Wet van 28 juni 2001 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs onder meer in verband met de onderwijsbevoegdheid voor het geven van onderwijs in zintuiglijke en lichamelijke oefening en de verklaring omtrent het gedrag

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om de onderwijsbevoegdheid van gediplomeerden van lerarenopleidingen basisonderwijs voor wat betreft het geven van onderwijs in zintuiglijke en lichamelijke oefening, te beperken tot het geven van dat onderwijs aan leerlingen in de eerste twee leerjaren van het basisonderwijs en aan de groepen bestemd voor leerlingen tot 7 jaar in het speciaal onderwijs;

dat het eveneens wenselijk is de ouderdom van de verklaring omtrent het gedrag die bij benoeming wordt overgelegd, voor alle onderwijssoorten die het aangaat, te herzien;

dat daartoe de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs dienen te worden gewijzigd;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op het primair onderwijs1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 32 wordt het vijfde lid vervangen door:

  • 5. De verklaring, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, die in verband met de benoeming wordt overgelegd, mag op het tijdstip van overlegging niet ouder zijn dan een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen periode.

B

In artikel 33, tweede lid, wordt «Bij algemene maatregel van bestuur» vervangen door: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

C

Artikel 186 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt voor de puntkomma ingevoegd: , met dien verstande dat dit getuigschrift voor wat betreft het onderwijs in zintuiglijke en lichamelijke oefening een bevoegdheid verleent voor de eerste twee leerjaren van het basisonderwijs.

2. In het tweede lid, derde volzin, wordt «Zij die op 31 juli van een bij koninklijk besluit te bepalen jaar» vervangen door: Zij die op 31 juli 1998.

3. Aan het tweede lid wordt toegevoegd:

Zij die op 31 juli van een bij koninklijk besluit te bepalen jaar in het bezit zijn van het bewijs van bekwaamheid, bedoeld in het eerste lid, onder a, blijven bevoegd tot het geven van onderwijs in zintuiglijke en lichamelijke oefening in alle leerjaren. Zij die op 31 juli van een bij koninklijk besluit te bepalen jaar een studie volgen die opleidt voor het getuigschrift hoger beroepsonderwijs van met goed gevolg afgelegd afsluitend examen in de studierichting die voorbereidt op het beroep van leraar basisonderwijs, waarvan het onderwijsprogramma voor lichamelijke opvoeding zoals dat werd uitgevoerd voor 1 september 2000 deel uitmaakt, ontlenen aan dit getuigschrift een bevoegdheid ten aanzien van het geven van onderwijs in zintuiglijke en lichamelijke oefening in alle leerjaren indien zij bedoeld getuigschrift behalen voor een tijdstip dat bij hetzelfde koninklijk besluit wordt bepaald. Zij die tijdelijk zijn benoemd tot leraar op grond van artikel 2 van de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs en die daarna het getuigschrift, bedoeld in artikel 6, derde lid, van die wet behalen, ontlenen aan dit getuigschrift een bevoegdheid tot het geven van onderwijs in zintuiglijke en lichamelijke oefening in alle leerjaren indien noodzakelijk geachte scholing, bedoeld in artikel 5 van die wet, voor dat vak werd gevolgd volgens het onderwijsprogramma voor lichamelijke opvoeding zoals dat werd uitgevoerd voor 1 september 2000.

4. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke bewijzen van bekwaamheid naast die, genoemd in het eerste lid, dan wel welke studies voor een bewijs van bekwaamheid in combinatie met een bepaald bewijs van bekwaamheid, genoemd in het eerste lid, een bevoegdheid verlenen onderscheidenlijk een tijdelijke bevoegdheid verlenen tot het geven van onderwijs in een of meer van de in artikel 9, eerste lid, genoemde onderwijsactiviteiten en wordt tevens bepaald welke bewijzen van bekwaamheid bevoegdheid verlenen tot het geven van onderwijs in de Friese taal.

ARTIKEL II

De Wet op de expertisecentra2 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 32 wordt het vijfde lid vervangen door:

  • 5. De verklaring, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, die in verband met de benoeming wordt overgelegd mag op het tijdstip van overlegging niet ouder zijn dan een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen periode.

B

In artikel 33, tweede lid, wordt «Bij algemene maatregel van bestuur» vervangen door: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

C

Artikel 171 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt voor de puntkomma ingevoegd: , met dien verstande dat dit getuigschrift voor wat betreft het onderwijs in zintuiglijke oefening en lichamelijke oefening, bedoeld in artikel 13, eerste lid onder a en b, en vijfde lid onder a en b, een bevoegdheid verleent voor het geven van speciaal onderwijs aan de groepen bestemd voor leerlingen tot zeven jaar.

2. In het tweede lid, derde volzin, wordt «Zij die op 31 juli van een bij koninklijk besluit te bepalen jaar» vervangen door: Zij die op 31 juli 1998.

3. Aan het tweede lid wordt toegevoegd:

Zij die op 31 juli van een bij koninklijk besluit te bepalen jaar in het bezit zijn van het bewijs van bekwaamheid, bedoeld in het eerste lid, onder a, blijven bevoegd tot het geven van onderwijs in zintuiglijke oefening en lichamelijke oefening aan alle groepen leerlingen in het speciaal onderwijs. Zij die op 31 juli van een bij koninklijk besluit te bepalen jaar een studie volgen die leidt tot het getuigschrift hoger beroepsonderwijs van met goed gevolg afgelegd afsluitend examen in de studierichting die voorbereidt op het beroep van leraar basisonderwijs, waarvan het onderwijsprogramma voor lichamelijke opvoeding zoals dat werd uitgevoerd voor 1 september 2000 deel uitmaakt, ontlenen aan dit getuigschrift een bevoegdheid ten aanzien van het geven van onderwijs in zintuiglijke oefening en lichamelijke oefening aan alle groepen leerlingen in het speciaal onderwijs indien zij bedoeld getuigschrift behalen voor een tijdstip dat bij hetzelfde koninklijk besluit wordt bepaald. Zij die tijdelijk zijn benoemd tot leraar op grond van artikel 2 van de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs en die daarna het getuigschrift, bedoeld in artikel 6, derde lid, van die wet behalen, ontlenen aan dit getuigschrift een bevoegdheid tot het geven van onderwijs in zintuiglijke oefening en lichamelijke oefening aan alle groepen leerlingen in het speciaal onderwijs indien noodzakelijk geachte scholing, bedoeld in artikel 5 van die wet, voor die vakken werd gevolgd volgens het onderwijsprogramma voor lichamelijke opvoeding zoals dat werd uitgevoerd voor 1 september 2000.

4. In het derde lid, onder a, wordt voor de puntkomma ingevoegd: , met dien verstande dat dit getuigschrift geen bevoegdheid geeft voor wat betreft het onderwijs in lichamelijke oefening, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder i.

5. Aan het derde lid wordt toegevoegd:

Zij die op 31 juli van een bij koninklijk besluit te bepalen jaar in het bezit zijn van het getuigschrift hoger beroepsonderwijs van met goed gevolg afgelegd afsluitend examen in de studierichting die voorbereidt op het beroep van leraar basisonderwijs, bedoeld onder a, blijven bevoegd tot het geven van onderwijs in lichamelijke oefening aan alle groepen leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs. Zij die op 31 juli van een bij koninklijk besluit te bepalen jaar een studie volgen die leidt tot het getuigschrift hoger beroepsonderwijs van met goed gevolg afgelegd afsluitend examen in de studierichting die voorbereidt op het beroep van leraar basisonderwijs, waarvan het onderwijsprogramma voor lichamelijke opvoeding zoals dat werd uitgevoerd voor 1 september 2000 deel uitmaakt, ontlenen aan dit getuigschrift een bevoegdheid ten aanzien van het geven van lichamelijke oefening aan alle groepen leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs indien zij bedoeld getuigschrift behalen voor een tijdstip dat bij hetzelfde koninklijk besluit wordt bepaald. Zij die tijdelijk zijn benoemd tot leraar op grond van artikel 2 van de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs en die daarna het getuigschrift, bedoeld in artikel 6, derde lid, van die wet behalen, ontlenen aan dit getuigschrift een bevoegdheid tot het geven van onderwijs in lichamelijke oefening aan alle groepen in het voortgezet speciaal onderwijs indien noodzakelijk geachte scholing, bedoeld in artikel 5 van die wet, voor dat vak werd gevolgd volgens het onderwijsprogramma voor lichamelijke opvoeding zoals dat werd uitgevoerd voor 1 september 2000.

6. Toegevoegd wordt een negende lid, luidende:

  • 9. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke bewijzen van bekwaamheid dan wel welke studies voor een bewijs van bekwaamheid in combinatie met een bepaald bewijs van bekwaamheid, bedoeld in dit artikel, een bevoegdheid verlenen onderscheidenlijk een tijdelijke bevoegdheid verlenen voor het geven van de bij of krachtens de artikelen 13 en 14 vastgestelde onderdelen van het speciaal onderwijs onderscheidenlijk het voortgezet speciaal onderwijs.

ARTIKEL III

De Wet op het voortgezet onderwijs3 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid komt de derde volzin als volgt te luiden: Voor ten hoogste de helft van het aantal personeelsleden, bestaande uit de rector of de directeur en de aan de school verbonden conrectoren of adjunct-directeuren, kan het bevoegd gezag afwijken van de eerste volzin, met uitzondering van het vereiste van de in artikel 33, eerste lid, onder a, bedoelde verklaring omtrent het gedrag, mits daarbij de voorschriften, bedoeld in de tweede volzin, in acht worden genomen.

2. Aan het vijfde lid wordt toegevoegd: Bij benoeming van een lid van het overige personeel is artikel 33, eerste lid, aanhef en onder a, van overeenkomstige toepassing.

3. Het zevende lid komt te luiden:

  • 7. Het tweede en derde lid, en het vierde lid met uitzondering van het vereiste van de in artikel 33, eerste lid, onder a, bedoelde verklaring omtrent het gedrag, zijn niet van toepassing op de leden van de centrale directie, bedoeld in artikel 32a, eerste lid.

B

In artikel 33, eerste lid, onder a, wordt voor de puntkomma ingevoegd: , die op het tijdstip van overlegging aan het bevoegd gezag niet ouder is dan 6 maanden.

C

Artikel 135, vijfde lid, vervalt.

D

In artikel 152 wordt het vijfde lid vervangen door:

  • 5. De verklaring, bedoeld in artikel 126, eerste lid, onder a, die in verband met de benoeming aan het bevoegd gezag wordt overgelegd, mag op het tijdstip van overlegging niet ouder zijn dan een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen periode.

E

In artikel 153, tweede lid, wordt «Bij algemene maatregel van bestuur» vervangen door: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

F

Artikel 286 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, derde volzin, wordt «Zij die op 31 juli van een bij koninklijk besluit te bepalen jaar» vervangen door: Zij die op 31 juli 1998.

2. Aan het eerste lid wordt toegevoegd:

Zij die op 31 juli van een bij koninklijk besluit te bepalen jaar in het bezit zijn van het bewijs van bekwaamheid, bedoeld in het tweede lid, onder a, blijven bevoegd tot het geven van onderwijs in lichamelijke oefening aan alle groepen leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs. Zij die op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip een studie volgen die leidt tot een getuigschrift hoger beroepsonderwijs van met goed gevolg afgelegd afsluitend examen in de studierichting die voorbereidt op het beroep van leraar basisonderwijs, waarvan het onderwijsprogramma voor lichamelijke opvoeding zoals dat werd uitgevoerd voor 1 september 2000 deel uitmaakt, ontlenen aan dit getuigschrift een bevoegdheid ten aanzien van het geven van onderwijs in lichamelijke oefening aan alle groepen leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs indien zij bedoeld getuigschrift behalen voor een tijdstip dat bij hetzelfde koninklijk besluit wordt bepaald. Zij die tijdelijk zijn benoemd tot leraar op grond van artikel 2 van de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs en die daarna het getuigschrift, bedoeld in artikel 6, derde lid, van die wet behalen, ontlenen aan dit getuigschrift een bevoegdheid tot het geven van onderwijs in lichamelijke oefening aan alle groepen leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs indien noodzakelijk geachte scholing, bedoeld in artikel 5 van die wet, voor dat vak werd gevolgd volgens het onderwijsprogramma voor lichamelijke opvoeding zoals dat werd uitgevoerd voor 1 september 2000.

3. In de aanhef van het tweede lid vervalt «en vijfde».

4. In het tweede lid, onder a, wordt voor de puntkomma ingevoegd: , met dien verstande dat dit getuigschrift geen bevoegdheid geeft voor onderwijs in lichamelijke oefening, bedoeld in artikel 135, eerste lid, onder i.

ARTIKEL IV

De Wet educatie en beroepsonderwijs4 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4.2.1, eerste lid, onder a, wordt na «de verklaringen omtrent het gedrag,» ingevoegd: die op het tijdstip van overlegging aan het bevoegd gezag niet ouder is dan 6 maanden.

B

Na de tekst van artikel 4.2.2 wordt ingevoegd:

Titel 2a. Benoembaarheidsvereiste voor overig personeel van instellingen

Artikel 4.2a.1 Vereiste benoembaarheid overig personeel

Tot lid van het personeel, anders dan bedoeld in artikel 4.2.1, kan slechts worden benoemd degene die in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag, die op het tijdstip van overlegging aan het bevoegd gezag niet ouder is dan 6 maanden.

ARTIKEL V

Deze wet treedt in werking op de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 28 juni 2001

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L. M. L. H. A. Hermans

Uitgegeven de drieëntwintigste augustus 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1998, 495, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 5 juli 2001, Stb. 352.

XNoot
2

Stb. 1998, 496, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 5 juli 2001, Stb. 352.

XNoot
3

Stb. 1998, 512, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 5 juli 2001, Stb. 352.

XNoot
4

Stb. 1995, 501, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 april 2001, Stb. 225.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 2000/2001, 27 616.

Handelingen II 2000/2001, blz. 4929–4953 5111–5125; 5319–5323.

Kamerstukken I 2000/2001, 27 616 (319).

Handelingen I 2000/2001, blz. 1448.

Naar boven