Wet van 1 november 2001 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten omtrent de toepassing van maatregelen in het belang van het onderzoek en enige andere onderwerpen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de regeling van de toepassing van maatregelen in het belang van het onderzoek en enige andere onderwerpen te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Het Wetboek van Strafvordering1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 55a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 55b

  • 1. De bij of krachtens artikel 141 aangewezen ambtenaren alsmede bepaalde door Onze Minister van Justitie aangewezen categorieën van andere personen, belast met de opsporing van strafbare feiten, zijn bevoegd met het oog op de vaststelling van de identiteit van de staande gehouden of aangehouden verdachte te vragen naar diens sociaal-fiscaal nummer.

  • 2. De ambtenaren bedoeld in het eerste lid zijn voorts bevoegd een staande gehouden of aangehouden verdachte aan zijn kleding te onderzoeken, alsmede voorwerpen die hij bij zich draagt of met zich mee voert te onderzoeken, een en ander voor zover zulks noodzakelijk is voor de vaststelling van zijn identiteit.

  • 3. Zij oefenen de bevoegdheden bedoeld in het tweede lid alleen dan in het openbaar uit, indien dit redelijkerwijs noodzakelijk is om wegmaking of beschadiging van voorwerpen waaruit de identiteit van die verdachte zou kunnen blijken, te voorkomen.

  • 4. Van de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het derde lid, maken zij proces-verbaal op, dat aan de officier van justitie ter beschikking wordt gesteld.

  • 5. De met toepassing van het eerste of tweede lid verkregen informatie over het sociaal-fiscaal nummer van de verdachte wordt uitsluitend gebruikt voor de raadpleging van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens ter verificatie van de identiteit van die verdachte en wordt na raadpleging van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens vernietigd.

B

Artikel 56 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De officier van justitie of de hulpofficier voor wie de verdachte wordt geleid of die zelf de verdachte heeft aangehouden, kan, bij het bestaan van ernstige bezwaren tegen deze, in het belang van het onderzoek bepalen dat deze aan zijn lichaam of kleding zal worden onderzocht.

2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot vierde en vijfde lid, worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 2. De officier van justitie kan bij het bestaan van ernstige bezwaren tegen de verdachte, in het belang van het onderzoek bepalen dat deze in zijn lichaam wordt onderzocht. Onder onderzoek in het lichaam wordt verstaan: het uitwendig schouwen van de openingen en holten van het onderlichaam, röntgenonderzoek, echografie en het inwendig manueel onderzoek van de openingen en holten van het lichaam. Het onderzoek in het lichaam wordt verricht door een arts. Het onderzoek wordt niet ten uitvoer gelegd indien zulks om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is.

  • 3. De in het eerste en tweede lid bedoelde onderzoeken worden op een besloten plaats en voor zover mogelijk door personen van hetzelfde geslacht als de verdachte verricht.

C

Artikel 61 komt te luiden:

Artikel 61

  • 1. Indien de verdachte niet overeenkomstig artikel 57 in verzekering wordt gesteld, noch overeenkomstig artikel 60 voor de rechter-commissaris wordt geleid, wordt hij in vrijheid gesteld, tenzij hij op bevel van de officier van justitie of de hulpofficier voor wie de verdachte is geleid of die zelf de verdachte heeft aangehouden, voor ten hoogste zes uren wordt opgehouden voor onderzoek. Tijdens het ophouden voor onderzoek wordt de verdachte gehoord.

  • 2. Indien de ophouding met het oog op het vaststellen van de identiteit plaatsvindt, kan ten aanzien van een verdachte ten aanzien van wie verdenking bestaat terzake van een strafbaar feit waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten de in het eerste lid genoemde termijn van zes uren, op bevel van de officier van justitie of de hulpofficier voor wie de verdachte is geleid of die zelf de verdachte heeft aangehouden, in het belang van het onderzoek eenmaal met ten hoogste zes uren worden verlengd.

  • 3. Voor de berekening van de in het eerste en tweede lid bedoelde termijnen wordt de tijd tussen middernacht en negen uur 's morgens niet meegerekend.

  • 4. Het bevel tot verlenging is gedagtekend en ondertekend.

  • 5. Het bevel geeft een korte omschrijving van het strafbare feit ten aanzien waarvan een verdenking bestaat en de feiten of omstandigheden waarop de verdenking is gegrond.

  • 6. De verdachte wordt in het bevel met name of, wanneer zijn naam onbekend is, zo duidelijk mogelijk aangewezen.

  • 7. Een afschrift van het bevel wordt hem onverwijld uitgereikt.

D

Artikel 61a komt te luiden:

Artikel 61a

  • 1. Tegen de voor onderzoek opgehouden verdachte kunnen maatregelen in het belang van het onderzoek worden bevolen. Als zodanige maatregelen kunnen onder meer worden aangemerkt:

    a. het maken van fotografische opnamen of video-opnamen en het nemen van lichaamsmaten;

    b. het nemen van vingerafdrukken;

    c. de toepassing van een confrontatie;

    d. de toepassing van een geuridentificatieproef;

    e. het afscheren, knippen of laten groeien van snor, baard of hoofdhaar;

    f. het dragen van bepaalde kleding of bepaalde attributen ten behoeve van een confrontatie;

    g. plaatsing in een observatiecel;

    h. onderzoek naar schotresten op het lichaam.

  • 2. De in het eerste lid genoemde maatregelen kunnen, behoudens de in het eerste lid onder a en b bedoelde maatregelen, voor zover die zijn gericht op het vaststellen van de identiteit, alleen worden bevolen in geval van verdenking van een strafbaar feit waarvoor inverzekeringstelling mogelijk is.

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de toepassing van maatregelen in het belang van het onderzoek.

E

De artikelen 61b en 61c vervallen.

F

Artikel 62 komt te luiden:

Artikel 62

  • 1. De in verzekering gestelde verdachte wordt aan geen andere beperkingen onderworpen dan die in het belang van het onderzoek of in het belang der orde volstrekt noodzakelijk zijn.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 50, kunnen tegen de in het eerste lid bedoelde verdachte maatregelen in het belang van het onderzoek worden bevolen. Als zodanige maatregelen kunnen, naast de in artikel 61a, eerste lid, onderdeel a tot en met h, genoemde maatregelen, onder meer worden aangemerkt:

    a. beperkingen met betrekking tot het ontvangen van bezoek, telefoonverkeer, briefwisseling en de uitreiking van kranten, lectuur of andere gegevensdragers, dan wel andere maatregelen betrekking hebbend op het verblijf in het kader van de vrijheidsbeneming;

    b. de overbrenging naar een ziekenhuis, of een andere instelling waar medisch toezicht is gewaarborgd, of verblijf in een daartoe ingerichte cel onder medisch toezicht.

  • 3. De behandeling van de in verzekering gestelde verdachten en de eisen waaraan de voor de inverzekeringstelling bestemde plaatsen moeten voldoen, worden, naar beginselen bij of krachtens de wet te stellen, geregeld bij algemene maatregel van bestuur.

  • 4. Indien naar aanleiding van de in artikel 59, vijfde lid, genoemde kennisgeving een rapport is opgesteld, neemt de officier van justitie van dat rapport kennis alvorens een vordering tot bewaring te doen.

  • 5. De verdachte zal bij de toepassing van de maatregelen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, worden gewezen op de bezwaarmogelijkheid die in artikel 62a, vierde lid, is opgenomen.

G

Na artikel 62 wordt een nieuw artikel 62a ingevoegd, luidende:

Artikel 62a

  • 1. Maatregelen in het belang van het onderzoek kunnen tijdens het gerechtelijk vooronderzoek door de rechter-commissaris en anders door de officier van justitie worden bevolen.

  • 2. De bevoegdheid bedoeld in het eerste lid komt, uitgezonderd de bevoegdheid tot het geven van een bevel tot de maatregel bedoeld in artikel 61a, eerste lid, onder e, gedurende de ophouding voor onderzoek en de inverzekeringstelling indien het optreden van de officier van justitie niet kan worden afgewacht, toe aan de hulpofficier van justitie die de ophouding voor onderzoek dan wel de inverzekeringstelling heeft gelast.

  • 3. De directeur van het huis van bewaring, indien de vrijheidsbeneming aldaar wordt ondergaan, en anders de bij het bevel aan te wijzen persoon, draagt zorg voor de uitvoering van het bevel.

  • 4. De verdachte kan tegen het bevel als bedoeld in artikel 62, tweede lid, onder a, een bezwaarschrift indienen bij de rechtbank of, indien het bevel is gegeven in het kader van de voorlopige hechtenis, bij het rechterlijk college dat oordeelt omtrent de voortzetting van de voorlopige hechtenis. Het bevel wordt in afwachting van de rechterlijke beslissing niet uitgevoerd, tenzij degene die het bevel heeft gegeven een onverwijlde uitvoering in het belang van het onderzoek volstrekt noodzakelijk acht.

H

Artikel 76 komt te luiden:

Artikel 76

In geval van voorlopige hechtenis zijn de artikelen 62 en 62a van overeenkomstige toepassing.

Ha

Artikel 95, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Met betrekking tot het onderzoek aan of in het lichaam of het onderzoek aan de kleding van de aangehouden verdachte geldt artikel 56, eerste tot en met vierde lid.

I

Artikel 195 komt te luiden:

Artikel 195

  • 1. De rechter-commissaris kan, ambtshalve of op de vordering van de officier van justitie, bevelen dat de verdachte tegen wie ernstige bezwaren bestaan, in het belang van het onderzoek aan zijn lichaam of kleding zal worden onderzocht.

  • 2. De rechter-commissaris kan, ambtshalve of op de vordering van de officier van justitie, bevelen dat de verdachte tegen wie ernstige bezwaren bestaan, in het belang van het onderzoek in zijn lichaam zal worden onderzocht. Onder onderzoek in het lichaam wordt verstaan: het uitwendig schouwen van de openingen en holten van het onderlichaam, röntgenonderzoek, echografie en het inwendig manueel onderzoek van de openingen en holten van het lichaam. Het onderzoek in het lichaam wordt verricht door een arts. Het onderzoek wordt niet ten uitvoer gelegd indien zulks om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is.

  • 3. In geval van dringende noodzakelijkheid kan de rechter-commissaris het in het eerste lid bedoelde bevel ook geven ten aanzien van degenen van wie wordt vermoed dat zij sporen van het strafbare feit aan het lichaam of de kleding dragen.

  • 4. De in het eerste tot en met derde lid bedoelde onderzoeken worden op een besloten plaats en, voor zover mogelijk, door personen van hetzelfde geslacht als de te onderzoeken persoon verricht.

  • 5. Het bevel wordt niet gegeven dan nadat de betrokken persoon daarover is gehoord.

J

Artikel 539o wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De officier van justitie kan ten aanzien van een aangehoudene tegen wie ernstige bezwaren bestaan, een bevel geven als bedoeld in het eerste of tweede lid van artikel 56.

2. In het tweede lid wordt «artikel 56, tweede lid,» vervangen door: artikel 56, vierde lid,.

ARTIKEL II

De Opiumwet2 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Zij zijn bevoegd een persoon, verdacht van een bij deze wet als misdrijf strafbaar gesteld feit, bij het bestaan van ernstige bezwaren tegen deze, aan de kleding te onderzoeken.

2. Na het derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. De officier van justitie of de hulpofficier van justitie voor wie de verdachte wordt geleid of die zelf de verdachte heeft aangehouden is bevoegd een persoon die zojuist binnen het grondgebied van Nederland is binnengekomen of die op het punt staat dit grondgebied te verlaten, en die is aangehouden terzake van een bij deze wet als misdrijf strafbaar gesteld feit, een vordering te geven tot medewerking aan een urineonderzoek, gericht op het aantonen van de aanwezigheid in het lichaam van middelen als bedoeld in artikel 2 of 3, eerste lid.

ARTIKEL III

De artikelen 222 en 225 van de Invoeringswet Wetboek van Strafvordering3 vervallen.

ARTIKEL IV

Artikel 37, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet4 vervalt. Het vierde lid van dat artikel wordt vernummerd tot derde lid.

ARTIKEL V

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 1 november 2001

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de dertiende november 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 1 november 2001, Stb. 531.

XNoot
2

Stb. 1976, 425, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 mei 1999, Stb. 243.

XNoot
3

Stb. 1925, 308, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 18 juni 1998, Stb. 430.

XNoot
4

Stb. 1998, 430, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 december 2000, Stb. 2001, 28.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1999/2000, 2000/2001, 26 983.

Handelingen II 2000/2001, blz. 4964–4965.

Kamerstukken I 2000/2001, 26 983 (298, 298a, 298b, 298c).

Handelingen I 2001/2002, zie vergadering d.d. 30 oktober 2001.

Naar boven