Besluit van 12 oktober 2001, houdende wijziging van het Besluit administratieve verplichtingen Meststoffenwet in verband met het invoeren van een perceelsregistratie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 29 mei 2001, no. TRCJZ/2001/7560, Directie Juridische Zaken, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op de artikelen 7, eerste lid, 55, vierde lid, en 61, eerste lid, van de Meststoffenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 20 juli 2001, no. W11.01.0258/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 8 oktober 2001, no. TRCJZ/2001/12215, Directie Juridische Zaken, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit administratieve verplichtingen Meststoffenwet1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel c komt te luiden:

c. gebruiker van meststoffen: persoon of rechtspersoon of samenwerkingsverband van personen of rechtspersonen, niet zijnde producent van dierlijke meststoffen, op wiens of welks bedrijf meststoffen worden aangeleverd.

b. In de onderdelen g, l, n en o wordt «artikel 13ak» telkens vervangen door: artikel 52.

c. In onderdeel i wordt «artikel 13al» vervangen door: artikel 53.

d. De onderdelen p, q en r vervallen.

B

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

  • 1. De producent van dierlijke meststoffen houdt een administratie bij met betrekking tot de door hem geproduceerde dierlijke meststoffen en de aantallen gehouden dieren van de onderscheiden diersoorten, onderverdeeld in categorieën per soort, die zijn opgenomen in bijlage A bij de wet.

  • 2. De producent van dierlijke meststoffen en de gebruiker van meststoffen houden een administratie bij met betrekking tot de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond en natuurterrein en de aan hen afgeleverde andere meststoffen die fosfaat bevatten.

  • 3. Indien de producent van dierlijke meststoffen of de gebruiker van meststoffen meer dan één bedrijf voert, wordt de administratie, bedoeld in het eerste of tweede lid, bijgehouden voor elk bedrijf afzonderlijk.

  • 4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de gegevens die de administratie bevat en de wijze waarop de administratie wordt opgemaakt.

  • 5. De administratie heeft betrekking op een kalenderjaar en wordt afgesloten vóór de eerste februari volgend op het jaar waarop deze betrekking heeft, ook ingeval slechts in een gedeelte van het kalenderjaar dierlijke meststoffen worden geproduceerd of meststoffen worden gebruikt.

C

Artikel 3 vervalt.

D

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het tweede lid vervalt.

b. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

c. In het tweede lid (nieuw) wordt «door de producent» vervangen door: door de producent van dierlijke meststoffen en de gebruiker van meststoffen.

E

Artikel 5 wordt vervangen door de volgende artikelen:

Artikel 5

  • 1. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de verstrekking aan een daartoe door Onze Minister aangewezen orgaan van:

    a. gegevens uit de administratie;

    b. gegevens betreffende de topografische ligging van de individuele percelen landbouwgrond en natuurterrein en de oppervlakte van de onderscheiden teelten op de percelen landbouwgrond, welke een wijziging betreffen van de gegevens die in het kader van artikel 7a van de wet zijn verstrekt.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent het verstrekken van nadere gegevens.

Artikel 5a

De gegevens, bedoeld in de artikelen 2 en 5, worden ten genoegen van Onze Minister gestaafd met bewijsstukken.

F

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Personen of rechtspersonen, of samenwerkingsverbanden van personen of rechtspersonen die een intermediaire onderneming voeren kunnen in bij ministeriële regeling te bepalen gevallen worden verplicht tot het overleggen van bij die regeling bepaalde gegevens of tot het bijhouden van een administratie overeenkomstig bij die regeling gestelde regels.

b. In het tweede lid, wordt «artikelen 2, derde en vierde lid, 4 en 5» vervangen door: artikelen 2, vierde en vijfde lid, 4, 5, eerste lid, aanhef en onderdeel a, en tweede lid, en 5a.

G

In paragraaf 2 wordt na artikel 6 het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 6a

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de verstrekking van gegevens omtrent het bedrijf of de onderneming aan een bij de regeling aan te wijzen orgaan door producenten van dierlijke meststoffen, gebruikers van meststoffen en personen of rechtspersonen of samenwerkingsverbanden van personen of rechtspersonen die een intermediaire onderneming voeren. Deze gegevens kunnen betreffen:

a. ingeval het bedrijf of de onderneming wordt uitgeoefend door een rechtspersoon of vennootschap, het nummer van inschrijving in het handelsregister;

b. ingeval het bedrijf of de onderneming wordt uitgeoefend door een samenwerkingsverband van personen of rechtspersonen, niet zijnde een vennootschap:

1°. de aard en samenstelling van het samenwerkingsverband,

2°. een aanduiding van de personen die bevoegd zijn om het bedrijf of de onderneming in rechte te vertegenwoordigen,

3°. de datum van oprichting van het bedrijf of de onderneming, of

4°. de tenaamstelling of handelsnaam van het samenwerkingsverband;

c. ingeval het bedrijf of de onderneming wordt uitgeoefend door een persoon:

1°. een aanduiding van het bedrijfshoofd of het hoofd van de onderneming, of

2°. een aanduiding van op het bedrijf of de onderneming meewerkende personen, waaronder bij het bedrijf of de onderneming in dienst zijnde werknemers.

H

Na artikel 6a wordt de volgende paragraaf ingevoegd:

Paragraaf 2a. Uitzonderingen op de administratieve verplichtingen

Artikel 6b

Artikel 2, eerste lid, is in een kalenderjaar niet van toepassing ten aanzien van een bedrijf dat op elk moment in het desbetreffende kalenderjaar voldoet aan elk van de volgende voorwaarden:

a. de veebezetting is niet groter dan twee grootvee-eenheden per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond;

b. de veebezetting is niet groter dan drie grootvee-eenheden.

Artikel 6c
  • 1. Artikel 2 is in een kalenderjaar niet van toepassing ten aanzien van een bedrijf dat op elk moment in het desbetreffende kalenderjaar voldoet aan elk van de volgende voorwaarden:

    a. de veebezetting is niet groter dan twee grootvee-eenheden per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond;

    b. de veebezetting is niet groter dan drie grootvee-eenheden;

    c. de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond is niet groter dan drie hectare;

    d. de som van de tot dan toe in dat jaar aangevoerde dierlijke en overige organische meststoffen en de productie van meststoffen door de op dat moment gehouden dieren op jaarbasis, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, is per hectare van de op dat moment tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond ten hoogste 85 kilogram fosfaat;

    e. het bedrijf sluit geen mestafzetovereenkomst en is niet verplicht op grond van een mestafzetovereenkomst dierlijke meststoffen op het bedrijf aan te voeren.

  • 2. Op de vaststelling van de hoeveelheid aangevoerde dierlijke en overige organische meststoffen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, is het bij en krachtens artikel 17, tweede, derde en vierde lid, van de wet bepaalde van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De productie van dierlijke meststoffen op jaarbasis, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, wordt vastgesteld op basis van het aantal op het desbetreffende moment gehouden dieren van de onderscheiden diercategorieën en op basis van de forfaitaire productienormen voor de onderscheiden diercategorieën, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat per dier per jaar, opgenomen in bijlage A bij de wet.

Artikel 6d

Voor de toepassing van de artikelen 6b en 6c, eerste lid, onderdelen a en b, geschiedt de omrekening van dieren van de onderscheiden diercategorieën naar grootvee-eenheden overeenkomstig de daarvoor in bijlage A bij de wet opgenomen normen.

I

In de artikelen 7, tweede lid, onderdeel c, en vierde lid, 8, eerste lid, en 10, tweede lid, wordt «bureau» telkens vervangen door: Bureau Heffingen.

J

Aan artikel 8 wordt het volgende lid toegevoegd:

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het bewijsstuk houdende het nettogewicht van de dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 7, zesde lid.

K

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het tweede lid wordt «Indien een leverancier, zijnde een intermediaire onderneming,» vervangen door: Indien een leverancier.

b. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. De leverancier stuurt een afschrift van het CMR-vervoerdocument aan het Bureau Heffingen binnen vier weken na de dag waarop de dierlijke meststoffen zijn afgezet in het buitenland.

L

In artikel 10, eerste lid, wordt «op grond van de forfaitaire omrekennormen» vervangen door: op grond van het geschat gewicht en de forfaitaire omrekennormen.

M

Na artikel 14 wordt in paragraaf 6 het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 14a

Ingeval de mestafzetovereenkomst is gesteld op een door Onze Minister vastgesteld formulier alsmede op andere stukken, wordt, in zoverre in afwijking van artikel 58an, eerste lid, onderdeel b, van de wet, enkel het desbetreffende formulier verzonden aan het Bureau Heffingen en worden de andere stukken gedurende vijf jaren na afloop van het kalenderjaar waarop deze betrekking hebben door ieder van de bij de overeenkomst betrokken partijen bewaard.

ARTIKEL II

Het Besluit verkleining oppervlakte landbouwgrond Meststoffenwet2 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a. De aanduiding «1.» vervalt.

b. In onderdeel d wordt «artikel 1, onderdeel q, van de wet» vervangen door: artikel 1, eerste lid, onderdeel q, en derde lid, van de wet.

B

Artikel 2, onderdeel b, komt te luiden:

b. een verkleining gevolgd door ingebruikname van landbouwgrond die tijdelijk in gebruik is gegeven overeenkomstig artikel 189 van de Landinrichtingswet, artikel 46, vierde lid, van de Reconstructiewet Midden-Delfland, of artikel 28, vierde lid, van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën, voorzover en voor zolang de som van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond en de grond die tijdelijk in gebruik is gegeven, ten hoogste 5% minder is dan de vóór de verkleining tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond;.

ARTIKEL III

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 12 oktober 2001

Beatrix

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

L. J. Brinkhorst

Uitgegeven de vijfentwintigste oktober 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Bij brief van 10 september 1999 (Kamerstukken II 1998/99, 26 729, nr. 1) hebben de Ministers van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer maatregelen aangekondigd die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn nr. 91/676/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreinigingen door nitraten uit agrarische bronnen (PbEG L 375; hierna: Nitraatrichtlijn). Deze maatregelen zijn neergelegd in de Wet van 28 juni 2001 houdende wijziging van de Meststoffenwet in verband met een aanscherping van de normen van het stelsel van regulerende mineralenheffingen en de invoering van een stelsel van mestafzetovereenkomsten (Stb. 312).

Voor een goede uitvoering en handhaving van het stelsel van mestafzetovereenkomsten is een centrale registratie van alle grond, onderscheiden naar de aard van het grondgebruik, van mestproducenten en van bedrijven die op basis van mestafzetovereenkomsten aan derden een mestafzetrecht verschaffen van groot belang. Daartoe is een basisregistratie van percelen opgezet. De overheid beschikt daarmee op een centraal punt over een actuele registratie van de gebruikstitels van alle percelen landbouwgrond die een bedrijf in gebruik heeft en van de oppervlakte van de daarop plaatsvindende teelten, onderscheiden naar gewas, alsmede van de tot het bedrijf behorende percelen natuurterrein. De registratie zal overigens mede als aangrijpingspunt dienen voor de controle op de juistheid van de aangifte van de regulerende mineralenheffingen, neergelegd in hoofdstuk IV van de Meststoffenwet (hierna: wet), en voor de controle op het uitbreidingsverbod, bedoeld in artikel 55 van de wet.

De basis voor de verplichting om gegevens over het grondgebruik op bedrijfsniveau en perceelsniveau te verschaffen is neergelegd in artikel 7a van de wet en is uitgewerkt in een ministeriële regeling, namelijk de Regeling van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 6 juli 2001 houdende wijziging van de Regeling administratieve verplichtingen Meststoffenwet (Stcrt. 129). Het is van belang dat ook eventuele wijzigingen ten opzichte van de opgave van het grondgebruik lopende het jaar worden doorgegeven. Een wijziging in de oppervlakte of gewascategorie van een perceel heeft in het kader van het stelsel van mestafzetovereenkomsten immers gevolgen voor de omvang van de mestplaatsingsruimte, bedoeld in artikel 58af van de wet, en de mestaanvoerruimte, bedoeld in artikel 58aj van de wet, op een bedrijf.

De onderhavige wijziging van het Besluit administratieve verplichtingen Meststoffenwet (hierna: besluit), gebaseerd op het bij de Wet van 28 juni 2001 gewijzigde artikel 7 van de wet voorziet daartoe in het stellen van nadere regels bij ministeriële regeling over de opgave van wijzigingen (artikel I, onderdeel E). Deze regels betreffen de wijzigingen in de gegevens betreffende de topografische ligging van de individuele percelen landbouwgrond en natuurterrein en de ligging en de oppervlakte van de onderscheiden teelten op de percelen landbouwgrond die door bedrijven moeten worden doorgegeven. Hierdoor wordt verzekerd dat de perceelsregistratie gedurende het gehele jaar een betrouwbare bron vormt bij de beoordeling of de mestplaatsingsruimte op een bedrijf toereikend is voor de mestproductie op dat bedrijf of op andere bedrijven waarmee mestafzetovereenkomsten zijn gesloten.

Daarnaast is met het wijzigingsbesluit in het besluit een basis opgenomen voor het bij ministeriële regeling stellen van regels met betrekking tot de gegevens die ten aanzien van de rechtsvorm en de formele inrichting van bedrijven of ondernemingen moeten worden verstrekt (artikelen I, onderdeel G), een structurele regeling neergelegd houdende een ondergrens voor de administratieplicht voor bedrijven met een gering aantal dieren (artikel I, onderdeel H), een basis opgenomen om bij ministeriële regeling nadere eisen te stellen aan het bewijsstuk voor het nettogewicht voor organische meststoffen (artikel I, onderdeel J) en een bepaling opgenomen omtrent het bewaren van mestafzetovereenkomsten (artikel I, onderdeel M). De in artikel 9 van het besluit opgenomen voorziening voor leveranciers ingeval dierlijke meststoffen worden geëxporteerd met behulp van een daartoe door de leverancier gemachtigde vervoerder is uitgebreid en op een onderdeel gewijzigd (artikel I, onderdeel K). Van de gelegenheid is gebruik gemaakt enkele uitgewerkte bepalingen te schrappen alsmede enkele wijzigingen van redactionele aard aan te brengen (artikel I, onderdelen A, B, C, D, F, I en L).

Het onderhavige wijzigingsbesluit strekt tevens tot wijziging van het Besluit verkleining oppervlakte landbouwgrond Meststoffenwet op enkele ondergeschikte punten (artikel II).

Bij de totstandkoming van het ontwerp van dit besluit heeft afstemming plaatsgevonden met de betrokken maatschappelijke organisaties. Dit is dan ook de reden dat het ontwerpbesluit niet ter advisering is voorgelegd aan die betrokken organisaties. In het navolgende worden de verschillende wijzigingen verder toegelicht.

2. Grondmutaties

Ingevolge de krachtens artikel 7a van de wet gestelde regels bij de Regeling van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 6 juli 2001 houdende wijziging van de Regeling administratieve verplichtingen Meststoffenwet (Stcrt. 129) moet een bedrijf jaarlijks opgave doen aan het daartoe door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aangewezen orgaan van de in gebruik zijnde grond. Aan de hand van die opgave worden de mestaanvoer- en mestplaatsingsruimte in het kader van het stelsel van mestafzetovereenkomsten bepaald; ingevolge artikel 58am van de wet immers wordt bij de bepaling van de mestaanvoer- en mestplaatsingsruimte enkel die grond in aanmerking genomen waarvan opgave is gedaan. Het is van belang dat ook eventuele wijzigingen in de opgave van het grondgebruik worden doorgegeven. Een wijziging in de oppervlakte of gewascategorie van een perceel kan er immers toe leiden dat een bedrijf niet langer over voldoende mestaanvoer- of mestplaatsingsruimte beschikt om zijn contractuele verplichtingen jegens de leverancier van de mest na te komen. Met het onderhavige wijzigingsbesluit wordt in het Besluit administratieve verplichtingen Meststoffenwet de basis voor het doorgeven van wijzigingen neergelegd (artikel I, onderdeel E). Vanwege het technische en administratieve karakter van die regels zullen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld ten aanzien van de aard van en de frequentie waarmee agrariërs gegevens betreffende wijzigingen moeten doorgeven. Het ligt daarbij in de bedoeling dat zij, naast de reeds bestaande verplichting wijzigingen in de gebruikstitel door te geven, enkel die wijzigingen hoeven door te geven die ertoe leiden dat op bedrijfsniveau de mestaanvoer- of mestplaatsingsruimte niet meer voldoende is voor de af te zetten dierlijke meststoffen.

3. Registratie van rechtsvorm bedrijf

In artikel I, onderdeel G, is een basis neergelegd om bij ministeriële regeling gegevens omtrent een bedrijf of onderneming te vragen die de rechtsvorm en de formele inrichting van het bedrijf of de onderneming betreffen. Die gegevens zijn vooral relevant voor de vraag wie als heffingplichtige in het kader van het stelsel van regulerende mineralenheffingen kan worden aangemerkt en wie als producent van dierlijke meststoffen verantwoordelijk kan worden gehouden voor de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit bijvoorbeeld hoofdstuk V van de wet. Ingeval een bedrijf is ingeschreven in het handelsregister, blijken de voor die vraag relevante gegevens uit het handelsregister. Agrarische bedrijven hoeven zich evenwel, voorzover ze niet aan een rechtspersoon of vennootschap toebehoren, niet in te schrijven in dat register. Omdat de meeste agrarische bedrijven niet aan een rechtspersoon of vennootschap toebehoren, maar als maatschap of als eenmansbedrijf worden gevoerd, biedt het handelsregister in veel situaties geen uitsluitsel. In de toekomst zal een algemeen bedrijvenregister tot stand komen, waarmee ook zal worden voorzien in een passende registratie voor agrarische bedrijven. Dit register wordt thans ontwikkeld door het Ministerie van Economische Zaken. Het is evenwel van belang dat ook in de tussentijd inzicht in de rechtsvorm en de formele inrichting van bedrijven en ondernemingen bestaat. In verband met de in het kader van de Meststoffenwet op een persoon rustende verplichtingen ten aanzien van de op zijn bedrijf of in zijn onderneming werkzame personen, is het van belang dat over die personen gegevens worden verstrekt. Daartoe dient de in artikel I, onderdeel G, opgenomen voorziening. De voorziening zal aanpassing vergen van reeds binnen het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij bestaande registraties. In die registraties zijn gegevens namelijk niet altijd met gebruikmaking van eenzelfde begrippenkader verwerkt, hetgeen de bruikbaarheid van die gegevens bemoeilijkt of niet mogelijk maakt. Om het bedrijfsleven en de overheid niet met onnodige administratieve lasten te confronteren, wordt gezocht naar de voor bedrijven minst belastende oplossing en naar de mogelijkheden om zoveel mogelijk aan te sluiten bij reeds bestaande registraties. Dit is dan ook de reden dat de voorziening bij ministeriële regeling nader wordt uitgewerkt.

Een registratie van gegevens omtrent de rechtsvorm en de formele inrichting van bedrijven en ondernemingen is aan te merken als een registratie waarop de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing is. Over de voorwaarden waaraan de registratie in het kader van die wetgeving moet voldoen heeft overleg plaatsgevonden met de Registratiekamer. Daar de registratie wordt opgezet ten behoeve van de uitvoering en handhaving van verscheidene wetten en regelingen is met het oog op artikel 9 van de Wet bescherming persoonsgegevens aandacht geschonken aan de verenigbaarheid van de in die wetten en regelingen omschreven doeleinden. Uiteraard zal ook de inwinning van de gegevens ten behoeve van de registratie een rechtsgrondslag vinden in elk van de wetten voor de uitvoering en handhaving waarvan de registratie van belang is. Het ligt in de rede ten behoeve van de registratie een reglement op te maken zoals ingevolge de tot 1 september 2001 van kracht zijnde Wet persoonsregistraties verplicht was en zoals is geschied ten aanzien van de centrale perceelsregistratie. In dat reglement zullen de doelen waarvoor de gegevens worden verwerkt duidelijk worden omschreven en zal worden vermeld in hoeverre en op welke wijze koppeling met bestaande registraties plaatsvindt. Dit reglement kan tevens gebruikt worden om de registratie ingevolge de Wet bescherming persoonsgegevens te melden bij de Registratiekamer.

4. Bedrijven met een geringe veebezetting

Sinds 1 januari 2001 vallen de akker- en tuinbouwbedrijven en de extensieve veehouderijbedrijven onder het stelsel van regulerende mineralenheffingen (Wet van 7 december 2000 houdende wijziging van de Meststoffenwet in verband met een aanscherping van de normen van het stelsel van regulerende mineralenheffingen (Stb. 539)). Dat wil niet zeggen dat in alle gevallen ook de volledige administratieplicht zoals die thans voor intensieve veehouderijbedrijven geldt, is komen te gelden. Akker- en tuinbouwbedrijven en extensieve veehouderijbedrijven kunnen ingevolge de Regeling administratieve verplichtingen Meststoffenwet ook na 2000 volstaan met het bijhouden van een eenvoudige dieradministratie, gebaseerd op twaalf teldata per jaar, indien de gemiddelde veebezetting op het bedrijf niet groter is dan 2,5 grootvee-eenheden per hectare. Voor akker- en tuinbouwbedrijven die naast de akker- of tuinbouwtak slechts enkele dieren houden, kan zelfs het bijhouden van een dergelijke eenvoudige dieradministratie evenwel een verzwaring van de administratieve lasten betekenen die niet in verhouding staat tot het aantal gehouden dieren en het zeer geringe risico dat meer stikstof naar het milieu verloren gaat dan is toegestaan volgens de Nitraatrichtlijn. In overleg met het landbouwbedrijfsleven is daarom bezien in hoeverre een vereenvoudiging van de administratieplicht voor die bedrijven mogelijk is.

Dit heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2001 in de Regeling administratieve verplichtingen Meststoffenwet ten aanzien van de administratieplicht minimumgrenzen zijn opgenomen voor het aantal dieren en het aantal hectares grond op een bedrijf. Thans wordt met het onderhavige wijzigingsbesluit een voorziening van een meer structureel karakter getroffen (artikelen 6b t/m 6d van het besluit). Een uitzondering op de verplichting een dieradministratie bij te houden komt te gelden voor bedrijven wier veebezetting op geen enkel moment in een kalenderjaar groter is dan drie grootvee-eenheden absoluut en evenmin de relatieve veebezettingsgrens van twee grootvee-eenheden per hectare overschrijdt. Daarnaast is voorzien in een algehele uitzondering op de administratieplicht voor bedrijven die voldoen aan voornoemde veebezettingsgrenzen en die bovendien op geen enkel moment in een kalenderjaar over meer dan drie hectare grond beschikken (de zogenaamde hobbyisten).

Voor de hobbyisten geldt daarnaast dat zij in totaal op jaarbasis niet meer dan 85 kg fosfaat in dierlijke en overige organische meststoffen aanvoeren en produceren. Vanwege de met de norm van 85 kg fosfaat corresponderende hoeveelheid stikstof wordt voorkomen dat meer stikstof naar het milieu verloren gaat dan is toegestaan volgens de Nitraatrichtlijn. De hobbyisten zullen tevens worden uitgezonderd van de bij ministeriële regeling nader in te vullen verplichting wijzigingen door te geven in het grondgebruik (artikel 5 van het besluit).

De genoemde uitzonderingen zijn niet langer van toepassing zodra de hobbyisten een mestafzetovereenkomst met een derde sluiten. Dan moeten zij met het oog op een sluitende handhaving van het stelsel van mestafzetovereenkomsten wel een grond- en dieradministratie bijhouden alsmede opgave doen van de bij hen in gebruik zijnde grond.

Opdat eenvoudig kan worden aangetoond dat de uitzondering op een bedrijf van toepassing is, is voor de voorwaarden betreffende de omvang van de veebezetting en de oppervlakte landbouwgrond aangesloten bij de omvang op elk moment in een kalenderjaar, in plaats van bij het gemiddelde daarvan in een kalenderjaar.

De thans in het besluit getroffen voorziening wijkt overigens enigszins af van de in de Regeling administratieve verplichtingen Meststoffenwet neergelegde voorziening. Dit houdt verband met het feit dat de Europese Commissie een vrijstelling van de mineralenheffingen voor hobbyisten1 heeft aangemerkt als steunmaatregel die niet verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt2. De Commissie is er niet van overtuigd dat een vrijstelling voor bedrijven met een maximale veebezetting van drie grootvee-eenheden en een maximale oppervlakte tot het bedrijf behorende landbouwgrond van drie hectare er in alle gevallen toe leidt dat niet meer stikstof naar het milieu verloren gaat dan is toegestaan op grond van de Nitraatrichtlijn. Om aan de bezwaren van de Europese Commissie tegemoet te komen wordt die vrijstellingsregeling aangevuld met een bepaling over een relatieve veebezetting van twee grootvee-eenheden per hectare. Bij een bezetting van twee grootvee-eenheden per hectare vindt namelijk geen overschrijding plaats van de ingevolge de Nitraatrichtlijn toegestane norm inzake de maximum dierlijke mestgift van 170 kg stikstof per hectare. Daar het uit het oogpunt van controle noodzakelijk is dat de uitzonderingen op de administratieve verplichtingen van dezelfde voorwaarden uitgaan als de vrijstellingsregeling voor hobbyisten, is thans als extra voorwaarde een relatieve veebezetting van twee grootvee-eenheden per hectare in het besluit opgenomen.

Voorts is voor de hobbyisten een dagplafond opgenomen ten aanzien van de op het bedrijf aangevoerde en geproduceerde meststoffen. Zo kan bij controle ter plekke eenvoudig worden geconstateerd of het bedrijf aan alle voorwaarden voldoet.

5. CMR-vervoerdocument

Ingevolge artikel 9, tweede lid, van het besluit wordt, indien een leverancier dierlijke meststoffen met behulp van een daartoe door hem gemachtigde vervoerder afzet in het buitenland, de feitelijke overdracht van die meststoffen aan de vervoerder niet aangemerkt als aflevering en wordt de leverancier beschouwd als de leverancier van de dierlijke meststoffen. De leverancier kan dan volstaan met het opmaken van één afleveringsbewijs, in plaats van twee. Deze voorziening gold tot op heden alleen ingeval de leverancier een intermediaire onderneming is. Door de wijziging van artikel 9, tweede lid, met onderhavig wijzigingsbesluit (artikel I, onderdeel K) komt de voorziening nu ook te gelden ingeval de leverancier een mestexporterende producent is. Dit betekent een verlichting van de administratieve lasten voor die producent.

Op het afleveringsbewijs dat door de leverancier ingeval van afzet in het buitenland wordt opgemaakt en ondertekend moet overeenkomstig artikel 9, eerste lid, van het besluit het nummer worden vermeld van het CMR-vervoerdocument dat betrekking heeft op de desbetreffende vracht dierlijke meststoffen. In het CMR-vervoerdocument moet ingevolge het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (Trb. 1957, 84) de vervoersovereenkomst worden vastgelegd. Voorheen diende de leverancier zijn afschrift van het CMR-vervoerdocument vijf jaren te bewaren en dit desgevraagd te tonen bij controle door de Algemene Inspectiedienst. Wanneer het stelsel van mestafzetovereenkomsten is ingevoerd, zal naar verwachting vaker dan voorheen export van dierlijke meststoffen plaatsvinden. Om te grote controlelasten voor de Algemene Inspectiedienst te voorkomen en om op eenvoudige wijze te kunnen controleren of de mest daadwerkelijk is afgezet in het buitenland wordt met het onderhavige wijzigingsbesluit geregeld dat een afschrift van het CMR-vervoerdocument aan Bureau Heffingen moet worden gezonden binnen vier weken na aflevering van de meststoffen (artikel 9, vierde lid, van het besluit). De leverancier hoeft het CMR-vervoerdocument niet meer vijf jaar te bewaren.

Dit artikelonderdeel van het ontwerpbesluit wordt gemeld aan de Commissie van de Europese Unie ter voldoening aan richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217). Die richtlijn bevat voorschriften op grond waarvan moet worden voorkomen dat technische voorschriften met betrekking tot producten als handelsbelemmering fungeren. Waar dit artikelonderdeel betrekking heeft op eisen die gesteld worden aan de leverancier van dierlijke meststoffen ingeval van mestexport, raakt dit het handelsverkeer tussen lidstaten.

6. Bedrijfseffecten

Het onderhavige wijzigingsbesluit bevat voor bepaalde bedrijven een verlichting van de administratieve lasten, maar ook voor bepaalde bedrijven een verzwaring van de administratieve lasten.

De verzwaring wordt veroorzaakt door de noodzaak van een actuele en accurate perceelsregistratie. Ten behoeve van de basisregistratie van percelen zullen bedrijven de te verstrekken gegevens van de oppervlakte bij het bedrijf behorende grond moeten specificeren op perceelsniveau, waar dit tot op heden op bedrijfsniveau geschiedt. Om de administratieve lasten zoveel mogelijk te beperken wordt de opgave van het grondgebruik gecombineerd met de opgave voor de Aanvraag oppervlakten, waarvoor bedrijven reeds gegevens over het grondgebruik op perceelsniveau moeten verstrekken. De verplichting om gegevens over het grondgebruik op perceelsniveau te verschaffen is neergelegd in de daartoe op artikel 7a van de wet gebaseerde Regeling administratieve verplichtingen Meststoffenwet. Op basis van het onderhavige wijzigingsbesluit zijn agrariërs, overeenkomstig bij ministeriële regeling gestelde regels, verplicht wijzigingen in het grondgebruik door te geven. De verplichting om dit gedurende het jaar te melden bestaat reeds ten aanzien van wijzigingen in de gebruikstitel.

De totale regeling voor gegevensverstrekking omtrent het gebruik van percelen leidt tot de volgende administratieve lasten.

Het zogenaamde inwinningsformulier, dat overigens niet krachtens dit besluit maar krachtens de op artikel 7a van de wet gebaseerde regeling moet worden ingevuld, zal de eerste keer ongeveer drie uur tijd in beslag nemen voor de agrariërs die geen opgave doen voor de Aanvraag oppervlakten (ongeveer 75 000 agrariërs). Dit zijn vooral veehouders die geen gewassen telen waarvoor in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid steun wordt verleend. Voorzover het om intensieve veehouderijen gaat, zal sprake zijn van een geringe oppervlakte en een gering aantal teelten. Bij extensieve bedrijven is vooral sprake van grasland en hooguit een beperkte oppervlakte met akkerbouwgewassen. Omdat het op perceelsniveau opgave doen en het invullen van perceelsgrenzen op een kaart nieuw is voor hen, is, hoewel die opgave bij een gering aantal teelten betrekkelijk eenvoudig zal zijn, uitgegaan van een tijdsbeslag van drie uur. De jaren daarop volgend kost het invullen van het formulier naar verwachting minder tijd; de agrariër is dan al bekend met de materie. Uitgaande van een uurloon van f 95,– betekent dit in het eerste jaar een administratieve lastenverzwaring van f 21 375 000,–; de daarop volgende jaren is dit minder. Agrariërs die wel opgave doen voor de Aanvraag oppervlakten zal het invullen van het inwinningsformulier nauwelijks meer tijd kosten, zij hoeven slechts twee kolommen extra in te vullen (ongeveer 50 000 agrariërs).

Het invullen van een mutatieformulier – krachtens de op artikel 5 van het besluit gebaseerde regeling – kost naar verwachting tien tot vijftien minuten tijd, ingeval van eenvoudige wijzigingen, tot een uur, ingeval van gecompliceerde wijzigingen. Laatstgenoemde wijzigingen betreffen veelal wijzigingen in de gebruikstitel, wijzigingen die voorheen reeds moesten worden gemeld. Op jaarbasis betreft het naar verwachting ongeveer 620 000 wijzigingen welke worden vermeld op 175 000 mutatieformulieren. Van die formulieren hebben ongeveer 75 000 betrekking op wijzigingen in de gebruikstitel. Dit leidt tot een administratieve lastenverzwaring van ongeveer f 2 500 000,–, uitgaande van 100 000 formulieren, waarvan het merendeel in ongeveer tien tot vijftien minuten kan worden ingevuld.

De door de agrariërs verstrekte gegevens over het grondgebruik zullen worden verwerkt in de basisregistratie van percelen. Vanaf 1 januari 2002 zullen de gegevens ook worden benut voor andere wetten en regelingen op grond waarvan een agrariër gegevens omtrent de bij hem in gebruik zijnde grond moet verstrekken. Dit heeft voor de agrariër als voordeel dat hij niet elke keer afzonderlijk opgave hoeft te doen, maar dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de reeds door hem verstrekte gegevens. Bovendien komt een dergelijke handelwijze de uitvoering en handhaving van de betrokken wet- en regelgeving ten goede.

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de gegevens die bedrijven en ondernemingen moeten verstrekken over de rechtsvorm en de formele inrichting van een bedrijf of onderneming. De bedrijven hoeven de gegevens slechts eenmalig te verstrekken en vervolgens enkel wijzigingen ten opzichte van de verstrekte gegevens door te geven. Het gaat om maximaal 125 000 agrarische bedrijven en 1500 intermediaire ondernemingen. Ten aanzien van een gedeelte van die gegevens bestaat thans reeds voor bedrijven de verplichting die te verstrekken. Het is nu evenwel nog niet mogelijk exact de administratieve lasten te berekenen, welke aan de in artikel I, onderdeel G, neergelegde verplichting zijn verbonden. De kwantificering van de administratieve lasten die voor bedrijven zijn verbonden aan die verplichting zal worden neergelegd in voornoemde ministeriële regeling. Gezocht wordt naar de voor bedrijven minst belastende oplossing.

De uitzondering op de verplichting een dieradministratie bij te houden voor bedrijven die over weinig vee beschikken, is per 1 januari 2001 als tijdelijke voorziening opgenomen in de Regeling administratieve verplichtingen Meststoffenwet en heeft thans een structureel karakter gekregen. De uitzondering voor die bedrijven van de verplichting een dieradministratie bij te houden betekent een lastenvermindering van ongeveer f 3 800 000,– per jaar, uitgaande van een aantal bedrijven van 20 000, een tijdsbeslag van twee uur op jaarbasis en een uurloon van f 95,–. De zogenaamde hobbyisten hoeven in het geheel geen administratie bij te houden. Bovendien hoeven zij, zolang zij geen mestafzetovereenkomsten met derden aangaan, ook geen opgave te doen ten behoeve van de basisregistratie van percelen. De hobbyisten worden evenwel niet aangemerkt als behorend tot het bedrijfsleven.

Op ongeveer 9000 afleveringsbewijzen is vermeld dat het export van dierlijke meststoffen betreft waarvoor een CMR-vervoerdocument moet worden opgemaakt. In ongeveer 10% van die gevallen exporteert de producent van dierlijke meststoffen deze meststoffen met inschakeling van een daartoe door hem gemachtigde vervoerder. Het feit dat deze bedrijven dan voortaan nog maar één in plaats van twee afleveringsbewijzen hoeven op te maken, betekent een geringe administratieve lastenverlichting. Daarnaast rust op de leverancier van dierlijke meststoffen in geval van export niet meer de verplichting een afschrift van het in verband met de export opgestelde CMR-vervoerdocument gedurende vijf jaren te bewaren. In plaats daarvan dient hij een afschrift van het CMR-vervoerdocument aan het Bureau Heffingen te zenden. De leverancier zal evenwel met het oog op teruggave van BTW het CMR-vervoerdocument nog steeds bewaren; om in aanmerking te komen voor teruggave van BTW welke is betaald over de geëxporteerde vrachten dierlijke meststoffen is het noodzakelijk dat de leverancier het CMR-vervoerdocument bewaart in zijn administratie. De wijziging van artikel 9, vierde lid, betekent dus een geringe verzwaring van de administratieve lasten.

Om de administratieve lasten verder terug te dringen zijn alternatieve mogelijkheden om de administratieve verplichtingen verdergaand te vereenvoudigen onderzocht. Het is evenwel niet mogelijk gebleken de administratieve lasten verder terug te dringen zonder daarbij ernstig afbreuk te doen aan de handhaafbaarheid en controleerbaarheid, en in strijd te komen met de verplichtingen voortvloeiend uit de Nitraatrichtlijn.

7. Uitvoering en handhaving

In het kader van de meststoffenregelgeving is het Bureau Heffingen reeds belast met de controle op de administratieve verplichtingen waaraan producenten van dierlijke meststoffen moeten voldoen. De verwachting is dat de onderhavige wijziging op dat punt niet tot veel extra controle-inspanning zal leiden. Het feit dat ingeval van mestexport de leverancier zijn afschrift van het CMR-vervoerdocument voortaan moet insturen naar het Bureau Heffingen in plaats van gedurende vijf jaren bewaren, leidt wel tot extra uitvoeringslasten. Deze lasten zullen voor een groot deel bestaan uit het ontwikkelen van een nieuw verwerkingstraject.

De registratie van gegevens over de rechtsvorm en de formele inrich-

ting van een bedrijf zal naar verwachting niet tot veel extra controle-inspanning leiden; van een gedeelte van de betrokken gegevens wordt reeds een registratie bijgehouden binnen het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, waarbij ten aanzien van de overige gegevens kan worden aangesloten.

De in het onderhavige wijzigingsbesluit neergelegde bepalingen betreffende het verstrekken van gegevens over het grondgebruik alsmede de bedrijfsvoering en -inrichting leiden tot een versterking van de handhaving van de verschillende stelsels van de Meststoffenwet. Deze gegevens zullen immers worden opgenomen in een centrale registratie en kunnen door de Algemene Inspectiedienst geraadpleegd worden, wanneer dit nodig is in het kader van de werkzaamheden van die dienst.

De controle-aspecten in verband met het onderhavige wijzigingsbesluit zullen door de Algemene Inspectiedienst worden meegenomen bij de bestaande controlewerkzaamheden in het kader van het stelsel van regulerende mineralenheffingen en het stelsel van dierrechten alsmede de voorgenomen controlewerkzaamheden in het kader van het stelsel van mestafzetovereenkomsten. Laatstgenoemde werkzaamheden zullen fysieke controles op een bedrijf inhouden met het oog op controle van de maximum stikstofproductie op enig moment zoals deze volgt uit de artikelen 58af tot en met 58ai van de wet (het zogenaamde dagplafond). Bij de controle wordt het feitelijk gehouden aantal dieren vergeleken met de op dat moment voor het bedrijf beschikbare mestplaatsingsruimte bestaande uit eigen grond en reeds afgesloten bij Bureau Heffingen geregistreerde mestafzetovereenkomsten. Om vast te kunnen stellen of een veehouder al dan niet het dagplafond heeft overtreden, zal tevens een controle moeten plaatsvinden bij degene waarmee de veehouder een mestafzetovereenkomst heeft afgesloten. Eén controle van de Algemene Inspectiedienst omvat zowel de controle op het bedrijf van de veehouder als de controle op het bedrijf van degene waarmee de veehouder een mestafzetovereenkomst heeft afgesloten. Een effectieve handhaving van het dagplafond vergt jaarlijks naar inschatting 1500 bedrijfscontroles van de Algemene Inspectiedienst. Dit zijn extra controles die zullen worden uitgevoerd naast de huidige controles in het kader van het stelsel van regulerende mineralenheffingen en de stelsels van dierrechten. Een deel van de 1500 controles (200) zal worden uitgevoerd op a-selecte wijze. De overige controles zullen selecte controles zijn.

8. Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

De onderdelen p, q en r van artikel 1 van het besluit zijn geschrapt, nu de in die onderdelen neergelegde begrippen inmiddels in artikel 1, onderdelen aa, af en ab, van de wet zijn gedefinieerd.

Artikel I, onderdelen B, D en F

De in artikel I, onderdeel B, neergelegde wijziging van artikel 2 van het besluit hangt samen met het feit dat akker- en tuinbouwbedrijven en extensieve veehouderijbedrijven per 1 januari 2001 onder het stelsel van regulerende mineralenheffingen vallen. Zij moeten een dier- en grondadministratie alsmede een administratie van aangevoerde andere meststoffen bijhouden, welke zij vijf jaren moeten bewaren (artikel I, onderdeel D). Daartoe kan dienen de administratie die zij ingevolge de Regeling administratieve verplichtingen Meststoffenwet moeten bijhouden en bewaren. Tot het bijhouden en bewaren van laatstgenoemde administratie waren zij reeds vóór 1 januari 2001 verplicht. De onderdelen B en D leiden dan ook niet tot een verzwaring van de administratieve lasten voor de desbetreffende bedrijven. De bestaande voorziening is gelet op het structurele karakter in het besluit zelf opgenomen. De in artikel I, onderdeel F neergelegde wijziging van artikel 6, eerste lid, van het besluit is redactioneel van aard en hangt samen met artikel I, onderdelen B en D.

Artikel I, onderdeel E

Dit onderdeel voorziet in een verplichting gegevens te verstrekken betreffende het grondgebruik. Deze is toegelicht in paragraaf 2 van deze nota van toelichting.

Artikel I, onderdeel G

Dit onderdeel voorziet in een basis voor het bij ministeriële regeling stellen van regels over de verstrekking van gegevens omtrent de rechtsvorm en de formele inrichting van een bedrijf of onderneming. Deze is toegelicht in paragraaf 3 van deze nota van toelichting. De gegevens welke moeten worden verstrekt verschillen al naargelang het bedrijf of de onderneming wordt uitgeoefend door een rechtspersoon of vennootschap, door een samenwerkingsverband van personen of rechtspersonen, niet zijnde een vennootschap, of door een persoon. De gegevens omtrent een aanduiding van een persoon betreffen de naam en de geboortedatum van die persoon.

Artikel I, onderdeel H

In dit onderdeel is een tweetal uitzonderingen op de administratieve verplichtingen neergelegd. Deze zijn toegelicht in paragraaf 4 van deze nota van toelichting.

Artikel I, onderdeel J

Vooruitlopend op toekomstige ontwikkelingen betreffende de aard van de weegapparatuur, wordt thans reeds met artikel I, onderdeel J, in het besluit de mogelijkheid geschapen om vanuit controle-oogpunt nadere eisen te stellen aan het bewijsstuk houdende het nettogewicht van de dierlijke meststoffen, dat ingeval van weging van een vracht dierlijke meststoffen wordt opgemaakt (het zogenaamde weegbriefje). Daartoe wordt in het besluit een basis neergelegd om bij ministeriële regeling nadere regels te kunnen stellen aan het weegbriefje. Deze bepaling is ingevolge de in artikel 13 van het besluit opgenomen verwijzing naar artikel 8 van het besluit van overeenkomstige toepassing ten aanzien van overige organische meststoffen.

Artikel I, onderdeel K

Dit onderdeel bevat een tweetal wijzigingen met betrekking tot export van dierlijke meststoffen. Deze zijn toegelicht in paragraaf 5 van deze nota van toelichting.

Artikel I, onderdeel L

Met de in dit onderdeel opgenomen wijziging van artikel 10 van het besluit wordt expliciet tot uitdrukking gebracht dat ingeval dierlijke meststoffen niet worden geanalyseerd de hoeveelheid fosfaat en stikstof in die meststoffen wordt vastgesteld op basis van het geschat gewicht en de forfaitaire omrekennormen, genoemd in bijlage C bij de wet.

Artikel I, onderdeel M

In dit onderdeel is een van artikel 58an, eerste lid, onderdeel b, van de wet afwijkende bepaling opgenomen, ingeval een mestafzetovereenkomst behalve uit het daartoe door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij vastgestelde formulier tevens uit andere delen bestaat. Ingevolge het nieuwe artikel 14a van het Besluit administratieve verplichtingen Meststoffenwet hoeft dan enkel het door de minister vastgestelde formulier te worden opgestuurd naar het Bureau Heffingen. Op dat formulier dienen partijen alle informatie te vermelden die relevant is voor het Bureau Heffingen. Indien partijen nog aanvullende zaken willen regelen kunnen zij die in een bijlage opnemen. Deze bijlage hoeven zij niet in te sturen, maar dienen zij gedurende vijf jaren op het bedrijf te bewa-

ren.

Artikel II, onderdeel A

In het op artikel 55, vierde lid, van de wet gebaseerde Besluit verkleining oppervlakte landbouwgrond Meststoffenwet is een aantal uitzonderingen opgenomen op het ingevolge artikel 55, derde lid, van de wet opgenomen verbod dierlijke meststoffen te produceren op een bedrijf waarvan de oppervlakte landbouwgrond is verkleind. Onderdeel A strekt tot herstel van een onjuiste verwijzing in het Besluit verkleining oppervlakte landbouwgrond Meststoffenwet naar de definitie van tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond. Tevens wordt ingevolge dit onderdeel de abusievelijk voor de tekst van het artikel geplaatste aanduiding «1.» geschrapt.

Artikel II, onderdeel B

Een van de in het Besluit verkleining oppervlakte landbouwgrond Meststoffenwet opgenomen uitzonderingen betreft de situatie dat een verkleining wordt gevolgd door een ingebruikname van landbouwgrond die tijdelijk is toebedeeld op grond van een plan van tijdelijk gebruik als bedoeld in artikel 189 van de Landinrichtingswet. In voorkomend geval wordt nog gebruik gemaakt van de mogelijkheid grond tijdelijk in gebruik te geven ingevolge artikel 46, vierde lid, van de Reconstructiewet Midden-Delfland (hierna: Reconstructiewet), dan wel artikel 28, vierde lid, van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en Gronings-Drentse Veenkoloniën (hierna: Herinrichtingswet), wanneer het belang van de reconstructie, dan wel herinrichting dit vordert. Een verkleining gevolgd door ingebruikname van grond die op een dergelijke wijze tijdelijk in gebruik is gegeven is vergelijkbaar met een verkleining gevolgd door ingebruikname van grond die ingevolge artikel 189 van de Landinrichtingswet tijdelijk in gebruik is gegeven. Ingevolge de in onderdeel B opgenomen wijziging van het Besluit verkleining oppervlakte landbouwgrond Meststoffenwet wordt daarom ook een verkleining gevolgd door ingebruikname van grond die tijdelijk in gebruik is gegeven ingevolge artikel 46, vierde lid, van de Reconstructiewet en artikel 28, vierde lid, van de Herinrichtingswet aangemerkt als een verkleining bedoeld in artikel 55, derde lid, van de wet.

Artikel III

Artikel I, onderdeel K, vergt van het Bureau Heffingen het opzetten van een nieuw traject. Omdat dit de nodige inspanningen vergt en om voldoende bekendheid aan de wijziging te kunnen geven, zal dit onderdeel per 1 januari 2002 in werking treden. In het kader van de ingevolge artikel I, onderdeel G, te ontwikkelen registratie van bedrijven, wordt thans onderzocht op welke wijze deze tot zo min mogelijk lasten voor bedrijfsleven en overheid leidt en in hoeverre daarbij aansluiting bij reeds bestaande registraties mogelijk is. Om die reden zal artikel I, onderdeel G, niet direct in werking treden. De overige bepalingen zullen zo spoedig als mogelijk is in werking treden, te meer daar een aantal onderdelen samenhangt met de invoering van een perceelsregistratie, welke gebaat is bij spoedige inwerkingtreding.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

L. J. Brinkhorst


XNoot
1

Stb. 1997, 587.

XNoot
2

Stb. 1999, 328.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 november 2001, nr. 220.

XNoot
1

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 14 januari 1999 (Stcrt. 9).

XNoot
2

Beschikking van de Europese Commissie van 21 december 2000, kenmerk C(2000) 4404 definitief, waarvan bij brief van 1 februari 2001, kenmerk SG(2000) D/285724, aan Nederland kennisgeving is gedaan.

Naar boven