Besluit van 19 september 2001, houdende wijziging van het Voertuigreglement, in verband met de implementatie van richtlijn nr. 97/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 2 juli 2001, nr. CDJZ/WBI/2001–808, Centrale Directie Juridische Zaken;

Gelet op richtlijn nr. 97/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juli 1997 betreffende de massa's en afmetingen van bepaalde categorieën motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en tot wijziging van richtlijn nr. 70/156/EEG (PbEG L 233) en artikel 21 en 22 van de Wegenverkeerswet 1994;

De Raad van State gehoord (advies van 30 augustus 2001, nr. W09.01.0296/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 12 september 2001, nr. CDJZ/WBI/2001–1146, Centrale Directie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Voertuigreglement1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na onderdeel f wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

f1. ashefinrichting: een op een voertuig vast aangebrachte inrichting om de belasting op de as of assen naar gelang van de beladingstoestand van het voertuig te verlagen of te verhogen;

2. Na onderdeel g1 wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

g2. autonome aanhangwagen: aanhangwagen met minimaal twee assen, waarvan in ieder geval één gestuurd is, en die is uitgerust met een beweegbare trekinrichting die het trekkend voertuig verticaal met minder dan 100 kg belast; als autonome aanhangwagen wordt voorts aangemerkt een gekoppelde dolly met een oplegger;

3. Onderdeel al komt te luiden:

al. middenasaanhangwagen: aanhangwagen waarvan de trekinrichting een onbeweeglijk deel vormt, dan wel slechts in- en uitschuifbaar is, en waarbij, bij gelijkmatig verdeelde lading, het trekkend voertuig door de trekinrichting van de aanhangwagen met ten hoogste 10% van de toegestane maximum massa van de aanhangwagen wordt belast, met een maximum van 1000 kg;.

B

Artikel 1.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Onverminderd het eerste lid worden bij de vaststelling van de afmetingen van bedrijfsauto's en aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 750 kg, met uitzondering van aanhangwagens achter landbouwtrekkers of achter motorrijtuigen met beperkte snelheid, die krachtens dit besluit zijn voorgeschreven of toegestaan, de door Onze Minister bij ministeriële regeling aan te wijzen delen en onderdelen buiten beschouwing gelaten.

C

Artikel 3.3.6 komt te luiden:

Artikel 3.3.6

  • 1. Bedrijfsauto's die in gebruik worden genomen na 31 mei 2002 moeten voor wat betreft afmetingen en wendbaarheid voldoen aan het bepaalde in richtlijn 97/27/EG.

  • 2. Bedrijfsauto's die in gebruik worden genomen na 21 juli 1999 doch voor 1 juni 2002 moeten voor wat betreft afmetingen en wendbaarheid voldoen aan het bepaalde in richtlijn 97/27/EG, met uitzondering van het bepaalde in Bijlage I, onderdeel 7.6.2 van die richtlijn.

  • 3. Bedrijfsauto's die in gebruik zijn genomen voor 22 juli 1999 mogen:

    a. niet langer zijn dan 12,00 m, met uitzondering van gelede bussen die niet langer mogen zijn dan 18,00 m;

    b. niet breder zijn dan 2,55 m, met uitzondering van geconditioneerde voertuigen, die niet breder mogen zijn dan 2,60 m; en

    c. niet hoger zijn dan 4,00 m.

  • 4. Bedrijfsauto's, niet zijnde rijdende werktuigen, die in gebruik zijn genomen voor 22 juli 1999, moeten rijdend naar beide zijden een volledige cirkel kunnen beschrijven binnen een ruimte die wordt begrensd door twee concentrische cirkels, waarvan de buitenste een straal van 12,50 m en de binnenste een straal van 5,30 m heeft, zonder dat een van de buitenpunten van het voertuig buiten de omtrek van de cirkels komt.

  • 5. In afwijking van het eerste tot en met derde lid mogen:

    a. rijdende werktuigen niet langer of breder zijn dan voor de bruikbaarheid als werktuig noodzakelijk is, met een maximum lengte van 20,00 m en een maximum breedte van 3,00 m;

    b. kermis- of circusvoertuigen niet langer zijn dan 14,00 m.

  • 6. In de afmetingen, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, zijn afneembare bovenbouwen en gestandaardiseerde laadstructuren begrepen.

D

Artikel 3.3.7 vervalt.

E

Artikel 3.3.8 komt te luiden:

Artikel 3.3.8

Onze Minister kan bij ministeriële regeling voor rijdende werktuigen regels vaststellen met betrekking tot de maximum bestreken baan.

F

Artikel 3.3.10, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b komt te luiden:

b. de toegestane maximum massa van de bedrijfsauto, tenzij deze een toegestane maximum massa heeft van meer dan 3 500 kg, of de bedrijfsauto als een terreinvoertuig overeenkomstig Bijlage II, deel A, punt 4, van richtlijn 70/156/EEG kan worden aangemerkt,

2. Onder verlettering van onderdeel c tot e worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

c. 1,5 maal de toegestane maximum massa van de bedrijfsauto, voorzover de bedrijfsauto als een terreinvoertuig overeenkomstig Bijlage II, deel A, punt 4, van richtlijn 70/156/EEG kan worden aangemerkt, met een maximum van 3 500 kg,

d. 1,5 maal de toegestane maximum massa van de bedrijfsauto, indien de bedrijfsauto een toegestane maximum massa heeft van meer dan 3 500 kg, en.

G

Artikel 3.3.21 komt te luiden:

Artikel 3.3.21

  • 1. De ashefinrichting van bedrijfsauto's die in gebruik worden genomen na 31 maart 1983 dient, voorzover deze inrichting werkt door het optrekken van de wielen van de bodem of het neerlaten van de wielen op de bodem en de bedrijfsauto is voorzien van een samenstel van assen, zodanig te zijn uitgevoerd dat deze inrichting automatisch buiten werking wordt gesteld niet later dan nadat de aslast van een van de op het rijvlak rustende assen van dat samenstel de grootste voor deze as toegestane waarde heeft bereikt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid mogen bedrijfsauto's die in gebruik worden genomen na 21 juli 1999 zijn voorzien van een ashefinrichting die voldoet aan het bepaalde in Bijlage IV, onderdeel 3, van richtlijn 97/27/EG.

H

Artikel 3.7.6 komt te luiden:

Artikel 3.7.6

  • 1. Aanhangwagens die in gebruik worden genomen na 31 mei 2002 moeten voor wat betreft afmetingen en wendbaarheid voldoen aan het bepaalde in richtlijn 97/27/EG.

  • 2. Aanhangwagens die in gebruik worden genomen na 21 juli 1999 doch voor 1 juni 2002 moeten voor wat betreft afmetingen en wendbaarheid voldoen aan het bepaalde in richtlijn 97/27/EG, met uitzondering van het bepaalde in Bijlage I, onderdeel 7.6.1.2.

  • 3. Aanhangwagens die in gebruik zijn genomen voor 22 juli 1999 mogen:

    a. niet breder zijn dan 2,55 m, met uitzondering van geconditioneerde voertuigen die niet breder mogen zijn dan 2,60 m; en

    b. niet hoger zijn dan 4,00 m.

  • 4. Aanhangwagens, niet zijnde opleggers, die in gebruik zijn genomen voor 22 juli 1999 mogen niet langer zijn dan 12,00 m.

  • 5. Van opleggers die na 30 april 1993 maar voor 22 juli 1999 in gebruik zijn genomen, mag de horizontaal gemeten afstand tussen het hart van de koppelingspen en enig deel aan de voorzijde van de oplegger niet meer bedragen dan 2,04 m en de horizontaal gemeten afstand tussen het hart van de koppelingspen en enig deel aan de achterzijde niet meer bedragen dan 12,00 m; bij de vaststelling van de afstand worden markeringslichten, zijmarkeringslichten, richtingaanwijzers, stadslichten, zijretroreflectoren, douaneverzegelingen en bevestigingsmiddelen van het dekzeil buiten beschouwing gelaten.

  • 6. Van opleggers die voor 1 mei 1993 in gebruik zijn genomen mag de horizontaal gemeten afstand tussen het hart van de koppelingspen en enig deel aan de voorzijde van de oplegger niet meer bedragen dan 2,05 m, met uitzondering van een puntvormige uitbouw waarvan het verticaal geprojecteerde oppervlak wordt begrensd door rechte lijnen die raken aan de uiterste voorhoeken van de oplegger en een punt op het mediaanvlak van de oplegger dat op maximaal 2,50 m voor het hart van de koppelingspen ligt; bij de vaststelling van de afstand worden markeringslichten, zijmarkeringslichten, richtingaanwijzers, stadslichten, zijretroreflectoren, douaneverzegelingen en bevestigingsmiddelen van het dekzeil buiten beschouwing gelaten.

  • 7. In afwijking van het bepaalde in het vierde lid mogen:

    a. middenasaanhangwagens die na 30 juni 1967 maar voor 1 januari 1987 in gebruik zijn genomen, niet langer zijn dan 10,00 m, indien de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 2 500 kg maar niet meer dan 3 500 kg;

    b. middenasaanhangwagens die voor 1 juli 1967 in gebruik zijn genomen, niet langer zijn dan 10,00 m.

  • 8. In afwijking van het bepaalde in het eerste tot en met vierde lid mogen kermis- of circusvoertuigen niet langer zijn dan 14,00 m.

  • 9. In afwijking van het bepaalde in het eerste, tweede en vijfde lid mag voor een kermis- of circusvoertuig de horizontaal gemeten afstand tussen het hart van de koppelingspen en de achterzijde van de oplegger niet meer bedragen dan 17,50 m.

  • 10. In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid, worden, bij het vaststellen van de afstand tussen het hart van de koppelingspen en enig deel aan de voorzijde van een oplegger, markeringslichten, zijmarkeringslichten, richtingaanwijzers, stadslichten, zijretroreflectoren, douaneverzegelingen en bevestigingsmiddelen van het dekzeil buiten beschouwing gelaten.

  • 11. In de afmetingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn afneembare bovenbouwen en gestandaardiseerde laadstructuren begrepen.

I

Artikel 3.7.21 komt te luiden:

Artikel 3.7.21

  • 1. De ashefinrichting van aanhangwagens die in gebruik worden genomen na 31 maart 1983 dient, voorzover deze inrichting werkt door het optrekken van de wielen van de bodem of het neerlaten van de wielen op de bodem en de aanhangwagen is voorzien van een samenstel van assen, zodanig te zijn uitgevoerd dat deze inrichting automatisch buiten werking wordt gesteld niet later dan nadat de aslast van een van de op het rijvlak rustende assen van dat samenstel de grootste voor deze as toegestane waarde heeft bereikt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid mogen aanhangwagens die in gebruik worden genomen na 21 juli 1999 zijn voorzien van een ashefinrichting die voldoet aan het bepaalde in Bijlage IV, onderdeel 3, van richtlijn 97/27/EG.

J

In artikel 5.18.18, vierde lid, wordt «aanhangwagens in beladen toestand, niet zijnde middenasaanhangwagens of opleggers» vervangen door: autonome aanhangwagens in beladen toestand.

K

In artikel 5.18.24, tweede lid, wordt «aanhangwagens in beladen toestand, niet zijnde middenasaanhangwagens of opleggers» vervangen door: autonome aanhangwagens in beladen toestand.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 10 oktober 2001 en werkt terug tot en met 22 juli 1999.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 19 september 2001

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

Uitgegeven de negende oktober 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie hebben op 22 juli 1997 richtlijn nr. 97/27/EG betreffende de massa's en afmetingen van bepaalde categorieën motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en tot wijziging van richtlijn nr. 70/156/EEG vastgesteld (PbEG L 233; verder richtlijn 97/27/EG genoemd). Deze richtlijn is een bijzondere richtlijn op basis van richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PbEG L 42). Richtlijn 97/27/EG stelt dat een lidstaat niet mag weigeren om een typegoedkeuring te verlenen als een voertuig waarop de richtlijn ziet aan de in de richtlijn gestelde maximaal toegestane massa's en afmetingen voldoet. Ook de toelating tot de weg of het gebruik ervan mag dan niet worden verboden of beperkt om redenen die verband houden met de massa en afmetingen van het voertuig. Het voorliggende besluit strekt tot implementatie van richtlijn 97/27/EG.

De voertuigen waarop de richtlijn zich richt omvatten – in de terminologie van het Voertuigreglement – bedrijfsauto's en aanhangwagens. Voor beide categorieën waren, voorafgaande aan de implementatie van richtlijn 97/27/EG, in hoofdstuk 3 en 5 al maxima voor massa's en afmetingen opgenomen. Deze maxima waren aangepast aan de normen zoals gesteld in richtlijn nr. 96/53/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 juli 1996 houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten (PbEG L 235; verder richtlijn 96/53/EG), welke een voortzetting is van richtlijn nr. 85/3/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 december 1984 betreffende de gewichten, de afmetingen en sommige andere technische kenmerken van bepaalde voertuigen (PbEG L2). Deze richtlijn betreft niet de goedkeuring van voertuigen, maar beoogt het gebruik van bepaalde, aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende, wegvoertuigen te waarborgen. Het gebruik hiervan moet, onverminderd de overige toepasselijke voorschriften, worden toegestaan indien de voertuigen voldoen aan de in het nationale en internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten. Bij implementatie van richtlijn 96/53/EG zijn deze gebruikseisen tevens opgenomen bij de goedkeuringseisen voor eerste toelating tot de weg.

In het kader van de harmonisatie van de typegoedkeuringseisen zijn in richtlijn 97/27/EG op het punt van de maximaal toegestane afmetingen dezelfde eisen gehanteerd als die richtlijn 96/53/EG stelt. Omdat deze normen al in hoofdstuk 3 waren opgenomen, zorgt de implementatie van richtlijn 97/27/EG op dit punt dan ook niet voor nieuwe eisen.

Terwijl harmonisatie bij de typegoedkeuring op het punt van de voertuigafmetingen succesvol is geweest, is dit nog niet haalbaar gebleken voor de maximaal toegestane massa's. Richtlijn 97/27/EG verplicht een lidstaat wel om toepassing te geven aan de in Bijlage IV bij de richtlijn omschreven uniforme procedure voor de bepaling van de maximaal toe te laten massa's, als een fabrikant hierom verzoekt. Dit houdt ten eerste in dat het in de richtlijn bepaalde aangaande de berekening van de verdeling van de massa op verzoek van een fabrikant dient te worden toegepast. Aangezien het bepaalde in het Voertuigreglement dit toelaat, is hier reeds in voorzien en is aanpassing hiervan aan de richtlijn niet nodig. In de tweede plaats houdt deze uniforme procedure in, dat de vaststelling van de toegestane maximum massa van een door een bedrijfsauto voort te bewegen aanhangwagen conform het bepaalde in de richtlijn dient te worden toegepast. Het gewijzigde derde lid van artikel 3.3.10 Voertuigreglement voorziet hierin.

Richtlijn 97/27/EG richt zich ook op ashefinrichtingen. Ten aanzien van deze inrichtingen verplicht richtlijn 97/27/EG om een aantal technische eisen voor deze ashefinrichtingen toe te passen, indien een fabrikant hierom verzoekt. Met de aanpassing van de artikelen 3.3.21 en 3.7.21 Voertuigreglement wordt hierin voorzien.

Hetgeen de richtlijn stelt aangaande de wendbaarheid van bedrijfsauto's en aanhangwagens is voor een deel al opgenomen in het Voertuigreglement. Het overige op dit punt door de richtlijn gestelde is vanaf 1 juni 2002 verplicht gesteld. De reden hiervoor is dat deze eisen strenger zijn dan de eisen die tot 1 juni 2002 gelden.

De implementatie van de richtlijn heeft vertraging opgelopen. De reden hiervoor is onder meer dat er meer tijd nodig was voor de beleidsmatige beantwoording van de vraag, of al hetgeen de richtlijn stelt voor bedrijfsauto's en aanhangwagens, verplicht zou moeten worden gesteld om te worden toegelaten tot de weg. Een dergelijke verplichting geldt, als het gaat om de voertuigen die onder richtlijn 70/156/EEG vallen, alleen voor personenauto's en niet voor de voertuigen waarop richtlijn 97/27/EG ziet. Zoals hierboven al gemeld, dient daarbij wel te worden geregeld dat een typegoedkeuring niet wordt geweigerd, de toelating tot de weg of het gebruik ervan niet wordt verboden of beperkt, als het voertuig aan de in de bijzondere richtlijn gestelde eisen voldoet. Desalniettemin is het ook voor de overige onder richtlijn 70/156/EEG vallende voertuigen gebruikelijk om bij implementatie van bijzondere typegoedkeuringsrichtlijnen alle eisen uit deze richtlijnen verplicht te stellen voor toelating tot de weg. In het onderhavige geval is er evenwel voor gekozen om de eisen uit de richtlijn op het gebied van de massa's niet verplicht te stellen. De reden hiervoor is dat de richtlijn op dit punt niet harmoniserend is, wat ook blijkt uit overweging 6 en artikel 4 van de richtlijn. In dat licht, in samenhang met het gegeven dat deze eisen strenger zijn dan de nationale eisen, is het niet wenselijk geacht om deze eisen over te nemen.

De aangepaste eisen in het Voertuigreglement zijn lichter dan de eisen die daarvoor golden. Alleen het deel met betrekking tot de eisen inzake de wendbaarheid van voertuigen die vanaf 1 juni 2002 in gebruik worden genomen houdt een verzwaring in. De Dienst Wegverkeer heeft sinds 22 juli 1999, de datum waarop aan richtlijn 97/27/EG had moeten zijn voldaan, uitvoering gegeven aan het bepaalde in de richtlijn, voorzover deze eisen niet een aanscherping van de nationale eisen inhielden. Dit is in onderling overleg met de branche geschied en is niet belastend voor de branche geweest. Om deze reden is aan de voorliggende regeling terugwerkende kracht verleend tot en met de genoemde datum.

ARTIKELEN

Artikel I, onder A

Uit richtlijn 97/27/EG is het begrip «ashefinrichting» overgenomen. Tevens is uit de richtlijn het begrip «autonome aanhangwagen» overgenomen. Hiermee kan op meer eenvoudige wijze een onderscheid worden aangebracht ten opzichte van middenasaanhangwagens, opleggers en dolly's met een oplegger. Dit is ook aanleiding geweest om artikel 5.18.18, vierde lid, en artikel 5.18.24, tweede lid, aan te passen. In artikel 1.1 is verder het begrip «middenasaanhangwagen» in overeenstemming met de richtlijn gebracht.

Artikel I, onder B

Richtlijn 97/27/EG is aanleiding geweest om aan artikel 1.2 een tweede lid toe te voegen, met daarin een grondslag voor een ministeriële regeling. In deze regeling, die gelijktijdig met de onderhavige wijziging van het Voertuigreglement in werking is getreden en tevens terugwerkt tot en met 22 juli 1999, wordt voor voertuigen waarop de richtlijn zich richt, in aanvulling op hetgeen in het eerste lid is bepaald, een opsomming gegeven van onderdelen en delen die bij het vaststellen van de afmetingen van een voertuig buiten beschouwing dienen te worden gelaten. Hiermee wordt voldaan aan de wijze van meten die door de richtlijn wordt voorgeschreven.

Artikel I, onder C

Het eerste en tweede lid van artikel 3.3.6 verwijzen voor bedrijfsauto's naar richtlijn 97/27/EG op het punt van de afmetingen en de wendbaarheid. Deze verwijzing vervangt het eerder bepaalde in artikel 3.3.6, eerste lid, tweede lid, onder b, en derde lid, onder a, alsook het bepaalde in artikel 3.3.8, eerste lid. Zoals al gemeld in het algemeen deel van de toelichting, zijn de maximaal toegestane afmetingen van richtlijn 97/27/EG dezelfde als die in het vervangen eerste lid, tweede lid, onder b, en derde lid, onder a, stonden. Op het punt van de wendbaarheid blijft de eerder in artikel 3.3.8, eerste lid, opgenomen eis ongewijzigd voor bedrijfsauto's die in gebruik worden genomen na 21 juli 1999 maar voor 1 juni 2002, nu in het tweede lid van artikel 3.3.6 het bepaalde in Bijlage I, onderdeel 7.6.2, wordt uitgezonderd. De in dit onderdeel gestelde aanvullende eisen inzake de wendbaarheid worden op grond van het eerste lid pas vanaf 1 juni 2002 verplicht gesteld. De reden hiervoor is dat deze eisen strenger zijn dan de tot dan toe geldende eisen.

De uitzonderingen inzake de maximale afmetingen voor rijdende werktuigen en kermis- of circusvoertuigen blijven gehandhaafd en staan in het vijfde lid, onder a en b. Grondslag hiervoor is artikel 7 van richtlijn 97/27/EG. Dit artikel bepaalt dat ook voertuigen met grotere dan in de richtlijn genoemde afmetingen mogen worden goedgekeurd.

Artikel I, onder D

Artikel 3.3.7 is vervallen omdat richtlijn 97/27/EG het niet mogelijk maakt op dit punt eisen te stellen.

Artikel I, onder E

Artikel 3.3.8, eerste lid, is vervallen omdat met de verwijzing naar richtlijn 97/27/EG in artikel 3.3.6 hierin wordt voorzien. Als gevolg hiervan is de overgebleven tekst redactioneel aangepast. Onder bestreken baan wordt verstaan de baan die een voertuig of samenstel van voertuigen nodig heeft bij het beschrijven van een volledige cirkel.

Artikel I, onder F

De voor bedrijfsauto's maximaal toegestane massa's en aslasten staan in de artikelen 3.3.9, 3.3.10 en 3.3.11. Artikel 3.3.10 is met deze implementatie aangepast aan hetgeen is vereist op grond van de in Bijlage IV van de richtlijn omschreven uniforme procedure voor de bepaling van de maximaal toe te laten massa's. Het derde lid van artikel 3.3.10 is in overeenstemming gebracht met het bepaalde in Bijlage IV, onderdeel 2. De toegestane maximum massa van een door een bedrijfsauto voort te bewegen geremde middenasaanhangwagen is in een tweetal gevallen verruimd. Het eerste geval betreft de eis voor een middenasaanhangwagen achter een terreinvoertuig, het tweede geval betreft de eis voor een middenasaanhangwagen achter een zware bedrijfsauto.

Artikel I, onder G

Richtlijn 97/27/EG verplicht om een aantal technische eisen voor de montage van een ashefinrichting toe te passen, indien een fabrikant hierom verzoekt.

Met de verwijzing in artikel 3.3.21, tweede lid, naar Bijlage IV, punt 3, van de richtlijn wordt hierin voorzien. Deze bijlage bevat een aantal technische eisen voor de montage van ashefinrichtingen. Een dergelijke inrichting kan werken door het optrekken van de wielen van de bodem of door het neerlaten daarvan op de bodem, dan wel door middel van luchtvering of andere systemen, waarbij de wielen niet worden opgetrokken van de bodem. In het eerste geval is sprake van een «hefbare as», in het tweede geval van een «belastbare as».

De functie van deze hefbare of belastbare as is om de slijtage van de banden te verminderen wanneer het voertuig niet volledig is beladen, en/of het wegrijden van motorvoertuigen of voertuigcombinaties op een gladde bodem te vergemakkelijken door de belasting op de aangedreven as te vergroten. Het bepaalde in artikel 3.3.21, eerste lid, heeft betrekking op een hefbare as. Bijlage IV, punt 3, van de richtlijn richt zich zowel op een hefbare als een belastbare as.

Artikel I, onder H

Hetgeen bij de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onder C, staat vermeld geldt, met de nodige veranderingen, op het punt van de afmetingen ook voor artikel 3.7.6. Het eerder bepaalde in artikel 3.7.6, eerste lid, vierde lid, onder a, en zesde tot en met achtste lid, is vervangen door de verwijzing naar de richtlijn. De uitzonderingen voor kermis- of circusvoertuigen zijn gehandhaafd in het achtste en negende lid. De maximaal toegestane massa's blijven in artikel 3.7.9 gehandhaafd. In artikel 3.7.6, tiende lid, staat een afwijking van het bepaalde in de richtlijn aangaande het vaststellen van de afstand tussen het hart van de koppelingspen en enig deel aan de voorzijde van een oplegger. De richtlijn is op dit punt strenger. Grondslag voor de afwijking vormt artikel 7 van richtlijn 97/27/EG.

Aangaande de wendbaarheid van aanhangwagens stelt richtlijn 97/27/EG alleen een eis voor aanhangwagens, zijnde opleggers. Meer specifiek gesteld betreft het een eis voor een combinatie van bedrijfsauto met een oplegger, en gaat het om een bepaalde cirkelvormige baan die deze combinatie dient te kunnen beschrijven. Met onderhavige imple-mentatie is deze eis voor opleggers opgenomen bij de toelatingseisen. De eis was al eerder bij de toelatingseisen in artikel 3.7.8 opgenomen. Met de implementatie van richtlijn 96/53/EG van de Raad van 25 juli 1996 (PbEG L 235) is dit artikel evenwel komen te vervallen. De ratio achter het doen vervallen van de eis was dat afdeling 7 van hoofdstuk 3 over aanhangwagens sec handelt en dat het evident is dat opleggers individueel niet in staat zijn om een cirkelvormige baan te beschrijven. De eis is vervolgens wel opgenomen bij de gebruikseisen in artikel 5.18.16, eerste lid. Alhoewel deze redenering op zichzelf juist is, is het evenwel niet zinvol om deze wendbaarheidseis voor zo'n combinatie niet bij de goedkeuring mee te nemen. De typegoedkeuringsrichtlijn 97/27/EG stelt dan ook de genoemde wendbaarheidseis voor een dergelijke combinatie. Het wederom opnemen van de eis in hoofdstuk 3 heeft geen belastend effect, omdat de Dienst Wegverkeer deze eis sinds 22 juli 1999 met instemming van de branche heeft toegepast in het kader van de goedkeuring tot toelating tot de weg.

Aanhangwagens die in gebruik worden genomen na 21 juli 1999 doch voor 1 juni 2002 behoeven niet te voldoen aan het bepaalde in Bijlage I, onderdeel 7.6.1.2 van de richtlijn. In dit onderdeel wordt gesteld dat een oplegger aan de hierboven genoemde wendbaarheidseis wordt geacht te voldoen indien de wielbasis niet groter is dan een in het onderdeel omschreven formule. Deze wijze van bezien of aan de wendbaarheidseis wordt voldaan valt strenger uit dan de tot 1 juni 2002 geldende methode, die in artikel 2.3 van de Regeling toelatingseisen staat omschreven. Dit vormt de reden om onderdeel 7.6.1.2 pas vanaf deze datum voor opleggers van toepassing te verklaren.

Artikel I, onder I

Voor de toelichting bij dit artikel wordt verwezen naar hetgeen hierover bij de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onder G, staat vermeld.

Artikel I, onder J en K

Voor de toelichting bij dit artikel wordt verwezen naar hetgeen hierover bij de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onder A, staat vermeld.

Artikel II

Aan de regeling is terugwerkende kracht verleend tot en met 22 juli 1999. Voor een nadere uitleg wordt verwezen naar hetgeen hierover staat vermeld in het algemeen deel van de toelichting.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

Transponeringstabel

Richtlijn 97/27/EGwijziging van het Voertuigreglement
Art. 1Behoeft naar zijn aard geen implementatie
Art. 2Artt. 1.2, 3.3.6, eerste en tweede lid, 3.7.6, eerste en tweede lid, 3.3.21, tweede lid, en 3.7.21, tweede lid
Art. 3Behoeft geen implementatie
Art. 4Art. 3.3.10
Art. 5Artt. 3.3.21, tweede lid, en 3.7.21, tweede lid
Art. 6Behoeft geen implementatie
Art. 7Artt. 3.3.6, derde lid en 3.7.6, tiende lid
Art. 8Behoeft naar zijn aard geen implementatie
Art. 9Art. II
Art. 10Behoeft naar zijn aard geen implementatie
Art. 11Behoeft naar zijn aard geen implementatie

XNoot
1

Stb. 1994, 450, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 5 juli 2001, Stb. 354.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 november 2001, nr. 220.

Naar boven