Wet van 14 juni 2001 tot wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (pensioenopbouw, waarde-overdracht en waarde-overname alsmede enige andere onderwerpen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers te wijzigen op het punt van de pensioenopbouw en in verband met die wijziging voorzieningen op te nemen op de voet van de voor deelnemers aan een pensioenregeling waarop de Pensioen- en spaarfondsenwet van toepassing is bestaande voorzieningen, ter zake van afkoop van pensioenaanspraken op verzoek van een gewezen deelnemer, voorts de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers aan te passen aan voor die wet relevante wijzigingen in andere wetten en in verband met die wijzigingen regels te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers1 wordt als volgt gewijzigd:

A. Aan artikel 2 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Waar in deze wet betekenis toekomt aan het gegeven dat een belanghebbende gehuwd is, gehuwd is geweest of een huwelijk aangaat, wordt mede begrepen onder gehuwd: als partner geregistreerd, respectievelijk onder huwelijk: geregistreerd partnerschap.

B. Artikel 9 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid, tweede volzin, wordt «Algemene Arbeidsongeschiktheidswet» vervangen door: Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.

2. In het vierde lid wordt «Algemene Weduwen- en Wezenwet vervangen door: Algemene nabestaandenwet.

C. In artikel 12, tweede lid, eerste volzin, wordt «wettige of natuurlijke kinderen van de overledene» vervangen door: kinderen die in familierechtelijke betrekking stonden tot de overledene.

D. Artikel 13a komt te luiden:

Artikel 13a Bedrag van het eigen pensioen per dienstjaar

  • 1. Het pensioen bedraagt voor ieder dienstjaar als minister 2 percent van de daarvoor geldende pensioengrondslag, volgens een of meer van de artikelen 14, 14a en 14aa. Voor de toepassing van die artikelen wordt verstaan onder wedde: de laatstelijk genoten wedde, bedoeld in artikel 8, tweede lid, aangepast volgens de regels, bedoeld in artikel 105, derde lid.

  • 2. Als diensttijd telt mee de tijd met recht op uitkering. Het pensioen over die tijd wordt berekend naar 2 percent per jaar over de eerste vier jaren van het recht op uitkering dan wel over de volledige tijd met recht op uitkering indien die tijd minder is dan vier jaren en vervolgens naar 1 percent per jaar. In het geval van een uitkering als bedoeld in artikel 8a, wordt het pensioen over de tijd met recht op uitkering berekend naar 2 percent per jaar voor zover en voor zolang het percentage van de algemene invaliditeit 55 percent of meer bedraagt. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt een uitkering als bedoeld in artikel 7 aangemerkt als een uitkering als bedoeld in artikel 8a, indien en zolang de belanghebbende tijdens de duur van de eerstbedoelde uitkering voor 55 percent of meer algemeen invalide is.

  • 3. In afwijking van het tweede lid wordt het pensioen over de in dat lid bedoelde tijd berekend naar de helft van het ingevolge dat lid toepasselijke percentage, over het gedeelte van die tijd waarin de uitkering is verminderd wegens het genieten van inkomsten als bedoeld in artikel 9. Geen meetelling van diensttijd als bedoeld in het tweede lid vindt plaats:

    a. voor zover gedurende de in dat lid bedoelde tijd de uitkering wegens het genieten van inkomsten als bedoeld in artikel 9 tot nihil is verminderd;

    b. in zover de belanghebbende die recht heeft op uitkering, maar die minder uitkering geniet dan de krachtens artikel 106 berekende inhoudingen ter zake van ouderdom en overlijden, er geen zorg voor draagt dat het bedrag van deze inhoudingen, welk bedrag in dit geval als een op hem rustende schuld wordt beschouwd, bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd is voldaan;

    c. indien de belanghebbende daarom verzoekt.

  • 4. Indien voor de pensioenberekening in aanmerking te nemen tijd als minister en als staatssecretaris voor het pensioen meetellen, wordt over elk van die tijden een afzonderlijk pensioen berekend. De som van die pensioenen wordt als een eenheid toegekend.

E. Artikel 14 komt te luiden:

Artikel 14 Pensioengrondslag tijd voor 1 januari 1986; inbouw algemeen pensioen

  • 1. Voor tijd vóór 1 januari 1986 is de pensioengrondslag de wedde.

  • 2. De wedde wordt voor de toepassing van het eerste lid vermenigvuldigd met 100/110 indien deze laatstelijk is genoten tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995. De aldus vastgestelde pensioengrondslag is echter niet lager dan de wedde verminderd met f 6320,–. Het bedrag van f 6320,– wordt telkens aangepast bij de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 105, derde lid, overeenkomstig de aanpassing van een bedrag dat op 1 januari 1985 f 63 200,– bedroeg.

  • 3. De wedde wordt voor de toepassing van het eerste lid vermenigvuldigd met een debruteringsfactor overeenkomstig artikel 14a, tweede lid, indien deze laatstelijk is genoten na 31 december 1994. Op het aldus gevonden bedrag is het tweede lid van dit artikel van toepassing.

  • 4. Hoofdstuk 17 is van toepassing op het pensioen, indien of voorzover berekend over de in het eerste lid bedoelde tijd.

F. Artikel 14a komt te luiden:

Artikel 14a Pensioengrondslag tijd tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995

  • 1. Voor tijd tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995 is de pensioengrondslag de wedde verminderd met een bedrag, genaamd franchise.

  • 2. De wedde wordt voor de toepassing van het eerste lid vermenigvuldigd met een debruteringsfactor indien deze laatstelijk is genoten na 31 december 1994. Deze factor is de breuk, waarvan de teller honderd bedraagt en de noemer de som is van honderd en het percentage waarmee het inkomen als minister per 1 januari 1995 uitsluitend ter uitvoering van artikel II van de wet van 19 mei 1994 tot wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (onder andere ter zake van inhoudingen op het inkomen en gelijke franchise voor de pensioenberekening) (Stb. 418) is gewijzigd.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde franchise is:

    a. voor de gepensioneerde minister die voor de toepassing van de Algemene Ouderdomswet als gehuwd wordt aangemerkt twintig zevende maal het tot een jaarbedrag herleide bedrag waarop ingevolge die wet recht bestaat of zou hebben bestaan indien hij op grond van die wet verzekerd zou zijn geweest;

    b. voor de gepensioneerde minister die voor de toepassing van de Algemene Ouderdomswet als ongehuwd wordt aangemerkt tien zevende maal het tot een jaarbedrag herleide bedrag waarop ingevolge die wet recht bestaat of zou hebben bestaan indien hij op grond van die wet verzekerd zou zijn geweest.

  • 4. In de in het derde lid bedoelde bedragen is mede begrepen de bruto vakantie-uitkering waarop ingevolge de Algemene Ouderdomswet recht bestaat.

  • 5. Wanneer de in het derde lid bedoelde bedragen worden gewijzigd, wordt de pensioengrondslag herberekend. Het herberekende pensioen gaat, onverminderd artikel 14c, tweede lid, in op dezelfde dag als waarop de bedoelde wijzigingen zich hebben voorgedaan.

G. Artikel 14aa komt te luiden:

Artikel 14aa Pensioengrondslag tijd na 31 december 1994

Artikel 14a, eerste lid, is van toepassing op tijd na 31 december 1994, met dien verstande dat de franchise het bedrag is dat op grond van een reglement als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van de Wet privatisering ABP als zodanig geldt voor de berekening van een ouderdomspensioen van een gepensioneerd overheidswerknemer in de zin van die wet. Artikel 14a, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing

H. In artikel 22, vierde lid, wordt «artikel 14a, tweede en derde lid,» vervangen door: artikel 14a.

I. In artikel 22b, tweede lid, wordt «de franchise, bedoeld in het tweede lid van artikel 14aa» vervangen door: de franchise, bedoeld in artikel 14aa.

J. Artikel 53, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Indien Wij in de bezoldiging van het Rijkspersoneel een wijziging aanbrengen wordt de berekeningsgrondslag, eventueel verhoogd ingevolge het tweede lid, voor de toepassing van het eerste lid met ingang van het tijdstip van ingang van de bezoldigingswijziging door Onze Minister overeenkomstig de wijziging aangepast.

K. Artikel 54 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid, tweede volzin, wordt «Algemene Arbeidsongeschiktheidswet» vervangen door: Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.

2. In het vierde lid wordt «Algemene Weduwen- en Wezenwet» vervangen door: Algemene nabestaandenwet.

L. In artikel 57, tweede lid, eerste volzin, wordt «wettige of natuurlijke kinderen van de overledene» vervangen door: kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond.

M. Artikel 58a komt te luiden:

Artikel 58a Bedrag van het eigen pensioen per jaar als kamerlid

  • 1. Het pensioen bedraagt voor ieder jaar van de kamerlidtijd 2 percent van de daarvoor geldende pensioengrondslag, volgens een of meer van de artikelen 59, 59a en 59aa. Voor de toepassing van die artikelen wordt verstaan onder berekeningsgrondslag: de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 50, onderdeel e, aangepast volgens de regels, bedoeld in artikel 105, derde lid.

  • 2. Indien het gewezen kamerlid tevens is opgetreden als voorzitter, ondervoorzitter dan wel als fractievoorzitter wordt het pensioen voor ieder jaar dat het kamerlid als zodanig is opgetreden, verhoogd met 1,75 percent van de laatstelijk uit dien hoofde genoten toelage of verhoging van de schadeloosstelling, bedoeld in artikel 11, eerste en tweede lid, en artikel 12, eerste lid, van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer, inbegrepen de daarover geldende aanspraak op eindejaarsuitkering, bedoeld in artikel 2b van die wet en aangepast volgens de regels, bedoeld in artikel 105, derde lid.

  • 3. Als kamerlidtijd telt mee de tijd met recht op uitkering. Het pensioen over die tijd wordt berekend naar 2 percent per jaar over de eerste vier jaren van het recht op uitkering dan wel over de volledige tijd met recht op uitkering indien die tijd minder is dan vier jaren en vervolgens naar 1 percent per jaar. In het geval van een uitkering als bedoeld in artikel 53a, wordt het pensioen over de tijd met recht op uitkering berekend naar 2 percent per jaar voor zover en voor zolang het percentage van de algemene invaliditeit 55 percent of meer bedraagt. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt een uitkering als bedoeld in artikel 51 aangemerkt als een uitkering als bedoeld in artikel 53a, indien en zolang de belanghebbende tijdens de duur van de eerstbedoelde uitkering voor 55 percent of meer algemeen invalide is.

  • 4. In afwijking van het derde lid wordt het pensioen over de in dat lid bedoelde tijd berekend naar de helft van het ingevolge dat lid toepasselijke percentage, over het gedeelte van die tijd waarin de uitkering is verminderd wegens het genieten van inkomsten als bedoeld in artikel 54. Geen meetelling van kamerlidtijd als bedoeld in het vierde lid vindt plaats:

    a. voor zover gedurende de in dat lid bedoelde tijd de uitkering wegens het genieten van inkomsten als bedoeld in artikel 54 tot nihil is verminderd;

    b. in zover de belanghebbende die recht heeft op uitkering, maar die minder uitkering geniet dan de krachtens artikel 106 berekende inhoudingen ter zake van ouderdom en overlijden, er geen zorg voor draagt dat het bedrag van deze inhoudingen, welk bedrag in dit geval als een op hem rustende schuld wordt beschouwd, bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd is voldaan;

    c. indien de belanghebbende daarom verzoekt.

N. Artikel 59 komt te luiden:

Artikel 59 Pensioengrondslag tijd voor 1 januari 1986; inbouw algemeen pensioen

  • 1. Voor tijd vóór 1 januari 1986 is de pensioengrondslag de berekeningsgrondslag.

  • 2. De berekeningsgrondslag wordt voor de toepassing van het eerste lid vermenigvuldigd met 100/110 indien de schadeloosstelling laatstelijk is genoten tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995. De aldus vastgestelde pensioengrondslag is echter niet lager dan de schadeloosstelling verminderd met f 6320,–. Het bedrag van f 6320,– wordt telkens aangepast bij de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 105, derde lid, overeenkomstig de aanpassing van een bedrag dat op 1 januari 1985 f 63 200,– bedroeg.

  • 3. De berekeningsgrondslag wordt voor de toepassing van het eerste lid vermenigvuldigd met een debruteringsfactor overeenkomstig artikel 59a, tweede lid, indien de schadeloosstelling laatstelijk is genoten na 31 december 1994. Op het aldus gevonden bedrag is het tweede lid van dit artikel van toepassing.

  • 4. Hoofdstuk 17 is van toepassing op het pensioen, indien of voorzover berekend over de in het eerste lid bedoelde tijd.

O. Artikel 59a komt te luiden:

Artikel 59a Pensioengrondslag tijd tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995

  • 1. Voor tijd tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995 is de pensioengrondslag de berekeningsgrondslag verminderd met een bedrag, genaamd franchise.

  • 2. De berekeningsgrondslag wordt voor de toepassing van het eerste lid vermenigvuldigd met een debruteringsfactor indien de schadeloosstelling laatstelijk is genoten na 31 december 1994. Deze factor is de breuk, waarvan de teller honderd bedraagt en de noemer de som is van honderd en het percentage waarmee het inkomen als kamerlid per 1 januari 1995 uitsluitend ter uitvoering van artikel II van de wet van 19 mei 1994 tot wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (onder andere ter zake van inhoudingen op het inkomen en gelijke franchise voor de pensioenberekening) (Stb. 418) is gewijzigd.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde franchise is:

    a. voor het gepensioneerde kamerlid dat voor de toepassing van de Algemene Ouderdomswet als gehuwd wordt aangemerkt twintig zevende maal het tot een jaarbedrag herleide bedrag waarop ingevolge die wet recht bestaat of zou hebben bestaan indien hij op grond van die wet verzekerd zou zijn geweest;

    b. voor het gepensioneerde kamerlid dat voor de toepassing van de Algemene Ouderdomswet als ongehuwd wordt aangemerkt tien zevende maal het tot een jaarbedrag herleide bedrag waarop ingevolge die wet recht bestaat of zou hebben bestaan indien hij op grond van die wet verzekerd zou zijn geweest.

  • 4. In de in het derde lid bedoelde bedragen is mede begrepen de bruto vakantie-uitkering waarop ingevolge de Algemene Ouderdomswet recht bestaat.

  • 5. Wanneer de in het derde lid bedoelde bedragen worden gewijzigd, wordt de pensioengrondslag herberekend. Het herberekende pensioen gaat, onverminderd artikel 59c, tweede lid, in op dezelfde dag als waarop de bedoelde wijzigingen zich hebben voorgedaan.

P. Artikel 59aa komt te luiden:

Artikel 59aa Pensioengrondslag tijd na 31 december 1994

Artikel 59a, eerste lid, is van toepassing op tijd na 31 december 1994, met dien verstande dat de franchise het bedrag is dat op grond van een reglement als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van de Wet privatisering ABP als zodanig geldt voor de berekening van een ouderdomspensioen van een gepensioneerd overheidswerknemer in de zin van die wet. Artikel 59a, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing

Q. In artikel 67, vierde lid, wordt «artikel 59a, tweede en derde lid,» vervangen door: artikel 59a.

R. In artikel 67b, tweede lid, wordt «de franchise, bedoeld in het tweede lid van artikel 14aa» vervangen door: de franchise, bedoeld in artikel 59aa.

S. De artikelen 93 en 94 vervallen.

T. Ingevoegd worden nieuwe artikelen 107 en 108, luidende:

Artikel 107 Afkoop van pensioenaanspraken door waarde-overdracht

  • 1. Op aanvraag van een gewezen minister of een gewezen kamerlid koopt Onze Minister de door de aanvrager verkregen aanspraken op pensioen krachtens de tweede respectievelijk derde afdeling van deze wet af, onder dezelfde voorwaarden als in artikel 32b, eerste lid, onder a tot en met c, van de Pensioen- en spaarfondsenwet worden gesteld aan afkoop van pensioenaanspraken.

  • 2. De artikelen 3 tot en met 13 van het Besluit reken- en procedureregels recht op waarde-overdracht alsmede de op grond van de artikelen 8, 9 en 12 van dat besluit gestelde regels zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid. Voor die toepassing geldt de aanvrager als rechthebbende, het Rijk als overdragend uitvoeringsorgaan in de zin van dat besluit.

  • 3. Pensioenaanspraken die door de aanvrager na de overdrachtsdatum, bedoeld in het in het tweede lid genoemde besluit, worden verkregen uit hoofde van het recht op uitkering ter zake van het ontslag of aftreden worden beschouwd als te zijn begrepen in de aanvraag, met dien verstande dat de afkoopsom van die aanspraken wordt vastgesteld en uitgekeerd na afloop van het recht op uitkering. De overdrachtssom wordt uitgekeerd aan de instelling in de zin van artikel 32b, eerste lid van de Pensioen- en spaarfondsenwet waaraan de afkoopsom ingevolge het eerste lid is uitgekeerd dan wel aan een door de aanvrager aan te wijzen dergelijke instelling. Als overdrachtsdatum geldt de datum van afloop van het recht op uitkering. Onze Minister kan zonodig, in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, nadere regels stellen met betrekking tot de vaststelling en uitkering van de overdrachtssom bedoeld in dit lid.

  • 4. Ten aanzien van afkoopsommen op grond van het eerste en het derde lid gelden voor een instelling als bedoeld in 32b, eerste lid, van de Pensioenen spaarfondsenwet gelijke verplichtingen als ten aanzien een afkoopsom op grond van die bepaling.

  • 5. Op aanvraag van een gewezen minister of een gewezen kamerlid koopt Onze Minister de door de aanvrager verkregen aanspraken op pensioen krachtens de tweede respectievelijk derde afdeling van deze wet af bij diens aanstelling in vaste dienst van een van de Europese Gemeenschappen en draagt de afkoopsom over aan de betrokken Gemeenschap. Voor de berekening van de afkoopsom zijn de rekenregels, gesteld bij of krachtens het in het tweede lid genoemde besluit van toepassing. Onze Minister is bevoegd op verzoek van de aanvrager en diens echtgenoot dan wel de man of vrouw die door de aanvrager was aangemeld als bedoeld in artikel 2a, de aanspraak op nabestaandenpensioen in de afkoop en overdracht te betrekken. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 108 Verwerving van pensioenaanspraken door waarde-overname

  • 1. Voor de toepassing van artikel 32b, eerste lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet en artikel 16a van de Regelen verzekeringsovereenkomsten Pensioen- en spaarfondsenwet wordt het Rijk beschouwd als een instelling als bedoeld in 32b, eerste lid, onderdeel c, van de evengenoemde wet, in het geval waarin een rechthebbende, in de zin van het Besluit reken- en procedureregels recht op waarde-overdracht, minister of kamerlid is geworden.

  • 2. Op aanvraag van een minister of een kamerlid verkrijgt deze tegenover ontvangst door het Rijk van de afkoopsom die strekt tot afkoop van pensioenaanspraken van de aanvrager, op grond van artikel 32b, eerste lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet, aanspraken op pensioen ten laste van het Rijk. Deze aanspraken worden beschouwd als aanspraken krachtens de tweede respectievelijk derde afdeling van deze wet en behandeld als een geheel met de aanspraken die de minister of het kamerlid als zodanig verkrijgt krachtens de tweede respectievelijk derde afdeling van deze wet.

  • 3. De artikelen 3 tot en met 13 van het Besluit reken- en procedureregels recht op waarde-overdracht alsmede de op grond van de artikelen 8, 9 en 12 van dat besluit gestelde regels zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag als bedoeld in het tweede lid.

U. In artikel 116, eerste lid, tweede volzin, wordt «wettige of natuurlijke kinderen van de overledene» vervangen door: kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond.

V. Artikel 134 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid, tweede volzin, wordt «Algemene Arbeidsongeschiktheidswet» vervangen door: Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.

2. In het zesde lid wordt «Algemene Weduwen- en Wezenwet vervangen door: Algemene nabestaandenwet.

W. In artikel 137, tweede lid, eerste volzin, wordt «wettige of natuurlijke kinderen van de overledene» vervangen door: kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond.

X. Artikel 138a komt te luiden:

Artikel 138a Bedrag van het eigen pensioen per jaar als lid van gedeputeerde staten

  • 1. Het pensioen bedraagt voor ieder jaar als lid van gedeputeerde staten 2 percent van de daarvoor geldende pensioengrondslag, volgens een of meer van de artikelen 139, 139a en 139aa. Voor de toepassing van die artikelen wordt verstaan onder wedde: de wedde, bedoeld in artikel 130, tweede lid, onder c, aangepast volgens de regels, bedoeld in artikel 157, derde lid. Ten aanzien van een lid van gedeputeerde staten dat voor zijn bezoldiging geacht wordt niet de volledige werkweek aan het ambt te besteden, is voor de toepassing van de artikelen 139a en 139aa de wedde het tot een jaarbedrag herleide bedrag waarvan de wedde, bedoeld in artikel 130, tweede lid, onder c, is afgeleid, aangepast volgens de in de tweede volzin bedoelde regels.

  • 2. Als tijd als lid van gedeputeerde staten telt mee de tijd met recht op uitkering. Het pensioen over die tijd wordt berekend naar 2 percent per jaar over de eerste vier jaren van het recht op uitkering dan wel over de volledige tijd met recht op uitkering indien die tijd minder is dan vier jaren en vervolgens naar 1 percent per jaar. In het geval van een uitkering als bedoeld in artikel 133a, wordt het pensioen over de tijd met recht op uitkering berekend naar 2 percent per jaar voor zover en voor zolang het percentage van de algemene invaliditeit 55 percent of meer bedraagt. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt een uitkering als bedoeld in artikel 131 aangemerkt als een uitkering als bedoeld in artikel 133a, indien en zolang de belanghebbende tijdens de duur van de eerstbedoelde uitkering voor 55 percent of meer algemeen invalide is.

  • 3. In afwijking van het tweede lid wordt het pensioen over de in dat lid bedoelde tijd berekend naar de helft van het ingevolge dat lid toepasselijke percentage, over het gedeelte van die tijd waarin de uitkering is verminderd wegens het genieten van inkomsten als bedoeld in artikel 134. Geen meetelling van diensttijd als bedoeld in het tweede lid vindt plaats:

    a. voor zover gedurende de in dat lid bedoelde tijd de uitkering wegens het genieten van inkomsten als bedoeld in artikel 134 tot nihil is verminderd;

    b. in zover de belanghebbende die recht heeft op uitkering, maar die minder uitkering geniet dan de krachtens artikel 160 berekende inhoudingen ter zake van ouderdom en overlijden, er geen zorg voor draagt dat het bedrag van deze inhoudingen, welk bedrag in dit geval als een op hem rustende schuld wordt beschouwd, bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd is voldaan;

    c. indien de belanghebbende daarom verzoekt.

    Provinciale staten onderscheidenlijk de raad kunnen bepalen dat voor de toepassing van de eerste en de tweede volzin de vergoeding voor de werkzaamheden als lid van provinciale staten respectievelijk de raad niet wordt beschouwd als daar bedoelde inkomsten.

Y. Artikel 139 komt te luiden:

Artikel 139 Pensioengrondslag tijd voor 1 januari 1986; inbouw algemeen pensioen

  • 1. Voor tijd vóór 1 januari 1986 is de pensioengrondslag de wedde.

  • 2. De wedde wordt voor de toepassing van het eerste lid vermenigvuldigd met 100/110 indien deze laatstelijk is genoten tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995. De aldus vastgestelde pensioengrondslag is echter niet lager dan de wedde verminderd met f 6320,–. Het bedrag van f 6320,– wordt telkens aangepast bij de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 157, derde lid, overeenkomstig de aanpassing van een bedrag dat op 1 januari 1985 f 63 200,– bedroeg.

  • 3. De wedde wordt voor de toepassing van het eerste lid vermenigvuldigd met een debruteringsfactor overeenkomstig artikel 139a, tweede lid, indien deze laatstelijk is genoten na 31 december 1994. Op het aldus gevonden bedrag is het tweede lid van dit artikel van toepassing.

  • 4. Bij de berekening van een pensioen van een gewezen wethouder die voor 1 januari 1986 voor zijn bezoldiging geacht werd niet de volledige werkweek aan het wethouderschap te besteden, wordt de wedde, vastgesteld volgens het tweede of het derde lid, vermenigvuldigd met de deeltijdfactor.

  • 5. Hoofdstuk 17 is van toepassing op het pensioen, indien of voorzover berekend over de in het eerste lid bedoelde tijd.

Z. Artikel 139a komt te luiden:

Artikel 139a Pensioengrondslag tijd tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995

  • 1. Voor tijd tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995 is de pensioengrondslag de wedde verminderd met een bedrag, genaamd franchise.

  • 2. De wedde wordt voor de toepassing van het eerste lid vermenigvuldigd met een debruteringsfactor indien deze laatstelijk is genoten na 31 december 1994. Deze factor is de breuk, waarvan de teller honderd bedraagt en de noemer de som is van honderd en het percentage waarmee het inkomen als lid van gedeputeerde staten per 1 januari 1995 uitsluitend ter uitvoering van artikel II van de wet van 19 mei 1994 tot wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (onder andere ter zake van inhoudingen op het inkomen en gelijke franchise voor de pensioenberekening) (Stb. 418) is gewijzigd.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde franchise is:

    a. voor het gepensioneerde lid van gedeputeerde staten dat voor de toepassing van de Algemene Ouderdomswet als gehuwd wordt aangemerkt twintig zevende maal het tot een jaarbedrag herleide bedrag waarop ingevolge die wet recht bestaat of zou hebben bestaan indien hij op grond van die wet verzekerd zou zijn geweest;

    b. voor het gepensioneerde lid van gedeputeerde staten dat voor de toepassing van de Algemene Ouderdomswet als ongehuwd wordt aangemerkt tien zevende maal het tot een jaarbedrag herleide bedrag waarop ingevolge die wet recht bestaat of zou hebben bestaan indien hij op grond van die wet verzekerd zou zijn geweest.

  • 4. In de in het derde lid bedoelde bedragen is mede begrepen de bruto vakantie-uitkering waarop ingevolge de Algemene Ouderdomswet recht bestaat.

  • 5. Wanneer de in het derde lid bedoelde bedragen worden gewijzigd, wordt de pensioengrondslag herberekend. Het herberekende pensioen gaat, onverminderd artikel 139d, tweede lid, in op dezelfde dag als waarop de bedoelde wijzigingen zich hebben voorgedaan.

AA. Artikel 139aa komt te luiden:

Artikel 139aa Pensioengrondslag tijd na 31 december 1994

Artikel 139a, eerste lid, is van toepassing op tijd na 31 december 1994, met dien verstande dat de franchise het bedrag is dat op grond van een reglement als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van de Wet privatisering ABP als zodanig geldt voor de berekening van een ouderdomspensioen van een gepensioneerd overheidswerknemer in de zin van die wet. Artikel 139a, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing

BB. In artikel 145, vierde lid, wordt «artikel 139a, tweede, derde en vierde lid,» vervangen door: artikel 139a en «14a» door: 139a.

CC. In artikel 145b, tweede lid, wordt «de franchise, bedoeld in het tweede lid van artikel 139aa» vervangen door: de franchise, bedoeld in artikel 139aa.

DD. Ingevoegd worden nieuwe artikelen 160a en 160b, luidende:

Artikel 160a Afkoop van pensioenaanspraken door waarde-overdracht

  • 1. In een verordening inzake pensioen als bedoeld in deze afdeling kan worden bepaald dat gedeputeerde staten op aanvraag van een gewezen gedeputeerde de door de aanvrager verkregen aanspraken op pensioen krachtens die verordening afkopen, onder dezelfde voorwaarden als in artikel 32b, eerste lid, onder a tot en met c, van de Pensioen- en spaarfondsenwet worden gesteld aan afkoop van pensioenaanspraken.

  • 2. De artikelen 3 tot en met 13 van het Besluit reken- en procedureregels recht op waarde-overdracht alsmede de op grond van de artikelen 8, 9 en 12 van dat besluit gestelde regels zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid. Voor die toepassing geldt de aanvrager als rechthebbende, de desbetreffende provincie als overdragend uitvoeringsorgaan in de zin van dat besluit.

  • 3. Pensioenaanspraken die door de aanvrager na de overdrachtsdatum, bedoeld in het in het tweede lid genoemde besluit, worden verkregen uit hoofde van het recht op uitkering ter zake van het aftreden, worden beschouwd als te zijn begrepen in de aanvraag, met dien verstande dat de afkoopsom van die aanspraken wordt vastgesteld en uitgekeerd na afloop van het recht op uitkering. De afkoopsom wordt uitgekeerd aan de instelling in de zin van artikel 32b, eerste lid van de Pensioen- en spaarfondsenwet waaraan de afkoopsom ingevolge het eerste lid is uitgekeerd dan wel aan een door de aanvrager aan te wijzen dergelijke instelling. Als overdrachtsdatum geldt de datum van afloop van het recht op uitkering. De ministeriële regels, bedoeld in artikel 107, zijn van toepassing.

  • 4. Ten aanzien van afkoopsommen op grond van het eerste en het derde lid gelden voor een instelling als bedoeld in artikel 32b, eerste lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet gelijke verplichtingen als ten aanzien van een afkoopsom op grond van die bepaling.

  • 5. In een verordening inzake pensioen als bedoeld in deze afdeling kan worden bepaald dat gedeputeerde staten op aanvraag van een gewezen gedeputeerde de door de aanvrager verkregen aanspraken op pensioen krachtens die verordening afkopen bij diens aanstelling in vaste dienst van een van de Europese Gemeenschappen en de afkoopsom overdragen aan de betrokken Gemeenschap. Voor de berekening van de afkoopsom zijn de rekenregels, gesteld bij of krachtens het in het tweede lid genoemde besluit van toepassing. Gedeputeerde staten zijn bevoegd op verzoek van de aanvrager en diens echtgenoot dan wel de man of vrouw die door de aanvrager was aangemeld overeenkomstig artikel 2a, als bedoeld in artikel 2b, de aanspraak op nabestaandenpensioen in de afkoop en overdracht te betrekken. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 160b Verwerving van pensioenaanspraken door waarde-overname

  • 1. In een verordening inzake pensioen als bedoeld in deze afdeling kan worden bepaald dat voor de toepassing van artikel 32b, eerste lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet en artikel 16a van de Regelen verzekeringsovereenkomsten Pensioen- en spaarfondsenwet de desbetreffende provincie wordt beschouwd als een instelling als bedoeld in artikel 32b, eerste lid, onderdeel c, van de evengenoemde wet, in het geval waarin een rechthebbende, in de zin van het Besluit reken- en procedureregels recht op waarde-overdracht, gedeputeerde in die provincie is geworden.

  • 2. In een verordening inzake pensioen als bedoeld in deze afdeling kan worden bepaald dat op aanvraag van een gedeputeerde deze tegenover ontvangst door de desbetreffende provincie van de afkoopsom die strekt tot afkoop van pensioenaanspraken van de aanvrager, op grond van artikel 32b, eerste lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet, aanspraken verkrijgt op pensioen ten laste van de provincie. Deze aanspraken worden beschouwd als aanspraken krachtens de verordening en worden behandeld als één geheel met de aanspraken die de gedeputeerde alszodanig verkrijgt krachtens de verordening.

  • 3. De artikelen 3 tot en met 13 van het Besluit reken- en procedureregels recht op waarde-overdracht alsmede de op grond van de artikelen 8, 9 en 12 van dat besluit gestelde regels zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag als bedoeld in het tweede lid.

ARTIKEL II

  • 1. De maximering van een pensioen of een verhoging van een pensioen, tot 70 percent van het bedrag waarover dat pensioen of die verhoging wordt berekend, op grond van bepalingen van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers zoals die luidden vóór de wijziging ervan bij deze wet, blijft gelden voor een pensioen of een verhoging van een pensioen voor zover berekend over tijd vóór de inwerkingtreding van deze wet.

  • 2. De bepalingen van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers met betrekking tot het bedrag van een pensioen per jaar zoals die bepalingen luidden vóór de wijziging ervan bij deze wet, blijven gelden:

    a. voor diensttijd als minister en kamerlidtijd vóór die wijziging, alsmede voor zodanige tijd na die wijziging ten aanzien van degene die op de dag daarvóór minister of kamerlid was of na die dag maar vóór de eerstvolgende zittingsperiode van de Tweede Kamer der Staten-Generaal minister of kamerlid is geworden;

    b. voor tijd met recht op uitkering als gewezen minister of kamerlid vóór die wijziging, alsmede voor zodanige tijd na die wijziging ten aanzien van degene die vóór de eerstvolgende zittingsperiode van de Tweede Kamer der Staten-Generaal diensttijd als minister of kamerlidtijd heeft vervuld.

  • 3. De bij deze wet vervallen artikelen 93 en 94 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers blijven gelden voor een pensioen, berekend of mede berekend over tijd als bedoeld in het tweede lid, onder a.

  • 4. Het bij deze wet in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers ingevoegde artikel 107 is van toepassing in geval van ontslag of aftreden op of na 1 januari 1998.

  • 5. Het bij deze wet in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers ingevoegde artikel 108 is van toepassing op degene die op of na 1 januari 1998 minister of kamerlid is geworden.

  • 6. Voor de overeenkomstige toepassing van de procedureregels van het Besluit reken- en procedureregels recht op waarde-overdracht, ingevolge de in het vierde en vijfde lid bedoelde artikelen, wordt de datum van inwerkingtreding van deze wet beschouwd als aanvangsdatum van de deelneming aan een pensioenregeling, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, van dat besluit.

  • 7. De verordeningen, bedoeld in de vijfde afdeling van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers worden volgens de wijziging bij deze wet van bepalingen van die afdeling gewijzigd. Deze wijziging treedt in werking op en werkt voor de onderscheidene bepalingen van de verordeningen zonodig terug tot en met de tijdstippen die voor de inwerkingtreding van de wijziging bij deze wet van de in de eerste volzin bedoelde bepalingen gelden. Het eerste en het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL III

Artikel 6 van de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen is van overeenkomstige toepassing op een pensioenregeling, vervat in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers of in een verordening als bedoeld in de vijfde afdeling van die wet.

ARTIKEL IV

1. Indien het bij koninklijke boodschap van 4 juli 2000 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers en de Waterschapswet met betrekking tot gedeputeerden, wethouders en waterschapsbestuurders (27 220)2 tot wet wordt verheven, komt de tekst van artikel V van die wet te luiden als volgt:

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst, met dien verstande dat:

a. de artikelen I, III en IV terugwerken tot en met 25 maart 2000, met uitzondering van artikel 44, eerste lid, van de Waterschapswet, zoals dat komt te luiden krachtens artikel III, dat in werking treedt op een bij koninklijk besluit vast te stellen tijdstip;

b. artikel II terugwerkt tot en met 1 januari 1998.

2. In het geval, bedoeld in het eerste lid, is artikel II, vierde, vijfde en zesde lid, van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de gewijzigde artikelen 160a en 160b.

ARTIKEL V

Indien en voorzover in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers voor de opbouw van pensioenen een middelloonstelsel wordt ingevoerd, worden de in de artikelen 13a, 58a, 138a van die wet genoemde percentages van 2, respectievelijk 1, telkens vervangen door 2,25, respectievelijk 1,125.

ARTIKEL VI

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst, met dien verstande dat:

a. artikel I, de onderdelen B,2, K,2 en V,2, terugwerkt tot en met 1 juli 1996;

b. artikel I, onderdeel J, terugwerkt tot en met 1 januari 1997;

c. artikel I, de onderdelen A, B,1, C, K,1, L, T, U, V,1, W en DD, terugwerkt tot en met 1 januari 1998.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 14 juni 2001

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

Uitgegeven de veertiende augustus 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1979, 519, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 juni 2001, Stb. 314.

XNoot
2

Stb. 2001, 365.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1997/1998, 1998/1999, 1999/2000, 2000/2001, 26 043.

Handelingen II 2000/2001, blz. 311–320; 321–338; 3847–3852; 3985–3986.

Kamerstukken I 2000/2001, 26 043 (225, 225a, 225b, 225c).

Handelingen I 2000/2001, blz. 1413–1421.

Naar boven