijziging van de aanspraken. Het kabinet heeft ervoor gekozen stapsgewijs per terrein van zorg de aanspraken te wijzigen en de subsidiemogelijkheden op het desbetreffende terrein onder de aanspraken te brengen. Dit heeft ertoe geleid dat met ingang van 1 januari 1998 de aanspraken op het terrein van de geestelijke gezondheidszorg zijn gewijzigd. Vervolgens zijn met ingang van 1 januari 1999 de aanspraken op het terrein van de verstandelijk gehandicaptenzorg anders omschreven en is dat met ingang van 1 januari 2001 gebeurd voor de zorg op het terrein van de verpleging en verzorging. Met het onderhavige besluit gaat het om de laatste twee terreinen van zorg in de AWBZ waar de aanspraken nog klassiek omschreven waren, namelijk de aanspraken op zorg aan lichamelijk gehandicapten en op zorg aan zintuiglijk gehandicapten.

In het kabinetsbeleid is de flexibilisering van de zorgaanspraken een tussenfase op weg naar de algehele modernisering van de AWBZ en de daarmee gepaard gaande volledige ontschotting. In de brief van 17 juli 2001 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal zijn de uitgangspunten daarvoor uiteengezet (Kamerstukken II 2000–2001, nr. 26 631 en 25 657, nr. 14).

De aanspraken op het terrein van de zorg aan lichamelijk gehandicapten betreffen zorg die verleend wordt door de verpleeginrichtingen Amstelrade te Amstelveen, Nieuw-Unicum te Zandvoort en het Zeehospitium te Katwijk aan Zee, door de afdelingen jongeren van verpleeginrichtingen, door Het Dorp, door een gezinsvervangend tehuis voor lichamelijk gehandicapten en door een dagverblijf voor lichamelijk gehandicapten.

De zorg door de verpleeginrichtingen Amstelrade, Nieuw-Unicum en het Zeehospitium en door de afdelingen jongeren van verpleeginrichtingen valt onder de verpleeghuiszorg die omschreven is in artikel 14 van het Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekostenverzekering. De formulering van deze aanspraak is al gewijzigd per 1 januari 2001 met het koninklijk besluit van 17 mei 2000 tot wijziging van het Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekostenverzekering en enige andere besluiten in verband met het regelen van de aanspraak op zorg door een verzorgingshuis en het flexibiliseren van de aanspraak op verzorging en verpleging (Stb. 221).

Het College voor zorgverzekeringen (CVZ) heeft op 25 mei 2000 zijn «eindrapportage in het kader van de flexibilisering van de aanspraken binnen de zorg voor lichamelijk gehandicapten» uitgebracht (publicatienummer 00/25). In dat rapport stelt het CVZ voor de zorg aan lichamelijk gehandicapten af te zonderen van het cluster verpleging en verzorging en daarvoor in het Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekostenverzekering een aparte zorgcluster in een aparte paragraaf in te voeren. Met betrekking tot Amstelrade, Nieuw-Unicum, het Zeehospitium, Het Dorp en de afdelingen jongeren in verpleeghuizen stelt het CVZ voor een instelling voor lichamelijk gehandicapten te introduceren en deze apart op grond van grond van artikel 8, eerste lid, van de AWBZ toe te laten.

Het advies van het CVZ voldoet op dit punt aan de vraag die ik het CVZ eind 1998 heb voorgelegd. Gelet op de door het kabinet en het parlement inmiddels gewenste invoering van functionele aanspraken en weghalen van schotten tussen de diverse AWBZ-terreinen van zorg, heb ik deze aanbeveling van het CVZ niet overgenomen. In mijn brief van 23 maart 2001, DGB/OAG-2164062, aan de Voorzitter van het CVZ heb ik aangegeven dat ook jongeren die gebruik maken van het zorgaanbod van verpleeghuizen, adequate en op hun situatie toegesneden zorg kunnen verkrijgen. Een specifieke etikettering voor de afdelingen voor jongeren in verpleeghuizen en voor de drie genoemde verpleeginrichtingen en Het Dorp heeft dus geen toegevoegde waarde.

De subsidies die op het moment van inwerkingtreding van de gewijzigde aanspraken op het terrein van de zorg aan lichamelijk gehandicapten uit de Regeling subsidies AWBZ en Ziekenfondswet zullen worden verwijderd omdat de gesubsidieerde mogelijkheden dan onderdeel uitmaken van de aanspraken, zijn de budgettair neutrale substitutie zorg voor lichamelijk gehandicapten (paragraaf 2.3.7 van voornoemde regeling) en de projecten logeeropvang (paragraaf 2.3.8 van voornoemde regeling).

Bij de aanspraak op zorg aan zintuiglijk gehandicapten gaat het om de zorg die wordt verleend door instellingen voor visueel gehandicapten, door gezinsvervangende tehuizen voor blinden en slechtzienden, door instellingen voor doven en slechthorenden en door gezinsvervangende tehuizen voor doven en slechthorenden. De subsidies die op het moment van de inwerkingtreding van de gewijzigde aanspraken op het terrein van de zorg aan zintuiglijk gehandicapten uit de Regeling subsidies AWBZ en Ziekenfondswet zullen worden verwijderd omdat deze gesubsidieerde mogelijkheden dan onderdeel uitmaken van de aanspraken zijn de budgettair neutrale substitutie zorg voor zintuiglijk gehandicapten (paragraaf 2.3.6 van voornoemde regeling) en de gezinsbegeleiding auditief gehandicapten (paragraaf 2.2.1 van voornoemde regeling).

Deze gezinsbegeleiding werd in het kader van de subsidie ook uitgevoerd door niet-toegelaten instellingen. Deze instellingen leveren niet de volledige verstrekking zoals omschreven in het met dit besluit geregelde nieuwe artikel 22 van het Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekostenverzekering. Zij kunnen hun werkzaamheden voor rekening van de AWBZ voortzetten door samen te gaan werken met toegelaten instellingen die wel de volledige verstrekking leveren.

Verder valt onder het nieuwe artikel 22 de begeleiding aan volwassen auditief gehandicapten waarvoor tot 1 januari 2002 het Instituut voor Doven «Sint Michielsgestel» te Sint Michielsgestel en de Stichting Bureau O&M te Gouda subsidie op grond van de Welzijnswet 1994 ontvingen voor begeleiding aan volwassen auditief gehandicapten. Met ingang van 1 januari 2002 zal het Instituut voor Doven «Sint Michielsgestel» zijn werkzaamheden op dit terrein hebben overgedragen aan de Stichting Bureau O&M. De met deze hulp gemoeide gelden zullen met ingang van 1 januari 2002 aan het aansprakenkader zijn toegevoegd. Het is de bedoeling dat de Stichting Bureau O&M haar werkzaamheden onbelemmerd kan voortzetten. Dit kan door deze stichting toe te laten als AWBZ-instelling. Ook hiervoor geldt dat dit alleen kan als de stichting gaat samenwerken met een AWBZ-instelling die de volledige verstrekking levert.

Over de herstructurering van de aanspraken op zorg aan doven en slechthorenden heeft het CVZ op 22 juni 2000 zijn «eindrapportage in het kader van de herstructurering van de zorg voor auditief en/of communicatief gehandicapten» uitgebracht (publicatienummer 00/29). Met mijn brief van 20 maart 2001 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over deze rapportage en mijn voornemen te bevorderen dat het Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekostenverzekering wordt gewijzigd (Niet-Dossierstuk 2000–2001, vws0000389, Tweede Kamer).

De aanspraken op zorg aan blinden en slechtzienden zijn met het onderhavige besluit op dezelfde wijze geherformuleerd als de aanspraken op zorg aan doven en slechthorenden.

Net als bij de eerdere flexibiliseringsoperaties houden de geherformuleerde aanspraken in dat niet meer alleen aanspraak bestaat indien de verzekerde is aangewezen op de integrale zorg in combinatie met verblijf. Doordat ook losse onderdelen en deze onderdelen bovendien zonder verblijf kunnen worden verstrekt, kan meer zorg op maat worden verleend en kan de zorg ook buiten de instelling aan de verzekerde worden gegeven.

De instellingen kunnen slechts die zorgonderdelen voor rekening van de AWBZ-verzekering verlenen waarvoor zij op grond van artikel 8 van de AWBZ zijn toegelaten, maar zij kunnen die nu los verstrekken en gaan samenwerken met instellingen die voor het verlenen van andere zorgonderdelen zijn toegelaten. Op die manier kunnen zij allerlei combinaties van zorgonderdelen aan de verzekerden verstrekken.

De flexibilisering zit dus vooral in de omvang van de zorg (meer of minder zorgonderdelen) en de wijze van verstrekking, bijvoorbeeld in de instelling, thuis of een combinatie van zorgonderdelen door meer dan één instelling (verblijf in een instelling 's nachts en dagbesteding in een andere instelling). Een belangrijk aspect is dus ook een flexibele wijze van organisatie van de zorg.

Net als bij de eerdere flexibiliseringsoperaties zullen de nadere regels voor de inhoud en omvang van de aanspraak op zorg komen te vervallen en zal deze materie geheel bij amvb geregeld worden. Het gaat dan om de artikelen 9, eerste lid, 24, 27 tot en met 31 en 32, eerste lid, van de Regeling nadere regels zorgaanspraken AWBZ.

De bevoegdheid om bij ministeriële regeling procedurele voorwaarden te stellen, bijvoorbeeld voorafgaande toestemming of melding aan het uitvoeringsorgaan, blijft bestaan.

De met de subsidiëring gemoeide gelden zullen met de inwerkingtreding van vorenbedoelde wijzigingen aan het aansprakenkader worden toegevoegd.

Overigens zal vorengenoemde zorg met ingang van 1 januari 2002 vallen onder de werking van het Zorgindicatiebesluit. Dit is geregeld met het koninklijk besluit van 23 mei 2001 tot wijziging van het Zorgindicatiebesluit in verband met uitbreiding van de vormen van zorg waarop dat besluit van toepassing is (Stb. 265). Dit houdt in dat het onafhankelijke indicatieorgaan beoordeelt of de verzekerde op de zorg is aangewezen.

1.3. Uitvoering van de motie Van Vliet

Met ingang van 1 januari 2001 zijn er bij de flexibilisering van de aanspraken op verzorgingshuiszorg en verpleeghuiszorg beperkingen ingevoerd die achteraf gezien de zorg op maat in de sector verpleging en verzorging belemmeren. Deze belemmeringen betreffen het feit dat:

a. het verzorgingshuis alleen niet-complexe verpleging kan leveren;

b. de verzekerde alleen aanspraak heeft op begeleiding of (niet-complexe) verpleging van een verzorgingshuis, indien tevens enige verzorging is aangewezen;

c. de verzekerde alleen aanspraak heeft op verzorging van een verpleeghuis, indien tevens enige verpleging of behandeling is aangewezen;

d. de verzekerde alleen aanspraak heeft op begeleiding of behandeling van een verpleeghuis, indien tevens enige verzorging of verpleging is aangewezen.

Dit betekent dat, anders dan beoogd, de verzekerde niet in alle situaties naar eigen keuze begeleiding, verzorging (waaronder ook huishoudelijke hulp) of verpleging kon krijgen van een verpleeghuis of verzorgingshuis. Bij een enkelvoudige indicatie kon hij in het algemeen alleen kiezen voor de instelling voor thuiszorg.

In dit verband is van belang de door de Tweede Kamer aanvaarde motie Van Vliet c.s. (Kamerstukken II 2000–2001, 24 036 en 26 631, nr. 206). In deze motie wordt de regering verzocht de toelating van de thuiszorg, verzorgings- en verpleeghuizen zodanig op te rekken dat zij (delen van) elkaars zorgproducten mogen aanbieden. In de brief van 15 maart 2001 aan de Tweede Kamer is aangegeven dat ter uitvoering van deze motie het Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekostenverzekering zal worden aangepast (Kamerstukken II 2000–2001, 24 036 en 26 631, nr. 212). Dit is met het onderhavige besluit gebeurd door het wegnemen van de hiervoor genoemde belemmeringen.

1.4. Schrappen van de drie-uursgrens

Met het onderhavige besluit is artikel 15, tweede lid, van het Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekostenverzekering geschrapt. Op grond van deze bepaling werd de aanspraak op de lijfgebonden verpleging en verzorging die verleend werd door een instelling voor thuiszorg beperkt tot maximaal drie uur per dag. Deze beperking gold niet voor de huishoudelijke hulp. De beperking van drie uur geldt bovendien niet indien de zorg wordt verleend door een verpleeginrichting of een verzorgingshuis.

Voor verzekerden die voor meer dan drie uren per dag geïndiceerd waren, bestond de mogelijkheid de kosten vergoed te krijgen uit het AFBZ op grond van paragraaf 2.2.2 van de Regeling subsidies AWBZ en Ziekenfondswet. Deze extra zorg (zorg boven de drie uur per dag) wordt genoemd «intensieve thuiszorg (itz)». Op grond van deze subsidieregeling konden verzekerden die een indicatie hadden voor opname in een ziekenhuis of een verpleeginrichting dan wel voor thuiszorg verpleging en verzorging in aanvulling op de drie uur per dag die op grond van het Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekostenverzekering als AWBZ-aanspraak geleverd kon worden, aanvullende thuiszorg gesubsidieerd krijgen. De subsidie van de aanvullende zorg was gemaximeerd tot een bepaald bedrag per dag. De hoogte van dit bedrag is echter dusdanig dat de verzekerde, boven op de drie uur, zo'n zeven à acht uur lijfgebonden verzorging en verpleging kon krijgen. In feite was het bedrag dus dusdanig hoog dat de verzekerde alle verpleging en verzorging kon krijgen die hij nodig had.

Op 31 mei 2001, V&V/21024 909, heeft het CVZ gerapporteerd over de evaluatie van de subsidiëring itz.

Uit deze evaluatie blijken de itz-uitgaven de afgelopen jaren zijn gestegen, net als de uitgaven van de reguliere thuiszorg. De itz-uitgaven bedragen in de jaren 1998–2000 een stabiel percentage van gemiddeld 2,3% van de reguliere thuiszorguitgaven.

Het CVZ stelt dat er een duidelijke vraag is naar itz en dat dit gezien de toenemende behoefte aan thuisverpleging en het grote gebrek aan intramurale plaatsingsmogelijkheden verklaarbaar is. Het CVZ stelt verder dat het, zeker in relatie tot de flexibilisering, mogelijk dient te zijn dat verzekerden in de thuissituatie gebruik kunnen maken van een adequaat op de behoefte toegesneden zorgaanbod. Het loslaten van de drie-uursgrens en het afschaffen van de itz-subsidieregeling zou daar, volgens het CVZ, goed in passen en het meest doelmatig zijn. Hoewel, zo merkt het CVZ op, het van belang is een omslagpunt te bepalen wanneer thuiszorg in relatie tot intramurale zorg onevenredig veel gaat kosten, zouden AWBZ-verzekerden die daarvoor geïndiceerd zijn, recht moeten hebben op verpleging en verzorging in het kader van thuiszorg ook als dat voor meer dan drie uur is. Het CVZ wijst voorts op de mogelijkheid van een persoongebonden budget en verpleging en verzorging thuis door een verzorgingshuis of verpleeghuis.

Een ander argument om de subsidieregeling af te schaffen is, volgens het CVZ, de uitvoeringsproblemen en hoge administratieve lasten van de regeling voor de zorgkantoren.

Op basis van het rapport van het CVZ heeft de regering geconcludeerd dat het wenselijk is de subsidie voor itz af te schaffen en de itz onder de aanspraak te brengen door het schrappen van de drie-uursgrens.

Het CVZ wijst in zijn rapport, zoals hiervoor is aangegeven, op het belang van de omslagpunten. De regering onderkent dit belang van een doelmatige zorg en zal de omslagpunten gaan vormgeven. Omslagpunten zijn ook nodig voor de invoering van functionele aanspraken in de AWBZ en invoering van het persoonsgebondenbudget. Dan gaat het niet meer slechts om lijfgebonden verpleging en verzorging door een thuiszorginstelling, maar om alle AWBZ-functies zonder verblijf. Het is dan van belang dat er een omslag is, zodat verzekerden niet voor rekening van de AWBZ van hun eigen huis een soort AWBZ-instelling kunnen maken, waarin zij 24 uur per dag AWBZ-zorg thuis genieten. Zoals in de brief van 17 juli 2001 aan de Tweede kamer is gesteld is een omslagpunt ook nodig om een balans te creëren tussen enerzijds een zo groot mogelijke keuzevrijheid van de verzekerde en anderzijds het principe van solidariteit (Kamerstukken II 2000–2001, 26 631 en 25 657, nr. 14, blz. 6).

De omslagpunten zijn uit het oogpunt van doelmatigheid eveneens nuttig als de drie-uursgrens vervalt. De grens zelf is echter geen omslagpunt. Deze grens dient immers niet voor het beperken van het collectief financieren van de extramurale verpleging en verzorging en evenmin voor een omslag naar intramurale zorg, maar dient als knip tussen aanspraak en subsidie.

Voor de verzekerde geldt dat hij alleen aanspraak heeft op zorg voor zover hij daarop, gelet op zijn behoefte en uit een oogpunt van doelmatige zorgverzekering, redelijkerwijs naar aard, inhoud en omvang is aangewezen. Voor zover de zorg valt onder de werking van het indicatieorgaan – en dat is hier het geval – neemt het indicatieorgaan deze afweging mee in zijn advies. Met andere woorden het indicatieorgaan zal in zijn advies afwegen of zorg thuis nog wel doelmatig is of dat hij is aangewezen op verblijf in een instelling. Zowel het indicatieorgaan als het zorgkantoor moeten bij hun advisering onderscheidenlijk zorgtoewijziging die doelmatigheid een doorslaggevende rol laten spelen. Op dit moment werkt het in de praktijk niet altijd zo. Dit wordt deels veroorzaakt door het tekort aan instellingen. Verder is het nodig om voor de uitvoeringspraktijk duidelijk te definiëren wat als omslagpunten beschouwd moet worden. Ik zal dan ook in het najaar 2001 de omslagpunten gaan vormgeven.

1.5. Schrappen van het onderzoek naar hepatitis-B-virus bij zwangeren

Sinds een aantal jaren wordt pre- en postnatale preventie gesubsidieerd uit het AFBZ. Een onderdeel van dit programma vormt het onderzoek bij zwangeren naar dragerschap van het hepatitis-B virus. Dit onderzoek was als AWBZ-aanspraak omschreven in artikel 26 van het Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekostenverzekering. Omwille van de zorginhoudelijke en organisatorische samenhang is de financiering daarvan door het CVZ geleidelijk geheel onder de subsidiëring gebracht. In verband daarmee is dit onderzoek met ingang van 1 januari 2001 in paragraaf 2.7.16 van de Regeling subsidies AWBZ en Ziekenfondswet opgenomen. De aanspraak is daarom met het onderhavige besluit komen te vervallen.

2. Artikelen

Artikel I (Wijzigingen Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekostenverzekering)

A

Artikel 2 van het Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekostenverzekering is gewijzigd omdat artikel 10 van dat besluit met het koninklijk besluit van 13 juni 2001 tot wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met de instelling van het College van toezicht op de zorgverzekeringen (Stb. 311) is komen te vervallen.

B

Ook in artikel 3 van voornoemd besluit kon de vermelding van artikel 10 komen te vervallen. Artikel 11 is aan deze bepaling toegevoegd. In het oude artikel 11 was geregeld dat de aanspraak op zorg in Het Dorp ook tandheelkundige behandeling, genees- en verbandmiddelen en rolstoelen/invalidenwagens omvat. Door artikel 11 aan artikel 3 toe te voegen, blijft deze aanspraak voor de bewoners van Het Dorp gehandhaafd. Op grond van artikel 3, vierde lid, kunnen voor deze extra zorg bij ministeriële regeling regels worden gesteld. Dit biedt de mogelijkheid om voor Het Dorp afwijkende regels te stellen of te handhaven, zoals bijvoorbeeld de regeling die getroffen is in artikel 9, tweede en derde lid, van de Regeling nadere regels zorgaanspraken AWBZ.

C

Het nieuwe artikel 11 betreft de geherformuleerde zorg te verlenen door Het Dorp. De zorg omvat verpleging, verzorging, begeleiding of behandeling in verband met een ernstige lichamelijke handicap, al dan niet gepaard gaande met verblijf. Gezien het karakter van het verblijf in Het Dorp omvat dit verblijf ook bezigheidstherapie. De behandeling door Het Dorp is te onderscheiden in geneeskundige behandeling, fysiotherapie en arbeidstherapie. Bij geneeskundige behandelingen gaat het om behandeling van algemene aard door een huisarts en specialistische hulp door een revalidatiearts. Indien de behandeling wordt verstrekt aan niet in Het Dorp wonende verzekerden gaat het alleen om behandeling in verband met de handicap, te weten de hulp door de revalidatiearts. Met betrekking tot de huisartsenhulp kan de verzekerde zich gewoon wenden tot zijn huisarts in de wijk voor rekening van zijn ziekenfondsverzekering dan wel andere ziektekostenverzekering. Hetzelfde geldt voor de fysiotherapie. Ook daarvoor geldt dat thuiswonende verzekerden een beroep kunnen doen op de hulp die in het algemene kader voor hen is geregeld.

In het nieuwe artikel 12 is de aanspraak op zorg door een gezinsvervangend tehuis voor lichamelijk gehandicapten geregeld op de wijze zoals dat per 1 januari 1999 voor zorg door een gezinsvervangend tehuis voor verstandelijk gehandicapten geregeld is. Voor zover relevant is in deze bepaling ook geregeld hetgeen geregeld is in de artikelen 29 en 30 van de Regeling nadere regels zorgaanspraken AWBZ.

Het nieuwe artikel 13 betreft de zorg te verlenen door een dagverblijf voor lichamelijk gehandicapten. Ook bij deze omschrijving is aangesloten bij hetgeen per 1 januari 1999 voor verstandelijk gehandicapten is geregeld. Bij de zorg door een dagverblijf gaat het om sociale en pedagogische vorming, met die vorming verband houdende orthopedagogisch en psychologisch onderzoek, behandeling en begeleiding, psychiatrisch en overig medisch onderzoek en begeleiding, alsmede met de vorming verband houdende logopedie, fysiotherapie, bewegingstherapie, ergotherapie, speltherapie en muziektherapie. In deze bepaling is ook geregeld hetgeen tot de inwerkingtreding van dit besluit nog geregeld is in de artikelen 31 en 32, eerste lid, van de Regeling nadere regels zorgaanspraken AWBZ.

D en F

Met het wijzigen van de artikelen 14 en 16 van het Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekostenverzekering zijn de belemmeringen weggenomen die in paragraaf 1.3 van het algemene deel van deze toelichting zijn aangegeven. Daartoe zijn het vierde lid van artikel 14 en tweede lid van artikel 16 en de beperking tot «niet-complexe» verpleging in artikel 16, eerste lid, komen te vervallen. In verband met het vervallen van het vierde lid van artikel 14, waardoor de koppeling tussen zorgonderdelen is komen te vervallen, is tevens het derde lid van die bepaling gewijzigd, aangezien de aanspraak van oudsher alleen vervoer omvat als het gaat om dagbehandeling door een verpleeginrichting.

E

Met het vervallen van het tweede lid van artikel 15 van het Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekostenverzekering is de drie-uursgrens in de thuiszorg geschrapt, zoals in paragraaf 1.4 van het algemene deel van deze toelichting is aangegeven.

Het wijzigen van de aanhef van artikel 15 strekt er toe de misvatting weg te halen dat alleen de instelling voor thuiszorg de verzorging, verpleging en huishoudelijke hulp ten huize van de verzekerde kan verlenen. Deze misvatting bestond doordat deze zorgonderdelen samen waren gevat onder het begrip thuiszorg. Echter ook verpleeginrichtingen en verzorgingshuizen kunnen deze zorg ingevolge de artikelen 14 en 16 van voornoemd besluit ten huize van de verzekerde verlenen.

G en H

In het nieuwe artikel 21 van het Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekostenverzekering is de zorg voor visueel gehandicapten te verlenen door een instelling geregeld.

In het nieuwe artikel 22 van het Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekostenverzekering is de zorg voor auditief of communicatief gehandicapten te verlenen door een instelling geregeld. Omdat de doelgroep ook communicatief gehandicapten betreft, is deze term aan deze bepaling en aan artikel 22a van het Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekostenverzekering toegevoegd.

Overeenkomstig het rapport van het CVZ bestaat de aanspraak uit begeleiding of behandeling al dan niet gepaard gaande met verblijf gedurende het etmaal.

Het CVZ beveelt ook aan de huidige nadere regels te handhaven. Voor zover dat geen procedurele regels zijn, die bij ministeriële regeling geregeld blijven, zijn deze aan artikel 21 en 22 toegevoegd. Het gaat allereerst om artikel 24, derde lid, van de Regeling nadere regels zorgaanspraken AWBZ. Hetgeen daarin geregeld was, is met het onderhavige besluit geregeld in artikel 21, tweede lid, van het Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekostenverzekering. Verder betreft het artikel 27, tweede en derde lid, van de Regeling nadere regels zorgaanspraken AWBZ, hetgeen met het onderhavige besluit geregeld is in artikel 22, derde en vierde lid, van het Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekostenverzekering.

I

In het nieuwe artikel 22a is de aanspraak op zorg door een gezinsvervangend tehuis voor zintuiglijk, auditief of communicatief gehandicapten geregeld op de wijze zoals dat per 1 januari 1999 voor zorg door een gezinsvervangend tehuis voor verstandelijk gehandicapten geregeld is. Voor zover relevant is ook in deze bepaling geregeld hetgeen nu nog geregeld is in de artikelen 29 en 30 van de Regeling nadere regels zorgaanspraken AWBZ.

J

Zoals in het algemene deel van deze toelichting is uiteengezet, kon het onderzoek bij zwangeren naar dragerschap van het hepatitis-B virus worden geschrapt omdat dit inmiddels gesubsidieerd wordt op grond van artikel 1p van de Ziekenfondswet.

Artikel II (Wijziging van het Administratiebesluit)

Het betreft hier slechts aanpassingen van technische aard in verband met wijziging van het Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekostenverzekering.

Artikel III (Wijziging Bijdragebesluit zorg)

Deze wijzigingen betreffen slechts wijzigingen om de bijdragen te handhaven zoals die golden op grond van de aanspraken dan wel subsidiëring.

Artikel IV

Ingevolge artikel 6, achtste lid, van de AWBZ dient het onderhavige besluit aan beide Kamers der Staten-Generaal te worden overgelegd. Zij treedt in werking op een tijdstip dat nadat dertig dagen na de overlegging zijn verstreken, bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens een der Kamers de wens te kennen is gegeven dat het in de algemene maatregel van bestuur geregelde onderwerp bij wet wordt geregeld. Geregeld is dat het tijdstip van inwerkingtreding van de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan zijn, teneinde de drie-uursgrens bij de zorg door een thuiszorginstelling later af te schaffen. Op zich is het streven dat dit ook per 1 januari 2002 kan geschieden. De subsidie voor intensieve thuiszorg kent echter enkele elementen waarvan niet zeker is dat die per 1 januari 2002 goed geregeld zijn. Dit onderdeel zal daarom misschien op een later tijdstip in werking treden.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. M. Vliegenthart


XNoot
1

Stb. 1993, 26, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 13 juni 2001, Stb. 311.

XNoot
2

Stb. 1983, 253, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 13 juni 2001, Stb. 311.

XNoot
3

Stb. 1996, 486, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 september 2001, Stb. 415.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 december 2001, nr. 240.

Naar boven