Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2001, 47 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2001, 47 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties van 6 december 2000, BW2000/u100347, directoraat-generaal Openbaar Bestuur;
Gelet op artikel 66 van de Gemeentewet en artikel 65 van de Provinciewet;
De Raad van State gehoord (advies van 21 december 2000, no. W04.00.0592/I);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van 15 januari 2001, nr. BW2001/50054, directoraat-generaal Openbaar Bestuur;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Rechtspositiebesluit burgemeesters 19941 wordt als volgt gewijzigd:
Na artikel 14a wordt een nieuw artikel 14b ingevoegd, dat luidt:
1. De burgemeester heeft ten laste van het Rijk recht op een aanvulling op de bezoldiging bij eervol ontslag wegens benoeming tot burgemeester van een andere gemeente, indien daar een lagere bezoldiging aan is verbonden.
2. De aanvulling bedraagt het verschil tussen de laatstgenoten bezoldiging, aangepast volgens de algemene salariswijzigingen van het personeel in de sector Rijk, en de bezoldiging, verbonden aan de benoeming tot burgemeester in de andere gemeente.
In artikel 17, derde lid, wordt de verwijzing «artikel 43 tot en met 46a» vervangen door: artikel 43 tot en met 46c.
Artikel 17a komt te luiden:
Indien aan een gewezen burgemeester in verband met ontslag wegens opheffing van de gemeente een bovenwettelijke uitkering als bedoeld in artikel 46, eerste lid, is toegekend en hij met de waarneming van het ambt van burgemeester wordt belast, wordt de hoogte en de duur van de uitkering bij ontheffing van het waarnemerschap berekend als zou het waarnemerschap niet hebben plaatsgevonden.
Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd.
1. Het eerste lid komt te luiden:
Indien de burgemeester deelneemt aan een publiekrechtelijke ziektekostenregeling, zijn op hem de gemeentelijke regelingen met betrekking tot ziektekosten, welke gelden ten aanzien van het gemeentepersoneel, van overeenkomstige toepassing.
2. In het tweede lid vervalt «en het Besluit inkomenstoeslag rijkspersoneel».
3. Het derde lid komt te luiden:
3. Indien een gewezen burgemeester in verband met niet-herbenoeming anders dan op eigen aanvraag of in verband met ontslag wegens opheffing van de gemeente op grond van de Werkloosheidswet een uitkering wordt toegekend, komen de bijdragen van de gemeente in de premie van de publiekrechtelijke ziektekostenregeling, bedoeld in het eerste lid, en in de tegemoetkoming, bedoeld in het tweede lid, voor de periode dat aanspraak bestaat op de uitkering, ten laste van het Rijk.
Artikel 46 komt te luiden:
1. Het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid sector Rijk is van overeenkomstige toepassing op burgemeesters met dien verstande dat bij eervol ontslag wegens opheffing van de gemeente de uitkering:
a. voor ten minste twee jaar wordt toegekend;
b. gedurende het eerste jaar na ontslag 100% en vervolgens 6 maanden 80% van het voor hem geldende dagloon, bedoeld in artikel 1, onder f, van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid sector Rijk bedraagt;
c. indien de burgemeester op de dag voorafgaand aan de datum van herindeling 55 jaar of ouder is, gedurende het eerste jaar na het ontslag de uitkering 100%, 6 maanden 80% en vervolgens 75% van het voor hem geldende dagloon, bedoeld in artikel 1, onder f, van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid sector Rijk bedraagt;
d. indien de burgemeester op de dag voorafgaand aan de datum van herindeling 58 jaar of ouder is, gedurende het eerste jaar na het ontslag de uitkering 100%, het tweede jaar 90% en vervolgens 75% van het voor hem geldende dagloon, bedoeld in artikel 1, onder f, van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid sector Rijk bedraagt.
2. In zeer bijzondere gevallen van ontslag kan bij koninklijk besluit ten laste van het Rijk ten gunste van de burgemeester van dit artikel worden afgeweken.
Onder vernummering van de artikelen 46a tot en met 46f tot 46c tot en met 46h worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, die luiden:
1. De burgemeester heeft ten laste van de gemeente recht op een uitkering bij eervol ontslag of niet-herbenoeming op eigen aanvraag als ook bij een eervol ontslag op grond van artikel 44, eerste lid, onder d, indien naar het oordeel van Onze Minister de reden van de aanvraag tot ontslag of niet-herbenoeming dan wel de reden van het ontslag is gelegen in een verstoorde verhouding tussen de burgemeester en de gemeenteraad.
2. Onze Minister wint ter voorbereiding van zijn oordeel advies in van de commissaris en hij stelt vervolgens de burgemeester in kennis van zijn voornemen omtrent het oordeel.
3. De uitkering ingevolge het eerste lid is gelijk aan het totaalbedrag van de uitkeringen berekend op basis van de Werkloosheidswet en het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid sector Rijk. Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de verplichting, bedoeld in artikel 24, eerste lid, onder a, van die wet.
4. Indien de burgemeester terzake van het ontslag of de niet-herbenoeming, bedoeld in het eerste lid, recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet en het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid sector Rijk, wordt de in het eerste lid bedoelde uitkering met die uitkering verminderd.
5. In zeer bijzondere gevallen van ontslag kan bij koninklijk besluit ten laste van het Rijk ten gunste van de burgemeester van dit artikel worden afgeweken.
1. De kosten van de uitkering die aan de burgemeester wordt betaald op grond van de Werkloosheidswet, worden aan de gemeente vergoed door het Rijk, tenzij sprake is van een ontslag of niet-herbenoeming als bedoeld in artikel 46a, eerste lid. De uitkering, bedoeld in artikel 46, komt ten laste van het Rijk, tenzij sprake is van een ontslag of niet-herbenoeming als bedoeld in artikel 46a, eerste lid.
2. Indien het in geval van ontslag of niet-herbenoeming als bedoeld in artikel 46a naar het oordeel van Onze Minister kennelijk onredelijk is dat de financiële gevolgen van het ontslag of de niet-herbenoeming volledig ten laste van de gemeente komen, kan Onze Minister bepalen dat die gevolgen in afwijking van het eerste lid geheel of ten dele ten laste van het Rijk komen.
Artikel 46d komt te luiden:
1. Op de waarnemend burgemeester die van de waarneming is ontheven, is het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid sector Rijk van overeenkomstige toepassing.
2. De uitkeringen die de gemeente na ontheffing van de waarneming verschuldigd is op grond van de Werkloosheidswet en het eerste lid, komen ten laste van het Rijk.
In het ingevolge onderdeel E vernummerde artikel 46f wordt «artikel 46c» telkens vervangen door: artikel 46e. De verwijzing «artikel 46f» wordt vervangen door: artikel 46h.
In het ingevolge onderdeel E vernummerde artikel 46g worden de verwijzingen naar «artikel 46c» en «artikel 46d» vervangen door respectievelijk «artikel 46e» en «artikel 46f».
Het Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning2 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd.
1. Het eerste lid komt te luiden:
Indien de commissaris deelneemt aan een publiekrechtelijke ziektekostenregeling, zijn op hem de provinciale regelingen met betrekking tot ziektekosten, welke gelden ten aanzien van het provinciaal personeel, van overeenkomstige toepassing.
2. In het tweede lid vervalt «en het Besluit inkomenstoeslag rijkspersoneel».
3. Het derde lid komt te luiden:
3. Indien een gewezen commissaris in verband met niet-herbenoeming anders dan op eigen aanvraag op grond van de Werkloosheidswet een uitkering wordt toegekend, komen de bijdragen van de provincie in de premie van de publiekrechtelijke ziektekostenregeling, bedoeld in het eerste lid, en in de tegemoetkoming, bedoeld in het tweede lid, voor de periode dat aanspraak bestaat op de uitkering op grond van de Werkloosheidswet, ten laste van het Rijk.
Artikel 21 komt te luiden:
1. Het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid sector Rijk is van overeenkomstige toepassing op commissarissen.
2. De uitkering, bedoeld in het eerste lid, komt ten laste van het Rijk. De kosten van de uitkering die aan de commissaris wordt betaald op grond van de Werkloosheidswet, worden door het Rijk aan de provincie vergoed.
3. In zeer bijzondere gevallen van ontslag kan bij koninklijk besluit ten laste van het Rijk ten gunste van de commissaris van dit artikel worden afgeweken.
4. Indien bij ontslag of niet-herbenoeming geen recht op uitkering ontstaat, kan bij koninklijk besluit ten laste van het Rijk aan de commissaris een uitkering worden toegekend, die mede in verband met de duur van de ambtsvervulling en de laatstgenoten bezoldiging redelijk is te achten.
Op uitkeringen, welke op 31 december 2000 worden verstrekt op grond van artikel 46 en 46b van het Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994 en artikel 21 van het Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning, blijft tot 1 januari 2003 het Rijkswachtgeldbesluit 1959 van overeenkomstige toepassing.
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2001. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2000, treedt het in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt het terug tot en met 1 januari 2001.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K. G. de Vries
Uitgegeven de dertigste januari 2001
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Ingevolge dit besluit worden het Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994 en het Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning aangepast aan de gevolgen van de invoering van de Werkloosheidswet voor overheidspersoneel.
In het kader van de operatie overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen (OOW-operatie) worden de rijksambtenaren onder de werkingssfeer van de Werkloosheidswet gebracht. Bij de OOW-operatie worden de bestaande ambtelijke regelingen in verband met werkloosheid onderscheiden in een wettelijk en bovenwettelijk deel. In het onderhavig besluit wordt voorzien in de bovenwettelijke regelingen voor burgemeesters en commissarissen. De wijzigingen zijn grotendeels technisch van karakter.
1. Huidige aanspraken bij ontslag
In artikel 46 van het Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994 worden nu nog de ontslaggronden genoemd waarbij er een aanspraak op wachtgeld ontstaat. De hoogte en de duur van het wachtgeld worden berekend met overeenkomstige toepassing van het Rijkswachtgeldbesluit met dien verstande dat daarbij voor de burgemeesters wordt voorzien in enige specifieke aanvullingen en regelingen. De desbetreffende artikelen dienen te worden aangepast in verband met de invoering van de Werkloosheidswet voor overheidspersoneel.
Een burgemeester heeft aanspraak op wachtgeld ten laste van het Rijk bij:
a. eervol ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het ambt;
b. eervol ontslag wegens opheffing van de gemeente;
c. eervol ontslag wegens benoeming in een andere gemeente indien daaraan een lagere bezoldiging is verbonden;
d. eervolle niet-herbenoeming anders dan op eigen aanvraag;
e. eervol ontslag op grond van ziekte bij een lagere arbeidsongeschiktheid dan 80%.
Daarnaast ontstaat recht op wachtgeld ten laste van de gemeente bij eervol ontslag of eervolle niet-herbenoeming wegens een verstoorde verhouding met de raad.
Het Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning bevat een aantal overeenkomstige bepalingen met betrekking tot de wachtgeldaanspraken van de commissarissen. Commissarissen van de Koning hebben ten laste van het Rijk recht op wachtgeld in de onder a., d. en e. genoemde gevallen. In andere gevallen kan een uitkering worden toegekend die gelet op de duur van de ambtsvervulling en de bezoldiging redelijk is te achten.
2. Werkloosheidswet en Besluit bovenwettelijke uitkeringen sector Rijk
Ingevolge de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen (Wet OOW) wordt het overheidspersoneel (waaronder in deze wet burgemeesters en commissarissen zijn begrepen) rechtstreeks opgenomen in de WAO, Ziektewet en Werkloosheidswet (WW). Per 2001 wordt de WW ingevoerd voor overheidspersoneel voor nieuwe gevallen. Het Rijkswachtgeldbesluit 1959 wordt op termijn ingetrokken. Wachtgelden die voor 1 januari 2001 zijn toegekend worden per 1 januari 2003 omgezet naar WW.
De aanspraken op grond van het Rijkswachtgeldbesluit 1959 worden vervangen door:
– aanspraken op grond van de WW;
– aanvullende aanspraken op grond van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk.
De vervanging van de bestaande aanspraken heeft als uitgangspunt dat voor rijksambtenaren het totale niveau van rechten en plichten in verband met werkloosheid grosso modo hetzelfde blijft ten opzichte van de aanspraken op grond van het Rijkswachtgeldbesluit. De extra aanspraken van het Rijkswachtgeldbesluit 1959 zijn neergelegd in het Besluit bovenwettelijke uitkeringen sector Rijk. Er is alleen recht op een bovenwettelijke uitkering indien recht op een uitkering krachtens de WW bestaat. De bepalingen van de WW, die gelden voor het recht op een WW-uitkering, gelden in beginsel ook voor het recht op een bovenwettelijke uitkering. Dit houdt in dat de bepalingen van de WW inzake de voorwaarden, waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering en de betaling van de uitkering, in beginsel eveneens gelden voor het recht op een bovenwettelijke uitkering. De uitvoering van de bovenwettelijke regelingen wordt opgedragen aan de Uitvoeringsorganisatie Sociale Zekerheid voor Overheid en Onderwijs (USZO).
Het Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994 en het Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning worden hierbij aangepast met betrekking tot de gevolgen van deze wijzigingen ten aanzien van burgemeesters en commissarissen. Bij de aanpassing is aansluiting gezocht bij de regelgeving voor rijksambtenaren, zoals dat ook het geval was met de vantoepassingverklaring van het Rijkswachtgeldbesluit 1959. Uitgangspunt bij deze wijziging is dat de WW en het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk tevens van toepassing zijn op burgemeesters en commissarissen en dat de huidige aanspraken en voorzieningen in de rechtspositiebesluiten zo veel mogelijk gehandhaafd blijven. In de gevallen waarin nu aanspraak bestaat op wachtgeld en waarin geen aanspraak zou bestaan op WW dient derhalve een voorziening te worden getroffen.
Een voorziening wordt getroffen bij ontslag van burgemeesters wegens benoeming in een kleinere gemeente (de grond genoemd onder c. in paragraaf 1.). Bij een dergelijk ontslag bestaat nu aanspraak op wachtgeld zo lang de nieuwe bezoldiging lager is dan de aan het ontslag voorafgaand genoten bezoldiging. In dat geval is echter geen sprake van werkloosheid en zal geen aanspraak op grond van de WW kunnen ontstaan. Voor dit geval is in een nieuw artikel 14b voorzien in een aanvulling op de bezoldiging ter hoogte van het verschil in bezoldiging.
In de tweede plaats is een voorziening getroffen ten aanzien van eervol ontslag van burgemeesters wegens een verstoorde verhouding met de raad. Op grond het huidige artikel artikel 46, tweede lid, kan een burgemeester in dat geval ten laste van de gemeente een recht op wachtgeld verkrijgen in het geval van ontslag wegens verstoorde verhoudingen met de gemeenteraad. Deze aanspraak kan ook ontstaan bij een ontslag op eigen verzoek. Bepaald is dat de burgemeester van wie de eigen ontslagaanvraag voortvloeit uit een onwerkbare verhouding met de raad een aanspraak heeft op wachtgeld jegens de gemeente. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties moet daarbij beoordelen of de reden van de eigen aanvraag tot het ontslag daadwerkelijk is gelegen in een verstoorde verhouding tussen de burgemeester en de gemeenteraad. De minister dient ter voorbereiding van zijn oordeel het advies in te winnen van de commissaris van de Koning. Voor de wachtgeldaanspraak speelt de vraag of het ontstaan van de verstoorde verhoudingen mogelijk mede aan de burgemeester is toe te rekenen geen rol. Bij een onverkorte toepassing van de WW zou bij de beoordeling of aanspraak bestaat op een WW-uitkering tevens betrokken kunnen worden of – ondanks het eervolle ontslag – de bestuurlijke verhoudingen die aanleiding waren voor het ontslag mede de burgemeester zelf toe te rekenen zijn. Om zeker te stellen dat in alle gevallen van eervol ontslag wegens een verstoorde verhouding bij invoering van de WW recht zal blijven bestaan op een uitkering, is in artikel 46a van het Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994 voorzien in een aanvullende regeling. Deze houdt in dat er bij ontslag wegens een verstoorde verhouding recht bestaat op een uitkering met overeenkomstige toepassing van de WW en het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid sector Rijk. Aan de burgemeester toegekende (bovenwettelijke) uitkeringen ingevolge de WW, worden op deze uitkering in mindering gebracht. Dat betekent dat indien de burgemeester volledige aanspraak verkrijgt op WW en het bovenwettelijk deel, de toekenning van een uitkering wegens een verstoorde verhouding feitelijk achterwege blijft. De uitvoering van deze uitkering behoort tot de verantwoordelijkheid van de gemeente.
Met uitzondering van de bepaling in de WW dat de werknemer voorkomt dat hij verwijtbaar werkloos wordt, is het verplichtingen- en sanctieregime van de WW van overeenkomstige toepassing verklaard.
Bij een opheffing van de gemeente ontstaat recht op een uitkering op grond van de WW. Bij ontslag wegens gemeentelijke herindeling bevat het Rechtspositiebesluit ten opzichte van het Rijkswachtgeldbesluit 1959 verhoogde uitkeringspercentages. Deze zijn overeengekomen in het Georganiseerd Overleg burgemeesters. De bijzondere voorzieningen met betrekking tot hoogte en duur van het wachtgeld na een gemeentelijke herindeling zijn gehandhaafd in de vorm van een aanvulling op het Besluit bovenwettelijke uitkeringen sector Rijk. De regelingen in samenhang resulteren in de volgende uitkeringspercentages in geval van herindelingsontslag. Bij een leeftijd tot 55 jaar geldt het eerste jaar 100%, 6 maanden 80% en daarna 70% van de bezoldiging. Bij een burgemeester van 55 tot 58 jaar betreft het een uitkering van 100% in het eerste jaar, dan 6 maanden 80% en daarna tot pensionering 75%. Bij de leeftijdscategorie 58 jaar en ouder tenslotte geldt het eerste jaar 100%, het tweede jaar 90% en dan tot pensionering 75%. De regeling voor de leeftijdscategorie 58 jaar en ouder, die nu in de regeling wordt opgenomen, ontbrak overigens abusievelijk in de regeling zelf, maar was wel in de toelichting opgenomen (zie Staatsblad 1998, 596, artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel C).
In de overige gevallen waarin het rechtspositiebesluit recht geeft op wachtgeld, worden de aanspraken op een uitkering ingevolge het Rijkswachtgeldbesluit 1959 eveneens vervangen door een aanspraak ingevolge WW en een bovenwettelijke uitkering. Het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid sector Rijk is op burgemeesters en commissarissen daarbij van overeenkomstige toepassing verklaard. Voor burgemeesters en commissarissen zullen derhalve in ieder geval dezelfde aanspraken gelden als voor rijksambtenaren.
4. Financiële gevolgen voor gemeenten en provincies
In de rechtspositiebesluiten is bepaald dat uitkeringen bij ontslag van burgemeesters en commissarissen in het algemeen ten laste komen van het Rijk. De WW-uitkering komt echter ten laste van de werkgever. De Wet OOW definieert als overheidswerkgever het orgaan dat de overheidswerknemer rechtstreeks ten laste van dat lichaam bezoldigt. Dat zijn in deze de gemeenten respectievelijk de provincies. Er zou dus een lastenverschuiving plaatsvinden van het Rijk naar de gemeenten en provincies. Deze lastenverschuiving is ondervangen door te bepalen dat de uitkeringskosten voor WW en bovenwettelijke uitkeringen van burgemeesters en commissarissen voor gemeenten en provincies ten laste van het Rijk komen. Indien sprake is van ontslag of niet-herbenoeming van een burgemeester wegens een verstoorde verhouding met de gemeenteraad blijven de kosten voor de uitkeringen voor rekening van de gemeente. In dergelijke gevallen kwam het wachtgeld reeds ten laste van de gemeente zelf. De verdeling van de wachtgeldlasten blijft daarmee ongewijzigd.
Het nieuwe artikel 14b regelt het geval waarin voorheen aanspraak bestond op aanvullend wachtgeld bij ontslag wegens benoeming in een kleinere gemeente. Aangezien in dit geval geen sprake is van werkloosheid is in artikel 14b geregeld dat in dergelijke gevallen een aanvullende bezoldiging wordt verstrekt ten laste van het Rijk.
Het oude artikel 17a voorzag in een tweetal bijzondere voorzieningen voor burgemeesters die een wachtgelduitkering genieten als gevolg van ontslag wegens gemeentelijke herindeling en die tijdelijk belast worden met de waarneming van het burgemeestersambt. Ingevolge dit artikel blijft in dit geval de toekenning van het wachtgeld achterwege gedurende de waarneming en wordt de toekenning na de waarneming hervat waarbij de hoogte en duur van de uitkering worden berekend alsof het waarnemerschap niet zou hebben plaatsgevonden. In artikel 17a is dezelfde voorziening getroffen in de vorm van een afwijking van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen sector Rijk.
In de tweede plaats voorzag artikel 17a in het derde lid in een aanvulling op de bezoldiging tijdens de waarneming, indien de bezoldiging voor de waarneming minder is dan het wachtgeld. Deze voorziening is niet overgenomen, aangezien artikel 15 van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen sector Rijk in algemene zin reeds voorziet in loonaanvulling in dergelijke gevallen.
Van de gelegenheid is tevens gebruik gemaakt de bepaling over de ziektekostenvoorziening te vereenvoudigen en te verduidelijken. Door te kiezen voor de publiekrechtelijke ziektekostenregeling ontvangt de burgemeester ten laste van de gemeente dezelfde bijdrage als het gemeentepersoneel. In de praktijk bleek de huidige bepaling onvoldoende helder te maken dat ook de zogenoemde 1%-regeling van toepassing is op burgemeesters.
Indien ondanks de gemeentelijke publiekrechtelijke ziektekostenregeling nog relatief hoge ziektekosten voor eigen rekening van de burgemeester blijven, kan op grond van deze 1%-regeling een aanvullende tegemoetkoming worden verstrekt. Met betrekking tot de vergoeding van ziektekosten kan de burgemeester derhalve hetzij kiezen voor de regeling voor rijkspersoneel, die voorziet in een tegemoetkoming in de premie van de ziektekostenverzekering en waarbij de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel een regeling biedt voor voor eigen rekening blijvende ziektekosten, hetzij voor de gemeentelijke publiekrechtelijke regeling voor gemeentepersoneel, waarbij de gemeentelijke 1%-regeling de voor eigen rekening blijvende ziektekosten bestrijkt.
Tevens is de verwijzing naar het Besluit inkomenstoeslag rijkspersoneel geschrapt, omdat dit besluit is vervallen per 1 oktober 1997 (Stb. 374). Deze toeslag is nu in het salarisbedrag begrepen.
In verband met de invoering van de Werkloosheidswet voor overheidspersoneel is het derde lid eveneens aangepast.
Bij de bovenwettelijke regeling voor burgemeesters wordt aangesloten bij de bovenwettelijke regeling voor de sector Rijk. Door een aanvulling op het Besluit bovenwettelijke uitkeringen sector Rijk wordt voorzien in verhoogde percentages bij herindelingsontslag.
Onderdeel F (artikel 46a en 46b)
Artikel 46a strekt ertoe te voorkomen dat geen of slechts een gedeeltelijk recht op een werkloosheidsuitkering ontstaat bij verstoorde verhoudingen met de raad, indien de uitvoeringsinstantie van mening is dat de verstoorde verhoudingen (mede) te verwijten zijn aan de burgemeester zelf. In het verleden heeft de vraag of het ontstaan van de verstoorde verhoudingen mogelijk mede aan de burgemeester is toe te rekenen geen rol gespeeld voor de wachtgeldaanspraak. Voor zover in dergelijke gevallen als gevolg van verwijtbaarheid geen recht ontstaat op WW en de bovenwettelijke uitkering op grond van artikel 46, ontstaat recht op de uitkering op grond van artikel 46a.
Artikel 46b regelt dat de verdeling van de lasten tussen Rijk en gemeente ongewijzigd blijft. De kosten voor wachtgeld van burgemeesters (tenzij sprake was van verstoorde verhoudingen van de burgemeester met de raad) werden altijd door het Rijk betaald. De kosten voor WW zullen in de toekomst echter door gemeenten en provincies zelf worden betaald. Deze lastenverschuiving is ondervangen door te bepalen dat de uitkeringskosten voor WW en bovenwettelijke uitkeringen van burgemeesters voor gemeenten ten laste van het Rijk komen. Indien sprake is van ontslag of niet-herbenoeming van een burgemeester wegens een verstoorde verhouding met de gemeenteraad, blijven de kosten voor de uitkeringen voor rekening van de gemeente.
Waarnemend burgemeesters hadden ingevolge het rechtspositiebesluit recht op wachtgeld indien de waarneming ononderbroken tenminste een jaar had geduurd. Bij toepassing van de WW kan in het nieuwe artikel 46d in dit geval worden volstaan met het van overeenkomstige toepassing verklaren van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid sector Rijk. De voorwaarde dat de waarneming zonder onderbreking ten minste een jaar moet hebben geduurd is vervallen, nu voor het recht op een bovenwettelijke uitkering geldt dat ook recht op een WW-uitkering moet bestaan.
Dit artikel bevat de wijzigingen van de bepalingen omtrent de uitkeringen bij ontslag in het Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning. Evenals bij burgemeesters wordt het Besluit bovenwettelijke uitkeringen sector Rijk in artikel 21 van overeenkomstige toepassing verklaard. De kosten van de uitkeringen komen ten laste van het Rijk. De wijzigingen in artikel 22 van het Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994 gelden mutatis mutandis ook voor artikel 12 in het Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning.
Evenals voor ambtenaren geldt deze wijziging per 1 januari 2001 voor nieuwe gevallen. Per 1 januari 2003 worden de gevallen die op 31 december 2000 wachtgeld hebben en dat nog hebben op 1 januari 2003, omgezet naar WW.
Vanwege de samenhang van dit besluit met de invoering van de WW voor overheidspersoneel per 1 januari 2001 werkt het besluit terug indien de datum van publicatie in het Staatsblad na 1 januari 2001 ligt. De betrokkenen die op grond van het Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994 of het Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning na 1 januari recht krijgen op een uitkering in verband met werkloosheid zijn schriftelijk over de invoering van de WW per die datum en de wijziging van de rechtspositiebesluiten geïnformeerd.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K. G. de Vries
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2001-47.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.