Besluit van 23 augustus 2001, houdende wijziging van het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, onder andere in verband met de implementatie van de Europese privacyrichtlijn

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid van 10 juli 2001, nummer BPR2001/U77834;

Gelet op de artikelen 78, 88, 99, 103 en 109 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens;

Gezien het advies van de Registratiekamer van 25 september 2000, nummer Z2000-0804-02;

De Raad van State gehoord (advies van 3 augustus 2001, nummer W04.01.0330/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid van 15 augustus 2001, nummer BPR2001/81940;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het onderdeel «het gemeentelijke geautomatiseerde systeem» wordt «houder van» vervangen door: verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens in.

2. In het onderdeel «het geautomatiseerde systeem van het vestigingsregister» wordt «houder van» vervangen door: verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens in.

B

Afdeling 2 van hoofdstuk 1 vervalt.

C

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, wordt «houder van» vervangen door: verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in.

2. In het vijfde en zevende lid wordt «gemeentebestuur» telkens vervangen door: college van burgemeester en wethouders.

D

In artikel 13, tweede lid, onderdeel b, wordt «gemeentebesturen» vervangen door: colleges van burgemeester en wethouders.

E

In artikel 15 wordt «houder van» vervangen door: verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in.

F

Artikel 16 komt te luiden:

Artikel 16

De verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens in een basisadministratie neemt de door Onze Minister aan hem verstrekte tabelgegevens op in het gemeentelijke geautomatiseerde systeem op een wijze die overeenkomt met de systeembeschrijving.

G

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «houder van» vervangen door: verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in.

2. In het tweede lid wordt «De houder» vervangen door: De verantwoordelijke, bedoeld in het eerste lid,.

H

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «houder van» vervangen door: verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in.

2. In onderdelen b. en c. wordt «het opnemen» telkens vervangen door: de verwerking.

I

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «houder van» vervangen door: verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens in.

2. In het tweede lid wordt «De houder» vervangen door: De verantwoordelijke, bedoeld in het eerste lid,.

J

In de artikelen 20 tot en met 24 wordt «houder van» telkens vervangen door: verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in.

K

Artikel 25 komt te luiden:

Artikel 25

De verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in een basisadministratie draagt zorg dat in overeenstemming met de systeembeschrijving uitvoering wordt gegeven aan de artikelen 78, eerste en vijfde lid, 79, eerste, tweede en derde lid, 88, derde lid, 103, tweede en derde lid en 104, eerste lid, van de wet.

L

In de artikelen 26 tot en met 29 wordt «houder van» telkens vervangen door: verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in.

M

Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «houder van» vervangen door: verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in.

2. In onderdeel a. wordt «houder» vervangen door: verantwoordelijke.

N

In artikel 35 wordt «de artikelen 32 tot en met 34» vervangen door: de artikelen 32 en 33.

O

In artikel 39, eerste lid, wordt in onderdeel a «houder van» vervangen door: verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in.

P

Artikel 46 komt te luiden:

Artikel 46

Onze Minister kan regels stellen omtrent de bewaring van geschriften en andere bescheiden, ongeacht hun vorm, die de verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in de basisadministratie gebruikt of heeft gebruikt in verband met de verwerking van gegevens in de basisadministratie.

Q

In de artikelen 48, eerste lid, en 49 wordt «gemeentebestuur» telkens vervangen door: college van burgemeester en wethouders.

R

In artikel 50 wordt «houder van» vervangen door: verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens in.

S

In artikel 51, eerste lid, wordt «gemeentebestuur» vervangen door: college van burgemeester en wethouders.

T

De onderdelen c, d en e van artikel 52 komen te luiden:

c. de bewerker stelt het college van burgemeester en wethouders in de gelegenheid toezicht op het naleven van de overeenkomst uit te oefenen, waarbij hij de medewerking verleent die hem door dat college wordt verzocht;

d. op vordering van het college van burgemeester en wethouders schort de bewerker de werkzaamheden op en stelt hij de persoonsgegevens ter beschikking van dat college;

e. indien de bewerker werkzaamheden voor een college van burgemeester en wethouders verricht, besteedt hij deze slechts uit aan een andere bewerker, voor zover de aan dat college verleende machtiging dit uitdrukkelijk toestaat.

U

In de artikelen 53a, tweede lid, en 53c, eerste lid, onder f, en tweede lid, wordt «gemeentebestuur» telkens vervangen door: college van burgemeester en wethouders.

V

Het opschrift van Hoofdstuk 2 komt te luiden:

HOOFDSTUK 2. DE VERWERKING VAN GEGEVENS IN DE BASISADMINISTRATIE.

W

In het opschrift van hoofdstuk 2, paragraaf 2, en in de artikelen 56 en 57 wordt «gemeentebestuur» telkens vervangen door: college van burgemeester en wethouders.

X

Artikel 61, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders zendt een afschrift van een beslissing als bedoeld in artikel 83 van de wet om op grond van artikel 37, tweede lid, van de wet gegevens over een huwelijk, een geregistreerd partnerschap, een erkenning, of de geboortedatum van de betrokken persoon niet in de basisadministratie op te nemen, aan de korpschef in de zin van de Vreemdelingenwet.

Y

Artikel 62 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «gemeentebestuur» vervangen door: college van burgemeester en wethouders.

2. In onderdeel b van het tweede lid wordt «houder van» vervangen door: verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in.

Z

Artikel 63 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «houder van» vervangen door: verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in.

2. In het tweede lid wordt «houder» vervangen door: verantwoordelijke, bedoeld in het eerste lid,.

AA

Artikel 65 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «houder van» vervangen door: verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in een basisadministratie kan weigeren gegevens uit de basisadministratie te verstrekken aan een buitengemeentelijke afnemer als de verstrekking geen grond vindt in een autorisatiebesluit en het aantal verstrekkingen per jaar aan de afnemer, naar redelijke verwachting van die verantwoordelijke, boven een door Onze Minister te bepalen maatstaf zal liggen.

AB

Het opschrift van paragraaf 2 van hoofdstuk 3 komt te luiden:

2. De verstrekking van gegevens voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden.

AC

Artikel 67 komt te luiden:

Artikel 67

  • 1. Uit een basisadministratie en uit het vestigingsregister worden slechts gegevens voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden verstrekt voor zover:

    a. het verzoek daartoe is gedaan door een instelling, bedoeld in artikel 1.2 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, een onderzoeksafdeling van een bestuursorgaan of een onderzoeksbureau,

    b. het onderzoek een algemeen belang dient,

    c. de verwerking voor het betreffende onderzoek noodzakelijk is,

    d. de verzoeker heeft aangetoond dat de nodige voorzieningen zijn getroffen ten einde te verzekeren dat de verdere verwerking van de verstrekte gegevens uitsluitend geschiedt ten behoeve van het onderzoek en dat ook overigens is voorzien in zodanige waarborgen dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene niet onevenredig wordt geschaad, en

    e. de gegevens slechts in geanonimiseerde vorm aan derden beschikbaar worden gesteld, tenzij de ingeschrevene uitdrukkelijk met de voorgenomen openbaarmaking van de hem betreffende gegevens heeft ingestemd.

  • 2. Onze Minister kan in een autorisatiebesluit bepalen dat de verstrekking van gegevens als bedoeld in het eerste lid op systematische wijze plaatsvindt.

  • 3. Onze Minister maakt slechts gebruik van zijn bevoegdheid, bedoeld in het tweede lid, voor zover:

    a. het bureau of de instelling heeft aangetoond dat het voor een goede uitvoering van het onderzoek noodzakelijk is dat de verstrekking op systematische wijze plaatsvindt,

    b. aan de voorwaarden, genoemd in het eerste lid, is voldaan, en

    c. het College bescherming persoonsgegevens over het verzoek is gehoord.

  • 4. De verstrekking van gegevens uit de basisadministratie en uit het vestigingsregister aan het Centraal Bureau voor de Statistiek geschiedt overeenkomstig hetgeen bij en krachtens de wet is bepaald ten aanzien van buitengemeentelijke afnemers.

AD

In artikel 68, eerste lid, wordt «zijn gemeentebestuur» vervangen door: het college van burgemeester en wethouders van zijn gemeente.

AE

Artikel 68b wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel d, sub 2o, komt te luiden:

2°. De verwerking van persoonsgegevens als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens met betrekking tot een regeling inzake vervroegd uittreden;

2. Toegevoegd worden vier onderdelen, die luiden:

e. een kredietinstelling als bedoeld in bijlage 5a, onder e, bij dit besluit, voor zover de behoefte van de instelling aan gegevens uit de basisadministraties haar grond vindt in het honoreren van aanspraken van gerechtigden op, al dan niet op termijn, opvorderbare gelden;

f. een effecteninstelling als bedoeld in bijlage 5a, onder f, bij dit besluit, voor zover de behoefte van de instelling aan gegevens uit de basisadministraties haar grond vindt in het honoreren van aanspraken van gerechtigden op geld of effecten;

g. een verzekeraar als bedoeld in bijlage 5a, onder g, bij dit besluit, voor zover de behoefte van de verzekeraar aan gegevens uit de basisadministraties haar grond vindt in het honoreren van aanspraken van gerechtigden op een uitkering of dienst;

h. een beleggingsinstelling als bedoeld in bijlage 5a, onder h, bij dit besluit, voor zover de behoefte van de instelling aan gegevens uit de basisadministraties haar grond vindt in het honoreren van aanspraken van gerechtigden op geld of effecten.

AF

In artikel 68c, eerste lid, wordt «de bijhouding van een persoonsregistratie in de zin van de Wet persoonsregistraties» vervangen door: de verwerking van persoonsgegevens als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens.

AG

Artikel 68c1 komt te luiden:

Artikel 68c1

Bijzondere derden als bedoeld in artikel 99, derde lid, van de wet zijn:

a. een rechtspersoon die het krachtens artikel 1p van de Ziekenfondswet gesubsidieerde bevolkingsonderzoek naar borstkanker of baarmoederhalskanker verricht, voor zover de behoefte van de rechtspersoon aan gegevens uit de basisadministraties haar grond vindt in de verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van de uitvoering van dat bevolkingsonderzoek;

b. een rechtspersoon die in verband met zijn werkzaamheden op het terrein van de maatschappelijke hulpverlening als bedoeld in artikel 2, onderdeel d, van het Besluit verantwoordelijkheidstoedeling welzijnsbeleid van rijkswege subsidie ontvangt, voor zover de behoefte van de rechtspersoon aan gegevens uit de basisadministraties haar grond vindt in de verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van het opsporen van personen in het kader van de gesubsidieerde werkzaamheden.

c. een ingevolge artikel 1 van de Wet tarieven gezondheidszorg aangewezen instelling voor gezondheidszorg, voor zover de behoefte van de instelling aan gegevens uit de basisadministraties haar grond vindt in de verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van de gezondheidszorgverlening aan patiënten, binnen een ziekenhuisvoorziening als bedoeld in artikel 1 van de Wet ziekenhuisvoorzieningen.

AH

Artikel 68d wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «bijhouding van een persoonsregistratie» vervangen door: verwerking van persoonsgegevens.

2. In onderdeel a van het tweede lid, wordt «persoonsregistratie» vervangen door: verwerking.

3. Onderdeel b van het tweede lid komt te luiden:

b. de verwerking van de uit de basisadministratie verkregen gegevens van een in leven zijnde persoon op schriftelijk verzoek onverwijld door de bijzondere derde wordt beëindigd; en.

AI

Aan het slot van artikel 68e wordt een zin toegevoegd, luidende: Onze Minister kan, in afwijking van het hiervoor gestelde, ten aanzien van de in artikel 68b, onder e tot en met h, en artikel 68c1, onder b, bedoelde bijzondere derden, bij het nemen van een autorisatiebesluit bepalen dat de systematische verstrekking van gegevens uit de basisadministratie op een in dat besluit beschreven andere wijze plaatsvindt.

AJ

In artikel 68h, eerste lid, wordt «houder van» telkens vervangen door: verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in.

AK

In hoofdstuk 3 wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:

§2c. Geheimhouding van de verstrekking van gegevens uit de basisadministratie aan een afnemer

Artikel 68i
  • 1. Over de verstrekking van gegevens uit de basisadministratie aan de onder a tot en met c bedoelde afnemers wordt geen informatie verstrekt aan een andere afnemer, een derde of de ingeschrevene, voor zover dit noodzakelijk is in het belang van de veiligheid van de staat of de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten en het een verstrekking van gegevens betreft aan:

    a. de regionale politiekorpsen voor zover de verstrekking noodzakelijk is voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde of de handhaving van de openbare orde als bedoeld in artikel 2 van de Politiewet 1993;

    b. het Korps landelijke politiediensten voor zover de verstrekking noodzakelijk is voor de uitvoering van de in artikel 38 in samenhang met artikel 2 van de Politiewet 1993 bedoelde taken.

    c. de Koninklijke marechaussee voor zover de verstrekking noodzakelijk is voor de uitvoering van de in artikel 6, eerste lid, van de Politiewet 1993 bedoelde taken.

  • 2. De verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in de basisadministratie draagt zorg dat over verstrekkingen als bedoeld in het eerste lid geen aantekening wordt gehouden.

  • 3. De verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in de basisadministratie draagt er zorg voor dat van degenen, die zijn belast met de verwerking van de in het eerste lid bedoelde gegevens in zijn basisadministratie, uitsluitend die personen kennis kunnen nemen van de desbetreffende gegevens, die daartoe uitdrukkelijk zijn geautoriseerd en voor zover die kennisneming noodzakelijk is voor:

    a. de uitoefening van een recht van de burger als bedoeld in de artikelen 78 en 79 van de wet,

    b. het verrichten van werkzaamheden in het kader van het technische beheer van de basisadministratie, of

    c. de uitvoering van andere taken die zijn of worden vastgesteld bij een ministeriële regeling, over het ontwerp waarvan het College bescherming persoonsgegevens is gehoord.

AL

Artikel 71 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «houder van» vervangen door: verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in.

2. In onderdeel b. wordt «het opnemen» vervangen door: de verwerking.

AM

In de artikelen 72, 73 en 74, wordt «houder van» telkens vervangen door: verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in.

AN

In artikel 76 wordt «gemeentebestuur» vervangen door: college van burgemeester en wethouders.

AO

In artikel 78 wordt «houder van» vervangen door: verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in.

AP

Artikel 80 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt «door Onze Minister gehouden».

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De regels, bedoeld in het eerste lid, vervallen indien de verantwoordelijkheid voor de verwerking van gegevens in het vestigingsregister op grond van artikel 119 van de wet door Onze Minister wordt overgedragen aan het college van burgemeester en wethouders van een gemeente.

AQ

In het opschrift van paragraaf 2 van hoofdstuk 5 wordt «Het opnemen» vervangen door: De verwerking.

AR

In artikel 83 wordt «opgenomen» vervangen door: verwerkt.

AS

Artikel 84 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «houder van» vervangen door: verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in.

2. In het tweede en derde lid wordt «houder» telkens vervangen door: verantwoordelijke, bedoeld in het eerste lid,.

AT

Artikel 85 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «houder van» vervangen door: verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in.

2. In het tweede en derde lid, wordt «houder» telkens vervangen door: verantwoordelijke, bedoeld in het eerste lid,.

AU

In artikel 89 wordt «gemeentebestuur» telkens vervangen door: college van burgemeester en wethouders van een gemeente.

AV

In artikel 91 wordt «gemeentebestuur» telkens vervangen door: college van burgemeester en wethouders.

AW

Het opschrift van paragraaf 5 van hoofdstuk 5 komt te luiden:

§ 5. De heffingen voor verstrekkingen uit de registraties waarbij Onze Minister verantwoordelijk is voor de verwerking van daarin opgenomen persoonsgegevens.

AX

Artikel 94, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De regels, bedoeld in het eerste lid, worden gesteld voor zover Onze Minister verantwoordelijk is voor de verwerking van persoonsgegevens in die registraties en betreffen slechts heffingen in verband met de verstrekking van gegevens aan derden, anders dan overeenkomstig artikel 99 en 100a van de wet, en de verstrekking aan de betrokkene van hem betreffende gegevens.

AY

De artikelen 95, 96 en bijlage 1 vervallen.

AZ

In bijlage 1c, onderdeel III, eerste lid, wordt «bijlage 1a» vervangen door: bijlage 1b.

BA

Bijlage 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van onderdeel 6 wordt «bijhouding van» vervangen door: verwerking van gegevens in.

2. Onderdeel 6, onder d, komt te luiden:

d. Overige gegevens:

aanduiding van de persoonslijst waarop zijn opgenomen de administratieve gegevens over het geschrift, waaraan algemene gegevens over de burgerlijke staat van de ouders, de echtgenoot dan wel de geregistreerde partner, de eerdere echtgenoten, de eerdere geregistreerde partners of de kinderen zijn ontleend;

gemeentecode van de gemeente die op een persoonslijst een aanduiding van een andere persoonslijst heeft opgenomen;

datum van opneming van een algemeen gegeven;

reden opschorting verwerking van gegevens op de persoonslijst;

datum opschorting verwerking van gegevens op de persoonslijst;

aantekening dat tijdens de opschorting van de verwerking van gegevens een of meer documenten zijn binnengekomen.

BB

In bijlage 5a worden vier onderdelen toegevoegd, luidende:

e. De kredietinstellingen, bedoeld in artikel 68b, onder e:

De kredietinstellingen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, die zijn ingeschreven in het in artikel 52, eerste lid, van die wet bedoelde register.

f. De effecteninstellingen, bedoeld in artikel 68b, onder f:

De effecteninstellingen, bedoeld in artikel 1, onder d, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, die zijn ingeschreven in het in artikel 21 van die wet bedoelde register.

g. De verzekeraars, bedoeld in artikel 68b, onder g:

De verzekeraars, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder h, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, die zijn opgenomen op de in artikel 9 van die wet bedoelde lijst.

De verzekeraars, bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf, die zijn opgenomen op de in artikel 4 van die wet bedoelde lijst.

h. De beleggingsinstellingen, bedoeld in artikel 68b, onder h:

De beleggingsinstellingen, bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen, die zijn ingeschreven in het in artikel 18 van die wet bedoelde register.

ARTIKEL II

A

Indien het onderhavige besluit wordt vastgesteld en eerder in werking treedt dan artikel T van het besluit van 8 juli 2000 tot wijziging van het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Stb. 300), wordt in het in onderdeel T van laatstgenoemd besluit opgenomen artikel 71, tweede lid, van het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens «houder van» vervangen door: verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens in.

B

Indien het onderhavige besluit wordt vastgesteld en later in werking treedt dan onderdeel T van het besluit van 8 juli 2000 tot wijziging van het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Stb. 300), komt onderdeel AL van artikel I als volgt te luiden:

Artikel 71 komt te luiden:

Artikel 71

1. De verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in het vestigingsregister draagt zorg dat het geautomatiseerde systeem van het vestigingsregister in overeenstemming met de systeembeschrijving geautomatiseerd berichten over het netwerk verzendt en ontvangt ten behoeve van:

a. de inschrijving in de basisadministratie;

b. de verwerking van verwijsgegevens en van administratieve gegevens in verband met de verwijsgegevens;

c. de op grond van artikel 12, tweede lid, onder b, beschreven verstrekkingen uit het vestigingsregister.

2. De verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in het vestigingsregister draagt zorg dat het geautomatiseerde systeem van het vestigingsregister in overeenstemming met de systeembeschrijving geautomatiseerde berichten verzendt en ontvangt, ten behoeve van de in artikel 12, vijfde lid, bedoelde verstrekkingen.

ARTIKEL III

De tekst van het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens wordt in het Staatsblad geplaatst.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 september 2001.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 23 augustus 2001

Beatrix

De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid,

R. H. L. M. van Boxtel

Uitgegeven de dertigste augustus 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

In verband met de implementatie van de Europese privacyrichtlijn in de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (verder: wet GBA), hetgeen is geschied bij de Wet van 5 april 2001 tot wijziging van bepalingen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens (Stb. 180), dienen tevens enige aanpassingen in het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (verder: besluit GBA) te worden aangebracht.

De wijzigingen in het besluit GBA worden onderwerpsgewijs toegelicht.

1. Terminologische aanpassingen

Een groot deel van de aanpassingen is terminologisch van aard. Het betreft hier de vervanging van de termen «gemeentebestuur» door «college van burgemeester en wethouders» en «houder van» door «verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in».

Daarnaast zijn in verband met het in de wetgeving aangepaste afnemerbegrip, afdeling 2 van hoofdstuk 1 en bijlage 1 van het besluit GBA komen te vervallen. Nu in de wet GBA wordt aangesloten bij het begrip «bestuursorgaan», is een nadere uitwerking in het besluit GBA immers niet meer nodig. Welk orgaan kan worden aangemerkt als afnemer van gegevens uit de basisadministraties valt voortaan af te leiden uit de Algemene wet bestuursrecht en de daaromtrent beschikbare jurisprudentie.

Gelet op de memorie van toelichting bij de hiervoor aangehaalde wetswijziging, behoeven deze aanpassingen hier geen afzonderlijke toelichting (verwezen wordt naar de kamerstukken II, 1999–2000, 26 410, nr. 3, p. 13–15). Tenslotte vervallen de artikelen 95 en 96 van het besluit GBA, aangezien deze artikelen al enige tijd zijn uitgewerkt.

2. Verstrekkingen aan bijzondere derden en onderzoeksinstellingen

Artikel 99 van de wet GBA voorziet in de mogelijkheid om aan een aantal categorieën van instellingen buiten de kring van de overheid, die een publiek of bijzonder maatschappelijk belang dienen, op systematische wijze gegevens te verstrekken uit de GBA. Daartoe kunnen deze instellingen worden aangewezen als zogenoemde bijzondere derden. In de artikelen 68a tot en met 68g van het besluit GBA, zoals dit luidde voor deze wijziging, was reeds een aantal bijzondere derden aangewezen en waren al regels gesteld met betrekking tot de systematische verstrekking van gegevens uit de basisadministraties aan deze bijzondere derden.

Bij de aanpassing van de wet GBA aan de Europese privacyrichtlijn, is ervoor gekozen om de mogelijkheden van gemeenten om aan vrije derden gegevens te verstrekken in te perken (zie het gewijzigde artikel 100 van de wet GBA, kamerstukken II, 1999–2000, 26 410, nr. 8). Gevolg hiervan is dat gemeenten, anders dan op basis van een door Onze Minister verleend autorisatiebesluit, aan commerciële instellingen geen gegevens meer mogen verstrekken. Om de gevolgen voor enkele financiële instellingen op te vangen, is in het eerste lid van artikel 99 van de wet een mogelijkheid gecreëerd om in bepaalde, welomschreven, gevallen toch gegevens aan deze instellingen te kunnen verstrekken. Hiervoor is wel, evenals bij de andere in artikel 99 van de wet bedoelde bijzondere derden, een nader uitwerking in het besluit GBA vereist.

Tevens wordt in het onderhavige besluit een nadere invulling gegeven aan het bepaalde in de artikelen 99, derde lid, en 109 van de wet. Deze bepalingen regelen de verstrekking van gegevens uit de basisadministraties aan instellingen en voorzieningen voor onderwijs, gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening, alsook de verstrekking van gegevens voor historische, statistische en wetenschappelijke doeleinden.

2.1. Verstrekkingen aan enkele financiële instellingen

In het licht van het gewijzigde artikel 100 van de wet GBA, waardoor gemeenten beperkt worden in de mogelijkheden tot verstrekking van gegevens uit de basisadministratie aan vrije derden, is artikel 99, eerste lid, van de wet aangepast. Deze aanpassing houdt in dat aan bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen kredietinstellingen, effecteninstellingen, verzekeraars en beleggingsinstellingen, gegevens uit de basisadministratie kunnen worden verstrekt, voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn om aanspraken van gerechtigden op opvorderbare gelden, effecten of goederen van deze instellingen of verzekeraars, te kunnen honoreren. Hierbij zijn ook de bevindingen van de Begeleidingscommissie onderzoek financiële tegoeden Tweede Wereldoorlog in Nederland (commissie Scholten) betrokken.

De regeling omtrent de verstrekking aan de in de wet bedoelde instellingen en verzekeraars vindt plaats in de nieuwe onderdelen e tot en met h van artikel 68b en in bijlage 5a van het besluit GBA. Tevens voorziet het aangepaste artikel 68e in de mogelijkheid om in het autorisatiebesluit te bepalen dat de verstrekking aan deze instellingen en verzekeraars op een andere wijze plaatsvindt dan via het GBA-netwerk. Deze mogelijkheid is ook geopend voor de verstrekking van gegevens aan de Stichting ambulante FIOM (FIOM, zie hierna onder 2.2.1.) Vooralsnog wordt er vanuit gegaan dat de betreffende bijzondere derden voldoende hebben aan de mogelijkheid om op papier gegevens uit de GBA op te vragen. Indien zou blijken dat een dergelijke wijze van gegevensverstrekking niet goed toepasbaar is, bijvoorbeeld omdat de omvang daarvan te groot blijkt, kan alsnog worden gekozen voor geautomatiseerde verstrekking via het GBA-netwerk.

De aanwijzing van de financiële instellingen en verzekeraars is reeds toegelicht bij de wijziging van de wet GBA, waarnaar hier wordt verwezen (kamerstukken II, 1999–2000, 26 410, nr.8). De regeling in het besluit GBA beperkt zich tot de instellingen en verzekeraars die op basis van de relevante wetgeving staan ingeschreven in één van de relevante registers, waardoor zij kunnen worden aangemerkt als wettelijk toegelaten kredietinstelling, effecteninstelling, verzekeraar of beleggingsinstelling. Al deze instellingen en verzekeraars staan onder toezicht en zijn gebonden aan specifieke regelgeving op ieders werkgebied.

Het bepaalde in artikel 99, eerste lid, van de wet GBA en artikel 68b van het besluit GBA geven op zichzelf nog geen toegang tot de basisadministraties. Daarvoor is voor iedere instelling en verzekeraar een afzonderlijk autorisatiebesluit van Onze Minister vereist. In dat autorisatiebesluit wordt nauwkeurig beschreven in welke gevallen gegevens uit de GBA kunnen worden verstrekt aan de betreffende instelling. Tevens wordt daarin de omvang van de gegevensverstrekking vastgelegd. Over het algemeen zal een verstrekking uit de basisadministratie zich beperken tot de actuele adresgegevens van de begunstigde zelf. In specifieke gevallen zouden bijvoorbeeld tevens de adresgegevens van familieleden (nabestaanden) van de begunstigde kunnen worden verstrekt.

2.2. Verstrekkingen aan instellingen en voorzieningen voor onderwijs, gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening

Het derde lid van artikel 99 van de wet GBA biedt specifiek de mogelijkheid om instellingen en voorzieningen voor onderwijs, gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening aan te wijzen als bijzondere derden. Tot op heden zijn op grond van deze bepaling slechts de rechtspersonen die bevolkingsonderzoek uitvoeren naar borstkanker en baarmoederhalskanker aangewezen in artikel 68c1 van het besluit GBA. Inmiddels hebben ook enkele andere instanties verzocht om als bijzondere derde op systematische wijze gegevens te verkrijgen uit de basisadministraties.

Uitgangspunt bij de invulling van het bepaalde in artikel 99, derde lid, van de wet GBA is dat hierbij de nodige terughoudendheid wordt betracht. Voor deze terughoudende opstelling zijn verschillende argumenten aan te voeren.

Hoewel gegevensverstrekking aan bijzondere derden in de wet GBA expliciet mogelijk wordt gemaakt, gaat het daarbij niet om de primaire doelstelling van de GBA. Ook uit privacyoverwegingen is terughoudendheid wenselijk, omdat na aanwijzing en autorisatie van een bijzondere derde de ingeschrevene geen geheimhouding meer kan vragen voor wat betreft de systematisch te verstrekken gegevens.

De verzoeken van de instellingen en voorzieningen voor, gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening die in de onderdelen b en c van artikel 68c1 zijn aangewezen, zijn getoetst aan de drie navolgende criteria.

a. De instelling moet kunnen aantonen dat er sprake is van overheidsregulering in verband met de taak waarvoor de gegevens worden gevraagd.

Bij de bijzondere derden moet het gaan om instellingen die een publiek of bijzonder maatschappelijk belang dienen. Zij houden basisvoorzieningen in stand, die zowel in de publieke als de privaatrechtelijke sector voorkomen. De erkenning door de overheid van het publieke belang van de voorzieningen in de privaatrechtelijke sector blijkt veelal uit actieve steun en zorg van overheidswege. Hierbij past steun in de vorm van gegevensvoorziening over personen binnen de doelgroep van de instelling.

Het criterium geeft aan dat de overheid zich de taak van de instelling aantrekt en er dus blijkbaar sprake is van een publiek of bijzonder maatschappelijk belang. Het bestaan van overheidsregulering kan blijken uit de aanwezigheid van een algemeen verbindend voorschrift op grond waarvan de taak wordt uitgevoerd (bijvoorbeeld pensioenregelingen), maar ook door erkenning van de instelling vanwege de taak, subsidiëring ten behoeve van de taak, vergunningverlening of het vaststellen van tarieven voor de uitvoering van de taak.

b. De taak waarvoor gegevens kunnen worden verstrekt omvat slechts de directe dienstverlening die aan burgers wordt verleend.

Bij de totstandkoming van de wet GBA is over bijzondere derden, bedoeld in artikel 99, derde lid, van de wet, reeds opgemerkt dat dergelijke instellingen basisvoorzieningen voor burgers in stand houden die van grote betekenis zijn voor het maatschappelijke en persoonlijke leven, dat voorzieningen op dit terrein veelal de realisering van sociale grondrechten vormen en dat de administratieve ondersteuning vanuit de GBA in hoge mate het belang van de cliënten van de betrokken instelling dient. Hieruit kan worden afgeleid, dat het de bedoeling is om de gegevensverstrekking aan derden te beperken tot situaties, waarin het gaat om op de persoon gerichte dienstverlening (in casu gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening). Deze persoonsgerichte benadering komt overeen met het karakter van de GBA waarin de doelmatigheid van de gegevensopslag en -verstrekking zijn begrenzing vindt in de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van elke individuele burger.

Het criterium biedt een werkbare afbakening tussen direct op de individuele burger gerichte dienstverlening en (zuiver) wetenschappelijk onderzoek, al zal de grens tussen beide van geval tot geval moeten worden bekeken. Zo valt onderzoek met behulp van willekeurige proefpersonen om nieuwe medicijnen te testen niet onder zorgverlening. Dan kan geen gegevensverstrekking op grond van artikel 99, derde lid, uit de GBA plaatsvinden. Onderzoek dat zich echter richt op het ontdekken of behandelen van ziekten bij individuele personen, zoals (laboratorium)onderzoeken in het kader van een behandeling of onderzoek naar nieuwe medicijnen bij bestaande patiënten voldoet daarentegen wel aan de omschrijving van op de persoon gerichte zorg. Hetzelfde geldt voor bevolkingsonderzoeken (bijvoorbeeld naar borst- of baarmoederhalskanker).

Het voorgaande betekent dat voor het verrichten van (zuiver) wetenschappelijk onderzoek, ook al heeft dit een aantoonbaar publiek of bijzonder maatschappelijk belang, slechts een beroep kan worden gedaan op gegevensverstrekking uit de GBA indien dat is gerechtvaardigd op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 109 van de Wet GBA (zie hierna paragraaf 2.3).

c. De gegevens moeten nodig zijn in verband met de medische of maatschappelijke taken van de aangewezen instelling. Het gebruik van gegevens voor andere taken van de aangewezen instelling is slechts toegestaan indien dit verenigbaar is met de geleverde zorgtaak.

Dit criterium vloeit voort uit de hoofdregel inzake de privacybescherming, inhoudende dat de verwerking en het gebruik van gegevens uit de basisadministraties altijd verenigbaar moet zijn met het doel, waarvoor deze gegevens worden verzameld. Ingevolge de Europese privacyrichtlijn wordt dit principe nog stringenter doorgevoerd in de GBA-regelgeving.

In het kader van de autorisatie van de afzonderlijke instellingen is vastgesteld dat de gegevens worden gevraagd voor de zorgtaak van de instelling op het terrein van de gezondheidszorg of de maatschappelijke dienstverlening.

Er kunnen zich evenwel situaties voordoen, waarin gegevens moeten worden gebruikt voor een doel, dat strikt genomen niet kan worden beschouwd als het verlenen van bijvoorbeeld medische zorg, maar wel daarmee direct is verbonden (zoals het verzenden van rekeningen in verband met de verleende zorg) en als zodanig verenigbaar met het primaire doel wordt geacht. Verstrekking of medegebruik van gegevens dient in zo'n geval mogelijk te zijn, mits het gebruik van de gegevens voor dat doel zijn grond vindt in een algemeen verbindend voorschrift dan wel het verwerken van persoonsgegevens geschiedt op een wijze die toelaatbaar is ingevolge de Wet bescherming persoonsgegevens. Niet verenigbaar met de geleverde zorgtaak is daarentegen de situatie dat om gegevensverstrekking uit de GBA wordt verzocht in verband met bijvoorbeeld fondsenwerving, hetgeen dus niet is toegestaan.

Met inachtneming van de voornoemde criteria zijn als bijzondere derden aangemerkt, de Stichting ambulante FIOM en de instellingen voor gezondheidszorg, die conform artikel 1 van de Wet tarieven gezondheidszorg zijn aangewezen en die hun taken vervullen in een ziekenhuisvoorziening als bedoeld in artikel 1 van de Wet ziekenhuisvoorzieningen.

2.2.1 Stichting ambulante FIOM

De FIOM is een onderdeel van International Social Service. International Social Service is een wereldwijd opererende non-gouvernementele organisatie die zich bezighoudt met grensoverschrijdende sociaal-juridische dienstverlening. Een van de werkterreinen van deze organisatie is het opsporen van familieleden die elkaar om welke reden dan ook uit het oog zijn verloren. Vaak wordt FIOM ingeschakeld bij het op verzoek opsporen van de biologische moeder of vader van een buitenechtelijk verwekt of geadopteerd kind.

In dat verband maakte FIOM ook in het verleden reeds op grond van het bepaalde in artikel 100 van de wet GBA gebruik van de GBA. Dat artikel geeft gemeenten de bevoegdheid om bij gemeentelijke verordening te bepalen aan welke instellingen en particulieren en onder welke voorwaarden een beperkte set persoonsgegevens uit de basisadministraties kunnen worden verstrekt. Over het algemeen zijn gemeenten bereidwillig om medewerking aan informatieverzoeken van de FIOM te verlenen en hebben zij deze instelling dan ook bij of krachtens gemeentelijke verordening aangewezen als zogenoemde vrije derde. Reden hiervoor is mede de gebleken zorgvuldigheid van deze stichting bij het benaderen van de gezochte persoon en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van zowel de zoeker als de gezochte. De gezochte persoon wordt met behulp van de uit de basisadministratie (of elders) verkregen persoonsgegevens op een neutrale wijze door FIOM benaderd. De gezochte persoon kan dan zelf aangeven of zijn adresgegevens bekend worden gemaakt aan de zoekende persoon. Stelt de gezochte persoon dat niet op prijs, dan worden zijn gegevens nimmer aan derden verstrekt. Hierdoor wordt de privacy van de gezochte persoon volledig gewaarborgd.

De door de Stichting ambulante FIOM verstrekte hulpverlening is als zodanig vermeld als rijkstaak in artikel 2, onderdeel d, van het Besluit afwijking verantwoordelijkheidstoedeling welzijnsbeleid (Stb. 1994, 534). Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport subsidieert in dat kader deze stichting.

Met de wijziging van artikel 100 wet GBA, wordt de mogelijkheid om op basis van die bepaling aan FIOM gegevens uit de GBA te verstrekken ernstig beperkt. Gelet op het belang van de door FIOM verleende hulpverlening is het wenselijk om deze stichting ingevolge het bepaalde in artikel 99, derde lid, van de wet aan te wijzen als bijzondere derde. Hiermee krijgt FIOM een landelijk uniforme toegang tot de GBA; die is immers niet meer afhankelijk van de keuzes van de gemeenten terzake op grond van artikel 100 van de wet GBA. FIOM voldoet, zoals aangegeven, aan de in paragraaf 2.2 beschreven criteria.

2.2.2. Ziekenhuizen

Diverse academische en andere ziekenhuizen hebben te kennen gegeven behoefte te hebben aan persoonsgegevens uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens voor uiteenlopende doeleinden. Deze doeleinden zijn te categoriseren in enerzijds de directe zorgverlening aan patiënten en anderzijds medisch-wetenschappelijk onderzoek. Tot op heden was deze gegevensverstrekking nog niet mogelijk vanwege het ontbreken van een voorziening in het besluit GBA.

In de wijziging van artikel 68c1 van het Besluit GBA, is voor instellingen voor gezondheidszorg als bedoeld in artikel 1 van de Wet tarieven gezondheidszorg het recht op gegevensverstrekking uit de GBA opgenomen, mits die gegevensverstrekking noodzakelijk is voor de directe zorgverlening aan patiënten, en de dienstverlening plaatsvindt binnen een ziekenhuisvoorziening.

Met de laatste beperking wordt de gegevensverstrekking op dit moment beperkt tot verstrekkingen aan de (academische) ziekenhuizen. Er bestaat thans geen aanleiding om deze voorziening breder open te stellen.

In het kader van de noodzakelijke autorisatie van iedere individuele instelling als hiervoor bedoeld, zal moeten worden vastgesteld of de gegevens daadwerkelijk worden gevraagd voor de zorgtaak van de instelling op het terrein van de gezondheidszorg. Is dit niet het geval, dan zal gegevensverstrekking op grond van het bepaalde bij en krachtens artikel 99, derde lid, van de wet dienen te worden geweigerd. Wat kan worden verstaan onder directe zorgverlening aan patiënten, is in paragraaf 2.2 beschreven.

2.3. Verstrekkingen uit de basisadministratie voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden.

Naast de verstrekking van persoonsgegevens aan afnemers en derden voor de uitoefening van specifieke taken, kent de wet GBA in artikel 109 een speciale voorziening inzake de verstrekking van gegevens voor historische, statistische en wetenschappelijke doeleinden. (Voor een toelichting bij de voorgenomen wijziging van bedoeld artikel wordt verwezen naar: Kamerstukken II, 1998–99, 26 410, nr. 3, blz. 22–24.)

Op grond van het bepaalde in het gewijzigde artikel 109, eerste lid, van de wet GBA is het mogelijk om persoonsgegevens uit de basisadministraties te gebruiken voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden, voor zover door de ontvanger van de gegevens de nodige voorzieningen zijn getroffen ten einde te verzekeren dat de verdere verwerking uitsluitend en alleen geschiedt ten behoeve van deze specifieke doeleinden. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen daaromtrent nadere regels worden gesteld.

Alhoewel de mogelijkheid tot het stellen van nadere regels al in de wet was opgenomen, is daarvan tot op heden slechts ten dele (namelijk uitsluitend ten behoeve van het Centraal Bureau voor de Statistiek) gebruik gemaakt. Vanuit de praktijk is er echter grote behoefte aan een verdere regeling op dit terrein. In het bijzonder is in dit verband gewezen op het rapport «Privacywetgeving en het gebruik van persoonsgegevens voor wetenschappelijke en statistische doeleinden» van de commissie Kordes, dat op 8 april 1997 werd uitgebracht aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Gelet op voornoemde wetswijziging en gelet op het feit dat een aantal van de instellingen die op grond van artikel 99, derde lid, toegang wil verkrijgen tot de GBA, tevens wetenschappelijk onderzoek verricht (het gaat dan met name om de academische ziekenhuizen), is in het besluit GBA een nadere regeling getroffen voor deze vorm van verstrekkingen.

In het nieuwe artikel 67 van het besluit GBA is een aantal cumulatieve voorwaarden geformuleerd, waaraan ten minste moet zijn voldaan, alvorens tot gegevensverstrekking uit de GBA kan worden overgegaan.

Het verzoek om gegevensverstrekking moet worden gedaan door een erkend onderzoeksbureau of een instelling, bedoeld in artikel 1.2 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Op het terrein van historisch, statistisch en wetenschappelijk onderzoek zijn vele regelingen van kracht. Het is niet goed mogelijk gebleken om een volledig en eenduidig overzicht te geven van erkende onderzoeksinstellingen. Bij ieder concreet verzoek zal derhalve beoordeeld moeten worden of de verzoeker valt onder één van de op dit terrein geldende (wettelijke) regelingen of is aangesloten bij een overkoepelende organisatie voor historisch, statistisch of wetenschappelijk onderzoek. Wel zijn in dit verband reeds de in artikel 1.2 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bedoelde instellingen aangewezen. Hieronder vallen onder andere de Nederlandse universiteiten en de academische ziekenhuizen.

Het onderzoek moet vervolgens, ter beoordeling van de verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in de basisadministratie, het algemeen belang dienen en de verwerking van persoonsgegevens moet noodzakelijk zijn voor het betreffende onderzoek. Het is immers zeer wel denkbaar dat de doelstelling van het onderzoek kan worden bereikt zonder dat een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de in de basisadministratie opgenomen personen wordt gemaakt. Tevens zal dienen te worden bekeken of de gevraagde gegevens uit de basisadministratie aansluiten bij de onderzoeksdoelstelling.

De verzoeker moet bij zijn verzoek aantonen dat de nodige voorzieningen zijn getroffen ten einde te verzekeren dat de verdere verwerking uitsluitend geschiedt ten behoeve van het onderzoek en gegevens, behoudens de uitdrukkelijke toestemming van de bij het onderzoek betrokken personen, slechts in geanonimiseerde vorm aan derden beschikbaar wordt gesteld. Zo zal er onder andere voorzien moeten worden in een privacyregeling, waarin een en ander is uitgewerkt. Tevens zal getoetst kunnen worden op andere uit de Wet bescherming persoonsgegevens voortvloeiende eisen.

Op grond van een door de verantwoordelijke minister genomen autorisatiebesluit kan de verstrekking uit de GBA ook op systematische wijze plaatsvinden, voor zover voor een doelmatige uitvoering van het onderzoek die wijze van verstrekking noodzakelijk is en het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) daarover is gehoord. In geval van systematische verstrekking gaat het immers gewoonlijk om grootschalige verstrekkingen of om een onderzoek, waarbij personen langdurig (vaak jaren) worden gevolgd. Gezien de mogelijke inbreuk op de privacy van de betrokken personen wordt een oordeel van het Cbp voorafgaand aan de autorisatie wenselijk geacht.

Het gewijzigde artikel 67 van het besluit GBA geldt ook voor de gegevensverstrekking aan het Centraal Bureau voor de Statistiek. Overigens voldoet het CBS, blijkens het bepaalde in de Wet op het Centraal bureau en de Centrale commissie voor de statistiek, aan de in het nieuwe artikel 67 van het besluit GBA opgenomen vereisten. Teneinde te voorkomen dat nieuwe autorisatiebesluiten voor het CBS moeten worden genomen, is in artikel II van dit besluit geregeld dat de reeds ten behoeve van het CBS genomen autorisatiebesluiten, worden geacht overeenkomstig het nieuwe artikel 67 van het besluit GBA te zijn genomen.

3. Geheime afnemers

De nieuwe paragraaf 2c van hoofdstuk 3 van het besluit GBA, geeft een nadere invulling van het bepaalde in artikel 78, vijfde lid, 88, derde lid, en 103, derde lid, van de wet. In deze artikelen wordt geregeld dat over verstrekking van gegevens aan een afnemer geen mededeling aan een andere afnemer, een derde of de ingeschrevene wordt gedaan, indien het achterwege laten van die mededeling noodzakelijk is in het belang van de veiligheid van de staat of de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten.

Op grond van genoemde wetsartikelen kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur een nadere regeling worden getroffen welke afnemers het betreft en in verband met welke aan deze afnemers opgedragen wettelijke taken het niet vermelden van het gegeven over de verstrekking noodzakelijk is. Het gaat hierbij dus om afnemers waarbij de hen opgedragen wettelijke taak en het belang van de veiligheid van de staat of de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten, zich verzetten tegen de openbaarheid van de verstrekkingen uit de basisadministratie aan die afnemers.

Op dit moment hebben uitsluitend de regionale politiekorpsen, het Korps landelijke politiediensten en de Koninklijke marechaussee te kennen gegeven van de hiervoor omschreven mogelijkheid gebruik te willen maken. Ingevolge het nieuwe artikel 68i van het besluit GBA zal de verstrekking van gegevens aan deze afnemers in verband met de uitvoering van de aan hen in artikel 2, 38, respectievelijk 6 van de Politiewet 1993 opgedragen taken, voor zover de veiligheid van de staat of de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten in het geding is, niet meer zichtbaar zijn voor andere afnemers, derden of de burgers, waarover zij gegevens uit de GBA verstrekt hebben gekregen.

Indien de verstrekking aan voornoemde afnemers op systematische wijze plaatsvindt, wordt in het daarop betrekking hebbende autorisatiebesluit aangeduid in welke mate de afscherming van de desbetreffende gegevensverstrekking plaatsvindt. Het kan namelijk voorkomen dat een verstrekking weliswaar voor andere afnemers en derden niet zichtbaar mag zijn, maar wel voor de burger zelf. In dat geval kan op de persoonslijst van die burger een zogenaamde «gevoelige indicatie» worden geplaatst. Vaker zal het echter voorkomen dat noch een andere afnemer of derde, noch de burger zelf van verstrekkingen aan een regionaal politiekorps, de KLPD of de Kmar op de hoogte mag worden gesteld. In die gevallen zal een zogenaamde «geheime indicatie» worden geplaatst. Deze verstrekkingen worden door de GBA-systemen niet geprotocolleerd.

Indien een regionaal politiekorps, het KLPD of de Kmar langs andere dan systematische weg gegevens uit de GBA verkrijgt, waarbij de verstrekking geheim dient te blijven in verband met het belang van de veiligheid van de staat of de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten, dient het betreffende korps dat bij het verzoek om informatie aan de verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in de basisadministratie te melden. Deze verstrekkingen mogen dan immers ingevolge artikel 110 van de Wet GBA niet geprotocolleerd worden. De verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in de basisadministratie draagt zorg dat in overeenstemming met de (gewijzigde) systeembeschrijving aan deze geheimhoudingsvoorschriften uitvoering wordt gegeven.

Het College bescherming persoonsgegevens kan door het ontbreken van protocollering aan GBA-zijde, slechts toezicht houden op deze «geheime» verstrekking uit de GBA, door op grond van haar bevoegdheden zoals die zijn neergelegd in (artikel 26 van) de Wet politieregisters de gegevensverwerking in de desbetreffende politieregisters te bezien.

Gelet op de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer die de afscherming van een verstrekking en de eventuele plaatsing van een zogenoemde «geheime afnemersindicatie» op de persoonslijst van een ingezetene betekent, is er voor gekozen om op dit moment slechts voor de regionale politiekorpsen, het Korps landelijke politiediensten en de Koninklijke marechaussee een voorziening in het besluit GBA op te nemen. Derhalve bestaat vooralsnog geen mogelijkheid om ten aanzien van andere afnemers een autorisatiebesluit te nemen waarin de mogelijkheid tot het plaatsen van «geheime afnemersindicaties» is opgenomen. Ook kunnen andere afnemers geen beroep doen op geheimhouding van de gegevensverstrekking die op een andere wijze dan door middel van het GBA-netwerk aan hen heeft plaatsgevonden. Mocht over enige tijd een andere afnemer te kennen geven alsnog van de hier bedoelde mogelijkheid gebruik te willen maken, dan zal daarvoor een aanvulling op artikel 68i van het besluit GBA noodzakelijk zijn. Dat betekent dat alsdan een afzonderlijke wijziging van het besluit GBA zal moeten worden voorbereid en vastgesteld. Deze procedure is in overeenstemming met hetgeen terzake is opgemerkt in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel, waarbij in de wet GBA de mogelijkheid tot geheimhouding van informatie over de gegevensverstrekking aan bepaalde afnemers in het belang van de veiligheid van de staat en de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten is opgenomen (kamerstukken II, 1998–1999, 26 410, nr. 3, blz. 29 e.v.).

Het plaatsen van een afnemersindicatie als hier bedoeld op de persoonslijst van een ingeschevene betekent in feite, dat er een gevoelig gegeven met betrekking tot betrokkene in de GBA wordt opgenomen. Uit de indicatie kan immers worden afgeleid, dat de politie of de Koninklijke Marechaussee in de desbetreffende persoon geïnteresseerd is. Het is daarom van belang om kennisneming van dit gegeven door anderen waar mogelijk te voorkomen. Naast de reeds in de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens opgenomen bepalingen inzake het niet-verstrekken van deze afnemersindicaties aan afnemers, derden en de ingeschrevene zelf, is het dan ook noodzakelijk geoordeeld tevens een regeling te treffen voor de afscherming van deze gegevens voor degenen, die op een of andere wijze belast zijn met de verwerking daarvan in de gemeentelijke basisadministratie. Dit heeft geleid tot opneming van artikel 68i, derde lid, van het besluit GBA. Ingevolge deze bepaling dient het voor de verwerking verantwoordelijke college van Burgemeester en Wethouders er zorg voor te dragen, dat van degenen die zijn belast met de verwerking van deze afnemersindicaties in de basisadministratie, uitsluitend personen die daartoe uitdrukkelijk zijn geautoriseerd van deze gegevens kennis kunnen nemen. Voorts is de kennisneming slechts toegestaan, voor zover dit noodzakelijk is om de burger gebruik te kunnen laten maken van zijn recht op verstrekking van een overzicht van zijn persoonslijst of zijn recht op inzage in zijn gegevens (artikel 78 en 79 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens), voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van het technische beheer van de basisadministratie (zoals systeembeheer) of voor de uitvoering van andere bij ministeriële regeling nader vast te stellen taken. In verband met het privacygevoelige karakter van de onderhavige afnemersindicaties wordt over het ontwerp van een ministeriële regeling, waarbij de kennisneming van deze gegevens buiten de in dit besluit genoemde gevallen wordt toegestaan, het College bescherming persoonsgegevens gehoord.

4. Overige wijzigingen

In artikel 61, eerste lid, van het besluit GBA wordt thans verwezen naar de beslissing op grond van artikel 83 van de wet GBA, waardoor deze bepaling in overeenstemming is gebracht met de aanpassing van de wet GBA op dit punt.

In artikel I, onderdeel AG, is artikel 68c1, onder a, gewijzigd. In de desbetreffende bepaling is de verwijzing naar artikel 39, derde lid, onder h van de Wet Financiering Volksverzekeringen als basis voor de subsidiëring van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker of baarmoederhalskanker vervangen door een verwijzing naar het ter zake thans geldende artikel 1p, van de Ziekenfondswet.

De in artikel I, onderdelen AW en AX, vermelde wijziging van paragraaf 5 van hoofdstuk 5 en artikel 94, tweede lid, van het besluit GBA houdt enerzijds verband met de gewijzigde terminologie, waarin geen sprake meer is van het bijhouden van registraties, maar de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verantwoordelijk is voor de verwerking van de in de registraties opgenomen gegevens. Daarnaast wordt in artikel 94, tweede lid, de verstrekking van gegevens aan derden overeenkomstig het recent gewijzigde artikel 100a van de Wet GBA genoemd, die vrij is van heffingen. Het gaat daarbij om verstrekkingen aan derden in de Nederlandse Antillen en Aruba.

In artikel I, onderdeel AZ wordt een onjuiste verwijzing in onderdeel III, eerste lid, van bijlage 1c bij het besluit GBA hersteld.

De wijziging, opgenomen in artikel I, onderdeel BA, heeft uitsluitend betrekking op de nieuwe terminologie, waarin het bijhouden van de persoonslijst is vervangen door het verwerken van gegevens op de persoonslijst.

5. Overgangs- en slotbepalingen

In verband met de samenloop van een wijziging van artikel 71 van het besluit GBA in het onderhavige besluit en in het op dit onderdeel nog niet in werking getreden besluit van 8 juli 2000 (Stb. 300), is het noodzakelijk een samenloopbepaling op te nemen. Artikel II voorziet hierin.

Het wordt wenselijk geacht om het besluit GBA zoals dat luidt na het van kracht worden van dit besluit te publiceren. Artikel III voorziet hierin. De bepalingen uit dit besluit treden tegelijk met de relevante bepalingen uit de Wet van 5 april 2001 tot wijziging van bepalingen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens (Stb. 180) met ingang van 1 september 2001 in werking.

De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid,

R. H. L. M. van Boxtel


XNoot
1

Stb. 1995, 30, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 19 maart 2001, Stb. 149.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 september 2001, nr. 175.

Naar boven