Besluit van 24 augustus 2001, houdende vaststelling van nadere regels inzake de vrijwillige verzekering AWBZ (Besluit vrijwillige verzekering AWBZ)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 10 mei 2001, kenmerk Z/VV-2180128;

Gelet op de artikelen 25 tot en met 27 en 40, eerste lid, van de Wet financiering volksverzekeringen en op artikel 32c, derde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;

De Raad van State gehoord (advies van 5 juli 2001, nummer W13.01.0224/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van 20 augustus 2001, kenmerk ZIVV 2200443;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. de AWBZ: de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;

b. de WFV: de Wet financiering volksverzekeringen;

c. de SVB: de Sociale Verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 3 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997;

d. vrijwillige verzekering: de vrijwillige verzekering, bedoeld in artikel 32a van de AWBZ;

e. vrijwillig verzekerde: een persoon als bedoeld in artikel 32a van de AWBZ, die is toegelaten tot de vrijwillige verzekering;

f. AWBZ-premie: de premie voor de vrijwillige verzekering;

g. het College zorgverzekeringen: het college, genoemd in artikel 1a, van de Ziekenfondswet;

h. het AFBZ: het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten, bedoeld in artikel 38 van de WFV;

i. uitvoeringsorgaan: een ziekenfonds, een ziektekostenverzekeraar en een uitvoerend orgaan als bedoeld in de AWBZ.

Artikel 2

  • 1. De AWBZ- premie wordt voor elk in de periode van vrijwillige verzekering gelegen vol kalenderjaar, vastgesteld volgens de formule: PxH-K, waarbij

    a. P gelijk is aan het percentage dat op grond van artikel 11, tweede lid, van de WFV voor dat kalenderjaar is vastgesteld;

    b. H gelijk is aan het hoogste bedrag dat voor dat kalenderjaar als premie-inkomen in de zin van artikel 8 van de WFV in aanmerking komt, te weten het als tweede vermelde bedrag in kolom II van de tarieftabel in artikel 2.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

    c. K gelijk is aan de algemene heffingskorting, bedoeld in artikel 8.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001, vermenigvuldigd met een breuk, met in de teller het percentage dat op grond van artikel 11, tweede lid, van de WFV voor dat kalenderjaar is vastgesteld en in de noemer de som van de percentages, bedoeld in de artikelen 10a en 11 van de WFV, en het percentage behorende bij de eerste belastingschijf, bedoeld in artikel 2.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals die percentages voor dat kalenderjaar zijn vastgesteld.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is, indien ten genoegen van de SVB aannemelijk is gemaakt dat zulks tot een lagere uitkomst leidt, H gelijk aan het premie-inkomen voor de premieheffing in de zin van artikel 8 van de WFV, en K gelijk aan de voor de premieplichtige toepasselijke heffingskorting berekend op grond van artikel 10 van de WFV.

  • 3. Voorzover de AWBZ-premie slechts is verschuldigd voor een gedeelte van een kalenderjaar, wordt de overeenkomstig het eerste en het tweede lid berekende AWBZ-premie verminderd naar evenredigheid van dat gedeelte van een kalenderjaar.

  • 4. In afwijking van het eerste, tweede en derde lid, stelt de SVB, op verzoek van de belanghebbende die een gedeelte van een kalenderjaar van rechtswege AWBZ-verzekerd is geweest, de AWBZ-premie over dat kalenderjaar zodanig vast, dat de over het gehele kalenderjaar verschuldigde premie voor de AWBZ-verzekering van rechtswege en voor de vrijwillige verzekering tezamen niet meer bedraagt dan het premiebedrag dat de belanghebbende maximaal verschuldigd zou zijn, indien hij in dat gehele kalenderjaar van rechtswege verschuldigd zou zijn geweest.

Artikel 3

  • 1. Bij de toepassing van artikel 2 wordt de waarde van inkomen in natura door de SVB geschat, waarbij wordt uitgegaan van de waarde van dat inkomen in het land, waar het wordt of werd ontvangen.

  • 2. Bij de toepassing van artikel 2 wordt buiten Nederland ontvangen inkomen, voorzover dat niet in euro is uitgedrukt, in de valuta van het desbetreffende land vastgesteld en met behulp van de door de Nederlandse Bank NV vastgestelde wisselkoers omgerekend in euro.

Artikel 4

  • 1. De SVB deelt de belanghebbende zo spoedig mogelijk nadat hij zich voor de vrijwillige verzekering heeft aangemeld, mee:

    a. de hoogte van de verschuldigde AWBZ-premie;

    b. de termijn waarbinnen de AWBZ-premie dient te worden betaald;

    c. de wijze waarop de AWBZ-premie aan de SVB dient te worden betaald.

  • 2. De belanghebbende betaalt de AWBZ-premie per kalenderjaar vooruit.

  • 3. De SVB kan op verzoek van belanghebbende, een andere regeling treffen ten aanzien van de betaling van de AWBZ-premie.

  • 4. De betaling van de AWBZ-premie geschiedt in een voor Nederland wettig betaalmiddel.

Artikel 5

  • 1. De SVB kan de verschuldigde AWBZ-premie over een kalenderjaar voorlopig vaststellen, indien:

    a. zij bij de vaststelling van die premie rekening dient te houden met de in dat kalenderjaar verschuldigde premie op grond van de AWBZ-verzekering van rechtswege of

    b. nog onduidelijk is of artikel 2, tweede lid, van toepassing is.

  • 2. Zodra zulks naar het oordeel van de SVB mogelijk is, wordt de over het bedoelde kalenderjaar verschuldigde AWBZ-premie definitief vastgesteld.

  • 3. Te veel betaalde AWBZ-premie wordt terugbetaald. Nog verschuldigde AWBZ-premie wordt binnen een door de SVB vast te stellen termijn betaald.

Artikel 6

  • 1. Indien de vrijwillige verzekering is geëindigd met toepassing van artikel 32c, eerste lid, van de AWBZ, wordt voorzover dit nog niet heeft plaatsgevonden, de over een kalenderjaar verschuldigde AWBZ-premie definitief vastgesteld.

  • 2. Artikel 5, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Indien de vrijwillige verzekering is geëindigd op grond van artikel 32c, eerste lid, onder d of e, van de AWBZ, vindt restitutie van teveel betaalde AWBZ-premie niet plaats.

  • 4. Indien de verzekering is geëindigd met toepassing van artikel 32c, eerste lid, onder d, van de AWBZ, kan het uitvoeringsorgaan waarbij betrokkene als vrijwillig verzekerde is ingeschreven, de kosten van medische zorg die door hem op grond van de vrijwillige verzekering zijn betaald over het tijdvak waarover geen of slechts gedeeltelijke premiebetaling heeft plaatsgevonden, geheel of gedeeltelijk van betrokkene terugvorderen. De vordering kan worden verhoogd met een door dat uitvoeringsorgaan vast te stellen bedrag voor administratie- en invorderingskosten. De SVB stelt het uitvoeringsorgaan in kennis van het bedrag van de openstaande premievordering.

Artikel 7

  • 1. De SVB administreert de AWBZ-premies en is daarover verantwoording verschuldigd aan het College zorgverzekeringen.

  • 2. De SVB verstrekt op verzoek van het College zorgverzekeringen, overeenkomstig door het College zorgverzekeringen gestelde eisen en binnen de daarbij gestelde termijnen, kosteloos alle gegevens en inlichtingen over de uitvoering van de vrijwillige verzekering die het College zorgverzekeringen nodig acht voor de uitoefening van zijn taak. De SVB verleent op verzoek van het College zorgverzekeringen aan de door het College zorgverzekeringen aangewezen personen toegang tot en inzage in alle gegevens over de uitvoering van de vrijwillige verzekering die het College zorgverzekeringen nodig acht voor de uitoefening van zijn taak. De aangewezen personen zijn bevoegd van de gegevens kopieën te maken.

  • 3. De SVB zendt jaarlijks aan het College zorgverzekeringen een verslag van werkzaamheden met betrekking tot de uitvoering van de vrijwillige verzekering in het voorafgaande kalenderjaar, met inbegrip van een financieel verslag, voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid en rechtmatigheid van ontvangsten en uitgaven afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede van een rapport van de accountant over de ordelijkheid en controleerbaarheid van het gevoerde beheer.

  • 4. Het financieel verslag betreft naast de verantwoording van depremie-ontvangsten en -afdrachten, een verantwoording van de uitvoeringskosten, bedoeld in artikel 8.

  • 5. Het College zorgverzekeringen kan regels stellen over:

    a. de minimumeisen waaraan de administratie, bedoeld in het eerste lid, moet voldoen;

    b. het tijdstip van indiening, alsmede de inrichting en inhoud van de verslagen en het rapport, bedoeld in het derde lid,

    c. de aandachtspunten voor de accountantscontrole.

  • 6. Het in het derde en vierde lid bedoelde financieel verslag behoeft de instemming van het College zorgverzekeringen.

Artikel 8

  • 1. De SVB ontvangt voor de uitvoering van de vrijwillige verzekering een vergoeding ten laste van het AFBZ volgens door het College zorgverzekeringen te stellen beleidsregels.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde beleidsregels behoeven de goedkeuring van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Artikel 9

Bij ministeriële regeling van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de afdracht van premie voor de vrijwillige verzekering door de SVB aan het AFBZ.

Artikel 10

In afwijking van artikel 3, tweede lid, wordt tot 1 januari 2002 buiten Nederland ontvangen inkomen in de valuta van het desbetreffende land vastgesteld en met behulp van de door de Nederlandse Bank NV vastgestelde wisselkoersen omgerekend in Nederlandse valuta.

Artikel 11

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 januari 2001.

Artikel 12

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit vrijwillige verzekering AWBZ.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 24 augustus 2001

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Uitgegeven de dertiende september 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

In beginsel is iedereen die in Nederland woont, van rechtswege verzekerd voor de volksverzekeringen, waaronder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Dat is ook het geval ten aanzien van personen die niet in Nederland wonen, maar die in verband met in Nederland in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden aan de loonbelasting zijn onderworpen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan uitbreiding dan wel beperking aan de kring van verzekerden worden gegeven.

Als gevolg van de inwerkingtreding van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 is een aantal categorieën van in het buitenland wonende rechthebbenden op langlopende Nederlandse sociale zekerheidsuitkeringen niet langer verplicht verzekerd ingevolge de volksverzekeringen. Voor een dekking van de kosten van de zorg, die in Nederland is voorzien in de AWBZ, zijn de betrokkenen aangewezen geraakt op de wetgeving en voorzieningen die gelden in het woonland. Omdat bleek dat het vinden van een alternatieve verzekering met name voor oudere personen een probleem vormt, is een vrijwillige AWBZ-verzekering in het leven geroepen ten behoeve van de bedoelde categorieën van uitkeringsgerechtigden. De Wet, houdende wijziging van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten in verband met de invoering van de mogelijkheid tot een vrijwillige voortzetting van de bijzondere ziektekostenverzekering ingevolge die wet en van de Wet financiering volksverzekeringen in samenhang daarmee (hierna: Wet vrijwillige AWBZ-verzekering) is op 29 december 2000 in werking getreden (Stb. 2000, 605). Met die wet is niet alleen wijziging gebracht in de AWBZ, maar ook in de Wet financiering volksverzekeringen (WFV). Aansluiting is gezocht bij de bepalingen die al gelden ten aanzien van de financiering van de vrijwillige verzekering voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) en voor de Algemene nabestaandenwet (ANW).

Voor de vrijwillige AWBZ-verzekering is premie verschuldigd. Deze wordt vastgesteld en geïnd door de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Het onderhavige besluit geeft regels betreffende het tarief, de vaststelling, de inning en de betaling van de premie. Wat deze bepalingen betreft, vindt het besluit zijn grondslag in de artikelen 25 tot en met 27 van de WFV. Voorts is voorzien in een regeling voor de vergoeding van de door de SVB gemaakte uitvoeringskosten, welke is gebaseerd op artikel 40, eerste lid, van de WFV.

Als uitvloeisel van deze regels zijn in het besluit tevens bepalingen opgenomen over de verantwoording van de uitvoering door de SVB. Het besluit voorziet daarnaast in nadere regelgeving met betrekking tot de beëindiging van de vrijwillige AWBZ-verzekering. Artikel 32c, derde lid, van de AWBZ, vormt daarvoor de grondslag.

Op advies van de SVB is ten behoeve van een zoveel mogelijk eenvormige uitvoering van alle vrijwillige volksverzekeringen door de SVB, met dit besluit, waar dit met inachtneming van de bij de totstandkoming van de Wet vrijwillige AWBZ-verzekering geformuleerde uitgangspunten mogelijk is, aangesloten bij het Besluit vrijwillige verzekering AOW en ANW 2001. Dat maakt het de SVB in beginsel mogelijk, in geval betrokkene tevens vrijwillig verzekerd is voor de AOW of de ANW, de onderscheiden vrijwillige verzekeringen geïntegreerd uit te voeren.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Dit artikel bevat de begrippen die in het onderhavige besluit worden gebruikt.

Artikel 2

In artikel 2 wordt het tarief van de verschuldigde AWBZ-premie geregeld. Bij de totstandkoming van de Wet vrijwillige AWBZ-verzekering is als uitgangspunt geformuleerd, dat de premie op dezelfde wijze wordt berekend als voor degene die van rechtswege AWBZ-verzekerd is. Het tarief is procentueel gelijk aan dat wat de betrokkene op grond van de WFV verschuldigd zou zijn als hij van rechtswege verzekerd zou zijn ingevolge de AWBZ. Datzelfde geldt voor de premiegrondslag.

Ten behoeve van een zo efficiënt mogelijke uitvoering door de SVB en om de verzekerde te prikkelen de SVB zo spoedig en zo adequaat mogelijk te voorzien van de benodigde inkomensgegevens, wordt, in aansluiting op het Besluit vrijwillige verzekering AOW en ANW 2001, uitgegaan van het voor een kalenderjaar geldende maximumpremieinkomen. Daarnaast wordt in plaats van de in artikel 10 van de WFV geregelde aftrek met de voor de premieplichtige toepasselijke heffingskorting voor de volksverzekeringen, voorzien in een proportionele aftrek van de algemene heffingskorting bedoeld in artikel 8.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Als het de SVB aannemelijk is gemaakt dat een lagere premieaanslag is aangewezen, gaat de SVB voor de vaststelling van het premiebedrag voor de vrijwillige AWBZ-verzekering uit van het feitelijke premie-inkomen voor de premieheffing verminderd met de voor de premieplichtige toepasselijke heffingskorting voor de volksverzekeringen. Onder premie-inkomen wordt verstaan het belastbare wereldinkomen uit werk en woning, bepaald volgens de regels van Hoofdstuk 3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (artikel 8 WFV zoals dat luidt per 1 januari 2001). Onder inkomsten uit werk vallen ook de inkomsten uit vroeger werk, zoals pensioenen. In gevallen waarin de partner ook premieplichtig is wordt ingevolge dat artikel rekening gehouden met de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen van partners. Vanaf 1 januari 2001 worden de premies volksverzekeringen zowel voor ingezetenen als voor niet-ingezetenen over dezelfde heffingsgrondslag geheven.

Hiermee wordt bereikt dat de premie voor de vrijwillige AWBZ-verzekerde op gelijke wijze wordt berekend als die voor de van rechtswege verzekerde, terwijl tegelijk de uitvoering zo efficiënt mogelijk kan plaatsvinden. Met het oog op de gelijke wijze van premieberekening voor zowel de van rechtswege AWBZ-verzekerden, als voor de vrijwillig AWBZ-verzekerden wordt met deze regeling afgeweken van het Besluit vrijwillige verzekering AOW en ANW 2001. Het onderhavige besluit kent bovendien geen minimumpremie. Hiervan is afgezien, omdat dat niet past binnen het bovengenoemde uitgangspunt, terwijl bovendien, anders dan bij de vrijwillige AOW- en ANW-verzekeringen, de kring van verzekerden per definitie uit pensioen- en uitkeringsgerechtigden bestaat, van wie het pensioen of de uitkering minimaal 35% van het minimumloon bedraagt.

In het geval de SVB de AWBZ-premie moet vaststellen voor een vrijwillig verzekerde die in het kalenderjaar waarover de premie verschuldigd is ook van rechtswege AWBZ-verzekerd is geweest en de belanghebbende daarom verzoekt, moet de SVB rekening houden met de over dat jaar al betaalde premie voor de AWBZ-verzekering van rechtswege, zodat over een kalenderjaar in totaal voor de verzekering van rechtswege en de vrijwillige AWBZ-verzekering tezamen niet meer premie hoeft te worden betaald dan op grond van de WFV over dat jaar maximaal verschuldigd is. Als bijvoorbeeld betrokkene in juli van dat kalenderjaar al de maximumpremie heeft betaald voor de verplichte AWBZ, dan wordt de premie voor de vrijwillige AWBZ op nihil vastgesteld. De toepassing van deze bepaling is alleen mogelijk na afloop van het kalenderjaar waarop de betaalde premie betrekking heeft. De belanghebbende kan dan met de aanslag van de belastingdienst de hoogte van het bedrag van de voor de verzekering van rechtswege betaalde AWBZ-premie aantonen.

Artikel 3

Het eerste lid geeft de SVB voor de vaststelling van de premie de mogelijkheid om door betrokkene genoten inkomen in natura in geldswaarde uit te drukken voor het bepalen van het premie-inkomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de waarde van dat inkomen in het economisch verkeer in het land waar het wordt of werd ontvangen. Daarmee wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de feitelijke situatie.

Het tweede lid bepaalt dat buiten Nederland ontvangen inkomen voor zover dat niet in euro is uitgedrukt, wordt vastgesteld in de valuta van het desbetreffende land en wordt omgerekend in euro. Met deze bepaling is alvast rekening gehouden met de invoering van de euro in 2002.Vanaf de invoering van de euro per 1 januari 2002 zal deze bepaling alleen nog betekenis hebben voor verzekerden in die EU-landen die de euro niet hebben ingevoerd en voor verzekerden die wonen in landen buiten de EU.

Artikel 4

Dit artikel regelt dat de SVB een persoon die zich voor de vrijwillige verzekering heeft aangemeld, dient te informeren over de hoogte van de verschuldigde AWBZ-premie en de termijn waarbinnen en de wijze waarop de AWBZ-premie betaald moet worden. De premie moet, uit oogpunt van kostenbeheersing en om uitvoeringstechnische redenen, per kalenderjaar bij vooruitbetaling worden voldaan. De SVB is bevoegd ten gunste van de belanghebbende wijziging in de betalingstermijnen te brengen, bijvoorbeeld omdat de betrokkene niet beschikt over de benodigde financiële middelen om het premiebedrag in één keer te kunnen voldoen.

Artikel 5

In de in dit artikel genoemde situaties kan de AWBZ-premie door de SVB over een kalenderjaar niet definitief worden vastgesteld. Dat is bijvoorbeeld het geval als de AWBZ-verzekering van rechtswege van betrokkene in de loop van een kalenderjaar eindigt en hij zich aansluitend vrijwillig verzekert. Premie is per kalenderjaar vooruit verschuldigd, terwijl het premie-inkomen over dat jaar pas achteraf kan worden vastgesteld. De SVB kan dan de verschuldigde AWBZ-premie voorlopig vaststellen, gevolgd door een definitieve vaststelling zodra zulks mogelijk is. Op basis van de definitieve vaststelling wordt teveel betaalde AWBZ-premie terugbetaald, terwijl nog verschuldigde AWBZ-premie moet worden betaald binnen een door de SVB vast te stellen termijn.

Artikel 6

In dit artikel wordt geregeld dat in geval de vrijwillige verzekering is geëindigd, de AWBZ-premie definitief wordt vastgesteld voor die kalenderjaren waarvoor dat nog niet is gebeurd. Daarbij wordt teveel betaalde premie gerestitueerd en moet een premietekort worden aangezuiverd.

Belanghebbenden die verzuimen de verschuldigde AWBZ-premie geheel of gedeeltelijk te voldoen, kunnen, indien uit het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten betalingen hebben plaatsgevonden voor aan hen geboden zorg, worden geconfronteerd met een gehele of gedeeltelijke terugvordering van die kosten verhoogd met een bedrag wegens administratie- en invorderingskosten, door het uitvoeringsorgaan waarbij zij als vrijwillig verzekerde waren ingeschreven. Het uitvoeringsorgaan oordeelt zelf of het de schuld geheel dan wel gedeeltelijk terugvordert. Het laatste ligt voor de hand als betrokkene bijvoorbeeld een groot deel van de premie wel heeft betaald.

In dit artikel wordt daarnaast nog geregeld dat de in een kalenderjaar teveel betaalde AWBZ-jaarpremie niet wordt gerestitueerd indien de vrijwillige verzekering is geëindigd, hetzij wegens het niet betalen van de AWBZ-premie, hetzij wegens het niet verschaffen van de door de SVB gevraagde inlichtingen.

Artikelen 7 en 8

De artikelen 7 en 8 bevatten regels over administratie en verantwoording door de SVB van ontvangen AWBZ-premies, en van verslaglegging over de daartoe verrichte werkzaamheden, alsmede over vergoeding via het College zorgverzekeringen van de uitvoeringskosten die de SVB voor de uitvoering van de vrijwillige verzekering AWBZ heeft gemaakt. De in deze artikelen gestelde regels zijn noodzakelijk om tot rechtmatige vergoeding van de uitvoeringskosten te kunnen overgaan. Artikel 7 voorziet erin dat het College zorgverzekeringen over alle informatie kan beschikken die het als beheerder van het AFBZ nodig heeft voor de beoordeling van de uitvoering van de vrijwillige verzekering door de SVB. Aldus is verzekerd dat het College zorgverzekeringen op dit onderdeel voldoende informatie heeft voor zijn verantwoording over het beheer van het AFBZ aan de minister. De formulering is ontleend aan vergelijkbare bepalingen in de Wet Instelling College van toezicht op de zorgverzekeringen.

De SVB heeft recht op een passende vergoeding van de door hem gemaakte uitvoeringskosten van de vrijwillige verzekering, ten laste van het AFBZ. De SVB doet daarvan een opgave aan het College zorgverzekeringen, dat deze kosten beoordeelt en op basis van beleidsregels die door de Minister van VWS moeten worden goedgekeurd tot vergoeding overgaat. Met deze regeling wordt aangesloten bij de in het Besluit financiering uitvoeringsorganisatie Bijzondere Ziektekostenverzekering voorgeschreven procedure.

Uitvoeringskosten 2001

Voor het jaar 2001 heeft de SVB in zijn advies van 1 september 2000 een grove schatting gemaakt van de uitvoeringskosten. Het betreft een schatting gebaseerd op de SVB-bestanden van AOW/ANW-gerechtigden, en op de door het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) verstrekte gegevens. De SVB-bestanden leveren een potentiële doelgroep op van ruim 9000 mensen. Het aantal potentiële klanten met een langlopende werknemersverzekeringsuitkering wordt op 6000 geschat.

De SVB gaat voorts uit van de premisse dat 60% van de door de SVB aangeschreven mogelijke gegadigden contact opneemt en 20% uiteindelijk toetreedt tot de vrijwillige AWBZ-verzekering. Deze premissen zijn gebaseerd op ervaringsgegevens van de SVB vanuit de bestaande uitvoeringspraktijk bij de vrijwillige AOW- en ANW-verzekering. Voor de vrijwillige AWBZ-verzekering kunnen de cijfers anders uitvallen.

In de bijlage bij het advies van 1 september komt de SVB, uitgaand van gelijke werkzaamheden voor de SVB als ten aanzien van de vrijwillige AOW- en ANW-verzekering, tot een schatting van f 1 020 833,- wegens projectkosten. De structurele jaarlijkse kosten zijn geschat op f 1 408 475,–.

Evenwel is, mede als gevolg van de per 1 januari 2001 gewijzigde belastingwetgeving, de premieheffingssystematiek in het Besluit vrijwillige AOW en ANW 2001 gewijzigd. Het onverkort vasthouden aan de voor de vrijwillige AOW en ANW gehanteerde systematiek voor de premieberekening voor de vrijwillige AWBZ, zou tot gevolg hebben dat het uitgangspunt van gelijke wijze van premieberekening voor zowel de van rechtswege AWBZ-verzekerden als voor de vrijwillig AWBZ-verzekerden, zou worden losgelaten. De SVB heeft vervolgens in een aanvullend advies medegedeeld dat als gevolg van het vasthouden aan dat uitgangspunt de voornoemde bedragen mogelijk twee maal zo hoog kunnen uitvallen als gevolg van het gegeven dat de werkzaamheden voor de premieberekening voor de AWBZ arbeidsintensiever zijn dan die welke op basis van het Besluit vrijwillige verzekering AOW en ANW 2001 worden verricht. Het kabinet wil evenwel niet aan het eenmaal gekozen uitgangspunt tornen. Daarom wordt met deze regeling afgeweken van het Besluit vrijwillige verzekering AOW en ANW 2001.

Artikel 9

Het artikel maakt het mogelijk dat de Minister van VWS regels stelt met betrekking tot de premieafdracht door de SVB aan het AFBZ.

Artikel 10

Met artikel 3, tweede lid, is rekening gehouden met de invoering van de euro in 2002. Voor 2001 voorziet dit artikel in een overgangsbepaling op grond waarvan buiten Nederland ontvangen inkomen wordt omgerekend in Nederlandse valuta.

Artikel 11

Aan de inwerkingtreding van het besluit is terugwerkende kracht verleend tot en met 1 januari 2001. Dat is niet dezelfde dag dat de Wet vrijwillige AWBZ-verzekering in werking is getreden (29 december 2000). Door de datum van inwerkingtreding van het besluit op te schuiven naar 1 januari 2001 wordt voorkomen dat de SVB voor degenen die zich voor de vrijwillige AWBZ-verzekering hebben aangemeld, over de drie laatste dagen van het jaar 2000 nog premie zou moeten vaststellen.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven