Besluit van 23 oktober 2001, houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur ter uitvoering van de Flora- en faunawet in verband met het verbod op de drijfjacht en enkele andere wijzigingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 11 juli 2001, no. TRCJZ/2001/10013, Directie Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 72, vierde lid, 75, eerste lid, 76, eerste lid, 77, 81, eerste lid, van de Flora- en faunawet;

De Raad van State gehoord (advies van 13 september 2001, nr. W11.01.0335/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 19 oktober 2001, nr. TRCJZ/2001/13747, Directie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Artikel 23 van het Jachtbesluit1 vervalt.

ARTIKEL II

Artikel 10 van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt.

2. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

3. In het tweede lid, wordt «Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing» vervangen door: Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL III

Het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten3 wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 1 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

Dit besluit berust op de artikelen 75, eerste lid en vierde lid, onderdelen a, b en c, 76, eerste lid, 77, en 81, eerste lid, van de Flora- en faunawet.

B

Na artikel 2 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2a

In totaal kunnen ten hoogste 200 ontheffingen worden verleend voor het onder zich hebben van gefokte jachtvogels ten behoeve van de uitoefening van de jacht en de uitoefening van bevoegdheden toegekend in het kader van beheer en schadebestrijding.

C

In bijlage 1 als bedoeld in artikel 4, eerste lid, worden toegevoegd:

na Bunzing (Mustela putorius): Damherten (Dama dama);

na Dwergspitsmuis (Sorex minutus): Edelherten (Cervus Elaphus);

na Ondergrondse woelmuis (Pitymys subterraneus): Reëen (Capreolus capreolus);

na Wijngaardslak (Helix pomatia): Wilde zwijnen (Sus scrofa)

D

In artikel 17 wordt «het grondgebied van Nederland dienen te worden binnengebracht» vervangen door: vanuit derde landen het grondgebied van Nederland dienen te worden binnengebracht en vanuit Nederland naar derde landen worden uitgevoerd.

E

In bijlage 1 wordt «Besluit vrijstelling beschermde inheemse dier- en plantensoorten» vervangen door: Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten.

F

Na artikel 17 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

17a

  • 1. Ter uitvoering van artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de basisverordening is Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij belast met de uitvoering van de basisverordening en de contacten met de Commissie.

  • 2. Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij kan nadere regels stellen voor een goede uitvoering van de basisverordening en de daarop gebaseerde uitvoeringsverordening.

Artikel IV

  • 1. Indien artikel I, onderdeel H, van het bij koninklijke boodschap van 28 september 2001 ingediende voorstel van wet, houdende wijziging van een aantal bepalingen van de Flora- en faunawet in verband met een verbod op de drijfjacht (Kamerstukken II 2000/2001, 28 020, nr. 2, blz 1–4), nadat het tot wet is verheven, in werking treedt, treedt artikel I, van dit besluit op hetzelfde tijdstip in werking.

  • 2. Indien artikel I, onderdeel E, van het bij koninklijke boodschap van 28 september 2001 ingediende voorstel van wet, houdende wijziging van een aantal bepalingen van de Flora- en faunawet in verband met een verbod op de drijfjacht (Kamerstukken II 2000/2001, 28 020, nr. 2, blz 1–4), nadat het tot wet is verheven, in werking treedt, treedt artikel II, van dit besluit op hetzelfde tijdstip in werking.

  • 3. Artikel III van dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 23 oktober 2001

Beatrix

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

G. H. Faber

Uitgegeven de dertigste oktober 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Thans is in de Tweede Kamer der Staten-Generaal het voorstel van wet tot wijziging van de Flora- en faunawet in verband met een verbod op de drijfjacht (Kamerstukken II 2000/2001, 28 020, nr. 2, blz. 1–4) aanhangig.

In bedoeld voorstel van wet is onder meer een verbod opgenomen hoefdieren te doden door middel van drijven. In het Besluit beheer en schadebestrijding dieren is in artikel 10, tweede lid, een bepaling opgenomen met betrekking tot schietvaardigheidseisen voor de drijfjacht. In verband met het in bedoelde wetswijziging voorgestelde verbod hoefdieren te doden door middel van drijven, kan deze bepaling vervallen.

Voorts is in bedoeld voorstel tot wetswijziging een overgangsbepaling opgenomen met betrekking tot onder de Jachtwet erkende jachtexamens. Het Jachtbesluit dient aan de voorgestelde overgangsbepaling te worden aangepast.

Tevens wordt van de gelegenheid gebruikt gemaakt om enkele tekortkomingen in het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten te wijzigen.

Artikel I

In artikel 23 van het Jachtbesluit is een overgangsregeling getroffen voor diegenen die een jachtexamen als erkend onder de Jachtwet met gunstig gevolg hebben behaald, maar geen jachtakte als bedoeld in de Jachtwet hebben. Aangezien er onvoldoende duidelijkheid bestaat omtrent een rechtsbasis in de wet voor deze overgangsregeling, is in vorenbedoelde wetswijziging voorgesteld de overgangsregeling van artikel 23 Jachtbesluit in artikel 115, tweede lid, van de wet op te nemen. Artikel 23 van het Jachtbesluit kan derhalve vervallen.

Artikel II

Artikel 10, tweede lid, van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren bevat een bepaling met betrekking tot een eis van schietvaardigheid bij het gebruik van een geweer ten behoeve van de drijfjacht op wilde zwijnen. Door de voorgestelde opname in bovenvermelde wetswijziging van een verbod hoefdieren te doden door middel van drijven in artikel 74, eerste lid, onderdeel b, van de wet, is de bepaling met betrekking tot de schietvaardigheidseis overbodig.

Artikel III

A en B

Ingevolge artikel 11 van de Vogelwet 1936 is voor onder meer het onder zich hebben van jachtvogels ten behoeve van de uitoefening van de jacht een vergunning vereist. Voor deze vergunningen is een numerus fixus van 121 vastgesteld, omdat het aannemelijk werd geacht dat door het groeiende aantal valkeniersakten de valkerij, en daarmede de druk op de haviken- en slechtvalkenstand te sterk zou toenemen. Gegeven het feit, dat thans nog niet geheel overzien kan worden wat de effecten van het afschaffen van de numerus fixus op de haviken- en slechtvalkenstand zullen zijn, is het gewenst wederom een numerus fixus op te nemen voor het aantal ontheffingen voor het onder zich hebben en vervoeren van roofvogels in het veld.

Artikel 77 van de Flora- en faunawet biedt een wettelijke basis om het aantal ontheffingen voor het onder zich hebben van jachtvogels aan een maximum te binden. De ontheffing kan worden verleend op grond van artikel 75, derde lid, van de wet. Een numerus fixus is abusievelijk uit het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten weggelaten. Door opname van artikel 2a in dit besluit wordt deze omissie gerepareerd.

Vooruitlopend op een mogelijke afschaffing van de numerus fixus in de toekomst is het vastgestelde maximum verhoogd tot 200 ontheffingen. Dit maximum is zo gesteld dat de valkeniers die thans op de wachtlijst staan en reeds een valkeniersexamen hebben afgelegd, ook voor een ontheffing in aanmerking kunnen komen. Met het bovenstaande voorstel heeft het Faunafonds ingestemd.

Artikel 77 van de Flora- en faunawet biedt eveneens de mogelijkheid om het aantal vogels per ontheffing aan een maximum te binden. Dit is evenwel niet noodzakelijk. In artikel 13, eerste lid, van de wet is het verbod neergelegd op het onder zich houden van beschermde dieren. De Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet voorziet in een vrijstelling van het verbod op het onder zich houden van vogels, voorzover deze vogels geringd zijn en voldaan is aan een administratieplicht. Een uitzondering geldt voor haviken en voorzover het het bezit in het veld betreft ook voor slechtvalken. Voor slechtvalken geldt dus in beginsel een vrijstelling van het verbod op het onder zich houden, voorzover dit niet het bezit in het veld betreft. Voor het bezit in het veld dient een aparte ontheffing te worden verleend. Voor haviken is altijd een ontheffing nodig van het verbod op het onder zich houden, ook voor het verbod op het onder zich houden in het veld. Dit betekent dat er voldoende waarborgen bestaan om onttrekking aan het wild van haviken en slechtvalken te voorkomen. Het niet beperken van het aantal jachtvogels per ontheffing is bovendien eveneens van belang uit het oogpunt van welzijn. Bij de uitoefening van met name de beroepsmatige valkerij is het van belang dat bij de jacht en in het kader van beheer en schadebestrijding jachtvogels zodanig worden ingezet dat hun welzijn niet in het geding komt. Regelmatige afwisseling van vogels is daarbij gewenst.

Teneinde onduidelijkheden omtrent de rechtsbasis te voorkomen, is in artikel 1a van dit besluit artikel 77 van de Flora- en faunawet expliciet opgenomen.

C

In bijlage 1 bij het besluit zijn diersoorten opgenomen, waarvoor een vrijstelling geldt van de verboden, bedoeld in de artikelen 9 tot en met 11 en 13, eerste lid, van de wet, voorzover de houder kan aantonen dat de dieren zijn gefokt, of, indien het producten betreft, dat de betrokken producten van gefokte dieren afkomstig zijn.

In bijlage 1 zijn abusievelijk de soorten, damhert, edelhert, ree en wild zwijn niet opgenomen. Deze omissie is thans gerepareerd.

D

In artikel 17 van het besluit is een bepaling opgenomen ter uitvoering van artikel 12 van Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (PbEG 1997, L 61). Artikel 17 van het besluit is in overeenstemming gebracht met de tekst van artikel 12 van deze Verordening.

E

In het opschrift van bijlage 1 is het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten abusievelijk verkeerd geciteerd. Het woord «inheemse» dient te worden geschrapt.

F

In artikel 76, eerste lid, van de wet is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld betreffende vrijstellingen, ontheffingen of vergunningen, mede voorzover dit noodzakelijk is ter uitvoering van internationale verplichtingen. De basisverordening (Cites) verplicht de lid-staten tot het nemen van bepaalde maatregelen teneinde de handel in beschermde dier- en plantensoorten te kunnen controleren. Daarbij valt onder meer te denken aan de afgifte van invoer- en uitvoerdocumenten. Teneinde onduidelijkheden te voorkomen is in een nieuw artikel 17a de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij belast met de uitvoering van de basisverordening en wordt de bevoegdheid verleend om nadere regels te stellen voor een goede uitvoering van de basisverordening en de daarop gebaseerde uitvoeringsverordening.

In het nieuwe artikel 1a van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten is artikel 76 van de wet opgenomen, hetgeen de basis is voor artikel 17a van dit besluit.

Artikel IV

Artikel IV van dit besluit regelt de inwerkingtreding. Er is gekozen voor de mogelijkheid van verschillende tijdstippen van inwerkingtreding, omdat een aantal wijzigingen in dit besluit gebaseerd zijn op het thans in de Tweede Kamer aanhangige voorstel van wet tot wijziging van de Flora- en faunawet in verband met een verbod op de drijfjacht (Kamerstukken II 2000/2001, 28 020, nr. 2, blz. 1–4). De in dit besluit gewijzigde bepalingen die gebaseerd zijn op bedoelde wetswijziging kunnen uiteraard niet eerder in werking treden dan nadat de corresponderende artikelen van het voorstel van wet tot wijziging van de Flora- en faunawet in werking is getreden. Derhalve is bepaald dat artikel I en II van dit besluit in werking treden, indien de artikel I, onderdeel H, onderscheidenlijk onderdeel E, van het ingediende voorstel van wet, nadat het tot wet is verheven, in werking treedt.

Artikel III van dit besluit dat niet rechtstreeks voortvloeit uit bedoeld voorstel van wet kan in een eerder stadium in werking treden. Dit artikel treedt in werking op een bij koninklijk tijdstip te bepalen tijdstip.

In artikel II van het onderhavige besluit is artikel 10 van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren gewijzigd, welk artikel gebaseerd is op artikel 72 van de wet. In artikel III, onder C, van het onderhavige besluit is bijlage 1 als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten gewijzigd, welk artikel gebaseerd is op artikel 75 van de wet. Een besluit gebaseerd op deze artikelen dient ingevolge artikel 103 van de wet een zogenaamde voorhangprocedure te doorlopen. Dit betekent, onverminderd het vorenvermelde, dat de betreffende onderdelen van het besluit niet eerder in werking treden dan acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het besluit wordt geplaatst en dat van deze plaatsing onverwijld mededeling wordt gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

G. H. Faber


XNoot
1

Stb. 2000, 520.

XNoot
2

Stb. 2000, 521.

XNoot
3

Stb. 2000, 525.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 november 2001, nr. 220.

Naar boven