Besluit van 31 oktober 2001, houdende wijziging van het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, van 22 augustus 2001, nr. DGL/DLB/L 01.421042, Directoraat-Generaal Luchtvaart;

Gelet op de artikelen 1.2, tweede lid, 2.2, derde lid, 2.3, tweede, vijfde en zesde lid, 2.4, tweede, derde en vierde lid, 2.5, vierde lid, 2.7, vierde lid, en 2.9, eerste en derde lid, van de Wet luchtvaart;

De Raad van State gehoord (advies van 13 september 2001, nr. W09.01.0451/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met Onze Minister van Defensie, van 22 oktober 2001, nr. DGL/01.421065, Directoraat-Generaal Luchtvaart;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart1 wordt gewijzigd als volgt.

A

De kopjes boven de artikelen vervallen.

B

Artikel 1, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt.

1. De onderdelen v tot en met av worden geletterd respectievelijk y tot en met ay.

2. Drie nieuwe onderdelen v, w en x worden ingevoegd, luidende:

v. JAR-66: JAR betreffende onderhoudspersoneel, dat namens een JAR-145-erkend bedrijf tot het afgeven van certificaten van vrijgave voor gebruik is gerechtigd, opgesteld door de JAA;

w. JAR-66-AML: bewijs van bevoegdheid krachtens JAR-66;

x. JAR-145: JAR betreffende erkende onderhoudsbedrijven, opgesteld door de JAA;.

3. De nieuwe onderdelen ao tot en met ay worden geletterd ap tot en met az.

4. Een nieuw onderdeel ao wordt ingevoegd, luidende:

ao. schermvliegtuig: zweeftoestel zonder starre hoofdstructuur, dat kan worden gedragen en slechts gestart en geland kan worden door gebruik te maken van de benen van de bestuurder;.

5. Het nieuwe onderdeel az wordt geletterd ba.

6. Een nieuw onderdeel az wordt ingevoegd luidende:

az. zeilvliegtuig: zweeftoestel met starre hoofdstructuur, dat kan worden gedragen en slechts gestart en geland kan worden door gebruik te maken van de benen van de bestuurder;.

7. Onder vervanging van de punt aan het slot van het nieuwe onderdeel ba door een puntkomma wordt een nieuw onderdeel bb ingevoegd, luidende:

bb. zweefvliegtuig: zweeftoestel met vaste vleugel.

C

Artikel 2 wordt gewijzigd als volgt.

1. Het eerste lid wordt gewijzigd als volgt.

a. Onderdeel f komt te luiden:

f. AML, dat, voorzien van één of meer bijzondere bevoegdverklaringen de bevoegdheid geeft tot het onderhouden van luchtvaartuigen en het toezicht daarop, alsmede het vrijgeven voor gebruik van die luchtvaartuigen na dat onderhoud;.

b. Een nieuw onderdeel g wordt toegevoegd, luidende:

g. JAR-66-AML, dat, voorzien van één of meer bijzondere bevoegdverklaringen en in combinatie met een daartoe strekkende autorisatie van de houder van een JAR-145-erkenning, de bevoegdheid geeft tot het afgeven van certificaten van vrijgave voor gebruik van luchtvaartuigen namens de houder van die JAR-145-erkenning na onderhoud aan die luchtvaartuigen.

2. In het tweede lid vervalt in de tabel achter «AML» het sterretje in de kolom (AS) en wordt aan de tabel toegevoegd: JAR-66-AML, waarachter in de kolommen (A) en (H) een sterretje wordt geplaatst.

3. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid in vijfde respectievelijk zesde lid wordt een nieuw vierde lid ingevoegd, luidende:

  • 4. De bewijzen van bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid, onderdelen f en g, worden afgegeven wanneer ten minste één bijzondere bevoegdverklaring daarop wordt weergegeven.

D

Na artikel 2 wordt een nieuw artikel 2a ingevoegd, luidende:

Artikel 2a

  • 1. Onze Minister kan tot 1 oktober 2004 de volgende bewijzen van bevoegdheid afgeven:

    a. RPL(G), dat de bevoegdheid geeft niet tegen vergoeding op te treden als bestuurder van een zweefvliegtuig tijdens vluchten zonder baat;

    b. RPL(FB), dat de bevoegdheid geeft niet tegen vergoeding op te treden als bestuurder van een vrije ballon, die luchtwaardig is bevonden voor maximaal vier inzittenden tijdens vluchten zonder baat.

  • 2. De in dit besluit opgenomen bepalingen en beperkingen met betrekking tot het RPL zijn van toepassing, met dien verstande, dat artikel 2, eerste lid, onderdeel a, 2°, niet van toepassing is en dat met betrekking tot:

    1°. RPL(G) artikel 2, eerste lid, onderdeel a, 3°, wordt gelezen: 3°. niet met passagiers, tenzij de houder vluchten met een gezamenlijke vliegtijd van ten minste tien uren met een zweefvliegtuig heeft uitgevoerd;

    2°. RPL(FB) artikel 2, eerste lid, onderdeel a, 3°, wordt gelezen: 3°. vaart bij nacht, indien de houder ten minste twee opstijgingen bij nacht met een gemiddelde duur van twee uur elk onder toezicht van een bevoegde houder, die reeds de nodige ervaring in nachtvaren bezit, heeft uitgevoerd.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde bewijzen van bevoegdheid verliezen hun geldigheid uiterlijk op 1 januari 2005.

E

In artikel 3, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c, 2, vervangen door een puntkomma een nieuw onderdeel d ingevoegd, luidende:

d. RFI(G), dat de bevoegdheid geeft onderricht te geven in het besturen van zweefvliegtuigen ter verkrijging van een RPL(G), met de volgende bevoegdheden:

1. bevoegdheid A: sololesmethode met startmethode rubberkabels, rijdende auto, lier of vliegtuigsleep;

2. bevoegdheid B: dubbelbesturingsonderricht met startmethode rijdende auto of lier; of

3. bevoegdheid C: dubbelbesturingsonderricht met startmethode vliegtuigsleep.

F

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd.

1. In het eerste lid wordt de punt aan het eind van onderdeel f vervangen door een puntkomma en wordt een nieuw onderdeel g ingevoegd, luidende:

g. JAR-66-AML: 18 jaar.

2. Na het tweede lid wordt een nieuw derde lid toegevoegd, luidende:

  • 3. In afwijking van artikel 2a, tweede lid, juncto het eerste en tweede lid van dit artikel bedraagt de leeftijd, welke moet zijn bereikt om voor een bewijs van bevoegdheid in aanmerking te komen voor:

    RPL(FB): 17 jaar;

    RFI(G): 21 jaar.

G

Het eerste lid van artikel 8 komt te luiden:

  • 1. Met inachtneming van artikel 6 wordt het bewijs van bevoegdheid of de bevoegdverklaring op aanvraag afgegeven aan een ieder die:

    a. voldoet aan de bij ministeriële regeling vast te stellen vereisten inzake kennis, bedrevenheid, ervaring en opleiding, en,

    b. met uitzondering van de bewijzen van bevoegdheid, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen f en g„ en de daarbij behorende bevoegdverklaringen, in het bezit is van een geldige medische verklaring.

H

1. De onderdelen f tot en met i van artikel 11 worden geletterd respectievelijk h tot en met k.

2. Twee nieuwe onderdelen f en g worden ingevoegd, luidende:

f. het bedienen van een zeilvliegtuig, onder door Onze Minister bij ministeriële regeling te stellen voorschriften en beperkingen;

g. het bedienen van een schermvliegtuig, uitsluitend binnen de gebieden, die door Onze Minister bij ministeriële regeling zijn aangewezen en onder in die regeling te stellen voorschriften en beperkingen;.

I

Onder vernummering van het derde lid van artikel 14 in vierde lid wordt een nieuw derde lid ingevoegd luidende:

  • 3. Voor de bewijzen van bevoegdheid, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen f en g, en voor de daarbij behorende bevoegdverklaringen kan aan de eisen als bedoeld in het eerste lid tevens worden voldaan door het met goed gevolg afronden van een opleiding aan een door Onze Minister daartoe erkende opleidingsinstelling dan wel aan een door de bevoegde autoriteit van een JAA-land daartoe erkende opleidingsinstelling.

J

Aan artikel 15 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 3. De examens ter verkrijging van de bewijzen van bevoegdheid, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen f en g, en van de daarbij behorende bevoegdverklaringen worden afgelegd voor een door Onze Minister daartoe in te stellen examencommissie of aan te wijzen erkende opleidingsinstelling. Bij ministeriële regeling geeft Onze Minister nadere regels, die in ieder geval regels bevatten met betrekking tot:

    a. de samenstelling en werkwijze van de commissie;

    b. de bekwaamheidseisen waaraan de commissieleden moeten voldoen;

    c. de richtlijnen met betrekking tot het afnemen van examens.

K

Na artikel 15 wordt een nieuw artikel 15a ingevoegd, luidende:

Artikel 15a

  • 1. De examens ter verkrijging van de bewijzen van bevoegdheid, bedoeld in artikel 2a, eerste lid, onder a, en van de daarbij behorende bevoegdverklaringen worden afgelegd voor een door Onze Minister daartoe in te stellen examencommissie.

  • 2. Onze Minister benoemt de leden van de examencommissie telkens voor ten hoogste twee jaren. Bij die benoeming wijst hij tevens uit de leden de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter aan.

  • 3. Onze Minister voegt aan de examencommissie door hem aan te wijzen ambtenaren toe als secretaris en als plaatsvervangend secretaris.

  • 4. Bij afwezigheid van de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter worden hun werkzaamheden verricht door een door de voorzitter aan te wijzen lid.

  • 5. Onze Minister kan bij ministeriële regeling richtlijnen vaststellen met betrekking tot het afnemen van de theoretische en praktische examens.

  • 6. De examencommissie brengt zo spoedig mogelijk na afloop van het theoretisch examen schriftelijk rapport uit aan Onze Minister. In dit rapport worden de uitkomsten, bijzonderheden en opmerkingen met betrekking tot het examen vermeld.

L

Artikel 16, tweede lid wordt gewijzigd als volgt.

1. De aanhef komt te luiden: In dit reglement kunnen bepalingen opgenomen worden omtrent:.

2. Onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel r door een puntkomma wordt een nieuw onderdeel s ingevoegd, luidende:

s. frequentie van het examen.

M

Het opschrift van Hoofdstuk 3 komt te luiden:

Luchtverkeersleiders, AFISO's en luchtvaartterreininformatieverstrekkers

N

Artikel 38, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt.

1. In onderdeel m vervallen de onderdelen 1° en 3°. De onderdelen 2° en 4° worden hernummerd in 1° respectievelijk 2°.

2. Onderdeel n wordt geletterd o.

3. Een nieuw onderdeel n wordt ingevoegd, luidende:

n. aan een houder van een zweefvliegbewijs, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel b, van de R.T.L., wordt afgegeven:

een RPL(G)

1°. in plaats van de bevoegdverklaring lieren, bedoeld in artikel 16, onderdeel b, sub 6, of sleepvliegen, bedoeld in artikel 16, onderdeel b, sub 2, van de R.T.L.: voor de categorie zweeftoestellen met een overeenkomende bijzondere bevoegdverklaring,

2°. in plaats van de bevoegdverklaring vliegonderricht, bedoeld in artikel 16, onderdeel b, sub 3, van de R.T.L. met de bevoegdheid B of C, bedoeld in artikel 19, vierde lid van de R.T.L.: de algemene bevoegdverklaring RFI met de bevoegdheid A, B of C.

4. Het nieuwe onderdeel o komt te luiden:

o. aan een houder van een bewijs van bevoegdheid voor ballonvoerder een RPL(FB) wordt afgegeven in de categorie ballonnen met de overeenkomende bijzondere bevoegdverklaring, waarbij met een geldigheidsduur tot 1 januari 2005 de bevoegdheden van het CPL zijn inbegrepen;.

5. Na onderdeel o worden twee nieuwe onderdelen p en q ingevoegd, luidende:

p. aan een houder van een RPL(G), bedoeld in artikel 2a, uiterlijk drie maanden na het tijdstip, waarop het RPL(G) wordt vervangen door het RPL, een RPL wordt afgegeven met de bevoegdverklaringen en bevoegdheden, welke overeenkomen met het te vervangen RPL(G);

q. aan een houder van een RPL(FB), bedoeld in artikel 2a, uiterlijk drie maanden na het tijdstip, waarop het RPL(FB) wordt vervangen door het RPL, een RPL wordt afgegeven met de bevoegdverklaringen en bevoegdheden, welke overeenkomen met het te vervangen RPL(FB).

O

Artikel 40 wordt gewijzigd als volgt.

1. In het eerste lid wordt «in één van de categorieën luchtvaartuigen, met uitzondering van helikopters» vervangen door: in de categorie vliegtuigen.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Degene, die voor 1 oktober 2001 met een opleiding als bedoeld in artikel 39 van de R.T.L. ter verkrijging van een bewijs van bevoegdheid of bevoegdverklaring op grond van artikel 12, eerste lid, van de R.T.L. ten behoeve van één van de categorieën helikopters, zweeftoestellen of ballonnen dan wel van een bewijs van bevoegdheid voor boordwerktuigkundige is begonnen, is bevoegd deze opleiding binnen de daarvoor geldende termijn af te ronden met dien verstande dat deze opleiding uiterlijk 1 oktober 2004 is afgerond.

3. In het vijfde lid, wordt «1 januari 2003» vervangen door: 1 oktober 2004.

ARTIKEL II

  • 1. De bewijzen van bevoegdheid om op te treden als bestuurder van een helikopter of als boordwerktuigkundige van een luchtvaartuig, die zijn afgegeven na 30 juni 2001, worden aangemerkt als te zijn afgegeven op grond van het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart.

  • 2. De opleidingsinstellingen met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde bewijzen van bevoegdheid, welke na 30 juni 2001 worden erkend als opleidingsinstelling, worden aangemerkt als te zijn erkend op grond van het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart.

  • 3. De opleidingsinstellingen, welke na 31 mei 2001 erkend zijn als opleidingsinstelling voor het verkrijgen van een JAR-66-AML, worden aangemerkt als te zijn erkend op grond van het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart.

ARTIKEL III

De geneeskundigen en geneeskundige instanties, die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit bevoegd zijn tot het verrichten van keuringen van aanvragers of houders van zweefvliegbewijzen en van ballonvoerders blijven tot 1 oktober 2004 bevoegd tot het verrichten van diezelfde of gelijkwaardige keuringen en het opstellen van de hieruit volgende adviesrapportages aan Onze Minister, zonder dat een autorisatie als bedoeld in artikel 2.4, derde lid, onderdeel d, van de Wet luchtvaart daartoe vereist is. Zij nemen daarbij de Regeling geneeskundige instanties, geneeskundigen en medische verklaringen voor de luchtvaart in acht.

ARTIKEL IV

Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling gelijkstelling buitenlandse bewijzen van bevoegdheid op artikel 12 van het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart.

ARTIKEL V

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 november 2001 en werkt terug tot en met 1 oktober 2001.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 31 oktober 2001

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

Uitgegeven de achtste november 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Met ingang van 1 oktober 1999 is het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart voor de categorie vliegtuigen en voor de luchtverkeersleiders in werking getreden. Voor de overige categorieën is de inwerkingtreding van het besluit uitgesteld. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de categorie helikopters, de grondwerktuigkundigen of de recreatieve vliegers. Voorts zijn de be-palingen voor de medische verklaring integraal voor alle categorieën op die datum eveneens in werking getreden.

Daarnaast bepaalt artikel VI van de wet van 29 april 1999, houdende wijziging van de Wet Luchtverkeer (thans Wet luchtvaart), Stb. 235, dat de regelingen, gebaseerd op Hoofdstuk III, Luchtvaartpersoneel, van de Regeling Toezicht Luchtvaart nog ten hoogste twee jaar na inwerkingtreding van dit artikel van kracht blijven. Dit hoofdstuk heeft betrekking op de bewijzen van bevoegdheid voor de vliegers.

Het genoemde artikel VI is met ingang van 1 oktober 1999 in werking getreden, zodat de desbetreffende regelingen uiterlijk met ingang van 1 oktober 2001 vervallen. Deze regelingen dienen derhalve met ingang van 1 oktober 2001 voor zover nodig te zijn vervangen. Dit betekent, dat op 1 oktober 2001 het besluit voor alle andere categorieën dan de vliegtuigen in werking treedt.

In het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart is voorzien in een bewijs van bevoegdheid voor recreatief vlieger, RPL. Voor dit RPL gaat het besluit uit van een nieuwe systematiek, waarin het bewijs van bevoegdheid voor zweefvliegen en voor vrije ballonnen nog niet past. Teneinde te voorkomen, dat na 1 oktober 2001 voor deze categorieën geen bewijs van bevoegdheid meer zou kunnen worden afgegeven, dienen beide categorieën totdat deze in de nieuwe systematiek, zijn opgenomen, in de oude systematiek in het onderhavige besluit te worden opgenomen. Verwacht wordt, dat de nieuwe systematiek niet voor medio 2004 gereed zal zijn. Dit wijzigingsbesluit dient ertoe de per 1 oktober 2001 te verwachten lacune te voorkomen.

Voorts zijn in het kader van de Joint Aviation Authorities JAR-66, eisen voor onderhoudspersoneel, dat namens een JAR-145erkend bedrijf tot het afgeven van certificaten van vrijgave is gerechtigd, en JAR-147, eisen voor het opleiden en examineren van zulk personeel, gereed gekomen. JAR-66 introduceert een nieuw bewijs van bevoegdheid JAR-66-AML, dat door middel van dit besluit in het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart is opgenomen.

Het JAR-66-AML kent enkele specifieke bijzonderheden:

1. Aan dit bewijs van bevoegdheid zijn geen algemene bevoegdverklaringen verbonden maar uitsluitend bijzondere bevoegdverklaringen. Dit betekent, dat een JAR-66-AML alleen verleend kan worden als ten minste één bijzondere bevoegdverklaring daarbij kan worden afgegeven. Voor het AML, reeds opgenomen in het besluit, geldt hier hetzelfde als voor het JAR-66-AML. De aanpassing met betrekking tot het JAR-66 AML heeft derhalve mede betrekking op het AML. Een en ander is verwoord in het nieuwe vierde lid van artikel 2.

2. JAR-66 stelt, dat onderhoudspersoneel, dat namens een JAR-145erkend bedrijf tot het afgeven van certificaten van vrijgave is gerechtigd, niet jonger dan 21 jaar mag zijn. Aan de afgifte van een JAR-66-AML worden geen leeftijdscriteria verbonden. Om hierover geen onduidelijkheid te laten bestaan, is in dit besluit vastgelegd dat dit bewijs van bevoegdheid vanaf 18 jaar kan worden afgegeven. Waar de bepaling met betrekking tot de leeftijd van 21 jaar zich richt tot de houder van een JAR-145-erkenning zal dit voorschrift in de Regeling erkenningen bedrijven luchtwaardigheid worden opgenomen.

3. De voor de JAR-66 vereiste basiskennis en typekennis kan worden aangetoond door middel van een examen dat namens de Minister van Verkeer en Waterstaat wordt afgenomen. Daarnaast kan deze kennis ook worden verkregen door het volgen van een opleiding aan een instelling, al dan niet in Nederland gevestigd, die krachtens JAR-147 erkend is. Omdat de instelling op grond van deze erkenning niet alleen gerechtigd maar ook verplicht is zijn deelnemers te examineren, is het opleidingstraject een volwaardig alternatief voor het examen. Bovendien kan aan het afronden van een erkende opleiding het recht worden ontleend in aanmerking te komen voor een reductie met betrekking tot de eisen inzake ervaring.

Artikelsgewijs

Artikel I, A

Deze bepaling strekt tot harmonisatie van de regelgeving op basis van de Wet luchtvaart.

Artikel I, C, F

Hierin is het nieuwe bewijs van bevoegdheid JAR-66-AML opgenomen. Dit bewijs van bevoegdheid is bestemd voor onderhoudstechnici, werkzaam bij een onderhoudsbedrijf, dat krachtens JAR-145 erkend is. Het bewijs van bevoegdheid geeft onder meer, na een daartoe verkregen autorisatie van het betrokken onderhoudsbedrijf, de bevoegdheid tot het vrijgeven voor gebruik van een luchtvaartuig namens de houder van de erkenning, nadat het voorgeschreven onderhoud is verricht. De bevoegdheid is krachtens JAR-66 vooralsnog beperkt tot vliegtuigen en helikopters met een maximum startmassa van ten minste 5700 kg.

Artikel I, D, F

Het nieuwe artikel 2a voorziet in het tijdelijk opnemen van het bewijs van bevoegdheid voor recreatief vliegen met een zweefvliegtuig en met een vrije ballon. Waar het een tijdelijke voorziening betreft is er voor gekozen dit duidelijk kenbaar te maken door in het artikel een einddatum op te nemen. De desbetreffende bewijzen van bevoegdheid behouden hun geldigheid bij wijze van overgangsregeling tot 1 januari 2005.

Voorts voorziet artikel 2a er in, dat de bepalingen met betrekking tot het RPL ook van toepassing zijn op de beide genoemde bewijzen van bevoegdheid. Uitzondering is slechts de toegestane minimumleeftijd voor het recreatief bewijs van bevoegdheid voor vrije ballon en voor het geven van instructie voor het verkrijgen van de betrokken bewijzen van bevoegdheid, opgenomen in het nieuwe derde lid van artikel 6.

Artikel I, E

Deze bepaling is ontleend aan artikel 19, vierde lid, van de R.T.L. en beoogt voor zweefinstructeur de oude systematiek te continueren.

Artikel I, G

Voor alle houders van een bewijs van bevoegdheid is voor zover het luchtvarenden betreft een medische verklaring vereist. Deze verplichting geldt niet voor de houders van een bewijs van bevoegdheid voor het verrichten van onderhoud aan luchtvaartuigen, AML en JAR-66-AML. De wijziging van het eerste lid van artikel 8 brengt dit tot uiting.

Artikel I, H

Op grond van de nieuwe regeling dienen alle bestuurders van luchtvaartuigen over een bewijs van bevoegdheid te beschikken. Voor bestuurders van zeilvliegtuigen bestaat echter reeds lang de praktijk, dat zij van overheidswege geen bewijs van bevoegdheid krijgen, maar dat een en ander overgelaten is aan de sector. De Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart geeft hen een opleiding en geeft hen na met goed gevolg een examen te hebben afgelegd een bewijs van bevoegdheid.

Voor het besturen van schermvliegtuigen bestaat op dit moment geen bewijs van bevoegdheid. Het besturen van deze luchtvaartuigen is echter beperkt tot specifiek daartoe aangewezen gebieden.

De voorgestelde vrijstellingen dienen er toe de bestaande praktijk met betrekking tot deze luchtvaartuigen te continueren.

Artikel I, I

Door middel van een daartoe erkende opleiding met een afsluitend examen kan worden aangetoond, dat aan de eisen inzake basiskennis of typekennis wordt voldaan. Een daartoe erkende opleiding is een door een JAA-land op grond van JAR-147 erkende opleiding. Het nieuwe artikel 14, derde lid, geeft de basis voor deze erkenning.

Artikel I, J

Het nieuwe derde lid geeft de basis voor de examencommissie voor kandidaten, die anders dan langs de weg van een op grond van JAR-147 erkende opleiding een JAR-66-AML wensen te behalen. Bovendien voorziet het derde lid in de mogelijkheid het examen, dat namens de minister wordt afgenomen ten behoeve van het verkrijgen van een AML of een JAR-66-AML onder te brengen bij een daartoe erkende opleidingsinstelling. De verdere invulling wordt overgelaten aan de Minister van Verkeer en Waterstaat.

Artikel I, K

Dit artikel is een vorm van overgangsrecht. In de oude systematiek worden examens afgenomen door examencommissies. Om dit voor de bewijzen van bevoegdheid voor zweefvliegen te continueren is de regeling inzake examencommissies in het nieuwe artikel 15a opgenomen. Het tweede tot en met zesde lid bevat de inhoud van de desbetreffende artikelen van het R.T.L., te weten de artikelen 45, tweede lid, 52 en 56. Voortvloeiend uit artikel 2a is dit artikel de facto met ingang van 1 oktober 2004 uitgewerkt.

Artikel I, M

Deze wijziging is een aanpassing van het oorspronkelijke besluit. In hoofdstuk 2 worden alle bewijzen van bevoegdheid van luchtvarenden geregeld, alsmede die voor onderhoudstechnici, in de wandeling grondwerktuigkundigen. Hoewel de houders van deze bewijzen van bevoegdheid behoren tot de categorie niet-luchtvarenden, is de systematiek van de bewijzen van bevoegdheid voor onderhoudstechnici vergelijkbaar met die voor luchtvarenden, zodat beide in hoofdstuk 2 zijn opgenomen. Omdat hoofdstuk 3 derhalve niet alle categorieën niet-luchtvarenden omvat, is gekozen voor een wijziging van het opschrift van hoofdstuk 3.

Artikel I, N

Artikel 38 geeft het overgangsrecht van de oude systematiek naar de nieuwe systematiek. Met het overhevelen van de «oude» bewijzen van bevoegdheid RPL(G) en RPL(FB) naar de nieuwe systematiek dient ook het overgangsrecht te worden aangepast. Het gaat hier om overgangsrecht in twee etappes, eerst van de oude naar de nieuwe systematiek, dan van de oude naar de nieuwe bewijzen van bevoegdheid. De eerste etappe is uitgewerkt in de onderdelen n (nieuw) en o, de tweede etappe in de onderdelen p en q.

Een en ander betekent tevens een aanpassing van onderdeel m, waarin oorspronkelijk het overgangsrecht met betrekking tot deze bewijzen van bevoegdheid is neergelegd. Op grond van de onderdelen 2° en 4° van onderdeel m zijn, en worden nog steeds, bewijzen van bevoegdheid afgegeven, zodat alleen de onderdelen 1° en 3° geschrapt kunnen worden.

Artikel II

Het voornemen bestaat, weliswaar op grond van de R.T.L. maar met inachtneming van JAR-FCL, reeds vanaf 1 juli 2001 bewijzen van bevoegdheid voor bestuurders van helikopters en voor boordwerktuigkundigen af te geven en de opleidingsinstellingen voor deze bewijzen te erkennen als opleidingsinstelling. Dit artikel voorziet er in, dat de desbetreffende bewijzen en erkenningen met ingang van 1 oktober 2001 weer zouden komen te vervallen.

Hetzelfde geldt voor opleidingsinstellingen voor JAR-66-AML. De JAA-regelgeving hiervoor is opgenomen in JAR-147. Conform JAR-147.5 treedt JAR-147 met ingang van 1 juni 2001 in werking. Vanaf die datum zullen opleidingsinstellingen erkend kunnen worden.

Artikel III

Ook dit artikel houdt verband met de continuering van de oude systematiek voor de bewijzen van bevoegdheid voor zweefvliegen en als ballonvoerder.

Artikel V

In het algemene gedeelte van de toelichting is aangegeven dat de bestaande regelingen gebaseerd op Hoofdstuk II, Luchtvaartpersoneel, van de Regeling Toezicht Luchtvaart per 1 oktober 2001 zullen vervallen en dat op die datum het besluit voor alle andere categorieën dan vliegtuigen in werking treedt. De nieuwe regelingen gebaseerd op de situatie na vaststelling van deze wijziging van het Besluit bewijzen van bevoegdheid voor de luchtvaart, zullen echter op 1 oktober 2001 nog niet gereed zijn. De wijziging van het besluit zal ook pas na 1 oktober 2001 gepubliceerd worden. Om juridische lacunes te voorkomen zal de wijziging in werking treden per 1 november 2001 en terugwerken tot en met 1 oktober 2001. Per 1 november zullen ook de benodigde regelingen in werking treden, die terugwerken tot en met 1 oktober 2001.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos


XNoot
1

Stb. 1999, 346, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 19 september 2000, Stb. 423.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven