Besluit van 16 juli 2001, houdende een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Destructiebesluit 1996 (sluitend maken van het identificatie- en registratiesysteem en tot het oprichten van paardencrematoria)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 19 september 2000, kenmerk GZB/VVB 2098565;

Gelet op artikel 13, derde lid, van de Destructiewet;

De Raad van State gehoord (advies van 3 november 2000, nr. W13.00.0439/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 6 juli 2001, kenmerk GZB/VVB 2148481;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Destructiebesluit 19961 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 29 worden, onder vernummering van het tweede en derde lid tot vierde en vijfde lid, twee leden ingevoegd, luidende:

  • 2. De beheerder richt daarnaast een register in waarin wordt aangetekend de identificatiecode die is voorgeschreven voor runderen ingevolge het Besluit identificatie en registratie van dieren.

  • 3. De beheerder is verplicht binnen 3 werkdagen de identificatiecode, bedoeld in het tweede lid, te melden aan de dienst die is aangewezen krachtens het Besluit identificatie en registratie van dieren.

B

Het opschrift van § 10 wordt vervangen door: § 10. Dode honden, katten en paarden.

C

Artikel 30 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er worden vier leden toegevoegd, luidende:

  • 2. Artikel 13, derde lid, van de wet is van toepassing ten aanzien van dode paarden die volledig worden verast in een crematorium.

  • 3. De artikelen 4, eerste lid, 5, 7, eerste en derde lid, 8, tweede lid, 9, eerste lid, en 10, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de inrichting van een crematorium voor dode paarden.

  • 4. Dode paarden worden door de beheerder van een crematorium voor dode paarden opgehaald en naar het crematorium vervoerd uiterlijk op de eerste werkdag volgend op die waarop het door de eigenaar of houder daarvan is aangemeld, waarbij de zaterdag niet als werkdag wordt aangemerkt.

  • 5. De artikelen 25, eerste, tweede en zesde lid, en 26, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het vervoer van dode paarden naar een crematorium.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

Tavarnelle, 16 juli 2001

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Uitgegeven de elfde september 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

De wijziging van de Destructiewet van 22 december 1999, Stbl. 2000, 21 heeft indirect ook gevolgen voor het Destructiebesluit 1996.

De wetswijziging maakt het mogelijk dode paarden te cremeren. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden voorzien in regels omtrent het ophalen en vervoer van dode paarden, alsmede omtrent de inrichting van het paardencrematorium. Die eisen zullen betrekking hebben op het tijdstip van ophalen, op het vervoeren en opslaan van de dode paarden en op de inrichting van het paardencrematorium. In de onderhavige wijziging wordt daarin voorzien.

Daarnaast wordt een meldingsplicht voor de destructiebedrijven ingevoerd in verband met het sluitend maken van het identificatie- en registratiesysteem in Nederland. In de artikelsgewijze toelichting zal ik nader ingaan op beide wijzigingen.

Bedrijfseffecten

Naar aanleiding van de vragenlijst Voorgenomen Regelgeving van het Ministerie van Economische zaken is een bedrijfseffectenrapportage opgesteld. Gekeken is naar de bedrijven die door de onderhavige regelgeving worden getroffen.

Ten aanzien van de wijziging die de destructiebedrijven verplicht de identificatie en registratiegegevens te melden aan het de identificatie en registratiesysteem kan het volgende worden opgemerkt.

Het gaat hier om alle aanbieders van kadavers van runderen en de destructiebedrijven. Voor de destructiebedrijven brengt dit éénmalige investeringskosten met zich mee, te weten de aanpassing van het Voice Response Systeem, dat is het systeem waarvan de aanbieder gebruik maakt om aangifte van een kadaver te doen, alsmede de operationele kosten, zoals de extra telefoonkosten en kosten van extra onderhoud. Deze kosten kunnen onder de ophaal- en verwerkingskosten van artikel 21 van de Destructiewet worden gebracht, zodat deze ten laste van de aanbieder komen. De éénmalige investeringskosten worden geschat op f 135 000,-, de operationele kosten op f 13 000,-.

Ten aanzien van de wijziging in het besluit die het mogelijk maakt om een gestorven paard te cremeren kan het volgende worden opgemerkt. Het gaat hierbij om crematoria die specifiek zijn ingericht om gestorven dieren te verbranden en om de aanbieders van dode paarden. Tot het moment van inwerkingtreding van de wijziging van de Destructiewet op 3 maart 2000 (Besluit van 28 januari 2000, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 22 december 1999, Stb. 2000, 104) zijn er twee aanvragen binnengekomen om deze activiteit te gaan ontwikkelen en talrijke aanvragen van aanbieders om dit te realiseren. Voor de desbetreffende bedrijven zal dit investeringen met zich meebrengen, in de zin van de bouw van een crematorium, inzamelwagens en personeel. Hiertegenover staat de opbrengst. De aanbieder zal de crematiekosten zonder bezwaar betalen, omdat hierdoor wordt voldaan aan zijn wens het dode dier te cremeren.

Voor het overige brengen deze wijzigingen van het besluit geen extra kosten met zich mee.

Notificatie

Het ontwerp van het onderhavige besluit is op 5 september 2000 aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen gemeld ter voldoening aan de notificatieplicht van richtlijn nr. 98/34/EEG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 204) (notificatienummer 2000/0535/NL). Tevens heeft melding plaatsgevonden aan het Secretariaat van de Wereldhandelsorganisatie, ter voldoening aan artikel 2, negende lid, van de op 15 april te Marrakech tot stand gekomen Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235).

Artikelsgewijze toelichting

A

Er is een identificatie- en registratiesysteem in Nederland dat de veehouder ertoe verplicht zorg te dragen dat runderen dienen te zijn voorzien van twee oormerken, dat wil zeggen in elk oor een oormerk. Op die manier is de herkomst van het dier te traceren. Het verhandelen en afstaan van runderen is vervolgens alleen toegestaan indien de runderen én zijn gemerkt én zijn aangemeld in het centrale computersysteem. Deze verplichting is opgenomen in de Verordening identificatie en registratie runderen 1998 van het Productschap voor Vee en Vlees (PBO-blad nr. 75, van 30 december 1997). Deze verordening is gebaseerd op het Besluit identificatie en registratie van dieren, welk besluit is gebaseerd op de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Het betreft hier implementatie van Richtlijn nr. 92/102/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 november 1992, met betrekking tot de identificatie en registratie van de dieren (PbEG L 355) en de Verordening nr. 820/97 van de Raad van de Europese Unie van 21 april 1997 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten (PbEG L 117). In verband met recente gevallen van Bovine spongiforme encefalopathie (BSE) is een beter systeem van identificatie en registratie van runderen noodzakelijk gebleken om mogelijk besmette dieren op te sporen. In de onderhavige regeling wordt hierin voorzien. Het verwerkingsbedrijf voor gespecificeerd hoog-risico-materiaal wordt hierdoor verplicht om de identificatiecode die op het oormerk is vermeld in een register aan te tekenen, dat wordt bijgehouden door de uitvoerende dienst van het identificatie en registratiesysteem, op dit moment de Gezondheidsdienst voor Dieren. Zodra deze code is gemeld aan de uitvoerende dienst koppelt deze dienst weer informatie, waaruit de leeftijd van het desbetreffende rund valt af te lezen, terug aan het verwerkingsbedrijf. Dit is van belang voor het verwerkingsbedrijf voor gespecificeerd hoog-risico-materiaal omdat de leeftijd van het rund bepaalt of aanvullende maatregelen moeten worden genomen in het kader van de volks- en diergezondheid, zoals op dit moment de BSE-test voor gestorven runderen ouder dan 30 maanden. Op deze manier wordt een sluitende identificatie van het dier verkregen.

B en C

Artikel 13, derde lid, van de wet maakt het mogelijk dat gestorven paarden als geliefd huisdier op een andere wijze onschadelijk worden gemaakt dan in een verwerkingsbedrijf voor hoog-risico-materiaal. Hieraan bestaat grote behoefte in de maatschappij. Door deze wetswijziging wordt het mogelijk gemaakt om een gestorven paard te cremeren. Aan een ander alternatief voor destructie, het begraven van dode paarden, bestaan bezwaren uit een oogpunt van dier- en volksgezondheid.

Ingevolge artikel 13, derde lid, van de wet kan bij algemene maatregel van bestuur worden voorzien in regels omtrent de inrichting van crematoria voor dode paarden, alsmede het ophalen en vervoeren van dode paarden. In de onderhavige regeling worden in het derde lid eisen gesteld aan de inrichting. De eisen die in het vierde en vijfde lid aan het ophalen en vervoer van deze kadavers naar het crematorium worden gesteld zijn dezelfde als die aan het ophalen en vervoer van hoog-risico-materiaal naar een verwerkingsbedrijf voor hoog-risico-materiaal worden gesteld.

Alle eisen worden gesteld om een goede controle te kunnen uitoefenen op deze nieuwe wijze van onschadelijkmaken.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers


XNoot
1

Stb. 1996, 126; laatstelijk gewijzigd bij besluit van 4 februari 2000 (Stb. 92).

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 oktober 2001, nr. 195.

Naar boven