Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2001, 523 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2001, 523 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, van 18 juni 2001, nr. WJZ/2001/17977 (2907), directie Wetgeving en Juridische Zaken, mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
Gelet op de artikelen 64, 187 en 188, van de Wet op het primair onderwijs, de artikelen 66, 172 en 173, van de Wet op de expertisecentra, de artikelen 40, 184, 287 en 288, van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 4a van de Experimentenwet onderwijs en artikel 3.1.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
De Raad van State gehoord (advies van 20 augustus, nr. W05.01.0278/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, van 12 oktober 2001, nr. WJZ/2001/38557(2907), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Overlegbesluit onderwijs- en onderzoekpersoneel1 wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Onderdeel a wordt vervangen door:
a. Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en, voor zover het betreft het landbouwonderwijs, Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
2. De onderdelen f, g en h worden vervangen door:
f. Werkgeversoverleg: het overleg, bedoeld in artikel 23, eerste lid;
g. instellingen:
1. instellingen als bedoeld in artikel I-A1, onder d, van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel;
2. scholen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs;
3. instellingen als bedoeld in artikel 1.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, agrarische innovatie- en praktijkcentra en landelijke organen voor het beroepsonderwijs als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs;
4. instellingen die krachtens artikel 2, eerste lid, van de Experimentenwet onderwijs uit de openbare kas worden bekostigd;
h. onderwijspersoneel: het aan de instellingen, bedoeld onder g, verbonden personeel;.
3. Onderdeel i en onderdeel j vervallen en onderdeel k wordt verletterd tot onderdeel i.
In de artikelen 1, onderdeel c, 3, tweede lid, 4, eerste lid, 6, eerste lid, 7, eerste en tweede lid, 10, vijfde lid, 13, eerste en tweede lid, 14, tweede en vierde lid, 16, tweede lid, 21, tweede lid, en 22, eerste lid, wordt «de voorzitter SCOW» telkens vervangen door: de voorzitter SCOP.
In artikel 2 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt «Onderwijs en Wetenschappen» vervangen door «Onderwijspersoneel», wordt na «instellingen» een punt geplaatst en vervalt: voor onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
2. Het derde lid wordt vervangen door:
3. Met de Sectorcommissie wordt door of namens Onze Minister met betrekking tot het personeel van instellingen als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, onder 1 en 4, indien op die instellingen het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel van toepassing is, overleg gepleegd over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van het personeel, met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd.
3. Het vierde lid wordt vernummerd tot het zesde lid en ingevoegd worden een nieuw vierde en vijfde lid, luidend:
4. Met de Sectorcommissie wordt door of namens Onze Minister met betrekking tot het personeel van instellingen als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, onder 2, 3 en 4, indien op die instellingen het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel niet van toepassing is, overleg gepleegd over:
a. de algemene salarisontwikkeling,
b. de mutaties in de algemene arbeidsduur,
c. de mutaties in algemeen aanvullende aanspraken met betrekking tot ziekte en werkloosheid voor zover die uitgaan boven de wettelijke aanspraken van de werknemersverzekeringen,
d. de overige arbeidsvoorwaarden, waarover partijen afspraken hebben gemaakt of willen maken.
5. Met betrekking tot onderwerpen als bedoeld in het vierde lid onder a, b en c, is artikel 11 van toepassing. Artikel 11 is niet van toepassing met betrekking tot onderwerpen als bedoeld in het vierde lid onder d.
4. In het nieuwe zesde lid wordt «Het derde lid blijft» vervangen door «Het derde en het vierde lid blijven», wordt de zinsnede «als bedoeld in artikel 105 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement» vervangen door «als bedoeld in de Regeling overleg Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid», wordt «de Centrale Commissie» telkens vervangen door «de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid» en wordt «Onze Minister van Binnenlandse Zaken» vervangen door: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
In de artikelen 2, zesde lid, 7, zevende lid, 10, vijfde lid, 11, eerste en tweede lid, en 14, vijfde lid, wordt «onderwijs- en onderzoekpersoneel» telkens vervangen door: onderwijspersoneel.
In artikel 3 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt de eerste volzin vervangen door:
De Sectorcommissie bestaat uit vertegenwoordigers van de volgende centrales: de Algemene Centrale van Overheidspersoneel, de Christelijke Centrale van Overheids- en Onderwijspersoneel, het Ambtenarencentrum en de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij Overheid en Onderwijs, Bedrijven en Instellingen.
2. Het derde lid vervalt.
In de artikelen 4, tweede lid, 7, vierde lid, 10, zevende lid, 14, zevende lid, en 21, eerste en derde lid, wordt «De voorzitter SCOW» telkens vervangen door: De voorzitter SCOP.
In artikel 6, vierde lid, wordt «de commissie, bedoeld in artikel IV-B2, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel» vervangen door: het Werkgeversoverleg.
Artikel 7, zesde lid, wordt vervangen door:
6. Er is in elk geval een vaste afdeling en wel de afdeling PO voor het personeel werkzaam bij instellingen als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, onder 1 en 4, indien op die instellingen het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel van toepassing is.
In artikel 10, tweede lid, wordt «de commissie, bedoeld in artikel IV-B2, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel» vervangen door «het Werkgeversoverleg» en wordt «afronding van het overleg met deze commissie» vervangen door: afronding van het overleg met het Werkgeversoverleg.
In artikel 11 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt «de Centrale Commissie» vervangen door «de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid».
2. In het tweede lid wordt «artikel 1637a van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek» telkens vervangen door: artikel 610 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
In artikel 16, derde lid onder a, wordt «de Centrale Commissie» vervangen door: de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid.
Het opschrift van hoofdstuk 2 en de artikelen 23 tot en met 25 worden vervangen door:
1. Er is een Werkgeversoverleg voor overleg in zaken betreffende de rechtspositie van het personeel werkzaam bij instellingen.
2. Het Werkgeversoverleg ressorteert onder Onze Minister.
3. Met het Werkgeversoverleg wordt voor zover de deelnemende organisaties van gemeente- en schoolbesturen daarbij belang hebben door of namens Onze Minister met betrekking tot het personeel van instellingen als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, onder 1 en 4, indien op die instellingen het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel van toepassing is, overleg gepleegd over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van het personeel, met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd.
4. Met het Werkgeversoverleg wordt voor zover de deelnemende organisaties van gemeente- en schoolbesturen daarbij belang hebben door of namens Onze Minister met betrekking tot het personeel van instellingen als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, onder 2, 3 en 4, indien op die instellingen het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel niet van toepassing is, overleg gepleegd over de onderwerpen genoemd in artikel 38a, tweede en derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 4.1.2, tweede en derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
5. Het overleg, bedoeld in het derde en vierde lid, is gericht op het bereiken van overeenstemming en het wordt voorbereid in een werkgroep van het Werkgeversoverleg aangeduid als het Technisch Informeel Werkgeversoverleg.
6. De voorzitter en het Werkgeversoverleg kunnen gezamenlijk besluiten dat het overleg, bedoeld in het derde en vierde lid, wordt gevoerd met het Technisch Informeel Werkgeversoverleg. De voorzitter en het Werkgeversoverleg bepalen daarbij onder welke voorwaarden dat overleg wordt gevoerd.
1. Het Werkgeversoverleg bestaat uit vertegenwoordigers van de Algemeen Besturen Centrale, de Besturenraad Protestants Christelijk Onderwijs, de Vereniging Bonden van Besturen voor het Katholiek Beroeps- en Voortgezet Onderwijs en Bond voor Katholiek Basisonderwijs, VOS/ABB, de BVE-Raad en het COLO. Elk van de in de eerste volzin genoemde organisaties is bevoegd twee leden en twee plaatsvervangende leden aan te wijzen.
2. Van een overeenkomstig het eerste lid gedane aanwijzing doen de organisaties mededeling aan Onze Minister en de voorzitter van het Werkgeversoverleg.
1. Het Werkgeversoverleg staat onder leiding van een voorzitter, die door Onze Minister wordt aangewezen en die hem vertegenwoordigt. Onze Minister kan één of meer plaatsvervangende voorzitters aanwijzen.
2. De voorzitter kan bij het overleg terzijde worden gestaan door adviseurs die door Onze Minister zijn aangewezen.
1. Het Werkgeversoverleg stelt zijn standpunt vast over de hem voorgelegde dan wel op zijn verzoek in het overleg behandelde aangelegenheden.
2. Over aangelegenheden waarover Onze Minister overleg voert met de Sectorcommissie, geeft het Werkgeversoverleg zijn standpunt voorafgaand aan de afronding van het overleg met die commissie.
3. Het standpunt van het Werkgeversoverleg wordt bepaald bij eenvoudige meerderheid van stemmen. Elke in artikel 24 genoemde organisatie brengt één stem uit.
4. Indien Onze Minister voornemens is om in het overleg met de Sectorcommissie af te wijken van het standpunt van het Werkgeversoverleg voert hij vooraf opnieuw overleg met het Werkgeversoverleg. Indien het niet mogelijk is vooraf opnieuw overleg te voeren, informeert Onze Minister het Werkgeversoverleg in elk geval zo spoedig mogelijk.
In artikel 27 wordt «Overlegbesluit onderwijs- en onderzoekpersoneel» vervangen door: Overlegbesluit onderwijspersoneel.
In het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel2 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
In artikel I-C38, eerste lid, onder a, wordt «Overlegbesluit onderwijs- en onderzoekpersoneel» vervangen door «Overlegbesluit onderwijspersoneel» en in het eerste lid onder b, wordt «de Centrale Commissie van Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken» vervangen door: de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid.
Artikel IV-F1, onderdeel c, wordt vervangen door «c. Sectorcommissie Onderwijspersoneel: de commissie, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Overlegbesluit onderwijspersoneel» en onderdeel d vervalt.
In artikel IV-F3, eerste lid en tweede lid, wordt «de Centrale Commissie» vervangen door: de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid.
In artikel IV-F4 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het tweede lid wordt «de Sectorcommissie Onderwijs en Wetenschappen» vervangen door «de Sectorcommissie Onderwijspersoneel» en wordt «de Centrale Commissie» telkens vervangen door: de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid.
2. In het derde lid wordt «de Wet medezeggenschap onderwijs (Stb. 1981, 778)» vervangen door: de Wet medezeggenschap onderwijs 1992.
3. Het vierde lid vervalt.
In artikel IV-F5 wordt «de Centrale Commissie» telkens vervangen door: de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid.
In artikel 21 van het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs en educatie en beroepsonderwijs3 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
«Sectorcommissie Onderwijs en Wetenschappen» wordt vervangen door «Sectorcommissie Onderwijspersoneel» en «Overlegbesluit onderwijs- en onderzoekpersoneel» wordt vervangen door: Overlegbesluit onderwijspersoneel.
In artikel 4, tweede lid, van het Besluit vervangingsfonds4 wordt onderdeel b vervangen door: b. de bepaling dat het bestuur van het vervangingsfonds wordt gevormd door vertegenwoordigers van de centrales, genoemd in artikel 3, eerste lid, van het Overlegbesluit onderwijspersoneel, en de organisaties, genoemd in artikel 24, eerste lid, van dat besluit, met uitzondering van de BVE-Raad en het COLO.
In artikel 4, tweede lid, van het Besluit participatiefonds5 wordt onderdeel b vervangen door: b. de bepaling dat het bestuur van het participatiefonds wordt gevormd door vertegenwoordigers van de centrales, genoemd in artikel 3, eerste lid, van het Overlegbesluit onderwijspersoneel, en de organisaties, genoemd in artikel 24, eerste lid, van dat besluit, met uitzondering van de BVE-Raad en het COLO.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
L. M. L. H. A. Hermans
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
L. J. Brinkhorst
Uitgegeven de achtste november 2001
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Het tot nu toe geldende Overlegbesluit onderwijs- en onderzoekpersoneel bevatte bepalingen over het arbeidsvoorwaardenoverleg in de Sectorcommissie Onderwijs en Wetenschappen (SCOW) tussen de centrales van overheids- en onderwijspersoneel en ondergetekenden. Dat besluit diende in verband met een aantal ontwikkelingen te worden gewijzigd. Bij deze wijziging is de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij mede betrokken.
Deze ontwikkelingen zijn de volgende.
Het overleg met de centrales van overheidspersoneel over de hoofdzaken van de arbeidsvoorwaarden binnen de rijksoverheid wordt niet meer centraal gevoerd, maar in verschillende sectoren, waarvan de sector Onderwijs er één is.
Het overleg over de niet-protocol onderwerpen (zie hierna) is inmiddels voor verschillende sectoren gedecentraliseerd. Dit is geregeld in de kaderbesluiten voor het hoger beroepsonderwijs (Stb.1993, 424), voortgezet onderwijs (Stb. 1995, 371), beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (Stb.1996, 408) en wetenschappelijk onderwijs en onderzoek (Stb.1997, 369). Dit betekent dat het overleg over die onderwerpen niet meer in de SCOW plaatsvindt, maar in het decentrale overleg tussen (organisaties van) instellingsbesturen en de werknemersorganisaties.
Protocolonderwerpen (deze aanduiding wordt gehanteerd sinds de totstandkoming van het protocol inzake de sectoralisatie van het (algemene overheids)overleg van 10 februari 1993) zijn de algemene salarisontwikkeling, de algemene arbeidsduur, de ijkpunten voor de functiewaardering en de bovenwettelijke sociale zekerheid. Niet-protocol onderwerpen zijn alle andere arbeidsvoorwaardelijke onderwerpen.
Voor de subsectoren WO, OWB en HBO is in verschillende convenanten overeengekomen dat niet alleen de niet-protocol onderwerpen, maar ook de protocolonderwerpen zijn gedecentraliseerd. Deze ontwikkeling wordt meestal aangeduid als doordecentralisatie.
Dit betekent dat ondergetekende voor de sectoren WO, OWB en HBO in het geheel geen arbeidsvoorwaardenoverleg met de centrales van overheidspersoneel meer voert. Het gehele overleg vindt voortaan plaats in het decentrale overleg van de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU), de Werkgeversvereniging van Onderzoekinstellingen (WVOI), de HBO-raad en de werknemersorganisaties.
Om die reden is het overleg met de personeelsorganisaties in het Overlegbesluit nu beperkt tot de subsectoren PO, VO en BVE. De citeertitel van het Overlegbesluit is hiermee in overeenstemming gebracht: Overlegbesluit onderwijspersoneel.
Uit het voorgaande (b1 en b2) blijkt al dat de inhoud van het overleg niet voor alle subsectoren gelijk is. Het overleg in de Sectorcommissie Onderwijspersoneel (SCOP) voor de subsector PO betreft zowel de protocol als de niet-protocol onderwerpen en voor de subsectoren VO en BVE in beginsel alleen de protocolonderwerpen (zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel E).
Bovendien is het Overlegbesluit onderwijspersoneel uitgebreid met een hoofdstuk over het overleg met werkgeversorganisaties. Tot nu toe was die regeling opgenomen in hoofdstuk IV-B van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel. Zoals hiervóór reeds vermeld is de rechtspositie van het personeel in het voortgezet onderwijs en de subsector BVE inmiddels geregeld in de verschillende kaderbesluiten (het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel is op deze subsectoren dus niet langer van toepassing). Voor die subsectoren was derhalve een nieuwe regeling voor het overleg met de werkgeversorganisaties noodzakelijk.
Aangezien voor alle sectoren (PO, VO en BVE) overleg over de protocolonderwerpen wordt gevoerd ligt het voor de hand dat – net als voor het overleg met de personeelsorganisaties – sprake is van één overleggremium. Om die reden is er voor gekozen de regeling voor het overleg met werkgeversorganisaties in het primair onderwijs uit het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel te verwijderen en daarvoor in de plaats een voor de subsectoren PO, VO en BVE gezamenlijke regeling in het leven te roepen. Aangezien er reeds een Overlegbesluit bestond waarin het overleg met de personeelsorganisaties voor die subsectoren was geregeld, lag het voor de hand dat besluit uit te breiden met een hoofdstuk over het overleg met de werkgeversorganisaties (artikel I onderdeel Q).
Ten opzichte van hoofdstuk IV-B van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel zijn enkele wijzigingen aangebracht. Dit zijn wijzigingen die voortvloeien uit het protocol dat ondergetekende en de werkgeversorganisaties enige tijd geleden hebben gesloten. Enerzijds bevat het protocol afspraken die op grond van de onderwijswetten bij algemene maatregel van bestuur moeten worden vastgelegd (hetgeen in dit besluit is gebeurd), anderzijds is sprake van aanvullende afspraken. Zo wordt naast het overleg, bedoeld in artikel 23, met de werkgeversorganisaties op basis van het protocol tussen ondergetekende en de werkgeversorganisaties, gesproken over werkgeversaangelegenheden waarover ondergetekende in onder meer het Verbond van Sectorwerkgevers en de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid overleg voert. Tevens wordt informatie uitgewisseld aangaande de totstandkoming en de inhoud van subsectorale cao's. Dit besluit doet niets af aan de geldigheid van die aanvullende (protocol)afspraken tussen ondergetekende en de werkgeversorganisatie.
Artikel I, onderdelen A, C tot en met F, H en artikel II, onderdelen A en E
In verband met de onder b2 aangeduide doordecentralisatie is in het Overlegbesluit onderwijspersoneel in de titel van het besluit de aanduiding «en onderzoekpersoneel» vervallen. Het wegvallen van de subsectoren HBO, WO en OWB heeft in diverse artikelen geleid tot het laten vervallen van de aanduiding «Wetenschappen». Dit heeft tevens gevolgen voor de benaming van de SCOW; ook daarin vervalt de verwijzing naar «Wetenschappen» en dus is de benaming geworden: SCOP (Sectorcommissie Onderwijspersoneel). Deze wijzigingen werken ook door in artikel II.
In het tweede en het derde lid van dit onderdeel is voor de verschillende subsectoren geregeld over welke aangelegenheden overleg wordt gevoerd in de Sectorcommissie (zie ook onder Algemeen (b1). Vanzelfsprekend kunnen en zullen de overlegpartners in de Sectorcommissie, voor wat betreft de overige arbeidsvoorwaarden, als bedoeld in het nieuwe vierde lid van artikel 2, geen afspraken maken over arbeidsvoorwaarden die onder de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van andere overlegpartners vallen, zoals de decentrale overlegpartners. Dit op straffe dat die overlegpartners de ongeldigheid van dergelijke afspraken zullen inroepen. Met het oog daarop stelt artikel 2, vierde lid onder d, dan ook zijn eigen begrenzingen. Wenst een overlegpartner in de Sectorcommissie geen afspraken te maken over bedoelde overige arbeidsvoorwaarden, dan kan deze overlegpartner daartoe niet worden gedwongen en is – bij gebreke van dergelijke afspraken – alleen al daarom ook de in artikel 11 bedoelde overeenstemming niet aan de orde.
Opgemerkt wordt dat onder personeel waarop het RPBO van toepassing is (het tweede lid van dit onderdeel) bijvoorbeeld ook het personeel van landelijke ondersteuningsinstellingen kan worden begrepen. Gezien artikel 13 van de Wet subsidiëring landelijke ondersteunende activiteiten zal echter een wijziging in het RPBO die in werking treedt na 31 juli 1997 geen effect hebben, omdat voor deze categorie personeel het RPBO zoals dat luidde op 31 juli 1997 van toepassing is verklaard.
De passage in het derde lid van dit onderdeel «indien op die instellingen het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel niet van toepassing is» is noodzakelijk, omdat er ook instellingen op grond van de Experimentenwet onderwijs zijn, waarop het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel wél van toepassing is en in die gevallen geldt dat overleg wordt gevoerd over de onderwerpen bedoeld in het tweede lid van dit onderdeel.
Tevens is het artikel gewijzigd in verband met de sectoralisatie. Zie in dit verband onder Algemeen (a): de benaming van bijvoorbeeld de Centrale Commissie is in dat kader gewijzigd.
Het derde lid van artikel 3 vervalt, omdat als gevolg van de sectoralisatie het overleg in de sectorcommissie los is komen te staan van het overleg in de Centrale Commissie. Er bestaat dan ook geen reden meer om een schorsing of intrekking van een toelating tot de Centrale Commissie van rechtswege te laten leiden tot een schorsing of intrekking van de toelating tot de sectorcommissie.
Artikel I, onderdeel I, L en M
Het werd niet langer noodzakelijk geacht om in het Overlegbesluit bepalingen op te nemen over de orde van het overleg (bijvoorbeeld de mogelijkheden voor incidentele deelname aan het overleg en de bijstand door deskundigen). Deze onderwerpen kunnen in een reglement van orde worden geregeld.
In onderdeel Q zijn de bepalingen over het Werkgeversoverleg opgenomen.
In artikel 23 is vastgelegd dat er een Werkgeversoverleg is voor het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie. Voor de subsectoren VO en BVE wordt met de werkgeversorganisaties overleg gevoerd over het te voeren arbeidsvoorwaardenbeleid op het gebied van de algemene salarisontwikkeling, de algemene arbeidsduur, de uitgangspunten functiewaardering en de bovenwettelijke sociale zekerheid. Voor de subsector PO wordt overleg gevoerd over het gehele arbeidsvoorwaardenbeleid.
In het vijfde lid van artikel 23 is vastgelegd dat het overleg is gericht op het bereiken van overeenstemming. De voorzitter en de leden van het Werkgeversoverleg kunnen het technisch Informeel Overleg mandaat verlenen om besluitvormend overleg te voeren. Het is aan de voorzitter van het Werkgeversoverleg en het Werkgeversoverleg om daarbij aan te geven onder welke voorwaarden dat overleg dan wordt gevoerd (artikel 23, zesde lid).
In dit artikel wordt aangegeven welke organisaties deelnemen aan het overleg.
Het voorzitterschap, het secretariaat en het reglement van orde zijn op dezelfde wijze geregeld als bij het overleg met de Sectorcommissie.
Het overleg met het Werkgeversoverleg over een onderwerp moet worden afgerond vóór de afronding van het overleg over dat onderwerp met de Sectorcommissie. Tijdens het overleg met de SCOP kan het noodzakelijk zijn om af te wijken van standpunten die eerder in het Werkgeversoverleg zijn ingenomen. In beginsel dient dan over dat nieuwe standpunt opnieuw overleg te worden gevoerd met het Werkgeversoverleg. Het is echter van de omstandigheden van het geval afhankelijk op welke wijze hieraan invulling kan worden gegeven. Als het in de tijd onmogelijk is om hernieuwd overleg te voeren moet in elk geval het Werkgeversoverleg zo spoedig mogelijk op de hoogte worden gesteld van dat nieuwe standpunt.
Op grond van de artikelen 187 en 188 van de Wet op het primair onderwijs en de vergelijkbare artikelen in de andere wetten dient het Besluit vervangingsfonds en het Besluit participatiefonds voor te hangen voordat het in werking kan treden. Om die reden wordt de inwerkingtredingsdatum van genoemde besluiten bij koninklijk besluit geregeld.
Aan dit besluit zijn geen financiële gevolgen verbonden.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
L. M. L. H. A. Hermans
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 december 2001, nr. 240.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2001-523.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.