Besluit van 30 januari 2001, houdende wijziging van het Besluit gebruik sofi-nummer en het Besluit politieregisters met het oog op het verbeteren van de mogelijkheden tot het controleren van de juistheid van gegevens en het aanbrengen van enkele andere wijzigingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 7 november 2000, nr. 5060861/00/6, gedaan mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Gelet op artikel 6a van de Wet persoonsregistraties en de artikelen 17 en 18, derde lid, van de Wet politieregisters;

De Raad van State gehoord (advies van 25 januari 2001, nr. WO3.00.0517/1);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 29 januari 2001, nr. 5077511/01/6, uitgebracht mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Na artikel 6 van het Besluit gebruik sofi-nummer1 wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 6a

Het sociaal-fiscaal nummer van een staande gehouden of aangehouden verdachte kan door bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren alsmede door bepaalde door Onze Minister aangewezen categorieën van andere personen, belast met de opsporing van strafbare feiten, worden gebruikt voor zover dat voor het verstrekken van gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens ten behoeve van het controleren van de juistheid van gegevens omtrent de verdachte noodzakelijk is.

ARTIKEL II

Het Besluit politieregisters2 wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 3a

  • 1. Het sociaal-fiscaal nummer wordt slechts in een register opgenomen voor zover dit noodzakelijk is voor het controleren van de juistheid van gegevens omtrent een staande gehouden of aangehouden verdachte.

  • 2. Het sociaal-fiscaal nummer wordt uit een register verwijderd en vernietigd indien opneming niet langer noodzakelijk is voor het doel, bedoeld in het eerste lid, en in elk geval na verloop van een maand na de datum van opneming.

B

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b vervalt.

2. Onderdeel c wordt geletterd b.

C

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel f komt te luiden:

f. personen die de beheerder heeft benoemd in een commissie van toezicht, voor zover zij de beheerder bijstaan bij het toezicht op het beheer en het gebruik van politieregisters;.

b. In onderdeel j wordt «aanrijdingen en» vervangen door: aanrijdingen of aanvaringen;.

c. In onderdeel l, onder 2°, wordt «de Wet op de weerkorpsen en de particuliere beveiligingsorganisaties» vervangen door: de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus.

d. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel v door een puntkomma worden twee onderdelen toegevoegd, die luiden:

w. korpschefs van een regionaal politiekorps en commissarissen der Koning voor zover dit noodzakelijk is ter uitvoering van artikel 41, derde lid, van het Reglement gevaarlijke stoffen;

x. de Raad voor de Transportveiligheid, bedoeld in artikel 2 van de Wet Raad voor de Transportveiligheid.

2. In het tweede lid wordt «onder a, f, g, h, l, p, q, r en u» vervangen door: onder a, f, g, h, l, p, q, r, u en w.

3. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde en zesde lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt:

  • 4. Uit een politieregister kunnen gegevens worden verstrekt aan de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens met het oog op de signalering van veranderingen in de gegevens die in die basisadministratie zijn opgenomen.

D

In artikel 14a, eerste lid, onderdeel e, wordt na «Wet toezicht natura-uitvaart-verzekeringsbedrijf,» ingevoegd:

3°. artikel 5, derde lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet,.

E

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid, tweede volzin, wordt «de toezicht» vervangen door: het toezicht.

2. Onder vernummering van het vijfde lid tot zesde lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt:

  • 5. De ingevolge artikel 13a, zesde lid, van de wet vastgelegde gegevens worden gedurende drie jaren bewaard. De tweede volzin van het vierde lid is van overeenkomstige toepassing.

F

Artikel 20 vervalt.

G

De bijlage, bedoeld in artikel 2a, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder punt 1 komt de zinsnede «de onderdelen 2 tot en met 7 van» te vervallen.

2. Onder punt 2 wordt de zinsnede «de artikelen 240b en 250ter» vervangen door: de artikelen 240b en 250a».

ARTIKEL III

De tekst van het Besluit politieregisters wordt in het Staatsblad geplaatst.

ARTIKEL IV

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Artikel 6a van het Besluit gebruik sofi-nummer vervalt met ingang van het tijdstip waarop het bij koninklijke boodschap van 26 januari 2000 ingediende voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten omtrent de toepassing van maatregelen in het belang van het onderzoek (kamerstukken II 1999/2000, 26 983, nrs. 1–3) nadat het tot wet is verheven, in werking treedt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 30 januari 2001

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

Uitgegeven de eenendertigste januari 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

1 Algemeen

Door onderhavige algemene maatregel van bestuur zijn wijzigingen aangebracht in zowel het Besluit gebruik sofi-nummer als het Besluit politieregisters.

Beide besluiten zijn in de eerste plaats aangepast om de politie in staat te stellen op doelmatige wijze de juistheid van gegevens omtrent de identiteit van een staande gehouden of aangehouden verdachte te controleren door gebruikmaking van het sofi-nummer bij een verificatie bij de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Vanwege het persoonsgebonden karakter van dit nummer wordt daarmee het aantal gevallen waarin een verificatie een juist resultaat oplevert, vergroot.

Voor wat betreft de wijziging van het Besluit gebruik sofi-nummer in verband met het gebruik van het sofi-nummer door de politie gaat het overigens om een tijdelijke voorziening. Het ingevoegde artikel 6a van het Besluit gebruik sofi-nummer komt te vervallen wanneer het voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten omtrent de toepassing van maatregelen in het belang van het onderzoek en enige andere onderwerpen (kamerstukken II 1999/2000, 26 983, nrs. 1–3) tot wet wordt verheven en in werking zal zijn getreden. Op dat moment zal de bevoegdheid tot het gebruik van het sofi-nummer voor verificatiedoeleinden door die wet worden geregeld en wordt artikel 6a van het Besluit gebruik sofi-nummer derhalve overbodig.

De reden waarom vooruitlopend op bovenbedoelde wetswijziging wordt voorzien in de mogelijkheid voor de politie om het sofi-nummer te gebruiken voor verificatiedoeleinden hangt samen met het feit dat de politie een gerechtvaardigd belang heeft om van de in dit besluit (en wetsvoorstel 26 983) toegekende mogelijkheid tot bevraging van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens met behulp van het sofi-nummer van verdachten op korte termijn gebruik te maken. Daarbij speelt mee dat het om redenen van doelmatigheid en kostenbesparing veruit de voorkeur verdient indien de technische en organisatorische voorzieningen die voor dit doel moeten worden getroffen kunnen samenvallen met andere noodzakelijke aanpassingen in de politiële informatiesystemen in verband met aanstaande wijzigingen in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens per 1 februari 2001. Deze tijdelijke regeling is dan ook getroffen om reeds vanaf dat moment gebruik te kunnen maken van de mogelijkheden van de aangepaste systemen.

Door dit besluit is uit het oogpunt van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer uitdrukkelijk bepaald dat het door de politie verkregen sofi-nummer slechts gebruikt kan worden voor de (eenmalige) verificatie van gegevens bij de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Reden daarvan is dat daarna gewerkt kan worden met het uit de basisadministratie verkregen A-nummer. Na de verificatie kan de opslag van het sofi-nummer dan ook niet meer als noodzakelijk voor de uitvoering van de politietaak beschouwd worden. Het ingevoegde artikel 3a van het Besluit politieregisters strekt tot dit restrictieve gebruik van het sofi-nummer.

Aan de reeds toegestane gebruiksmogelijkheden van het sofi-nummer wordt derhalve door dit besluit toegevoegd dat het nummer mag worden gebruikt om de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens beter te kunnen raadplegen. Benadrukt zij echter dat de politie nog niet bevoegd is een verdachte te vragen naar zijn sofinummer, zolang eerdergenoemd wetsvoorstel 26 983 nog niet tot wet is verheven en in werking is getreden. Het nummer mag wel worden gebruikt als het wordt aangetroffen bij onderzoek conform artikel 61 van het Wetboek van Strafvordering.

Naast bepalingen inzake het gebruik van het sofi-nummer door de politie zijn door dit besluit ook twee wijzigingen aangebracht die verband houden met veranderingen bij bepaalde overheidslichamen. Het gaat daarbij om de overgang van de Spoorwegpolitie naar het Korps landelijke politiediensten, waardoor deze dienst gelijkgesteld kan worden met de reguliere politie, en om een uitbreiding van de taken van de Verzekeringskamer in verband waarmee artikel 14a van het Besluit politieregisters is aangepast.

Ingevolge dit besluit zijn voorts de Raad voor de Transportveiligheid, de korpschefs van een regionaal politiekorps en de commissarissen van de Koningin toegevoegd aan de in artikel 14, eerste lid, van het Besluit politieregisters opgenomen lijst van informatiegerechtigden teneinde hen in staat te stellen bepaalde nader omschreven wettelijke taken adequaat te kunnen uitvoeren. Verder is de procedure om gegevensverstrekking mogelijk te maken aan commissies die de beheerder bijstaan bij het houden van toezicht op het beheer en het gebruik van politieregisters vereenvoudigd.

Als gevolg van dit besluit is in het Besluit politieregisters ook een nieuw artikel 14, vierde lid, ingevoegd. Deze bepaling dient als grondslag voor het verstrekken van gegevens aan de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens teneinde in kennis te worden gesteld van eventuele veranderingen in gegevens die in de basisadministratie zijn opgenomen. Daarmee is voor de politie de mogelijkheid geschapen om afnemersindicaties te plaatsen die behulpzaam kunnen zijn bij het in stand houden van de juistheid van de in de politieregisters opgenomen gegevens.

Tot slot verdient aandacht dat dit besluit heeft voorzien in publicatie van de integrale tekst van het Besluit politieregisters zoals die luidt na de wijzigingen als gevolg van dit besluit en de daaraan voorafgaande wijzigingsbesluiten.

Voor een meer gedetailleerde toelichting wordt verwezen naar het artikelsgewijze gedeelte van deze nota van toelichting. Het ontwerp van dit besluit is ter advisering voorgelegd aan de Registratiekamer, het College van procureurs-generaal, het Korpsbeheerdersberaad en de Raad van Hoofdcommissarissen. Voor zover wordt afgeweken van deze adviezen wordt daaraan in het artikelsgewijze gedeelte van deze nota aandacht besteed.

2 Artikelsgewijs

Artikel I

Artikel 6a Besluit gebruik sofi-nummer

Voor een toelichting op dit artikel kan in de eerste plaats worden verwezen naar het algemene gedeelte van deze nota. In aanvulling daarop wordt het volgende opgemerkt. Er kunnen zich omstandigheden voordoen waardoor de politie niet aanstonds na een staandehouding of aanhouding van een verdachte kan overgaan tot verificatie van de gegevens bij de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. De politie zal het sofi-nummer in dat soort situaties enige tijd onder zich houden en ook vastleggen in een politieregister. Onder het begrip «gebruiken» in artikel 6a moet dan ook mede worden verstaan dat het sofi-nummer mag worden opgenomen in een politieregister. In zijn advies over het ontwerp van dit besluit heeft het College van procureurs-generaal de vraag opgeworpen waarom tussen de redactie van het voorgestelde artikel 55b van het Wetboek van Strafvordering (opgenomen in het meergenoemde wetsvoorstel 26 983) en artikel 6a van het Besluit gebruik sofi-nummer verschillen bestaan. Dit onderscheid vindt zijn achtergrond in het feit dat bij de formulering van artikel 6a van het Besluit gebruik sofi-nummer aansluiting is gezocht bij de tekst van artikel 6a, tweede lid, van de Wet persoonsregistraties. De daaruit voortvloeiende redactie wijkt af van het voorgestelde artikel 55b van het Wetboek van Strafvordering welke is afgestemd op de gebruikelijke terminologie van het Wetboek van Strafvordering.

De opslag van het sofi-nummer is aan voorwaarden verbonden. Het gegeven mag voor geen ander doel worden gebruikt dan voor de verificatie van de opgegeven personalia van de staande gehouden of aangehouden verdachte bij de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Deze verificatie dient binnen een maand te worden uitgevoerd en na de verificatie dient het opgeslagen sofi-nummer terstond uit het politieregister te worden verwijderd en vernietigd. In artikel 3a van het Besluit politieregisters (zie artikel II, onderdeel A) zijn deze voorwaarden uitdrukkelijk vastgelegd.

In haar advies van 25 augustus 2000, z2000-0671-02, over het ontwerp van dit besluit heeft de Registratiekamer met betrekking tot het door dit besluit ingevoegde artikel 6a van het Besluit gebruik sofi-nummer verwezen naar haar advies van 30 april 1999, kenmerk 99.A.215, inzake wetsvoorstel 26 983. Zij gaf daarbij aan tegen artikel 6a van het Besluit gebruik sofi-nummer dezelfde bezwaren te hebben als tegen het in voornoemd wetsvoorstel opgenomen artikel 55b van het Wetboek van Strafvordering. Op deze bezwaren is reeds ingegaan in de memorie van toelichting bij wetsvoorstel 26 983, zodat hier kortheidshalve wordt volstaan met verwijzing naar die passage (kamerstukken II 1999/2000, 26 983, nr.3, blz.7–8).

Met betrekking tot artikel 3a van het Besluit politieregisters heeft de Registratiekamer in haar advies opgemerkt te kunnen instemmen met een nieuw artikel waarin waarborgen zijn opgenomen om het gebruik van het sofi-nummer te beperken. Wel vroeg de Registratiekamer aandacht voor het feit dat in verband met de vrij korte bewaartermijn voor de opslag van het sofi-nummer mogelijkerwijs technische voorzieningen dienen te worden getroffen om te bewerkstelligen dat het sofi-nummer ook daadwerkelijk niet langer wordt bewaard. Zo deze technische maatregelen ter waarborging van het bepaalde in artikel 3a van het Besluit politieregisters inderdaad nodig zijn, rust er uit hoofde van artikel 7 van de Wet politieregisters op de korpsbeheerders de verplichting om daarin te voorzien. Ook anderszins zijn de korpsbeheerders overigens gehouden om erop toe te zien dat het sofi-nummer in overeenstemming met artikel 3a wordt opgeslagen.

Artikel II

Onderdeel A

Artikel 3a

Verwezen wordt naar de toelichting op artikel I. In aansluiting daarop wordt naar aanleiding van een opmerking in het advies van het College van procureurs-generaal over het ontwerp van dit besluit verduidelijkt dat artikel 3a van het Besluit politieregisters niet komt te vervallen indien het meergenoemde wetsvoorstel 26 983 tot wet is verheven en in werking is getreden. Een regeling met betrekking tot het gebruik van het sofi-nummer dat in een politieregister is opgeslagen, blijft immers ook nadat de bevoegdheid tot het opvragen van het sofi-nummer wettelijk is geregeld, gewenst.

Onderdeel B

Artikel 9

Sinds 1 januari 2000 is het Korps landelijke politiediensten uitgebreid met een divisie Spoorwegpolitie. De Spoorwegpolitie maakt met ingang van die datum deel uit van de reguliere politie. Als gevolg van deze overgang kan artikel 9, onderdeel b, komen te vervallen. Aan de ambtenaren van politie, werkzaam bij de divisie Spoorwegpolitie, kunnen immers thans op dezelfde voet gegevens uit politieregisters worden verstrekt als aan de overige ambtenaren van politie (artikel 14, onder a, van de wet).

Onderdeel C

Artikel 14, eerste lid, onder f

Aan door de beheerder benoemde personen die deel uitmaken van een plaatselijke commissie die toezicht houdt op de naleving van de regels die bij of krachtens de Wet politieregisters zijn gesteld, kunnen desgevraagd gegevens uit een politieregister worden verstrekt. Tot dusver golden daarvoor twee voorwaarden. In de eerste plaats diende deze verstrekkingsmogelijkheid in het reglement van het desbetreffende politieregister tot uiting te zijn gebracht en in de tweede plaats was instemming met de inhoud van dit reglement vereist van de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, gehoord de Registratiekamer.

Deze procedure wordt bij nader inzien onnodig ingewikkeld geacht. Bovendien brengt zij een behoorlijke administratieve last met zich mee. Uit de voorwaarden vloeit immers voort dat na instelling van de commissie alle reglementen van de politieregisters waarop de commissie toezicht houdt, moeten worden aangepast. Vervolgens moeten deze reglementen ter beoordeling aan de genoemde ministers worden voorgelegd, die daarover de Registratiekamer moeten horen.

Om deze bezwaren te ondervangen is artikel 14, eerste lid, onder f, zodanig gewijzigd dat voortaan aan leden van een door de beheerder benoemde commissie van toezicht op hun verzoek gegevens kunnen worden verstrekt voor zover zij deze gegevens nodig hebben om de beheerder bij te staan bij het toezicht op het beheer en het gebruik van politieregisters.

In haar advies over dit besluit heeft de Registratiekamer erop gewezen dat een reglement voor een register naast zijn interne doel ook nog een externe functie heeft. Een reglement beoogt mede aan het publiek inzicht te geven in hetgeen voor elk specifiek register is geregeld. Omdat ten aanzien van de mogelijkheid tot het verstrekken van gegevens aan een commissie van toezicht de verplichting is komen te vervallen dat daarvan melding moet worden gemaakt in het reglement van het desbetreffende register, behoort naar het oordeel van de Registratiekamer bij de instelling van een commissie van toezicht op een andere wijze te worden voorzien in de bekendmaking van het bestaan van een dergelijke commissie. Van het opnemen van een daartoe strekkende verplichting is hier echter afgezien. Gelet op het gebruikelijke takenpakket van een commissie van toezicht (o.m. het bijstaan bij de afhandeling van klachten) zal immers in de regel aan het bestaan van een dergelijk instituut voldoende bekendheid worden gegeven. Voorts moet de informatiefunctie van het Besluit politieregisters niet worden onderschat, temeer niet omdat in de praktijk in de reglementen voor een opsomming van de personen en instanties waaraan gegevens kunnen worden verstrekt, veelal wordt volstaan met de algemene aanduiding «de daartoe bij of krachtens de Wet politieregisters aangewezen personen en instanties».

Artikel 14, eerste lid, onder j

Artikel 14, eerste lid, onder j, maakt de verstrekking van gegevens uit politieregisters mogelijk aan de Stichting Processen Verbaal, voor zover deze daarom verzoekt en het gegevens betreft over aanrijdingen. De Stichting heeft deze gegevens nodig omdat zij belast is met het verstrekken van informatie over aanrijdingen aan allen die daarbij belang hebben in het kader van de afwikkeling van schade die is ontstaan door een aanrijding. Doordat de Stichting deze taak uitvoert, wordt de politie ontlast.

In de praktijk is gebleken dat de politie regelmatig wordt benaderd met het verzoek om gegevens over aanvaringen. Deze gegevens worden eveneens opgevraagd met het oog op de afwikkeling van schade. Een bepaling die voorzag in de mogelijkheid tot verstrekking van dergelijke gegevens voor die doeleinden ontbrak echter tot dusverre zonder dat daarvoor, gelet op de bestaande regeling ter verkrijging van gegevens over aanrijdingen, goede gronden konden worden aangewezen. Om die reden is artikel 14, eerste lid, onder j, in die zin gewijzigd dat thans aan de Stichting Processen Verbaal op haar verzoek niet alleen gegevens over aanrijdingen kunnen worden verstrekt, maar ook over aanvaringen.

Artikel 14, eerste lid, onder l

Deze technische wijziging hangt samen met de vervanging van de Wet op de weerkorpsen en de particuliere beveiligingsorganisaties door de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus.

Artikel 14, eerste lid, onder w

Ingevolge artikel 41, derde lid, van het Reglement gevaarlijke stoffen hebben de korpschef van een regionaal politiekorps en de commissaris van de Koningin een adviestaak waar het gaat om de afgifte van een vergunning voor het bezigen van ontploffingsgevaarlijke stoffen. Aan die adviestaak kan adequater inhoud worden gegeven indien met het oog daarop ook gebruik gemaakt kan worden van gegevens afkomstig uit politieregisters. Uit dergelijke gegevens kan immers blijken dat de vergunningaanvrager iemand is aan wie het gebruik van ontploffingsgevaarlijke stoffen niet toevertrouwd zou moeten worden. Te denken valt dan aan verdachten van bijvoorbeeld brandstichting of aan gewelddadige personen. Om van deze gegevens kennis te kunnen nemen, voorziet artikel 14, eerste lid, onder w, erin dat ter uitvoering van artikel 41, derde lid, van het Reglement gevaarlijke stoffen de korpschef en de commissaris van de Koningin desgevraagd kunnen beschikken over gegevens uit politieregisters.

Artikel 14, eerste lid, onder x

Bij de Wet Raad voor de Transportveiligheid is de Raad voor de Transportveiligheid ingesteld. Deze raad heeft, met het uitsluitende doel toekomstige ongevallen of incidenten te voorkomen, tot taak te onderzoeken en vast te stellen wat de oorzaken of vermoedelijke oorzaken van individuele of categorieën ongevallen en incidenten zijn en, indien de uitkomsten van een en ander daartoe aanleiding geven, daaraan veiligheidsaanbevelingen te verbinden (artikel 3, eerste lid, van de Wet Raad voor de Transportveiligheid).

Met het oog op deze taak zijn onderzoekers van de Raad krachtens artikel 38 van de Wet Raad voor de Transportveiligheid bevoegd onder meer inlichtingen en inzage te vorderen. Voorts geldt dat een ieder verplicht is aan een onderzoeker alle medewerking te verlenen (artikel 40).

De politie moet worden beschouwd als een belangrijke bron voor de onderzoeken van de Raad. Veelal zullen immers ambtenaren van politie als een van de eersten ter plaatse zijn bij een ongeval en daarvan proces-verbaal opmaken. Een goede taakuitvoering van de Raad maakt het dan ook noodzakelijk dat kan worden beschikt over gegevens uit politieregisters. Met artikel 14, eerste lid, onder x, is daarin voorzien. Tot slot zij hier nog vermeld dat in het openbare eindrapport van de Raad ingevolge artikel 59, vijfde lid, van de Wet Raad voor de Transportveiligheid geen naam, adres of gelijksoortige identificatiegegevens worden opgenomen van personen die betrokken zijn bij een ongeval of een incident.

Artikel 14, tweede lid

Deze wijziging hangt samen met artikel 14, eerste lid, onder w. Gelet op de grote maatschappelijke risico's die het onverantwoord gebruik van ontploffingsgevaarlijke stoffen met zich meebrengt, is het gerechtvaardigd dat de korpschef van een regionaal politiekorps alsmede de commissaris van de Koningin desgevraagd ook kennis kunnen nemen van gegevens uit het register zware criminaliteit, voor zover dit noodzakelijk is om overeenkomstig artikel 41, derde lid, van het Reglement gevaarlijke stoffen over het al dan niet afgeven van een vergunning te adviseren.

Artikel 14, vierde lid

De politie maakt intensief gebruik van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Indien daartoe gegevens uit politieregisters worden verstrekt, vallen dergelijke verstrekkingen binnen de algemene bevoegdheid van de politie om gegevens aan derden te verstrekken omdat dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de politietaak. Het betreft hier bijvoorbeeld verstrekkingen ter verificatie van verkregen gegevens of verstrekkingen om adres of woonplaats van bepaalde personen te achterhalen.

Op verzoek van de Raad van Hoofdcommissarissen is in aanvulling op de bestaande mogelijkheden tot het afnemen van persoonsgegevens het automatiseringssysteem van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (het logisch ontwerp) aangepast opdat daarin ook afnemersindicaties kunnen worden geplaatst die slechts zichtbaar mogen zijn voor daarvoor geautoriseerde ambtenaren. Deze voorziening biedt de mogelijkheid voor de politie om haar gegevens actueel te houden op basis van verstrekkingen uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Daarmee wordt de juistheid van de in een politieregister opgenomen persoonsgegevens bevorderd en draagt de voorziening aldus bij aan de vervulling van de op de beheerder rustende zorgplicht voor de juiste werking van zijn registers (vgl. artikel 7, eerste lid, van de Wet politieregisters in verbinding met artikel 4, derde lid, van die wet).

Aangezien het hier gaat om verstrekkingen uit politieregisters teneinde de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens in staat te stellen de politie als afnemer te gelegener tijd te informeren over eventuele mutaties, kunnen dergelijke verstrekkingen niet beschouwd worden als zijnde (rechtstreeks) noodzakelijk voor de uitvoering van de politietaak. De verstrekte gegevens zijn immers bedoeld om het de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens mogelijk te maken de politie als afnemer te bedienen naar aanleiding van mutaties in gegevens die dan inmiddels onder haar verantwoordelijkheid zijn vastgelegd. Om die reden is in dit artikellid een aparte grondslag gecreëerd op basis waarvan de politie ten behoeve van het plaatsen van een afnemersindicatie de benodigde gegevens uit een politieregister kan verstrekken.

Onderdeel D

Artikel 14a, eerste lid, onderdeel e, onder 3°

Door de inwerkingtreding van de wet van 22 december 1999 (Stb. 592) tot – kort gezegd – wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet in verband met toezicht, verbod op uitstelfinanciering en waardeoverdracht heeft de Verzekeringskamer met ingang van 1 januari 2000 tot taak gekregen de betrouwbaarheid te toetsen van personen die het beleid van een pensioenfonds bepalen of mede bepalen. Op basis van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 en de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf had de Verzekeringskamer deze taak reeds met betrekking tot personen die het beleid van een verzekeraar bepalen of mede bepalen. In verband daarmee is de Verzekeringskamer opgenomen in het Besluit politieregisters als een instantie waaraan in verband met deze taken gegevens uit politieregisters kunnen worden verstrekt. Onderhavige wijziging voorziet erin dat de Verzekeringskamer ook ten behoeve van zijn thans in de Pensioen- en spaarfondsenwet opgenomen taak gegevens uit politieregisters kan ontvangen.

Onderdeel E

Artikel 18, vijfde lid

Ingevolge artikel 13a, zesde lid, van de Wet politieregisters dient een verstrekking uit een register zware criminaliteit, anders dan krachtens artikel 15, tweede lid, van die wet, te worden vastgelegd tenzij overeenkomstig het doel van dit register is verstrekt aan personen die door de beheerder zijn aangewezen als vaste gebruikers. Anders dan ten aanzien van het voorlopig register is in paragraaf 3a van de wet geen termijn opgenomen gedurende welke de vastgelegde verstrekkingen uit het register zware criminaliteit bewaard dienen te blijven. Omdat de protocolplicht uit hoofde van artikel 13a, zesde lid, van de wet evenmin in artikel 18, vierde lid, van het Besluit politieregisters is opgenomen, ontbrak tot dusver een bepaling waaruit bleek hoelang verstrekkingen uit het register zware criminaliteit bewaard moeten blijven. Artikel 18, vijfde lid, voorziet daarin thans door te bepalen dat dergelijke verstrekkingen drie jaar bewaard dienen te blijven. Deze termijn is opgenomen op advies van de Registratiekamer, die een periode van drie jaar noodzakelijk acht met het oog op een deugdelijke controle op de toepassing van het verstrekkingenregime voor het register zware criminaliteit.

Onderdeel F

Het vervallen van artikel 20 is louter technisch van aard. Het artikel is reeds lang uitgewerkt en kan daarom, mede met het oog op de tekstplaatsing ingevolge artikel III, vervallen.

Onderdeel G

De bijlage die bij koninklijk besluit van 12 oktober 1999, houdende wijziging van het Besluit politieregisters in verband met het stellen van nadere regels voor bijzonder politieregisters, het uitbreiden van de kring van informatiegerechtigden en het aanbrengen van enige wijzigingen van technische aard (Stb. 455) aan het Besluit politieregisters is toegevoegd, bevat een onvolkomenheid. Uit het daarin opgenomen onderdeel 1 blijkt dat registratie in verband met misdrijven, bedoeld in de artikelen 311, eerste lid, onderdeel 3° tot en met 5°, en 416 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij schade is veroorzaakt van ten minste f 50 000, niet kan plaatsvinden indien de betrokkene eerder dergelijke feiten heeft begaan. Dit is ongewenst en sluit evenmin aan op hetgeen over de inhoud van deze bijlage is opgemerkt in de kamerstukken met betrekking tot de wet van 27 mei 1999 tot wijziging van de Wet politieregisters, houdende nadere regels voor bijzondere politieregisters ten behoeve van de politie, Koninklijke marechaussee en daartoe aangewezen diensten van publiekrechtelijke lichamen die met de opsporing van strafbare feiten zijn belast (Stb. 244) (zie kamerstukken II 1997/98, 25 398, nr 6, blz. 36). Met de wijziging als gevolg van artikel II is deze onvolkomenheid rechtgezet.

Artikel III

Achtergrond van dit artikel vormt het feit dat het na meer dan tien, in een aantal gevallen ingrijpende, wijzigingen van het Besluit politieregisters gewenst is de tekst van het Besluit in zijn gewijzigde vorm integraal in het Staatsblad te publiceren.

Artikel IV

Voor een toelichting op het tweede lid van dit artikel wordt verwezen naar het algemene gedeelte van deze nota van toelichting.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1996, 190, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 13 december 2000, Stb. 578.

XNoot
2

Stb. 1991, 56, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 januari 2000, Stb. 37.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven