Besluit van 23 juli 2001, houdende regels over de erkenning van tussenpersonen, mestverwerkers en exporteurs (Besluit erkenning tussenpersonen, mestverwerkers en exporteurs Meststoffenwet)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 23 maart 2001, no. TRCJZ/2001/3681, Directie Juridische Zaken, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op artikel 7, eerste lid, van de Meststoffenwet, voor zover het betreft artikel 21, tweede en derde lid, gelet op artikel 58ae, tweede lid, van de Meststoffenwet, voor zover het betreft de artikelen 1, 25 en 26, gelet op artikel 58ae, derde lid, van de Meststoffenwet voor zover het betreft de artikelen 1 tot en met 4, 6 tot en met 10, 12 tot en met 15, 24, 27 tot en met 30, gelet op artikel 58ae, vierde lid, van de Meststoffenwet voor zover het betreft de artikelen 1, 3, 4, 16 tot en met 23, 27 en 28, gelet op artikel 58ae, vijfde lid, van de Meststoffenwet voor zover het betreft de artikelen 1, 3, 4, 15, 24, 27 en 28, gelet op artikel 58aka, derde lid, voor zover het betreft de artikelen 1 tot en met 5, 9 tot en met 11, 15 tot en met 17, 20 tot en met 24, 27, 28 en 30, en gelet op artikel 61, eerste lid, van de Meststoffenwet voor zover het betreft artikel 1, tweede lid;

De Raad van State gehoord (advies van 21 juni 2001, no. W11.01.0169/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 17 juli 2001, No. TRCJZ/2001/10201, Directie Juridische Zaken, uitgebracht mede in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1

  • 1. In dit besluit en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

    a. wet: Meststoffenwet;

    b. afzet buiten Nederland: feitelijke aflevering buiten het Nederlands grondgebied, met uitzondering van aflevering naar in de grensgebieden gelegen landbouwgrond die tot het bedrijf van een producent behoort ingevolge de krachtens artikel 1a, tweede lid, onderdeel a, van de wet gestelde regels, waarbij de dierlijke meststoffen na aflevering niet wederom op het Nederlands grondgebied worden gebracht;

    c. samengestelde meststoffen: samengestelde meststoffen die fosfor en stikstof dan wel ten minste één van deze elementen en kalium bevatten en die voldoen aan de eisen gesteld in richtlijn nr. 76/116/EEG van de Raad van de Europese Unie van 18 december 1975 betreffende de onderlinge aanpassing van wetgevingen van de Lid-Staten inzake meststoffen (PbEG 1976, L 24);

    d. onomkeerbaar verwerken: onomkeerbaar verwerken tot producten die niet als dierlijke meststoffen of overige organische meststoffen kunnen worden aangemerkt of die kunnen worden aangemerkt als samengestelde meststoffen;

    e. richtlijn: richtlijn 92/118/EEG van de Raad van 17 december 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke en de gezondheidsvoorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van producten waarvoor ten aanzien van deze voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving gelden als bedoeld in Bijlage A, hoofdstuk I, van Richtlijn 89/662/EEG, en, wat ziekteverwekkers betreft, van Richtlijn 90/425/EEG;

    f. satellietvolgapparatuur: apparatuur die periodiek de positie bepaalt van een transportmiddel en voor de overdracht van gegevens betreffende de positie van het transportmiddel gebruik maakt van communicatie via een satelliet waarbij die gegevens automatisch worden vastgelegd;

    g. uittreksel: uittreksel van de inschrijving van de onderneming in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 1996;

    h. buitenlandse tussenpersoon: tussenpersoon die is gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een staat die partij is bij de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte;

    i. buitenlandse mestverwerker: mestverwerker die is gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een staat die partij is bij de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte;

    j. buitenlandse exporteur: exporteur die is gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een staat die partij is bij de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte;

    k. verordening: Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (PBEG L 30).

  • 2. Voor de toepassing van artikel 58ae en dit besluit wordt onder «het rechtstreeks afzetten van dierlijke meststoffen buiten Nederland» mede verstaan: de afzet van dierlijke meststoffen buiten Nederland door een daartoe door de mestverwerker, exporteur of producent gemachtigde transporteur waarbij de mestverwerker, exporteur of producent het vervoer van de dierlijke meststoffen heeft verzekerd door middel van een of meer vervoersovereenkomsten met de transporteur.

  • 3. Voor de toepassing van dit besluit wordt de hoeveelheid stikstof en de hoeveelheid fosfaat in een hoeveelheid dierlijke meststoffen die is uitgedrukt in kilogrammen, bepaald op basis van het gewicht en op basis van de forfaitaire normen zoals opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

HOOFDSTUK 2 VOORWAARDEN VOOR DE ERKENNING

§ 1 Algemeen

Artikel 2

Onze Minister kan, als naar zijn oordeel is voldaan aan de voorwaarden gesteld in dit hoofdstuk en in hoofdstuk 3, een erkenning verlenen aan:

a. een tussenpersoon, voor de toepassing van de artikelen 58ac, onderdeel a, onder 3°, 58ad, onderdeel a, onder 3°, 58ah, onderdeel a, onder 3°, en 58ai, onderdeel a, onder 3, van de wet;

b. een mestverwerker, exporteur of producent voor de toepassing van artikel 58ae van de wet.

Artikel 3

Bij de verlening van een erkenning aan een tussenpersoon en bij de verlening van een erkenning aan een mestverwerker of aan een exporteur van onbewerkte, ingedikte of gedroogde pluimveemest wordt de hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 58aka, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 58al van de wet, vastgesteld tot de aanvoer waarvan de tussenpersoon, de mestverwerker of de exporteur zich na verlening van de erkenning bij mestafzetovereenkomst ten hoogste mag verplichten.

Artikel 4

Bij de verlening van een erkenning aan een erkende producent wordt de hoeveelheid dierlijke meststoffen vastgesteld waarop artikel 58ae, eerste lid, onderdeel c, van de wet in een kalenderjaar ten hoogste van toepassing is.

§ 2 Voorwaarden voor de erkenning van een tussenpersoon

Artikel 5

De voorwaarden voor de erkenning van een tussenpersoon zijn:

a. de tussenpersoon heeft vóór de aanvraag om erkenning een of meer mestafzetovereenkomsten gesloten op grond waarvan de hoeveelheid dierlijke meststoffen waarvoor de erkenning wordt aangevraagd in het desbetreffende jaar kan worden afgevoerd naar een bedrijf, een erkende mestverwerker of een erkende exporteur;

b. de onderneming van de tussenpersoon is financieel gezond zoals blijkt uit de winst- en verliesrekening van de onderneming of gegevens over de solvabiliteit en liquiditeit van de onderneming, en

c. de tussenpersoon heeft in een zekerheid als bedoeld in artikel 9 van voldoende omvang voorzien.

§ 3 Voorwaarden voor de erkenning van een mestverwerker

Artikel 6

  • 1. De voorwaarden voor de erkenning van een mestverwerker zijn:

    a. de mestverwerker past een methode van bewerking of verwerking toe leidend tot een product waarvoor zowel voor de hoeveelheid stikstof als voor de hoeveelheid fosfaat in dat product reële mogelijkheden voor de afzet buiten Nederland bestaan of past een methode van onomkeerbare verwerking toe leidend tot een product waarvoor zowel voor de hoeveelheid stikstof als voor de hoeveelheid fosfaat in dat product reële mogelijkheden bestaan voor de afzet binnen of buiten Nederland;

    b. de bewerkings- of verwerkingsinstallatie van de mestverwerker heeft de capaciteit om de hoeveelheid dierlijke meststoffen waarvoor een erkenning wordt aangevraagd te bewerken of verwerken;

    c. de bewerkings- of verwerkingsinstallatie is geregistreerd overeenkomstig artikel 4, tweede lid, onderdeel c, van de richtlijn door Onze Minister;

    d. ten aanzien van de bewerkings- of verwerkingsinstallatie is een milieuvergunning afgegeven;

    e. de onderneming van de mestverwerker is financieel gezond zoals blijkt uit de winst- en verliesrekening van de onderneming of uit gegevens over de solvabiliteit en liquiditeit van de onderneming;

    f. de mestverwerker heeft inzicht verschaft in de wijze waarop hij voornemens is de bewerkte of verwerkte dierlijke meststoffen buiten Nederland af te zetten dan wel te doen afzetten, en

    g. de mestverwerker heeft in een zekerheid als bedoeld in artikel 9 van voldoende omvang voorzien.

  • 2. De onderdelen c en f van het eerste lid zijn niet van toepassing indien de dierlijke meststoffen waarvoor een erkenning wordt aangevraagd onomkeerbaar worden verwerkt.

  • 3. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdelen c en d, geldt ten aanzien van een buitenlandse mestverwerker de voorwaarde dat het hem ingevolge de in het land van vestiging geldende wettelijke regelingen is toegestaan de bewerking- of verwerkingsinstallatie in bedrijf te hebben.

  • 4. De mestverwerker heeft uiterlijk op het moment van de indiening van de aanvraag voor ten minste de helft van de hoeveelheid dierlijke meststoffen waarvoor een erkenning wordt aangevraagd, daarbij buiten beschouwing gelaten de hoeveelheid dierlijke meststoffen die onomkeerbaar wordt verwerkt, een of meer overeenkomsten betreffende de afname van die hoeveelheid afgesloten met afnemers gevestigd buiten Nederland. Voorzover de dierlijke meststoffen na bewerking of verwerking buiten Nederland worden afgezet door een erkende exporteur, kunnen deze overeenkomsten door de exporteur zijn afgesloten.

§ 4 Voorwaarden voor de erkenning van een exporteur

Artikel 7

  • 1. De voorwaarden voor de erkenning van een exporteur zijn:

    a. indien de exporteur voornemens is een hoeveelheid dierlijke meststoffen in de vorm van onbewerkte, ingedikte of gedroogde pluimveemest buiten Nederland af te zetten, beschikt hij over reële mogelijkheden voor de afzet buiten Nederland van zowel de hoeveelheid stikstof als de hoeveelheid fosfaat in de dierlijke meststoffen waarvoor hij een erkenning aanvraagt;

    b. de onderneming van de exporteur is financieel gezond zoals blijkt uit de winst- en verliesrekening van de onderneming of gegevens over de solvabiliteit en liquiditeit van de onderneming;

    c. de exporteur heeft inzicht verschaft in de wijze waarop hij voornemens is de dierlijke meststoffen buiten Nederland af te zetten dan wel te doen afzetten, en

    d. de exporteur heeft in een zekerheid als bedoeld in artikel 9 van voldoende omvang voorzien.

  • 2. De exporteur van dierlijke meststoffen in de vorm van onbewerkte, ingedikte of gedroogde pluimveemest heeft uiterlijk op het moment van de indiening van de aanvraag voor ten minste de helft van de hoeveelheid dierlijke meststoffen waarvoor een erkenning wordt aangevraagd een of meer overeenkomsten betreffende de afname van die hoeveelheid afgesloten met afnemers gevestigd buiten Nederland.

§ 5 Voorwaarden voor de erkenning van een producent

Artikel 8

  • 1. De voorwaarden voor de erkenning van een producent zijn de voorwaarden genoemd in artikel 6, eerste lid, met uitzondering van de onderdelen d en g van dat lid, en het tweede tot en met vierde lid, met dien verstande dat voor «mestverwerker» telkens wordt gelezen «producent».

  • 2. Tevens geldt als voorwaarde dat ten aanzien van het bedrijf van de producent een milieuvergunning is afgegeven die mede betrekking heeft op de bewerkings- of verwerkingsinstallatie van de producent.

§ 6 Zekerheidstelling

Artikel 9

  • 1. De tussenpersoon, onderscheidenlijk mestverwerker of exporteur voorziet in een zekerheid die hij ingeval hij na de erkenningverlening niet in staat is om de onderscheiden verplichtingen, bedoeld in de artikelen 16, eerste lid, in samenhang met artikel 5, onderdeel a, 17, eerste lid, 18 en 19, eerste en tweede lid, na te komen, aanspreekt teneinde alsnog aan de verplichtingen te voldoen.

  • 2. De zekerheid, bedoeld in het eerste lid, wordt geboden door aansluiting bij een waarborgfonds of door een van de volgende, gelijkwaardige vormen van zekerheid:

    a. een waarborgsom;

    b. een borgtocht in de zin van titel 14 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

    c. een verzekeringsovereenkomst;

    d. een of meerdere met andere ondernemingen gesloten overeenkomsten op grond waarvan dierlijke meststoffen onomkeerbaar op die ondernemingen kunnen worden verwerkt;

    e. een of meerdere met bedrijven gesloten mestafzetovereenkomsten op grond waarvan dierlijke meststoffen naar die bedrijven kunnen worden afgevoerd, of

    f. een combinatie van de in de onderdelen a tot en met e genoemde vormen van zekerheid.

  • 3. Overeenkomsten als bedoeld in onderdeel d van het tweede lid worden slechts als zekerheid in aanmerking genomen indien de verwerkingscapaciteit van de andere ondernemingen toereikend is voor de verwerking van de hoeveelheid dierlijke meststoffen die zij verplicht zijn aan te voeren op grond van mestafzetovereenkomsten en van de hoeveelheid dierlijke meststoffen die zij verplicht zijn aan te voeren op grond van de overeenkomsten als bedoeld in onderdeel d van het tweede lid.

  • 4. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de gevallen waarin de zekerheid wordt aangesproken, over de vereiste omvang van de zekerheid en de andere voorwaarden waaraan deze moet voldoen.

HOOFDSTUK 3 DE AANVRAAG

Artikel 10

Een aanvraag om een erkenning wordt ingediend bij het Bureau Heffingen met gebruikmaking van een door de minister voorgeschreven aanvraagformulier.

Artikel 11

  • 1. Een tussenpersoon legt bij de aanvraag over de mestafzetovereenkomsten, bedoeld in artikel 5, onderdeel a, een uittreksel, alsmede gegevens met betrekking tot:

    a. de winst- en verliesrekening en indien deze negatief is gegevens over de solvabiliteit en liquiditeit van de onderneming, en

    b. de zekerheid, bedoeld in artikel 9, waarin door de tussenpersoon is voorzien.

  • 2. In afwijking van het eerste lid behoeft een buitenlandse tussenpersoon het uittreksel niet over te leggen.

Artikel 12

  • 1. Een mestverwerker legt bij de aanvraag over een bewijsstuk betreffende de registratie, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel c, een afschrift van de milieuvergunning, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel d, een afschrift van de overeenkomsten, bedoeld in artikel 6, vierde lid, een uittreksel, alsmede gegevens met betrekking tot:

    a. de bedrijfsmiddelen waarover de mestverwerker de beschikking heeft;

    b. de capaciteit van de bewerkings- of verwerkingsinstallatie;

    c. de wijze waarop de dierlijke meststoffen worden bewerkt of verwerkt;

    d. de hoeveelheid en de aard van de dierlijke meststoffen waarop artikel 58ae van de wet van toepassing is die hij voornemens is te bewerken of verwerken;

    e. de afzetmogelijkheden voor de hoeveelheid dierlijke meststoffen na bewerking of verwerking waarvoor de mestverwerker een erkenning aanvraagt;

    f. de wijze waarop hij voornemens is de bewerkte of verwerkte dierlijke meststoffen te vervoeren of te doen vervoeren;

    g. de winst- en verliesrekening en indien deze negatief is gegevens over de solvabiliteit en liquiditeit van de onderneming, en

    h. de zekerheid, bedoeld in artikel 9, waarin door de mestverwerker is voorzien.

  • 2. In afwijking van het eerste lid behoeft een buitenlandse mestverwerker niet het bewijsstuk betreffende de registratie, het afschrift van de milieuvergunning en het uittreksel over te leggen. De buitenlandse mestverwerker toont aan dat het hem ingevolge de in het land van vestiging geldende regelgeving is toegestaan om de bewerkings- of verwerkingsinstallatie in bedrijf te hebben en om de na bewerking of verwerking ontstane producten in dit land af te zetten.

Artikel 13

  • 1. Een exporteur legt bij de aanvraag over een afschrift van de overeenkomsten, bedoeld in artikel 7, tweede lid, een uittreksel, alsmede gegevens met betrekking tot:

    a. de bedrijfsmiddelen, daaronder begrepen de transportmiddelen en de vervoerscapaciteit daarvan, waarover de exporteur de beschikking heeft;

    b. de hoeveelheid en de aard van de dierlijke meststoffen waarop artikel 58ae van de wet van toepassing is die hij voornemens is aan te voeren en de onderneming of het bedrijf waarvan deze meststoffen worden aangevoerd;

    c. de afzetmogelijkheden voor de hoeveelheid onbewerkte, ingedikte of gedroogde pluimveemest waarvoor hij een erkenning aanvraagt;

    d. de wijze waarop hij voornemens is de dierlijke meststoffen te vervoeren of te doen vervoeren;

    e. de winst- en verliesrekening en indien deze negatief is gegevens over de solvabiliteit en liquiditeit van de onderneming, en

    f. de zekerheid, bedoeld in artikel 9, waarin door de exporteur is voorzien.

  • 2. In afwijking van het eerste lid behoeft een buitenlandse exporteur het uittreksel niet over te leggen.

Artikel 14

Een producent legt bij de aanvraag over de gegevens, bedoeld in artikel 12, eerste lid, met uitzondering van het uittreksel en de gegevens met betrekking tot de zekerheid, bedoeld in artikel 9.

HOOFDSTUK 4 BEPALING VAN DE HOEVEELHEID DIERLIJKE MESTSTOFFEN DIE BIJ DE ERKENNING WORDT VASTGESTELD

Artikel 15

  • 1. De hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 3 dan wel in artikel 4, die bij de erkenning van een mestverwerker of van een producent wordt vastgesteld, is afhankelijk van de mate waarin de mestverwerker of de producent naar het oordeel van Onze Minister aannemelijk heeft gemaakt dat:

    a. zowel de hoeveelheid stikstof als de hoeveelheid fosfaat in de te bewerken of verwerken dierlijke meststoffen in de vorm van dierlijke meststoffen buiten Nederland kunnen worden afgezet of in de vorm van de na onomkeerbare verwerking ontstane producten binnen of buiten Nederland kunnen worden afgezet;

    b. de capaciteit van de bewerkings- of verwerkingsinstallatie van de mestverwerker of de producent toereikend is voor de bewerking of verwerking van de hoeveelheid dierlijke meststoffen waarvoor een erkenning is aangevraagd, en

    c. de dierlijke meststoffen kunnen worden bewerkt of verwerkt op basis van de voor de installatie van de mestverwerker of voor het bedrijf van de producent verleende milieuvergunning.

  • 2. De hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 3, die bij de erkenning van een exporteur wordt vastgesteld, is afhankelijk van de mate waarin de exporteur naar het oordeel van Onze Minister aannemelijk heeft gemaakt dat zowel de hoeveelheid stikstof als de hoeveelheid fosfaat in de dierlijke meststoffen in de vorm van onbewerkte, ingedikte of gedroogde pluimveemest, kunnen worden afgezet buiten Nederland.

HOOFDSTUK 5 VERPLICHTINGEN

§ 1 Algemeen

Artikel 16

  • 1. De erkende tussenpersoon voldoet steeds aan de voorwaarden bedoeld in artikel 5, de erkende mestverwerker voldoet steeds aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 6, eerste tot en met derde lid, de erkende exporteur voldoet steeds aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 7, eerste lid, en de erkende producent voldoet steeds aan de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 6, eerste lid, met uitzondering van de onderdelen d en g van dat lid, en tweede tot en met derde lid, en 8, tweede lid, in samenhang met artikel 8, eerste lid.

  • 2. De erkende tussenpersoon, de erkende mestverwerker, de erkende exporteur en de erkende producent melden aan het begin van elk kwartaal de wijzigingen die in het kwartaal daaraan voorafgaand hebben plaatsgevonden in de gegevens die door hem aan het Bureau Heffingen ingevolge de artikelen 11, 12, 13 of 14 zijn verstrekt, aan dat bureau op een door Onze Minister voorgeschreven formulier.

  • 3. De erkende tussenpersoon handelt niet in strijd met artikel 58aka, eerste lid, van de wet en de erkende mestverwerker of erkende exporteur van dierlijke meststoffen in de vorm van onbewerkte, ingedikte of gedroogde pluimveemest handelt niet in strijd met artikel 58al van de wet.

  • 4. Ten aanzien van het bedrijf van de producent worden de regulerende heffingen, bedoeld in artikel 22 van de wet, geheven.

Artikel 17

  • 1. De erkende tussenpersoon voert de hoeveelheid dierlijke meststoffen die hij verplicht is aan te voeren op grond van een mestafzetovereenkomst daadwerkelijk aan op zijn onderneming, of laat deze afnemen, indien deze meststoffen ter levering worden aangeboden.

  • 2. Elk kalenderjaar voert de erkende tussenpersoon ten minste 80% van de totale in de mestafzetovereenkomsten met een erkende mestverwerker of een erkende exporteur overeengekomen hoeveelheid dierlijke meststoffen daadwerkelijk af naar de mestverwerker of de exporteur, of laat deze naar de mestverwerker of de exporteur afvoeren. De resterende hoeveelheid wordt afgevoerd vóór 1 februari van het daarop volgende kalenderjaar.

Artikel 18

  • 1. De erkende mestverwerker of erkende exporteur voert de hoeveelheid dierlijke meststoffen die hij verplicht is aan te voeren op grond van een mestafzetovereenkomst daadwerkelijk aan op zijn onderneming, indien deze meststoffen ter levering worden aangeboden.

  • 2. Elk kalenderjaar voert de erkende mestverwerker, erkende exporteur of erkende producent ten minste 75% van de hoeveelheid dierlijke meststoffen die is vastgesteld bij de verlening van de erkenning aan de mestverwerker, exporteur of producent, daadwerkelijk af, voor zover deze hoeveelheid aan de mestverwerker of de exporteur is afgeleverd of door de erkende producent is geproduceerd. De resterende hoeveelheid wordt afgevoerd vóór 1 april van het daarop volgende kalenderjaar.

  • 3. De erkende mestverwerker of erkende producent bewerkt of verwerkt de dierlijke meststoffen overeenkomstig de methode van bewerking of verwerking, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, en zet de hoeveelheid dierlijke meststoffen afhankelijk van die methode af in de vorm van dierlijke meststoffen, van overige organische meststoffen, van producten die niet zijn aan te merken als dierlijke meststoffen of overige organische meststoffen of die zijn aan te merken als samengestelde meststoffen.

§ 2 Afzet van dierlijke meststoffen buiten Nederland

Artikel 19

  • 1. De erkende mestverwerker zet de dierlijke meststoffen die op zijn onderneming zijn aangevoerd op grond van een mestafzetovereenkomst na bewerking of verwerking, uitgezonderd de dierlijke meststoffen die onomkeerbaar zijn verwerkt, rechtstreeks of door tussenkomst van een erkende exporteur buiten Nederland af.

  • 2. De erkende exporteur zet de dierlijke meststoffen die op zijn onderneming zijn aangevoerd op grond van een mestafzetovereenkomst of heeft aangevoerd van de onderneming van een erkende mestverwerker rechtstreeks buiten Nederland af.

  • 3. De erkende mestverwerker, erkende exporteur of erkende producent doet ten minste twee werkdagen vóór de afzet buiten Nederland van een vracht al dan niet bewerkte of verwerkte dierlijke meststoffen, die ingevolge het eerste lid, het tweede lid of artikel 58ae, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de wet buiten Nederland moet worden afgezet, uitgezonderd een vracht bewerkte of verwerkte dierlijke meststoffen met een droge-stofgehalte van ten minste 86%, daarvan op een door de Onze Minister voorgeschreven formulier schriftelijk mededeling of op een andere bij ministeriële regeling bepaalde wijze. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de wijze waarop de mededeling wordt gedaan, over de gegevens die de mededeling ten minste bevat en de functionaris aan wie de mededeling wordt gedaan.

  • 4. Het vervoer van een vracht dierlijke meststoffen, die ingevolge het eerste lid, het tweede lid of artikel 58ae, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de wet buiten Nederland moet worden afgezet, uitgezonderd het vervoer van een vracht dierlijke meststoffen met een droge-stofgehalte van ten minste 86%, geschiedt met een transportmiddel dat is uitgerust met satellietvolgapparatuur.

  • 5. Met behulp van satellietvolgapparatuur worden gegevens betreffende het vervoer van de vracht dierlijke meststoffen vastgelegd. De erkende mestverwerker, de erkende exporteur of de erkende producent die het vervoer uitvoert, bewaart deze gegevens gedurende 5 jaren op zijn onderneming dan wel bedrijf en legt deze gegevens in voorkomend geval op verzoek van de Algemene Inspectiedienst over aan deze dienst. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de eisen waaraan de satellietvolgapparatuur moet voldoen, de gegevens die moeten worden vastgelegd en de wijze waarop die gegevens moeten worden vastgelegd en bewaard.

  • 6. Bij de afzet van dierlijke meststoffen buiten Nederland moet zijn voldaan aan de voorschriften van de richtlijn en de verordening.

§ 3 Verantwoording

Artikel 20

De erkende tussenpersoon, erkende mestverwerker, erkende exporteur en erkende producent dienen jaarlijks vóór 1 september bij het Bureau Heffingen, met gebruikmaking van een door Onze Minister vastgesteld formulier, een rapport in van een registeraccountant of een accountant-administratieconsulent bevattende de bevindingen ten aanzien van de afzet van de dierlijke meststoffen, bedoeld in de artikelen 17, 18 en 19, die is opgesteld overeenkomstig een bij ministeriële regeling vastgesteld protocol. Indien de erkende tussenpersoon dierlijke meststoffen laat afnemen of laat afvoeren, als bedoeld in artikel 17, eerste en tweede lid, vermeldt de registeraccountant of de accountant-administratieconsulent in de verklaring zijn bevindingen daarover.

Artikel 21

  • 1. De erkende tussenpersoon, erkende mestverwerker, erkende exporteur of erkende producent toont voor de toepassing van de artikelen 17, 18 en 19 de aanvoer en de afvoer van dierlijke meststoffen, respectievelijk overige organische meststoffen, aan door een afleveringsbewijs als bedoeld in artikel 7, eerste lid, respectievelijk 13, eerste lid, van het Besluit administratieve verplichtingen Meststoffenwet, dat naar waarheid en volledig is ingevuld en tijdig is ingezonden.

  • 2. Indien de erkende tussenpersoon dierlijke meststoffen laat afnemen of laat afvoeren als bedoeld in artikel 17, eerste en tweede lid, houdt hij een administratie bij waaruit blijkt dat hij aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 17, eerste en tweede lid, heeft voldaan en hij bewaart deze administratie gedurende 5 jaren op zijn onderneming.

  • 3. De erkende mestverwerker, respectievelijk erkende producent houdt gedurende het kalenderjaar een administratie bij van de hoeveelheid, uitgedrukt in kilogrammen, van zijn onderneming, respectievelijk bedrijf afgevoerde producten die niet zijn aan te merken als dierlijke meststoffen of overige organische meststoffen onder vermelding van de naam, het adres en de woonplaats van de afnemer van die producten en de datum van aflevering, en bewaart deze administratie gedurende 5 jaren op zijn onderneming, respectievelijk zijn bedrijf.

Artikel 22

Bij ministeriële regeling wordt bepaald op welke wijze de hoeveelheid stikstof wordt vastgesteld in de dierlijke meststoffen en overige organische meststoffen die de erkende tussenpersoon op grond van een mestafzetovereenkomst afvoert naar een erkende mestverwerker of een erkende exporteur en die de erkende mestverwerker en de erkende exporteur op grond van een mestafzetovereenkomst aanvoeren op hun onderneming en afvoeren van hun onderneming ingevolge artikel 19, eerste of tweede lid.

§ 4 Het afzetplan

Artikel 23

  • 1. De erkende tussenpersoon dient jaarlijks vóór 1 september, met gebruikmaking van een door Onze Minister vastgesteld formulier, een afzetplan in waarin hij de hoeveelheid dierlijke meststoffen vermeldt waarvoor hij voor het komende kalenderjaar een vaststelling als bedoeldin artikel 3 wenst en legt daarbij een of meer mestafzetovereenkomsten over op grond waarvan deze hoeveelheid dierlijke meststoffen in dat jaar kan worden afgevoerd naar een bedrijf, een erkende mestverwerker of een erkende exporteur. Het afzetplan wordt aangemerkt als een aanvraag om erkenning als bedoeld in artikel 58aka, tweede lid, van de wet.

  • 2. De erkende mestverwerker, erkende exporteur en erkende producent dient jaarlijks vóór 1 september bij het Bureau Heffingen, met gebruikmaking van een door Onze Minister vastgesteld formulier, een afzetplan in waarin hij de hoeveelheid dierlijke meststoffen vermeldt waarvoor hij voor het komende kalenderjaar een vaststelling als bedoeld in artikel 3, dan wel in artikel 4, wenst en waarin ten aanzien van die hoeveelheid aannemelijk is gemaakt dat er in dat jaar mogelijkheden zijn voor de afzet buiten Nederland, dan wel, voor zover de dierlijke meststoffen onomkeerbaar worden verwerkt voor de afzet binnen of buiten Nederland. Ten aanzien van de erkende mestverwerker en de erkende producent is artikel 6, vierde lid, van overeenkomstige toepassing. Ten aanzien van de erkende exporteur is artikel 7, tweede lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de overeenkomst uiterlijk moet zijn afgesloten op het moment van de indiening van het afzetplan.

  • 3. Indien de hoeveelheid dierlijke meststoffen waarvoor de erkende tussenpersoon, de erkende mestverwerker of de erkende exporteur voor het komende kalenderjaar een vaststelling wenst, een grotere hoeveelheid is dan de hoeveelheid die bij zijn erkenning is vastgesteld, dan wel dan de hoeveelheid die voor het lopende kalenderjaar is vastgesteld, legt hij bij het afzetplan gegevens over betreffende de aanvullende zekerheid waarin door hem is voorzien.

  • 4. Bij het afzetplan voegt de erkende tussenpersoon, de erkende mestverwerker, de erkende exporteur of de erkende producent een verklaring dat nog steeds wordt voldaan aan de voorwaarden uit hoofdstuk 2.

HOOFDSTUK 6 UITBREIDING NA ERKENNINGVERLENING

Artikel 24

  • 1. Ter verkrijging van een vaststelling van een grotere hoeveelheid dierlijke meststoffen dan de hoeveelheid die is vastgesteld bij de verlening van de erkenning als bedoeld in artikel 3 dan wel in artikel 4, dient de erkende tussenpersoon, erkende mestverwerker, erkende exporteur of erkende producent met gebruikmaking van een door Onze Minister vastgesteld formulier daartoe bij Bureau Heffingen een aanvraag in en legt daarbij over aanvullende gegevens betreffende de afzetmogelijkheden voor de aanvullende hoeveelheid dierlijke meststoffen en de aanvullende zekerheid waarin door hem is voorzien.

  • 2. Bij de bepaling van de aanvullende hoeveelheid dierlijke meststoffen is artikel 15 van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De erkende tussenpersoon heeft voor de aanvullende hoeveelheid, bedoeld in het eerste lid, een of meer mestafzetovereenkomsten afgesloten met een bedrijf, een erkende mestverwerker of een erkende exporteur en legt deze overeenkomsten over tezamen met de gegevens, bedoeld in het eerste lid.

  • 4. De erkende mestverwerker, erkende exporteur of erkende producent heeft voor de aanvullende hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in het eerste lid, daarbij in voorkomend geval buiten beschouwing gelaten de hoeveelheid dierlijke meststoffen die onomkeerbaar wordt verwerkt, een of meer overeenkomsten betreffende de afname van die hoeveelheid afgesloten met afnemers gevestigd buiten Nederland en legt een afschrift van deze overeenkomsten over tezamen met de gegevens, bedoeld in het eerste lid.

  • 5. De aanvullende hoeveelheid dierlijke meststoffen voor de erkende mestverwerker, erkende exporteur of erkende producent wordt alleen door Onze Minister vastgesteld indien de mestverwerker, exporteur, of producent bij de aanvraag voor die aanvullende hoeveelheid een of meer overeenkomsten betreffende de afname van dierlijke meststoffen met afnemers gevestigd buiten Nederland overlegt voor de hoeveelheid dierlijke meststoffen ten aanzien waarvan geen afschrift van een overeenkomst als bedoeld in de artikelen 6, vierde lid, of 7, tweede lid, is overgelegd bij de indiening van de aanvraag, bedoeld in artikel 10, of in voorkomend geval het afzetplan, bedoeld in artikel 23, voorzover er geen sprake is van onomkeerbare verwerking.

HOOFDSTUK 7 TERMIJN WAARBINNEN DIERLIJKE MESTSTOFFEN DOOR DE PRODUCENT MOETEN WORDEN AFGEVOERD

Artikel 25

Voor de toepassing van artikel 58ae is vereist dat ten minste 80% van de hoeveelheid dierlijke meststoffen die door een producent op grond van een mestafzetovereenkomst aan een erkende mestverwerker of erkende exporteur daadwerkelijk moet worden afgeleverd zonder tussenopslag wordt afgeleverd in het kalenderjaar waarop de overeenkomst betrekking heeft. De resterende hoeveelheid wordt zonder tussenopslag afgeleverd vóór 1 februari van het daarop volgende kalenderjaar.

Artikel 26

Voor de toepassing van artikel 58ae, eerste lid, onderdeel c, van de wet is vereist dat de erkende producent de hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 4, afzet overeenkomstig artikel 18, tweede lid.

HOOFDSTUK 8 BESTUURLIJKE MAATREGELEN

Artikel 27

  • 1. Indien een erkende tussenpersoon, een erkende exporteur, een erkende producent, of een erkende mestverwerker niet voldoet aan de voor erkenning gestelde voorwaarden opgenomen in hoofdstuk 2 en 3 of niet voldoet aan de verplichtingen opgenomen in hoofdstuk 5 kan Onze Minister:

    a. de erkenning of de daaraan verbonden voorschriften wijzigen;

    b. nadere voorschriften aan de erkenning verbinden;

    c. de erkenning voor een bepaalde periode schorsen;

    d. de erkenning intrekken.

  • 2. De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, kunnen worden gepubliceerd en de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en d, worden gepubliceerd.

Artikel 28

  • 1. Aan een tussenpersoon, een mestverwerker, een producent of een exporteur, wiens erkenning is ingetrokken, wordt met betrekking tot het kalenderjaar volgend op de intrekking geen nieuwe erkenning verleend.

  • 2. Er wordt evenmin een erkenning verleend aan een tussenpersoon, een mestverwerker, een exporteur of een producent, die participeert in een onderneming of een bedrijf waarin natuurlijke personen participeren die participeerden in een bedrijf of onderneming waarvan de erkenning in het kalenderjaar voorafgaand aan de aanvraag om erkenning is ingetrokken.

HOOFDSTUK 9 OVERIGE BEPALINGEN EN OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 29

Bij ministeriële regeling kunnen van de in de artikelen 6, 12 en 19, eerste lid, afwijkende voorwaarden worden gesteld voor het geval de na bewerking of verwerking ontstane dierlijke meststoffen of overige organische meststoffen niet rechtstreeks door de mestverwerker of de producent of door tussenkomst van een erkende exporteur worden afgezet buiten Nederland, maar de meststoffen eerst na verdere bewerking of verwerking of ander gebruik buiten Nederland worden afgezet.

Artikel 30

  • 1. Onze Minister kan voor het jaar 2002 een voorlopige erkenning verlenen aan een tussenpersoon, een mestverwerker, een exporteur of een producent.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de voorwaarden waaronder een voorlopige erkenning wordt verleend.

Artikel 31

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit erkenning tussenpersonen, mestverwerkers en exporteurs Meststoffenwet.

Artikel 32

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

Tavarnelle, 23 juli 2001

Beatrix

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

L. J. Brinkhorst

Uitgegeven de eenendertigste juli 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

BIJLAGE BEHORENDE BIJ HET BESLUIT ERKENNING TUSSENPERSONEN, MESTVERWERKERS EN EXPORTEURS MESTSTOFFENWET

Enig artikel

De forfaitaire omrekennormen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, onderscheidenlijk stikstof per 1000 kilogram dierlijke meststof, onderscheiden naar diersoort en mestvorm, zijn opgenomen in de na dit artikel opgenomen tabel.

Tabel behorende bij de Bijlage bij het Besluit erkenning tussenpersonen, mestverwerkers en exporteurs Meststoffenwet

Mestcode Beschrijvingkg fosfaat per 1000 kg mest kg stikstof per 1000 kg mest
ARundvee  
A1Vleeskalveren witvlees 1,6 2,7
A2 Niet stapelbare mest rundvee (excl. vleeskalveren voor witvleesproductie)1,8 4,6
A3 Stapelbare mest rundvee 4,0 7,1
BVarkens  
B1 Niet stapelbare mest 3,56,0
B2 Stapelbare mest 7,4 7,8
CPluimvee  
C1 Niet stapelbare mest 7,010,5
C2 Stapelbare mest 21,7 28,6
 Geiten  
DAlle mest 4,7 8,7
 Vossen  
EAlle mest 24,1 11,6
FNertsen  
F1 Niet stapelbare mest 6,29,3
F2 Stapelbare mest 17,7 10,4
GEenden  
G1 Niet stapelbare mest 4,87,6
G2 Stapelbare mest 8,3 9,0
HKonijnen  
H1 Niet stapelbare mest 2,1 3,4
H2 Stapelbare mest 9,5 9,2

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Met ingang van 1 januari 2002 wordt een stelsel van mestafzetovereenkomsten ingevoerd (wet van 28 juni 2001 houdende wijziging van de Meststoffenwet, Stb. 312). Dit stelsel is opgenomen in de aan hoofdstuk V van de Meststoffenwet toegevoegde titel 3. Het stelsel van mestafzetovereenkomsten beoogt te garanderen dat landelijk niet meer dierlijke meststoffen worden geproduceerd dan door producenten op het eigen bedrijf en bij derden kunnen worden afgezet.

In het stelsel van mestafzetovereenkomsten wordt daartoe de omvang van de mestproductie die op een veehouderijbedrijf mag plaatsvinden afhankelijk gesteld van de aanwendings- en afzetmogelijkheden voor de dierlijke mest, gegeven de normen van richtlijn nr. 91/676/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEG L 375, hierna: Nitraatrichtlijn). Voor zover de veehouder over onvoldoende eigen grond beschikt om zijn mest af te zetten, moet hij zich voorafgaand aan de productie van de dierlijke meststoffen door het sluiten van mestafzetovereenkomsten verzekeren van voldoende afzetmogelijkheden voor de te produceren mest op landbouwgrond van derden, dat wil zeggen op bedrijven die gegeven de normen van de Nitraatrichtlijn nog ruimte hebben om dierlijke meststoffen aan te voeren.

Een uitzondering op het uitgangspunt dat er voor de te produceren dierlijke mest voldoende aanwendingsmogelijkheden op eigen grond of – op grond van een mestafzetovereenkomst – afzetmogelijkheden op andere Nederlandse landbouwbedrijven aanwezig moet zijn, wordt in het kader van artikel 58ae van de Meststoffenwet toegelaten in een aantal situaties waarbij is verzekerd dat de dierlijke meststoffen niet drukken op de schaarse plaatsingsruimte voor de reguliere dierlijke meststoffen op landbouwgrond in Nederland. Het gaat om de volgende situaties:

a. De producent produceert pluimveemest en voert deze op grond van een mestafzetovereenkomst af naar een erkende exporteur. De erkende exporteur zet de meststoffen vervolgens buiten Nederland af. Pluimveemest kan, evenals de in het kader van de Meststoffenwet niet relevante paardenmest, zonder enige vorm van be- of verwerking worden geëxporteerd ingevolge richtlijn 92/118/EEG van de Raad van 17 december 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke en de gezondheidsvoorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van producten waarvoor ten aanzien van deze voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving gelden als bedoeld in Bijlage A, hoofdstuk I, van Richtlijn 89/662/EEG, en, wat ziekteverwekkers betreft, van Richtlijn 90/425/EEG.

b. De producent voert de dierlijke meststoffen af naar een erkende mestverwerker. Vervolgens doen zich twee mogelijkheden voor.

1°. de mestverwerker be- of verwerkt de dierlijke meststoffen zodanig dat deze ingevolge voornoemde richtlijn 92/118/EEG kunnen worden geëxporteerd en zet deze rechtstreeks of door tussenkomst van een erkende exporteur buiten Nederland af;

2°. de mestverwerker verwerkt de dierlijke meststoffen onomkeerbaar tot een product dat niet als dierlijke of overige organische mest is aan te merken of tot een hoogwaardige – qua kwaliteit en marktwaarde met kunstmest te vergelijken – samengestelde NPK-, NP-, PK- of NK-meststof, die voldoet aan de eisen van richtlijn nr. 76/116/EEG van de Raad van de Europese Unie van 18 december 1975 betreffende de onderlinge aanpassing van wetgevingen van de Lid-Staten inzake meststoffen (PbEG 1976, L 24). Deze producten en meststoffen kan de erkende mestverwerker vervolgens binnen of buiten Nederland afzetten.

c. De daartoe erkende mestproducent:

1°. be- of verwerkt de dierlijke meststoffen zèlf zodanig dat deze ingevolge voornoemde richtlijn 92/118/EEG kunnen worden geëxporteerd en zet deze rechtstreeks of door tussenkomst van een erkende exporteur buiten Nederland af.

2°. verwerkt de dierlijke meststoffen zèlf onomkeerbaar op de hiervoor onder b-2° aangegeven wijze en zet deze vervolgens binnen of buiten Nederland af.

Voorts geldt er ingevolge artikel 58aka van de wet een uitzondering op het uitgangspunt dat de mestproducent zèlf een mestafzetovereenkomst met een ander landbouwbedrijf of – voor de toepassing van artikel 58ae van de Meststoffenwet – met een erkende mestverwerker of erkende exporteur moet sluiten. De producent kan voor de door hem te produceren hoeveelheid dierlijke meststoffen die hij niet op zijn eigen grond kan aanwenden ook een mestafzetovereenkomst met een erkende tussenpersoon sluiten. Het is dan deze tussenpersoon die steeds voldoende afzetmogelijkheden voor de gecontracteerde hoeveelheid mest moet hebben verzekerd in vorm van mestafzetovereenkomsten met andere landbouwbedrijven, erkende mestverwerkers of erkende exporteurs.

De erkenning van de mestverwerkers, exporteurs, mestproducenten en tussenpersonen geschiedt door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Het onderhavige besluit bepaalt de voorwaarden voor de toepassing van artikel 58ae van de Meststoffenwet en geeft invulling aan de erkenningsregeling voor mestverwerkers, exporteurs, mestproducenten en tussenpersonen. In deze nota van toelichting wordt in paragraaf 2 allereerst ingegaan op de erkenningsregeling. Vervolgens zal worden ingegaan op de bedrijfseffecten en de milieueffecten (paragraaf 3), de Europeesrechtelijke aspecten (paragraaf 4), de handhavings- en uitvoeringsaspecten (paragraaf 5) en op het commentaar van de maatschappelijke organisaties (paragraaf 6). In paragraaf 7 wordt het onderhavige besluit tenslotte artikelsgewijs nader toegelicht.

2. Erkenningsregeling

2.1 Tussenpersonen

In artikel 5 van het onderhavige besluit zijn de erkenningsvoorwaarden voor een tussenpersoon opgenomen. De belangrijkste voorwaarde voor erkenning is dat de tussenpersoon voorafgaand aan de erkenningsaanvraag afzetmogelijkheden voor dierlijke meststoffen moet hebben verzekerd door het afsluiten van mestafzetovereenkomsten met landbouwbedrijven, erkende mestverwerkers of erkende exporteurs. Bij de verlening van zijn erkenning wordt een hoeveelheid dierlijke meststoffen vastgesteld. Deze hoeveelheid dierlijke meststoffen wordt ingevolge artikel 58aka, tweede lid, van de Meststoffenwet ten hoogste vastgesteld op de hoeveelheid dierlijke meststoffen waarvoor de tussenpersoon afzetmogelijkheden heeft verzekerd. Een tussenpersoon mag vervolgens na verlening van de erkenning ingevolge artikel 58aka, eerste lid, van de Meststoffenwet voor ten hoogste die bij de erkenning vastgestelde hoeveelheid mestafzetovereenkomsten afsluiten met een producent van dierlijke meststoffen.

De producent van dierlijke meststoffen moet er op kunnen vertrouwen dat hij indien hij een mestafzetovereenkomst afsluit met een erkende tussenpersoon hij te maken krijgt met een betrouwbare wederpartij. De tussenpersoon moet derhalve aan de hand van financiële gegevens aantonen dat zijn onderneming financieel gezond is en er sprake is van een zekere continuïteit in de bedrijfsvoering. Kan de erkende tussenpersoon desondanks en ondanks de vooraf geregelde mestafzetmogelijkheden niet aan zijn verplichtingen jegens de producent voldoen, dan moet er een alternatief voor handen zijn. Derhalve moet de tussenpersoon zijn aangesloten bij een waarborgfonds of hebben voorzien in een gelijkwaardige vorm van zekerheid.

2.2 Mestverwerkers, exporteurs en producenten

2.3.1 Algemeen

Voor het realiseren van de doelstellingen van het stelsel van mestafzetovereenkomsten is het van wezenlijk belang dat de hoeveelheid dierlijke meststoffen waarvoor een producent op grond van artikel 58ae, eerste lid, onderdeel a of b, van de Meststoffenwet mestafzetovereenkomsten heeft gesloten met een erkende mestverwerker of een erkende exporteur, en de hoeveelheid dierlijke meststoffen waarvoor een erkende producent op grond van artikel 58ae, eerste lid, onderdeel c, van de Meststoffenwet geen mestafzetovereenkomsten heeft afgesloten, inderdaad geen beslag leggen op de schaarse plaatsingsruimte voor de reguliere dierlijke meststoffen op Nederlandse landbouwbedrijven. Gebeurt dit wel, dan kan alsnog een mestoverschot op landelijk niveau ontstaan, terwijl het stelsel van mestafzetovereenkomsten juist als doel heeft dit te voorkomen. Er moet derhalve worden verzekerd dat de bedoelde hoeveelheid dierlijke meststoffen daadwerkelijk wordt afgezet buiten Nederland of daadwerkelijk onomkeerbaar wordt verwerkt. De in dit besluit opgenomen erkenningsvoorwaarden voor mestverwerkers, exporteurs en mestverwerkende producenten en de verplichtingen die na verlening van de erkenning gelden, zijn tegen die achtergrond gesteld.

2.3.2 De bij de erkenning vastgestelde hoeveelheid dierlijke meststoffen

Gelet op het voorgaande wordt bij de erkenningverlening aan een mestverwerker of een exporteur een hoeveelheid dierlijke meststoffen vastgesteld (artikel 3). Deze hoeveelheid is de in artikel 58al van de Meststoffenwet bedoelde maximale hoeveelheid dierlijke meststoffen waarvoor een mestverwerker of een exporteur van dierlijke meststoffen in de vorm van onbewerkte, ingedikte of gedroogde pluimveemest na erkenningverlening in een kalenderjaar mestafzetovereenkomsten mag afsluiten met een producent van dierlijke meststoffen. Bij de erkenningverlening aan de producent wordt eveneens een maximum gesteld aan de hoeveelheid dierlijke meststoffen. Dit is de hoeveelheid waarop artikel 58ae, eerste lid, onderdeel c, van de Meststoffenwet in een kalenderjaar ten hoogste van toepassing is en derhalve de hoeveelheid meststoffen ten aanzien waarvan hij geen mestafzetovereenkomst hoeft af te sluiten. De erkenning van een exporteur van bewerkte en verwerkte dierlijke meststoffen – die bewerkte en verwerkte dierlijke meststoffen waarop artikel 58ae van de Meststoffenwet van toepassing is aanvoert van een erkende mestverwerker of een erkende producent – wordt niet beperkt tot een bepaalde hoeveelheid dierlijke meststoffen. Een dergelijke exporteur sluit immers niet rechtstreeks mestafzetovereenkomsten af met een producent van dierlijke meststoffen.

In artikel 15 van het onderhavige besluit zijn de criteria opgenomen die bepalend zijn voor de omvang van de hoeveelheid dierlijke meststoffen die bij de erkenning wordt vastgesteld. Voor de omvang van de hoeveelheid dierlijke meststoffen waartoe een erkenning van een mestverwerker, een exporteur en een producent wordt beperkt, is allereerst bepalend of aannemelijk is gemaakt dat die hoeveelheid dierlijke meststoffen – zowel de hoeveelheden stikstof als fosfaat in die meststoffen – kan worden afgezet buiten Nederland of onomkeerbaar wordt verwerkt. Echter ook andere factoren spelen een rol. Zo moet bijvoorbeeld de verwerkingscapaciteit van een mestverwerkingsinstallatie toereikend zijn om de hoeveelheid dierlijke meststoffen waartoe de erkenning van een mestverwerker wordt beperkt te kunnen verwerken en moet de exporteur aangeven hoe hij voornemens is de dierlijke meststoffen buiten Nederland af te zetten.

2.3.3 Voorwaarden voor erkenning mestverwerkers, exporteurs en producenten

De in de artikelen 6 tot en met 8 van het onderhavige besluit gestelde voorwaarden dienen ertoe om voorafgaand aan de erkenningverlening voldoende zekerheid te krijgen dat de dierlijke meststoffen waarvoor een erkenning wordt gevraagd – al dan niet na bewerking of verwerking – buiten Nederland kunnen worden afgezet of onomkeerbaar kunnen worden verwerkt. In geval van onomkeerbare verwerking moet voorafgaand aan de erkenningverlening aannemelijk zijn gemaakt – onder meer door overlegging van een beschrijving van het desbetreffende verwerkingsproces – dat er daadwerkelijk sprake is van onomkeerbare verwerking en dat er afzetmogelijkheden voor de aldus verwerkte producten bestaan binnen of buiten Nederland. In het geval de dierlijke meststoffen niet onomkeerbaar worden verwerkt en derhalve buiten Nederland moeten worden afgezet, moet voorafgaand aan de erkenningverlening aannemelijk zijn gemaakt dat er sprake is van een exportwaardig product waarvoor reële afzetmogelijkheden buiten Nederland bestaan. Dit houdt onder meer in dat er geen veterinaire of milieutechnische belemmeringen mogen bestaan voor de bewerking of verwerking of de export van de dierlijke meststoffen.

Zoals in paragraaf 2.1 is aangegeven ten aanzien van de erkende tussenpersoon, is het van belang dat de producent van dierlijke meststoffen, en ook de tussenpersoon op zijn beurt als het gaat om een mestafzetovereenkomst met een mestverwerker of een exporteur, bij het afsluiten van een mestafzetovereenkomst te maken krijgt met een betrouwbare wederpartij: een financieel gezonde onderneming die voor zover relevant over voldoende en, in technisch opzicht, toereikende bedrijfsmiddelen beschikt en ten aanzien waarvan sprake is van een zekere continuïteit in de bedrijfsvoering. Treden er desondanks calamiteiten op en kan een mestverwerker of een exporteur niet aan zijn verplichtingen voldoen, dan moet er een alternatief voor handen zijn – een vooraf gestelde zekerheid die kan worden aangesproken – opdat de producent niet lopende het kalenderjaar wordt geconfronteerd met mestafzetproblemen. Voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de erkenning betrekking heeft, zal van een mestverwerker en een exporteur worden verlangd dat hij is aangesloten bij een waarborgfonds of in een zekerheid in een andere vorm wordt voorzien.

2.3.4 Verplichtingen erkende mestverwerker, erkende exporteur of erkende producent

De verplichtingen – opgenomen in de artikelen 16 en 18 tot en met 22 van het onderhavige besluit – die na de verlening van de erkenning rusten op de erkende mestverwerker, de erkende exporteur en de erkende producent dienen om te garanderen dat de dierlijke meststoffen al dan niet na bewerking of verwerking, daadwerkelijk buiten Nederland worden afgezet of daadwerkelijk onomkeerbaar worden verwerkt. Het voorgaande moet bovendien controleerbaar zijn; er moeten voldoende aangrijpingspunten aanwezig zijn voor de administratieve en fysieke controle. Er worden derhalve onder meer eisen gesteld aan het fysieke transport van dierlijke meststoffen naar het buitenland en de transportmiddelen die daarvoor moeten worden ingezet, de wijze waarop de daadwerkelijke afzet van de dierlijke meststoffen of de verwerkingsproducten in het binnen- en buitenland moet worden verantwoord en de op de onderneming of het bedrijf gevoerde administratie.

Om mogelijk te maken dat de Algemene Inspectiedienst lopende het kalenderjaar controle kan uitvoeren op het fysieke transport van de dierlijke meststoffen naar het buitenland, moet ten minste twee werkdagen voorafgaand aan elk transport naar het buitenland daarvan melding worden gedaan. Om fysieke controle van de afzet buiten Nederland nadat het transport is uitgevoerd mogelijk te maken, moeten transportmiddelen die worden gebruikt voor de afzet buiten Nederland van dierlijke meststoffen – waarop artikel 58ae van de Meststoffenwet van toepassing is – zijn uitgerust met satellietvolgapparatuur met behulp waarvan periodiek gegevens moeten worden vastgelegd met betrekking tot de laad- en losplaats en de route van het transport. Deze gegevens moeten vijf jaar op het bedrijf worden bewaard zodat de Algemene Inspectiedienst deze tijdens een bedrijfscontrole kan inzien of door deze dienst kunnen worden opgevraagd.

De hiervoor beschreven uit een oogpunt van handhaving gestelde eisen ten aanzien van het fysieke transport van dierlijke meststoffen naar het buitenland gelden niet indien de te transporteren meststoffen dierlijke meststoffen met een droge-stofgehalte van ten minste 86% zijn. Dergelijke hoogwaardige producten – zoals mestkorrels – hebben een kostbaar bewerkingsproces ondergaan. De investeringen die noodzakelijk zijn voor een dergelijk bewerkingsproces vormen op zichzelf al voldoende waarborg dat de desbetreffende producten daadwerkelijk in het buitenland worden afgezet.

3. Bedrijfseffecten en milieueffecten

3.1 Bedrijfseffecten

Het onderhavige besluit heeft betrekking op ondernemingen die willen gaan optreden als tussenpersoon. Dit betreft naar verwachting 200 ondernemingen. Voorts heeft het besluit betrekking op een beperkte groep intermediaire ondernemingen en landbouwbedrijven. Thans zijn er circa 40 intermediaire ondernemingen (mestverwerkers) die mest bewerken of verwerken. Het betreft hier zowel mestverwerkers die een regionale functie vervullen als mestverwerkers die meer grootschalig opereren. Op ongeveer 50 bedrijven van producenten van dierlijke meststoffen vindt mestbewerking of -verwerking op het eigen bedrijf plaats. Naar verwachting zal in toenemende mate mestverwerking gaan plaatsvinden, zodat niet is aan te geven hoe groot de groep uiteindelijk zal zijn. Momenteel zijn er ongeveer 20 intermediaire ondernemingen in Nederland die zich toeleggen op de export van dierlijke mest (voornamelijk pluimveemest). Het besluit raakt indirect ook de transporteurs van dierlijke meststoffen die niet zijn erkend. Deze transporteurs kunnen worden ingeschakeld door een erkende mestverwerkers of erkende exporteurs om dierlijke meststoffen te exporteren.

Directe financiële gevolgen heeft het besluit voor de mestverwerker, exporteur of producent die dierlijke meststoffen zelf afzet buiten Nederland. Deze bedrijven of ondernemingen moeten beschikken over een of meerdere transportmiddelen die zijn uitgerust met satellietvolgapparatuur. Met de aanschaf van deze apparatuur – satellietvolgapparatuur en apparatuur voor vastlegging van de gegevens – is een eenmalig bedrag van fl. 3500,-per transportmiddel gemoeid. Dit is een relatief lage investering, die door het bedrijfsleven zelf in het algemeen niet als onevenredig hoog is aangemerkt, afgezien van andere bezwaren die het bedrijfsleven heeft tegen deze apparatuur, waarop in paragraaf 6 nog nader wordt ingegaan. Ook de eerder genoemde transporteurs zullen deze apparatuur aan moeten schaffen willen ze dierlijke mest vanuit Nederland kunnen exporteren. De kosten hiervoor bedragen 50 cent per ton mest en zullen naar alle waarschijnlijkheid worden doorberekend naar de producent. Dat een transportmiddel moet zijn uitgerust met satellietvolgapparatuur heeft mogelijk ook gevolgen voor de flexibiliteit waarmee de exporteur zijn transportmiddelen kan inzetten. Voor de export van dierlijke meststoffen kan niet ieder willekeurig transportmiddel worden ingezet.

In het onderhavige besluit zijn voorts termijnen opgenomen waarbinnen de dierlijke meststoffen van de onderneming of het bedrijf moeten zijn afgevoerd en buiten Nederland moeten zijn afgezet. Dit zal mogelijk een aanpassing in de bedrijfsvoering vergen omdat dierlijke meststoffen niet onbeperkt in voorraad kunnen worden gehouden.

De eis dat voorafgaand aan het jaar mestafzetovereenkomsten met afnemers buiten Nederland moeten zijn gesloten zal eveneens een aanpassing in de bedrijfsvoering van mestverwerkers, exporteurs en producenten vergen in die zin dat de overeenkomsten op een eerder tijdstip gesloten moeten worden.

De exporteur van onbewerkte, ingedikte of gedroogde pluimveemest moet ingevolge Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (PBEG L 30; hierna: de verordening) voorafgaand aan het transport van die meststoffen onder andere een mestafzetovereenkomst met een afnemer in het buitenland kunnen overleggen. De in het onderhavige besluit neergelegde voorwaarde dat de exporteur voor ten minste de helft van de hoeveelheid dierlijke meststoffen waarvoor een erkenning wordt verleend een mestafzetovereenkomst moet overleggen, sluit daarbij aan en brengt derhalve niet een extra last voor de exporteur met zich. Voornoemde eis geldt eveneens voor de mestverwerker en de producent die mest bewerkt of verwerkt op het eigen bedrijf. Voor deze groep betreft het een geheel nieuwe verplichting. Ook deze ondernemingen en bedrijven zullen op een eerder tijdstip moeten overgaan tot het schriftelijk vastleggen mestafzetafspraken dan thans gebruikelijk.

Bij de omvang van de financiële zekerheid waarin een tussenpersoon, een mestverwerker of een exporteur moet voorzien wordt gedacht aan een zekerheid die overeenkomt met 10% van de hoeveelheid dierlijke meststoffen waarvoor een erkenning wordt aangevraagd. Hierbij wordt er van uitgegaan dat de kosten voor vervangende mestafzet ongeveer f 50,– per ton dierlijke meststoffen zullen bedragen zodat er een zekerheid zal worden gevraagd van ongeveer f 5,– per ton dierlijke meststoffen waarvoor een erkenning wordt aangevraagd. Indien het financiële risico door meerdere mestverwerkers of exporteurs wordt gedragen, bijvoorbeeld in het geval dat aansluiting plaatsvindt bij een waarborgfonds of dat een verzekering wordt afgesloten, kan dit bedrag lager uitvallen. Uit ervaringen met soortgelijke zekerheden op het gebied van export van mest kan worden afgeleid dat een dergelijke zekerheid gemiddeld eenmaal per tien jaar zal worden aangesproken. Dit brengt de gemiddelde financiële last jaarlijks op ongeveer 50 cent per ton dierlijke meststoffen. Voor 2002 en 2003 wordt verwacht dat 18 miljoen kilogram stikstof in de vorm van dierlijke meststoffen zal worden geëxporteerd hetgeen een waarborg van maximaal f 3 miljoen inhoudt. De jaarlijkse lasten bedragen dan wat betreft de zekerheidstelling in totaal f 200 000,– tot f 300 000,–.

Het besluit brengt nieuwe administratieve lasten met zich voor de desbetreffende ondernemingen en bedrijven. Deze lasten zijn in samenspraak met het Adviescollege toetsing administratieve lasten in kaart gebracht. De administratieve lasten zijn noodzakelijk uit een oogpunt van controle en handhaving. Er is naar gestreefd de nieuwe administratieve lasten tot het strikt noodzakelijke te beperken en waar mogelijk aan te sluiten bij reeds bestaande administratieve verplichtingen.

Naar verwachting zal het opstellen van de aanvraag een mestverwerker, een exporteur en een producent gemiddeld een dag kosten hetgeen gelijk staat aan een financiële last van f 1000,– en een tussenpersoon een halve dag hetgeen gelijk staat aan f 500,-. Uitgaande van 110 aanvragen van mestverwerkers, exporteurs en producenten en van 200 aanvragen van tussenpersonen, bedragen de kosten die samenhangen met de aanvraag in totaal eenmalig f 210 000,–.

Ter beperking van de administratieve lasten en ter verzekering van de continuïteit is ervoor gekozen om de erkenning voor onbepaalde tijd te verlenen. Er hoeft derhalve niet jaarlijks een nieuwe aanvraag te worden ingediend. Er kan worden volstaan met het indienen van een afzetplan waarin de erkende mestverwerker, exporteur of producent de afzetmogelijkheden voor het komende jaar aantoont. Naar verwachting zal dit gemiddeld ongeveer 3 uur in beslag nemen, hetgeen overeenkomt met een financiële last van f 300,– en voor de sector in totaal jaarlijks f 90 000,–. Tegelijkertijd met indiening van het afzetplan moet de erkende tussenpersoon, de erkende mestverwerker, de erkende producent en de erkende exporteur verklaren dat hij nog steeds aan de voorwaarden voor erkenning voldoet. Dit zal moeten gebeuren op het afzetplan en is een zeer eenvoudige administratieve handeling waar geen extra kosten mee gemoeid zijn.

Indien de erkende tussenpersoon, de erkende mestverwerker, exporteur of producent een uitbreiding van zijn reeds verleende erkenning wil, dan kan worden volstaan met de indiening van een aanvraag die vergezeld moet gaan van de noodzakelijke aanvullende gegevens. De aanvullende lasten hiervan zullen zeer beperkt zijn en niet meer bedragen dan de kosten die toch al gemaakt moeten worden voor het indienen van het jaarlijkse afzetplan. De verwachting is dat met name in het eerste jaar na inwerkingtreding van het stelsel van mestafzetovereenkomsten van de uitbreidingsmogelijkheid gebruik zal worden gemaakt. In de jaren daarna zal het aantal uitbreidingen waarschijnlijk afnemen omdat er duurzame relaties tussen tussenpersonen, mestverwerkers en exporteurs enerzijds en afnemers van dierlijke meststoffen anderzijds ontstaan. Bovendien kan de tussenpersoon, de mestverwerker of de exporteur middels het indienen van het afzetplan verzoeken om een grotere erkende hoeveelheid dierlijke meststoffen voor het komende jaar indien blijkt hij over meer afzetmogelijkheden beschikt dan in het voorgaande jaar. Daartoe hoeft hij geen aanvraag om uitbreiding in te dienen.

Na de erkenningverlening moet worden voldaan aan een aantal administratieve verplichtingen.

De erkende tussenpersoon, de erkende mestverwerker, de erkende producent en de erkende exporteur moeten wijzigingen in de bij de aanvraag verstrekte gegevens doorgeven aan Bureau Heffingen. Om deze last zo beperkt mogelijk te houden is gekozen voor een melding aan het begin van elk kwartaal over het voorafgaande kwartaal. Dit betekent dat meer wijzigingen tegelijkertijd kunnen worden doorgegeven en dat er sprake is van maximaal vier meldingen. Naar inschatting zal met deze verplichting een beperkte financiële last samenhangen.

De erkende tussenpersoon die dierlijke meststoffen laat afnemen of laat afvoeren, derhalve de tussenpersoon die optreedt als een zogenoemde mestmakelaar, moet daarvan een administratie bijhouden. De inrichting van deze administratie is vrij, zodat de tussenpersoon de voor hem minst belastende wijze kan kiezen. Omdat thans niet is in te schatten in welke mate tussenpersonen zullen gaan optreden als mestmakelaar, is de financiële last die met deze administratie samenhangt niet aan te geven.

Voorts moet de mestverwerker en de mestverwerkende producent een administratie van de afgevoerde producten die niet zijn aan te merken als dierlijke meststoffen of overige organische meststoffen bijhouden. Gelet op het geringe aantal mestverwerkers dat naar verwachting een verwerkingsproces gaan volgen als gevolg waarvan dergelijke producten ontstaan, zoals mestverbranding of verwerking tot samengestelde meststoffen die niet als dierlijke meststof zijn aan te merken, leidt deze verplichting tot een last van in totaal van maximaal f 6000,–. Dit bedrag is bepaald op basis van de huidige inschatting dat slechts 6 mestverwerkers een dergelijk verwerkingsproces gaan toepassen. Indien in de toekomst meer van dergelijke initiatieven zullen worden gestart, zal dit bedrag hoger worden. Dit is echter thans niet nader aan te geven.

Ter controle van de daadwerkelijke afzet van de dierlijke meststoffen en als het mestverwerking betreft de daadwerkelijke verwerking, moeten erkende tussenpersonen, erkende mestverwerkers, erkende exporteurs en erkende producenten jaarlijks een accountantsverklaring overleggen. Dit brengt voor een erkende tussenpersoon een extra last van gemiddeld f 500,– per onderneming met zich en voor erkende mestverwerkers,erkende exporteurs en erkende producenten een extra last van gemiddeld genomen f 1000,– per bedrijf of onderneming. In totaal gaat betreft het een jaarlijks voor de sector een bedrag van f 210 000,–.

Samenhangend met de export van dierlijke meststoffen geldt de verplichting dat de gegevens die via de aan het begin van deze subparagraaf genoemde satellietvolgapparatuur worden gegenereerd moeten worden vastgelegd. Deze vastlegging geschiedt elektronisch. Hoe deze gegevens vervolgens beschikbaar zullen moeten worden gesteld aan de Algemene Inspectiedienst, zal worden bepaald bij ministeriële regeling waarbij het uitgangspunt zal zijn dat de erkende mestverwerker, de erkende producent of de erkende exporteur zo min mogelijk zal worden belast.

Wat betreft de melding voorafgaand aan de export van de dierlijke meststoffen geldt dat de exporteur van onbewerkte, ingedikte of gedroogde pluimveemest ingevolge de eerder genoemde verordening al melding moet doen van het feitelijke transport van die meststoffen. Er kan dan met één melding worden volstaan mits een aantal voor de controle noodzakelijke gegevens op een apart blad worden vermeld, zoals laadplaats en grensovergang. Voor de exporteur van bewerkte of verwerkte dierlijke meststoffen is de melding echter een nieuwe – extra – verplichting. Naar verwachting zal deze melding per fax kunnen geschieden en zijn er nauwelijks extra kosten mee gemoeid. Deze extra kosten zullen in totaal jaarlijks voor de hele sector maximaal f 10 000,– bedragen.

Dit brengt het totaal aan financiële lasten als gevolg van administratieve verplichtingen op een bedrag van f 210 000,– eenmalig en van ongeveer f 320 000,– structureel.

3.2 Milieueffecten

De in het onderhavige besluit opgenomen voorschriften maken deel uit van het stelsel van mestafzetovereenkomsten dat tot doel heeft een te grote nitraatbelasting van het milieu te voorkomen. Als gevolg van de invoering van het stelsel van mestafzetovereenkomsten en het aanscherpen van de zogenoemde verliesnormen in het stelsel van regulerende mineralenheffingen – opgenomen in hoofdstuk IV van de Meststoffenwet – zal een landbouwbedrijf minder ruimte hebben voor de aanwending van dierlijke meststoffen op het eigen bedrijf en ook de afzetmogelijkheden bij andere bedrijven zullen afnemen. Dit zal naar verwachting tot gevolg hebben dat oplossingsrichtingen als mestverwerking en export nadrukkelijker in beeld komen. Het onderhavige besluit heeft als positief milieueffect dat wordt bevorderd dat dierlijke meststoffen op mileuverantwoorde wijze worden afgezet. De verwerking of export van het mestoverschot op bedrijfsniveau zal waarschijnlijk toenemen. De export van dierlijke meststoffen in 2002 en 2003 zal naar verwachting 18 miljoen kilogram stikstof bedragen. Aangenomen kan worden dat deze hoeveelheid op milieuverantwoorde wijze in het buitenland wordt afgezet. Voor mestverwerking zijn de eventuele positieve of negatieve milieueffecten afhankelijk van de gekozen manier van verwerking en derhalve kunnen deze milieueffecten op voorhand niet worden ingeschat.

4. Europeesrechtelijke aspecten

4.1 Vrij verkeer van goederen

In het onderhavige besluit worden voorschriften verbonden aan de export van dierlijke meststoffen. In dat kader kan de vraag worden opgeworpen hoe deze voorschriften zich verhouden tot het EU-recht en dan in het bijzonder tot de EU-voorschriften op het gebied van het vrij verkeer van goederen. Ingevolge artikel 29 van het EG-verdrag (voor wijziging artikel 34, van het EG-verdrag) geldt een verbod op kwantitatieve uitvoerbeperkingen of maatregelen van gelijke werking. Het betreft een verbod op nationale maatregelen die een specifieke beperking van het uitgaande goederenverkeer tot doel of gevolg hebben en aldus tot een ongelijke behandeling van de binnenlandse handel en de uitvoerhandel van een lidstaat leiden, waardoor aan nationale productie of de binnenlandse markt van de betrokken lidstaat een bijzonder voordeel wordt verzekerd (o.m. HvJ zaak 15/79, Groenveld, Jur. 1979, blz. 3049; zaak 237/83, Jongeneel Kaas, Jur.1984, blz. 483; zaak 47/90, Delhaize, Jur. 1992, blz.3669). Dergelijke maatregelen zijn in beginsel slechts geoorloofd indien een beroep kan worden gedaan op één van de in artikel 30 van het EG-Verdrag (voor wijziging, artikel 36 van het EG-verdrag) genoemde belangen. Een van deze belangen is het belang van de gezondheid van personen of dieren. Het Hof van Justitie lijkt de laatste jaren ook tevens dwingende maatregelen van milieubescherming te accepteren als een rechtvaardiging van specifieke in- en uitvoerbeperkingen (zaak 2/90, Waalse afvalstoffen, Jur. 1992, blz. I-4431; zaak 203/96, Dusseldorp, Jur. 1998, blz. I-4075), zoals toegelicht in de memorie van toelichting op wetsvoorstel houdende wijziging van de Meststoffenwet in verband met een aanscherping van de normen van het stelsel regulerende mineralenheffingen en de invoering van een stelsel van mestafzetovereenkomsten (Kamerstukken II 1999/2000, 27 276, nr. 3, blz. 78).

De voorschriften die ingevolge het onderhavige besluit aan de export van dierlijke meststoffen worden verbonden betreffen niet een directe beperking van de export van dierlijke meststoffen. De voorschriften geven de voorwaarden aan waaronder een uitzondering geldt op het uitgangspunt van artikel 58aa van de Meststoffenwet dat er voor te produceren dierlijke meststoffen aanwendings- en afzetmogelijkheden op eigen grond of grond van derden moet zijn. Deze voorwaarden hebben niet tot gevolg dat de veehouders in Nederland worden bevoordeeld boven veehouders in andere lidstaten en evenmin dat afnemers van dierlijke meststoffen in andere lidstaten worden benadeeld ten opzichte van de afnemers van dierlijke meststoffen in Nederland. De voorschriften zijn er met name op gericht om te garanderen dat de dierlijke meststoffen ook daadwerkelijk worden geëxporteerd en om de controle daarop – zowel administratief als fysiek – mogelijk te maken. Er is derhalve geen sprake van een kwantitatieve uitvoerbeperking of een maatregel van gelijke werking. Bovendien vallen de voorschriften onder de exceptie van artikel 30 van het EG-verdrag (voor wijziging artikel 36 van het EG-verdrag). Het betreft allereerst noodzakelijke, niet discriminatoire en geschikte eisen. De voorschriften maken daarbij deel uit van het stelsel van mestafzetovereenkomsten dat tot doel heeft een te grote nitraatbelasting van het milieu te voorkomen en dat tevens het belang dient van de gezondheid van mens, dier en plant.

4.2 Vrijheid van vestiging en vrijheid van diensten

Het besluit werpt geen wezenlijke belemmeringen op op het punt van de «vrije toegang tot de markt» of de door artikel 43 van het EG-verdrag (voor wijziging artikel 52 van het EG-verdrag) beschermde vrijheid van vestiging. Zoals reeds in de memorie van toelichting op voornoemde wijziging van de Meststoffenwet is vermeld (Kamerstukken II 1999/2000, 27 276, nr. 3, blz. 76), zijn de voorwaarden waaraan een mestverwerker, een exporteur en een producent moeten voldoen om een erkenning te kunnen krijgen voor iedere in Nederland gevestigde mestverwerker, exporteur of producent gelijk, ongeacht nationaliteit. Ook tussenpersonen, mestverwerkers of exporteurs die zijn gevestigd in andere lidstaten of in een staat die partij is bij de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, kunnen in aanmerking komen voor een erkenning. Daar waar het voor een buitenlandse onderneming niet mogelijk is om aan de voorwaarden te voldoen, is een afwijkende voorziening getroffen (artikelen 6, vierde lid, 11, tweede lid, 12, tweede lid, en 13, tweede lid). Op deze wijze wordt voorkomen dat inbreuk wordt gemaakt op de voorschriften op het gebied van een vrij verkeer van diensten zoals opgenomen in artikel 49 van het EG-verdrag (voor wijziging artikel 59 van het EG-Verdrag).

4.3 Verhouding tot Verordening (EEG) nr. 259/93

In het onderhavige besluit zijn verplichtingen opgenomen die de erkende exporteur moet nakomen bij het exporteren van onbewerkte dierlijke meststoffen. Ingevolge de verordening gelden eveneens voorschriften ten aanzien van de export van onbewerkte dierlijke meststoffen. Voorop staat dat de exporteur bij export aan de voorschriften van de verordening dient te voldoen. De verplichting daartoe is opgenomen in artikel 19, zesde lid, van het onderhavige besluit. De in de erkenningsregeling opgenomen voorwaarden en verplichtingen voor de exporteur interfereren niet met de voorschriften van de verordening. Een drietal verplichtingen uit het onderhavige besluit zijn vergelijkbaar met in de verordening opgenomen verplichtingen. Op de verplichting tot het afsluiten van mestafzetovereenkomsten (artikel 7, tweede lid, van het besluit) en de meldingsplicht voorafgaand aan export (artikel 19, derde lid, van het besluit) is in paragraaf 3.1 in het kader van de bedrijfseffecten al nader ingegaan. Ingevolge artikel 9 van het besluit is de exporteur verplicht tot het stellen van een zekerheid. Eenzelfde verplichting is opgenomen in artikel 27 van de verordening. Gelet op de verschillende risico's die met de zekerheden worden afgedekt, is gekozen voor een afzonderlijke zekerheidstelling in het kader van het onderhavige besluit. De zekerheid die ingevolge de verordening moet worden gesteld dient ter dekking van de kosten van het vervoer van afvalstoffen indien deze moeten worden teruggebracht naar het exporterende land omdat niet is voldaan aan de in de verordening opgenomen eisen voor de overbrenging van die stoffen. De zekerheid die ingevolge het onderhavige besluit is vereist, dient een ander doel. Als de erkende exporteur niet aan zijn verplichting tot afname van de dierlijke meststoffen voldoet of niet de voorgeschreven hoeveelheid dierlijke meststoffen afzet buiten Nederland, kan de zekerheid worden aangesproken teneinde alsnog aan deze verplichtingen te voldoen.

4.4 Technische voorschriften

Het onderhavige besluit bevat bepalingen – de bepalingen met betrekking tot het stelsel van erkenningen voor de tussenpersoon, de mestverwerker, de exporteur en producenten – die zijn aan te merken als technische voorschriften in de zin van Richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG nr. L 204). Het onderhavige ontwerpbesluit is dan ook tegelijkertijd met de adviesaanvraag aan de Raad van State in het kader van die richtlijn aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen genotificeerd.

5. Handhavings- en uitvoeringsaspecten

5.1 Handhaving

Voor de handhaving van de in het onderhavige besluit opgenomen bepalingen kunnen bestuursrechtelijke en – afhankelijk van de desbetreffende bepaling – strafrechtelijke middelen worden ingezet. Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de erkenningsvoorwaarden (hoofdstukken 2 en 3), de verplichtingen die op een erkende tussenpersoon, een erkende mestverwerker, een erkende exporteur en een erkende producent rusten na de verlening van de erkenning (hoofdstuk 5) en de overige bepalingen (hoofdstuk 7).

Indien bij de beoordeling van de aanvraag voor een erkenning blijkt dat een aanvrager niet voldoet aan de erkenningsvoorwaarden – gesteld uit hoofde van artikel 58ae, derde lid, van de Meststoffenwet indien het een mestverwerker, een exporteur of een producent betreft of uit hoofde van artikel 58aka, derde lid, van de Meststoffenwet indien het een tussenpersoon betreft – heeft dit slechts bestuursrechtelijke consequenties in de zin dat de erkenning niet wordt verleend. Indien een erkende mestverwerker, een erkende exporteur of een erkende producent zich niet houdt aan de op artikel 58ae, vierde lid, van de Meststoffenwet gebaseerde verplichtingen of een tussenpersoon die zich niet houdt aan de op artikel 58aka, derde lid, van de Meststoffenwet gebaseerde verplichtingen, kan dit zowel bestuursrechtelijke als strafrechtelijke consequenties hebben. De overtreding van de artikelen 58ae, vierde lid, en 58aka, derde lid, van de Meststoffenwet is strafbaar gesteld via artikel 1a, onder 3°, van de Wet op de economische delicten. Met name in die gevallen waarin geen passende bestuursrechtelijke sanctie voor handen is, zal tot strafrechtelijke handhaving worden overgegaan. Hierbij merk ik op dat afzonderlijke strafrechtelijke handhaving van artikel 16, eerste lid, van het besluit – waarin is bepaald dat bij voortduring moet zijn voldaan aan de erkenningsvoorwaarden – niet in de rede ligt. Indien niet langer aan de erkenningsvoorwaarden wordt voldaan, zal dit gevolgen moeten hebben voor de afgegeven erkenning. Deze bepaling zal derhalve primair bestuursrechtelijk worden gehandhaafd. Wel kan strafrechtelijke handhaving van deze bepaling plaatsvinden in het kader van de strafrechtelijke handhaving van andere verplichtingen en voorwaarden.

Zoals reeds is vermeld in de memorie van toelichting op het eerdergenoemde wetsvoorstel houdende wijziging van de Meststoffenwet (Kamerstukken II 1999/2000, 27 276, nr. 3, blz. 82) worden met het Openbaar Ministerie afspraken gemaakt over een afgewogen beleid ten aanzien van de inzet van de bestuurlijke en strafrechtelijke middelen.

Een handelen of niet handelen van een erkende tussenpersoon, een erkende mestverwerker, een erkende exporteur of een erkende producent kan een overtreding van meerdere strafbepalingen opleveren. Ingevolge artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt in dat geval de bepaling toegepast waarop de zwaarste hoofdstraf is gesteld. Deze samenloop van strafbare feiten kan zich in verschillende gevallen voordoen. Indien de erkende producent zich niet aan de voorwaarden houdt zoals genoemd in artikel 58ae, eerste lid, onderdeel c, van de Meststoffenwet, betreffende de wijze van bewerking of de verwerking en de afzet van de dierlijke meststoffen, of de verplichtingen die uit hoofde van het tweede lid van artikel 58ae zijn gesteld niet nakomt met betrekking tot de termijn waarbinnen hij de dierlijke meststoffen moet afvoeren, kan dit een overtreding van het in artikel 58aa van de Meststoffenwet neergelegde verbod om meer dierlijke meststoffen op een bedrijf te produceren dan de plaatsingsruimte van dat bedrijf tot gevolg hebben. Voldoet hij niet aan de verplichtingen opgenomen in hoofdstuk 5 van het onderhavige besluit dan overtreedt hij daarmee artikel 58ae, vierde lid, van de Meststoffenwet. Voor zover een handelen of niet-handelen van de erkende producent een overtreding van beide bepalingen oplevert, is ingevolge artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht artikel 58aa van de Meststoffenwet van toepassing. Voor de toepassing van artikel 58aa van de Meststoffenwet is wel noodzakelijk dat dit handelen of niet handelen is te herleiden tot een bepaalde hoeveelheid dierlijke meststoffen. Vooralsnog lijkt een dergelijke samenloop slechts denkbaar bij overtreding van artikel 18, derde lid, of van de artikelen 18, tweede lid, en 26 van het besluit.

Ten aanzien van de erkende mestverwerker, de erkende exporteur en de erkende tussenpersoon kan zich een vergelijkbare samenloop van strafbare feiten voordoen indien de erkende mestverwerker, de erkende exporteur of de erkende tussenpersoon voor een grotere hoeveelheid dierlijke meststoffen mestafzetovereenkomsten afsluit dan de hoeveelheid die bij zijn erkenning is vastgesteld, hetgeen een handelen in strijd met artikel 58al of artikel 58aka, eerste lid, van de Meststoffenwet oplevert. In dat geval wordt tevens niet voldaan aan de in artikel 16, derde lid, opgenomen verplichting, hetgeen een handelen in strijd met artikel 58ae, vierde lid, of 58aka, derde lid, van de Meststoffenwet oplevert. Ingevolge artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht zijn in dit geval de artikelen 58al en 58aka, eerste lid, van de Meststoffenwet van toepassing.

Samenloop van twee strafbare feiten treedt eveneens op indien de erkende mestverwerker zijn onderneming voert zonder dat hij daarvoor een milieuvergunning heeft. Daarmee handelt hij in strijd met strijd met artikel 8, eerste lid, van de Wet milieubeheer, hetgeen strafbaar is gesteld in artikel 1a, onder 1°, van de Wet op de economische delicten, en in strijd met artikel 16, eerste lid, in samenhang met artikel 6, eerste lid, onderdeel d, van het besluit. Ingevolge artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is in dat geval artikel 8, eerste lid, van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 1a, onder 1°, van de Wet op de economische delicten van toepassing.

De verplichting voor de erkende mestverwerker, de erkende exporteur en de erkende tussenpersoon om voor niet meer dierlijke meststoffen een mestafzetovereenkomsten af te sluiten dan de hoeveelheid die is vastgesteld bij de erkenning, en de verplichting die rust op erkende producent ingevolge artikel 26 van het onderhavige besluit kunnen er voorts toe leiden dat naast een strafrechtelijke reactie ook een bestuursrechtelijke reactie volgt. De verplichtingen zijn zo essentieel dat handelen in strijd daarmee tevens gevolgen dient te hebben voor de verleende erkenning.

Artikel 25 van het onderhavige besluit is niet zelfstandig strafbaar gesteld. Handelen door de producent van dierlijke meststoffen in strijd met artikel 25 van het onderhavige besluit heeft tot gevolg dat artikel 58ae, eerste lid, van de Meststoffenwet niet van toepassing is. De producent zal als gevolg daarvan over te weinig plaatsingsruimte beschikken en overtreedt daarmee artikel 58aa van de Meststoffenwet. Strafbaarstelling van deze overtredingen vinden plaats via artikel 1a, onder 1°, van de Wet op de economische delicten.

5.2 Aangrijpingspunten controle

Of wordt voldaan aan de erkenningsvoorwaarden wordt in eerste instantie beoordeeld aan de hand van de bescheiden en de gegevens die door de aanvrager van de erkenning zijn ingediend. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan financiële gegevens betreffende een onderneming of een bedrijf, een afschrift van de voor de verwerkingsinstallatie afgegeven milieuvergunning, een afschrift van de registratie van de verwerkingsinstallatie en de met buitenlandse afnemers van mest gesloten overeenkomsten. Aan de hand van deze bescheiden en gegevens kan een effectieve administratieve controle worden uitgevoerd. Indien deze bescheiden en gegevens niet voldoende uitsluitsel geven, kan de Algemene Inspectiedienst ter plaatse vaststellen of aan de voorwaarden is voldaan.

Aan de hand van de bij Bureau Heffingen ingediende afleveringsbewijzen kunnen de meststromen administratief worden gecontroleerd. Dit is relevant voor de controle van meerdere verplichtingen. Administratief kan worden vastgesteld of de producent binnen de vereiste termijn de dierlijke meststoffen rechtstreeks heeft afgezet buiten Nederland of de dierlijke meststoffen tijdig heeft afgevoerd naar een erkende mestverwerker of een erkende exporteur. Voorts kan administratief worden vastgesteld of de erkende mestverwerker en de erkende exporteur de dierlijke meststoffen op hun beurt tijdig hebben afgezet buiten Nederland. Een extra controlemogelijkheid biedt de accountantsverklaring die een erkende tussenpersoon, een erkende mestverwerker, een erkende exporteur en een erkende producent jaarlijks moeten indienen waarin de bevindingen van een accountant zijn neergelegd betreffende de daadwerkelijke verwerking en afzet van de dierlijke meststoffen (artikel 20). De melding van transporten naar het buitenland voorafgaand aan het feitelijke transport bieden die dienst de mogelijkheid om lopende het kalenderjaar fysiek controles uit te voeren op de daadwerkelijke afzet van dierlijke meststoffen buiten Nederland. Na afloop van een kalenderjaar zal de Algemene Inspectiedienst bedrijfscontroles uitvoeren. Aan de hand van de administratie die ingevolge artikel 21, tweede en derde lid, van het onderhavige besluit moet worden bijgehouden, de afleveringsbewijzen, de gegevens die via de satellietvolgapparatuur zijn gegenereerd en op het bedrijf moeten worden bewaard, en de overige gegevens uit de bedrijfsadministratie kan de Algemene Inspectiedienst controleren of de dierlijke meststoffen daadwerkelijk binnen en in voorkomend geval buiten Nederland zijn afgezet.

Het zwaartepunt van de controle of de dierlijke meststoffen onomkeerbaar worden verwerkt tot producten die niet zijn aan te merken als dierlijke meststoffen of overige organische meststoffen ligt in de fase van de erkenningverlening. Uit de technische beschrijving van het verwerkingsproces moet duidelijk worden dat onomkeerbare verwerking van dierlijke meststoffen tot voornoemde producten plaats kan vinden. Bij bedrijfscontroles kan de Algemene Inspectiedienst aan de hand van de administratie die ingevolge artikel 21, derde lid, van het onderhavige besluit moet worden bijgehouden en de overige gegevens in de bedrijfsadministratie controleren of de dierlijke meststoffen daadwerkelijk onomkeerbaar zijn verwerkt en afgezet.

5.3 Uitvoering

De uitvoering van het stelsel van erkenningen voor tussenpersonen, mestverwerkers, exporteurs en producenten zal geschieden door het Bureau Heffingen. Het Bureau Heffingen wordt belast met de taken die samenhangen met de erkenningverlening. De aanvragen voor een erkenning moeten worden ingediend bij Bureau Heffingen. Het Bureau Heffingen controleert de aanvragen op volledigheid en coördineert de aanvraagprocedure. De directeur van het Bureau Heffingen zal in mandaat namens de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij de beslissing op de aanvragen om erkenning nemen. Deze beslissingen zullen worden voorbereid door een gemengde commissie, overwegend bestaande uit ambtenaren van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Deze commissie zal worden aangevuld met externe deskundigen. Het Bureau Heffingen handelt lopende het kalenderjaar de verzoeken om uitbreiding van de erkenning af en zal eveneens de jaarlijks ingediende afzetplannen beoordelen. De deskundigencommissie wordt daarbij alleen indien noodzakelijk ingeschakeld.

Voorts wordt Bureau Heffingen belast met de administratieve controle of een erkende tussenpersoon, een erkende mestverwerker, een erkende exporteur of een erkende producent voldoet aan de op hem rustende verplichtingen en zal de directeur van het Bureau Heffingen in voorkomend geval – eveneens in mandaat namens minister – de bestuurlijke maatregelen treffen.

6. Commentaar maatschappelijke organisaties

Op het ontwerp van dit besluit zijn reacties ontvangen van LTO-Nederland, Cumela Nederland, het Productschap Diervoeder mede namens de Nederlandse Vereniging Diervoederindustrie, het Productschap Zuivel, de Productschappen Vee, Vlees en Eieren, de Nederlandse Vereniging voor Industriële Mestverwerking, de Belangenvereniging voor Verwerkingsbedrijven van Organische Reststoffen, de Coöperatieve Nederlandse Champignonkwekersvereniging namens de champignonsubstraatbedrijven, de Nederlandse Vakbond Varkenshouders en de Vereniging van accountants- en belastingadviseurs (VLB). Op de hoofdlijnen van de reacties voor zover relevant voor het onderhavige besluit – wordt in het onderstaande ingegaan. De commentaren hebben ook aanleiding gegeven tot verduidelijking van de tekst van het besluit en de nota van toelichting.

a. Algemeen

Door de Productschappen Vee, Vlees en Eieren, LTO-Nederland, het Productschap Diervoeder, de Nederlandse Vereniging Diervoederindustrie, de Nederlandse Vereniging voor Industriële Mestverwerking wordt er op gewezen dat moet worden voorkomen dat de in het onderhavige besluit opgenomen voorwaarden – zoals de vereiste milieuvergunning – en verplichtingen een onnodige drempel opwerpen voor de erkenning van mestverwerkers en exporteurs en voor mestverwerking – ook nieuwe initiatieven – ten algemene.

Indien een producent een mestafzetovereenkomst afsluit met een erkende mestverwerker of een erkende exporteur heeft dit tot gevolg dat de producent dierlijke meststoffen kan produceren zonder dat daar plaatsingsruimte in Nederland voor is geregeld door middel van het afsluiten van een mestafzetovereenkomst. Voorkomen moet worden dat deze dierlijke mest alsnog beslag legt op de nationale mestmarkt. Uit dat oogpunt is het stellen van eisen aan de erkenning en het creëren van aangrijpingspunten voor een adequate controle en handhaving gerechtvaardigd. Vanzelfsprekend moeten deze eisen niet tot gevolg hebben dat het voor mestverwerkers en exporteurs niet of bijna niet mogelijk is een erkenning te verkrijgen of dat nieuwe mestverwerkingsinitiatieven geen kans meer hebben. Het geheel aan voorschriften dat thans in het besluit is neergelegd, vormt een goede balans tussen voornoemde aspecten. De erkenningsvoorwaarden zijn zodanig geformuleerd dat mestverwerkers die nieuwe initiatieven opstarten eveneens in aanmerking kunnen komen voor een erkenning. Initiatieven op het gebied van mestbewerking en -verwerking moeten een kans hebben, maar binnen de milieuhygiënische randvoorwaarden. Dat een mestverwerker moet beschikken over een milieuvergunning voor de bewerkings- of verwerkingsactiviteit is derhalve onontkoombaar. Het is de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven om verwerkingscapaciteit te realiseren. De duur van de procedure tot het verkrijgen van een milieuvergunning blijft echter – ook na acties van de kant van de overheid om de procedures te stroomlijnen – een punt van aandacht en er zal een inventarisatie plaatsvinden van de knelpunten bij vergunningverlening, zoals door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij is aangegeven tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Meststoffenwet op 8 februari 2001 (Handelingen II 2000/01, blz. 48–3685/3687).

b. Afzet buiten Nederland en onomkeerbare verwerking.

In de commentaren is door LTO-Nederland, het Productschap Diervoeder en de VLB terecht gewezen op het geval dat dierlijke meststoffen worden verwerkt tot zeer hoogwaardige mestconcentraten die vergelijkbaar zijn met kunstmest. Bij nota van wijziging is artikel 58ae, onderdeel c, onder 1°, van het oorspronkelijke wetsvoorstel tot wijziging van de Meststoffenwet aangepast (Kamerstukken II 2000/01, 27 276, nr. 7) met als gevolg dat ook de verwerking tot hoogwaardige mestconcentraten onder werking van artikel 58ae van de Meststoffenwet is gebracht. In lijn daarmee is de begripsomschrijving van «onomkeerbaar verwerken» in artikel 1, onderdeel d, van dit besluit aangepast.

Wat betreft de afzet van mest naar de gesloten substraatteelt en de afzet van bewerkte dierlijke meststoffen naar tuincentra – waar door de Nederlandse Vakbond Varkenshouders en de Nederlandse Vereniging voor Industriële Mestverwerking aandacht voor is gevraagd – geldt dat dit de afzet van dierlijke meststoffen binnen Nederland betreft en dat een dergelijk afzetkanaal niet onder de werking van artikel 58ae van de Meststoffenwet valt of zou behoren te vallen. Om de afzet van dergelijke dierlijke meststoffen naar genoemde afnemers niet te frustreren, zal worden onderzocht of voor die gevallen een voorziening binnen het stelsel van mestafzetovereenkomsten kan worden getroffen. Voor de situatie waarin substraat wordt geteeld ten behoeve van het kweken van champignons en waarin sprake is van tijdens voornoemde plenaire behandeling aan de orde gestelde zogenoemde buurtmestverwerkingsinitiatieven (Handelingen II 2000/01, 48–3686) is in artikel 29 een voorziening getroffen. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting. Indien er tijdens het bewerkings- of verwerkingsproces omzetting tot luchtstikstof plaatsvindt of er afzet plaatsvindt van mineralen naar rioolwaterzuiveringsinstallaties – LTO-Nederland vraagt daarvoor aandacht – zal met deze omstandigheden rekening worden gehouden bij de beoordeling van de erkenningsaanvraag.

c. Formele rol voor intermediairs in stelsel van mestafzetovereenkomsten

Als gevolg van de aanvaarding door de Tweede Kamer van een amendement van het lid Meijer en het subamendement van het lid Waalkens is in het wetsvoorstel voorzien in een formele rol voor intermediairs en kan onder voorwaarden een mestafzetovereenkomst worden afgesloten met een erkende tussenpersoon (Kamerstukken II 2000/01, 27 276, nrs. 8 en 12), zoals aangekaart door LTO-Nederland, het Productschap Diervoeder en de Nederlandse Vereniging Diervoederindustrie.

d. Dekkingspercentage.

LTO-Nederland en Cumela Nederland geven aan dat het in verband met het bemestingseizoen dat loopt van augustus tot augustus niet haalbaar is om voorafgaand aan het kalenderjaar voor de gehele erkende hoeveelheid onbewerkte pluimveemest overeenkomsten met afnemers in het buitenland te hebben gesloten. Naar aanleiding daarvan is besloten om van een exporteur te vragen voor de helft van de hoeveelheid dierlijke meststoffen waarvoor hij een erkenning vraagt mestafzetovereenkomsten met afnemers in het buitenland te overleggen. Dit geeft de exporteur de gelegenheid aan te sluiten bij de marktsituatie. Naar aanleiding van een vraag van Cumela Nederland wordt daarbij aangetekend dat uitbreiding van de hoeveelheid die bij de erkenning is vastgesteld lopende het jaar mogelijk is overeenkomstig de in artikel 24 van het besluit bepaalde wijze.

De Gezamenlijke champignonsubstraatbedrijven vinden de eis dat voor ten minste de helft van de hoeveelheid bewerkte of verwerkte dierlijke meststoffen die wordt vastgesteld bij de erkenning een overeenkomst met een afnemer in het buitenland moet worden overgelegd, niet haalbaar. Gelet op de werking van de markt van bewerkte of verwerkte dierlijke meststoffen moet het naar mijn mening echter mogelijk zijn om aan dit vereiste te voldoen. Erkenningverlening enkel op basis van historische afzet zoals de Nederlandse Vereniging voor Industriële Mestverwerking en de Belangenvereniging voor Verwerkingsbedrijven van Organische Reststoffen voorstellen, kan niet aan de orde zijn. Afzet in het verleden garandeert immers niet dat een onderneming in de toekomst over voldoende afzetmogelijkheden beschikt.

e. Eisen aan het fysieke transport naar het buitenland.

LTO-Nederland, Cumela Nederland, het Productschap Diervoeder, de Nederlandse Vereniging Diervoederindustrie en de Belangenvereniging voor Verwerkingsbedrijven van Organische Reststoffen vinden satellietvolgapparatuur niet noodzakelijk. Voor de handhaving van het onderhavige besluit is het echter van cruciaal belang dat kan worden gecontroleerd of het transport van dierlijke meststoffen naar het buitenland daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en conform de geldende regelgeving. Daartoe zal allereerst – zoals ook door het bedrijfsleven wordt aangedragen – een administratieve controle plaatsvinden aan de hand van de verschillende exportdocumenten aangevuld met accountantsverklaring. Vervolgens is het noodzakelijk om de laad- en losplaats achteraf te kunnen controleren, anders dan aan de hand van documenten. Die noodzaak wordt ook door het bedrijfsleven onderkend. Daartoe is het niet voldoende om te beschikken over gegevens vastgelegd met behulp van een tachograaf, in tegenstelling tot hetgeen Cumela-Nederland stelt. Een tachograaf registreert gegevens met betrekking tot de snelheid en de duur, maar geen gegevens betreffende de exacte geografische locatie waar het vervoermiddel zich bevindt zoals satellietvolgappartuur wel doet. De melding van het fysieke transport biedt de Algemene Inspectiedienst de mogelijkheid om te controleren of het transport daadwerkelijk plaatsvindt en met de beweerde lading. Dat strikte eisen op dit punt noodzakelijk zijn voor een adequate handhaving, hebben ervaringen van de Algemene Inspectiedienst met vermeende export van mest in het verleden uitgewezen. Vrachtauto's worden steeds vaker uitgerust met satellietvolgapparatuur, ook in het buitenland. Dat geen buitenlandse charters meer zouden kunnen worden ingezet als satellietvolgapparatuur wordt vereist, zoals Cumela Nederland aangeeft, lijkt dan ook niet aannemelijk.

f. Zekerheidstelling.

LTO-Nederland, het Productschap Diervoeder, de Nederlandse Vereniging voor Industriële Mestverwerking en de Nederlandse Vereniging Diervoederindustrie vinden dat met het vereiste van het stellen van een zekerheid geen extra drempel voor erkenning moet worden opgeworpen. Zekerheidstelling is een belangrijke voorwaarde, hetgeen ook blijkt uit voornoemd subamendement van het lid van de Tweede Kamer de heer Waalkens dat met algemene stemmen is aanvaard. Maar het is nadrukkelijk niet de bedoeling met de zekerheidstelling een drempel op te werpen voor erkenningverlening. Om die reden worden verschillende vormen van zekerheid ook in combinatie met elkaar – maar zonder dat dit dubbele zekerheidstelling tot gevolg heeft zoals de Nederlandse Vakbond Varkenshouders vreest – toegestaan. Van een verplichting tot aansluiting bij een waarborgfonds – zoals gesuggereerd door de Belangenvereniging voor Verwerkingsbedrijven van Organische Reststoffen en de Nederlandse Vereniging voor Industriële Mestverwerking – is voorts geen sprake. Ieder bedrijf kan de vorm van zekerheid kiezen die het beste bij zijn bedrijfsvoering aansluit. Mestopslagruimte kan – in tegenstelling tot hetgeen LTO-Nederland voorstelt – niet worden toegelaten als vorm van zekerheid. De zekerheid moet worden gesteld in de vorm van een afzet- of verwerkingsmogelijkheid of een financiële zekerheid. Indien dierlijke mest in een bepaald jaar in opslag wordt gehouden omdat afzet in het buitenland niet mogelijk is, wordt het probleem doorgeschoven naar het volgende jaar terwijl de zekerheidstelling moet garanderen dat er voor het desbetreffende jaar een oplossing komt.

g. Overig

De Nederlandse Vereniging voor Industriële Mestverwerking en de VLB vragen hoe wordt omgegaan met concurrentiegevoelige gegevens die door een aanvrager worden verstrekt. Deze gegevens zullen vertrouwelijk worden behandeld. Er rust geen verplichting op de overheid om deze gegevens aan andere bedrijven te verstrekken indien daar om wordt verzocht. In de Wet openbaarheid van bestuur is een uitzondering op de algemene informatieplicht gemaakt onder meer ten aanzien van bedrijfs- en fabricagegegevens die door bedrijven vertrouwelijk aan de overheid zijn medegedeeld.

Naar aanleiding van opmerkingen van LTO-Nederland, de Nederlandse Vakbond Varkenshouders en de Nederlandse Vereniging voor Industriële Mestverwerking wordt opgemerkt dat de termijn neergelegd in artikel 18, tweede lid, waarbinnen dierlijke meststoffen die door een erkende mestverwerker of een erkende exporteur in een bepaald kalenderjaar in het kader van zijn erkenning zijn aangevoerd, moeten zijn afgevoerd, ruim genoeg wordt geacht, ook voor compostering. De bedoeling is dat de dierlijke meststoffen die al dan niet na bewerking of verwerking moeten worden geëxporteerd ook daadwerkelijk worden geëxporteerd en niet dat deze in voorraad worden gehouden. Daar is onder normale omstandigheden ook geen aanleiding toe. De erkende mestverwerker beschikt immers over voldoende verwerkingscapaciteit en de exporteur heeft afzetmogelijkheden in het buitenland.

7. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1, eerste lid, onderdeel b

Afzet van dierlijke meststoffen buiten Nederland betekent dat de dierlijke meststoffen na de feitelijke aflevering buiten Nederland ook daadwerkelijk in het buitenland blijven en niet weer worden ingevoerd in Nederland. Indien er sprake is van herimport van de dierlijke meststoffen in Nederland, is niet aan de voorwaarden van het onderhavige besluit voldaan.

Artikel 1, tweede lid

Rechtstreeks afzetten buiten Nederland houdt voor de toepassing van artikel 58ae van de Meststoffenwet en dit besluit in dat een mestverwerker, een exporteur of een producent het transport van de dierlijke meststoffen met eigen transportmiddelen uitvoert of dat het transport wordt uitgevoerd door een door hem gemachtigde transporteur. In dat laatste geval is er sprake van een situatie als bedoeld in artikel 9 van het Besluit administratieve verplichtingen Meststoffenwet en is de mestverwerker, producent of exporteur leverancier van de dierlijke meststoffen in de zin van dat besluit en de afnemer in het buitenland de afnemer in de zin van dat besluit. Het afleveringsbewijs wordt in dat geval opgemaakt tussen de mestverwerker, producent of exporteur en de afnemer in het buitenland. Indien een mestverwerker, producent of exporteur de dierlijke meststoffen rechtstreeks afzet buiten Nederland dan blijft hij verantwoordelijk voor de daadwerkelijke afzet van de dierlijke meststoffen in het buitenland, ook in het geval hij een transporteur inschakelt. Dit in tegenstelling tot de situatie dat een mestverwerker of een producent de dierlijke meststoffen afvoeren naar een erkende exporteur, dan is deze laatste verantwoordelijk voor de daadwerkelijke afzet van de dierlijke meststoffen in het buitenland.

Artikel 1, derde lid

Bij de toepassing van het onderhavige besluit doen zich gevallen voor waarin alleen het gewicht van een hoeveelheid dierlijke meststoffen bekend is, maar niet bekend is welke hoeveelheden stikstof en fosfaat het betreft. In die gevallen kan aan de hand van de in de bijlage bij dit besluit opgenomen tabel de hoeveelheid stikstof en fosfaat in die dierlijke meststoffen worden bepaald.

Artikel 5, onderdeel b

De onderneming van de tussenpersoon moet een financieel gezonde onderneming zijn en bij de beoordeling daarvan zal in eerste instantie worden gekeken naar de winst- en verliesrekening en indien noodzakelijk naar de solvabiliteit, met andere woorden de kredietwaardigheid van de onderneming, en liquiditeit van de onderneming.

Artikel 6, eerste lid, onderdeel a

De eis dat na bewerking of verwerking een product moet ontstaan waarvoor reële afzetmogelijkheden buiten Nederland bestaan, betekent allereerst dat het product exportwaardig moet zijn en daarnaast dat er een afzetmarkt voor dat product buiten Nederland moet bestaan. In geval van onomkeerbare verwerking moet aannemelijk worden gemaakt dat de producten binnen of buiten Nederland kunnen worden afgezet. De aanvrager moet bij zijn aanvraag aannemelijk maken dat er een specifieke afzetmarkt is voor het product dat hij binnen of buiten Nederland moet afzetten. De aanvrager zal daartoe een beschrijving moeten geven van de specifieke afzetmarkt voor zijn product. Het overleggen van een overeenkomst met een afnemer van dierlijke meststoffen of van de na bewerking ontstane producten is de meest concrete manier om het bestaan van een afzetmarkt te onderbouwen. Hoewel de afzet bij een bepaalde afnemer van dierlijke mest of bepaalde verwerkingsproducten in het verleden – zonder dat een nieuwe overeenkomst met de diezelfde afnemer is gesloten – geen harde garanties biedt voor afzetmogelijkheden in de toekomst, kan een jarenlange afzetrelatie tussen de aanvrager en een bepaalde afnemer wel mede dienen ter onderbouwing van de afzetmogelijkheden.

Artikel 6, eerste lid, onderdeel c

Een veterinairrechtelijke voorwaarde die in de in dit artikelonderdeel genoemde richtlijn nr. 92/118/EEG is gesteld aan de export van bewerkte of verwerkte dierlijke meststoffen naar andere lidstaten is dat de dierlijke meststoffen afkomstig zijn van een bewerkings- of verwerkingsinstallatie die is geregistreerd. In artikel 11.6 van de Regeling keuring en handel dierlijke producten is bepaald onder welke voorwaarden de registratie door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij plaatsvindt. Een geregistreerde inrichting moet zich er onder meer toe verbinden de productievoorschriften uit de eerder genoemde richtlijn na te leven. Bij naleving van die voorschriften is het product veterinairrechtelijk gezien exportwaardig en zal er op dat punt derhalve geen belemmering voor export bestaan.

Artikel 6, eerste lid, onderdeel d

Is ten aanzien van de mestbewerkings- of verwerkingsinstallatie een milieuvergunning verleend, dan wordt aangenomen dat er gelet op de Wet milieubeheer en de krachtens die wet gestelde regels geen belemmeringen bestaan voor de bewerking of verwerking van de dierlijke meststoffen. De groep bedrijven die in aanraking komt met het onderhavige besluit zijn geen bedrijven die ingevolge de Wet milieubeheer kunnen volstaan met een melding; zodra er op een bedrijf bewerking of verwerking van dierlijke meststoffen plaatsvindt is een milieuvergunning vereist.

Artikel 6, eerste lid, onderdeel e

Voor de onderneming van de mestverwerker geldt dat het moet gaan om een financieel gezonde onderneming zoals is toegelicht bij artikel 5. Het moet voor de onderneming voorts rendabel zijn – gelet op de productiekosten en de verwachte opbrengst – om dierlijke meststoffen te bewerken of verwerken en vervolgens buiten Nederland af te zetten. Indien op voorhand kan worden vastgesteld dat het niet rendabel is de bewerkte of verwerkte dierlijke meststoffen buiten Nederland af te zetten, gelet op de kosten die samenhangen met de export van dierlijke meststoffen, dan is het in beginsel niet aannemelijk dat de dierlijke meststoffen ook daadwerkelijk buiten Nederland zullen worden afgezet en kan dat aanleiding zijn een erkenningsaanvraag af te wijzen.

Artikel 6, tweede lid

Dierlijke meststoffen die onomkeerbaar worden verwerkt hoeven niet buiten Nederland te worden afgezet. De voorschriften die samenhangen met de afzet buiten Nederland zijn derhalve in dat geval niet van toepassing.

Artikel 6, vierde lid

De ideale situatie zou zijn dat voor de afzet van de gehele hoeveelheid waarvoor de mestverwerker een erkenning aanvraagt door de mestverwerker overeenkomsten worden overgelegd. Gelet op de werking van de markt voor bewerkte en verwerkte dierlijke meststoffen is een dekking van 100% echter niet haalbaar. Een dekking van 50% is wel te realiseren. Dit geeft een mestverwerker tevens de gelegenheid om lopende het jaar de afzetmogelijkheden in het buitenland af te stemmen op de hoeveelheid dierlijke meststoffen die hij daadwerkelijk geleverd krijgt.

Artikel 7

De voorwaarden die gelden voor de erkenning van een exporteur zijn grotendeels vergelijkbaar met de voorwaarden die gelden voor de mestverwerker. Derhalve wordt voor de vergelijkbare onderdelen verwezen naar de toelichting op artikel 6.

Artikel 8

De voorwaarden die gelden voor de erkenning van een producent komen nagenoeg overeen met de voorwaarden die gelden voor de erkenning van een mestverwerker. Van de producent wordt niet vereist dat hij voorziet in een zekerheid als bedoeld in artikel 9. Indien de erkende producent de op hem rustende verplichtingen niet nakomt, ligt het in de rede dat hij daar zelf een oplossing voor probeert te vinden en de eventuele financiële consequenties daarvan draagt.

De erkenning van de producent betreft de bewerking of verwerking van op zijn bedrijf geproduceerde dierlijke meststoffen. Dit laat onverlet dat de producent tevens dierlijke meststoffen afkomstig van andere bedrijven kan bewerken of verwerken. Indien de andere bedrijven de door de producent bewerkte of verwerkte dierlijke meststoffen onder de werking van artikel 58ae willen brengen, dan zal de producent tevens over een erkenning als mestverwerker moeten beschikken en in die hoedanigheid mestafzetovereenkomsten met die andere bedrijven kunnen sluiten.

Artikel 9

De producent van dierlijke meststoffen kan lopende het kalenderjaar worden geconfronteerd met mestafzetproblemen indien de erkende tussenpersoon, de erkende mestverwerker of de erkende exporteur zijn verplichting tot de feitelijke afname van de dierlijke meststoffen niet nakomt. Eveneens kunnen er calamiteiten ontstaan in het vervolgtraject hetgeen bijvoorbeeld tot gevolg kan hebben dat de mestverwerker een deel van de dierlijke meststoffen die hij op zijn bedrijf heeft aangevoerd niet kan bewerken of verwerken of dat de erkende exporteur de dierlijke meststoffen uiteindelijk niet buiten Nederland kan afzetten. In dergelijke gevallen kan de zekerheid waarin door de tussenpersoon, de mestverwerker of exporteur is voorzien worden aangesproken. Deze zekerheid kan worden geboden in de vorm van aansluiting bij een waarborgfonds of in een andere in artikel 9 tweede lid genoemde vorm die een vergelijkbare garantie oplevert. Het kan zowel een financiële zekerheid betreffen als een zekerheid in de vorm van een overeenkomst voor onomkeerbare verwerking of een via een mestafzetovereenkomst verzekerde afzetmogelijkheid of een combinatie van de verschillende vormen. De combinatie van aansluiting bij een waarborgfonds met een andere vorm van zekerheid is uitgesloten omdat aansluiting bij een waarborgfonds de garantie biedt dat de verplichtingen die rusten op de erkende tussenpersoon, de erkende mestverwerker of de erkend exporteur volledig door het waarborgfonds worden overgenomen indien deze niet door hem zelf worden nagekomen. De wederpartij van voornoemde overeenkomsten moet dan natuurlijk wel beschikken over voldoende verwerkingscapaciteit of over voldoende aanvoerruimte.

Artikelen 11, 12, 13 en 14

De tussenpersoon, mestverwerker, exporteur en de producent leggen bij hun aanvraag de in de artikelen 11, 12, 13 en 14 genoemde bescheiden en gegevens over. Deze gegevens zijn direct gerelateerd aan de in de artikelen 5 tot en met 9 opgenomen voorwaarden voor erkenning. Wat betreft de financiële gegevens die moeten worden overgelegd, merk ik op dat een aanvrager kan volstaan met het indienen van de winst- en verliesrekening indien deze een positief resultaat laat zien. Bij een negatief resultaat zullen gegevens omtrent de solvabiliteit en liquiditeit van de onderneming moeten worden overgelegd.

Artikel 16, eerste lid

Ook na de verlening van de erkenning moet – bij voortduring – aan de in de artikelen 5 tot en met 9 opgenomen de voorwaarden worden voldaan. Dit betekent voor de erkende tussenpersoon dat deze gedurende het hele jaar de afzet van de aangevraagde hoeveelheid dierlijke meststoffen moet zijn verzekerd door middel van mestafzetovereenkomsten met een bedrijf, een erkende mestverwerker of een erkende exporteur. Indien de wederpartij bij een dergelijke overeenkomst lopende het jaar zijn aanvoerruimte verkleint en dit ingevolge artikel 58ao van de Meststoffenwet gevolgen heeft voor de geldigheid van de mestafzetovereenkomst die is gesloten tussen die afnemer en de erkende tussenpersoon, betekent dit dat de erkende tussenpersoon – zodra hij dit te weten komt – moet zorgen dat er een vervangende mestafzetovereenkomst wordt gesloten.

Artikel 16, tweede lid

Een wijziging in de bedrijfssituatie van een tussenpersoon, mestverwerker, exporteur of producent kan gevolgen hebben voor de verleende erkenning of de hoeveelheid dierlijke meststoffen die bij de erkenningverlening is vastgesteld en moet uit dien hoofde aan het begin van elk kwartaal worden gemeld aan Bureau Heffingen. Gemeld moeten worden wijzigingen in de gegevens die door de tussenpersoon, de mestverwerker, de exporteur of de producent zijn verstrekt op basis van de artikelen 11 tot en met 14.

Artikel 16, vierde lid

Uit een oogpunt van handhaving is het noodzakelijk dat een erkende producent deelneemt aan het verfijnde stelsel van regulerende mineralenheffingen omdat op die manier zicht wordt verkregen op de werkelijke hoeveelheid mineralen – stikstof en fosfaat – die op het bedrijf worden aangevoerd en worden afgevoerd en onder meer aan de hand daarvan kan worden gecontroleerd of de producent aan zijn verplichtingen heeft voldaan.

Artikel 17

Ingevolge artikel 17, eerste lid, geldt er in het kader van de erkenningsregeling- naast de civielrechtelijke afnameplicht die in de mestafzetovereenkomst gesloten met de producent moet zijn opgenomen – een afnameplicht voor de tussenpersoon. De erkende tussenpersoon is verplicht om de dierlijke meststoffen waarvoor hij een mestafzetovereenkomst heeft gesloten met een producent van dierlijke meststoffen ook daadwerkelijk af te nemen. Het staat een producent van dierlijke meststoffen vrij om geen beroep te doen op deze afnameplicht. Ingevolge artikel 17, tweede lid, rust er op de erkende tussenpersoon een leveringsplicht van de hoeveelheid dierlijke meststoffen waarvoor hij met een erkende mestverwerker of een erkende exporteur een mestafzetovereenkomst heeft afgesloten. De dierlijke meststoffen moeten voor ten minste 80% worden afgeleverd in het jaar waarop de mestafzetovereenkomst betrekking heeft en mag voor het resterende deel worden afgeleverd in het kalenderjaar daarop volgend, maar vóór 1 februari. Indien de erkende tussenpersoon veeleer optreedt als een mestmakelaar, en hij de dierlijke meststoffen niet daadwerkelijk op zijn onderneming aanvoert of afvoert, kan hij ter voldoening aan de in artikel 17 opgenomen verplichtingen de dierlijke meststoffen doen afnemen of doen afvoeren door een ander.

Artikel 17, tweede lid

De leveringsplicht die ingevolge artikel 58aka, derde lid, onderdeel a, van de Meststoffenwet in samenhang met artikel 17, tweede lid, van het besluit rust op de erkende tussenpersoon is opgenomen om te bewerkstelligen dat de hoeveelheid stikstof ten aanzien waarvan een mestafzetovereenkomst met een erkende mestverwerker of een erkende exporteur is gesloten ook daadwerkelijk – al dan niet na bewerking of verwerking – wordt geëxporteerd. Voor deze mest is immers niet middels een met een landbouwbedrijf afgesloten mestafzetovereenkomst plaatsingsruimte in Nederland beschikbaar. De eerste stap daartoe is dat de dierlijke meststoffen ook daadwerkelijk door de erkende tussenpersoon worden geleverd aan de erkende mestverwerker of exporteur. Een erkende tussenpersoon zal over het algemeen grote hoeveelheden mest aanvoeren op en afvoeren van zijn onderneming. Voorts zal een erkende tussenpersoon over het algemeen ook mestafzetovereenkomsten afsluiten met een landbouwbedrijf en in dat geval heeft hij geen leveringsplicht. Gelet op het voorgaande heeft hij derhalve voldoende mogelijkheid om aan de leveringsplicht te voldoen, ook in de situatie dat hij van een producent minder dierlijke meststoffen krijgt geleverd dan overeengekomen in de mestafzetovereenkomst.

Artikel 18, eerste lid

De erkende mestverwerker en de erkende exporteur zijn verplicht om de dierlijke meststoffen waarvoor zij een mestafzetovereenkomst hebben gesloten met een producent van dierlijke meststoffen ook daadwerkelijk af te nemen. Het staat een producent van dierlijke meststoffen in deze situatie niet vrij om geen beroep te doen op deze afnameplicht. Op de erkende producent rust immers ingevolge artikel 58ae, eerste lid, onderdelen a en b, van de Meststoffenwet, een leveringsplicht. De leveringsplicht en de afnameplicht bestaan slechts voorzover de desbetreffende dierlijke meststoffen daadwerkelijk worden geproduceerd en aan de mestverwerker of exporteur ter levering worden aangeboden door de producent.

Artikel 18, tweede lid

Aan de daadwerkelijke afzet van de dierlijke meststoffen – waarop dit besluit van toepassing is – vergelijkbaar aan artikel 17, tweede lid, een termijn gekoppeld. Deze termijn is een redelijke termijn om de dierlijke meststoffen na productie af te voeren en vervolgens, al dan niet na bewerking of verwerking, af te zetten binnen of buiten Nederland afhankelijk van de situatie.

Artikel 18, derde lid

Tot uitdrukking wordt gebracht dat een erkende mestverwerker verplicht is de dierlijke meststoffen die hij afneemt van de producent te bewerken of verwerken overeenkomstig het procédé dat hij in zijn erkenningsaanvraag heeft beschreven en op basis waarvan hij zijn erkenning heeft verkregen. De hoeveelheid dierlijke meststoffen waartoe zijn erkenning is beperkt, moet hij af zetten in de vorm van de producten die zijn ontstaan nadat overeenkomstig dat procédé is bewerkt of verwerkt.

Artikel 19, tweede lid

De erkende exporteur hoeft niet alle dierlijke meststoffen die hij aanvoert op zijn bedrijf rechtstreeks af te zetten buiten Nederland. Het betreft allereerst de dierlijke meststoffen in de vorm van onbewerkte, ingedikte of gedroogde pluimveemest die de exporteur aanvoert van de producent ingevolge een mestafzetovereenkomst. Het betreft voorts de dierlijke meststoffen die door een erkende producent op zijn eigen bedrijf binnen zijn erkenning zijn bewerkt of verwerkt en vervolgens zijn afgevoerd naar de erkende exporteur. Tenslotte betreft het de dierlijke meststoffen die in eerste instantie zijn aangevoerd door een mestverwerker op grond van een mestafzetovereenkomst met een producent en die na bewerking of verwerking door de erkende mestverwerker zijn afgevoerd naar de erkende exporteur.

Artikel 20

Jaarlijks moeten de erkende tussenpersoon, de erkende mestverwerker, de erkende exporteur en de erkende producent voor 1 september verantwoording afleggen over de feitelijke afzet van de dierlijke meststoffen waarop het onderhavige besluit van toepassing is via indiening van een rapport van bevindingen van een accountant. De accountant vergelijkt de gegevens vermeld op de afleveringsbewijzen en de financiële en overige gegevens met elkaar en vermeldt in het rapport zijn bevindingen daaromtrent. Indien een erkende tussenpersoon tevens als mestmakelaar heeft gefungeerd wordt deze meststroom eveneens bij de bevindingen van de accountant betrokken. Daartoe gebruikt de accountant de administratie als bedoeld in artikel 21, tweede lid.

Artikel 21, eerste lid

Het afleveringsbewijs moet bij de feitelijke aflevering van de dierlijke of overige organische meststoffen worden opgemaakt en moet binnen twee weken na de aflevering bij Bureau Heffingen worden ingediend. Als gevolg daarvan is het afleveringsbewijs een betrouwbaar middel om de feitelijke aflevering van meststoffen administratief te controleren.

Artikel 21, tweede lid

Indien de erkende tussenpersoon als mestmakelaar heeft opgetreden en de dierlijke meststoffen derhalve niet feitelijk op zijn onderneming zijn aangevoerd of afgevoerd, dient hij een administratie bij te houden waaruit blijkt dat hij aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Uit deze administratie moet door verwijzingen naar de nummers van de desbetreffende afleveringsbewijzen zijn af te leiden welke producent het betreft en wie de mest heeft getransporteerd naar de afnemer, de erkende mestverwerker of de erkende exporteur.

Artikel 22

In het stelsel van regulerende mineralenheffingen wordt van intermediaire ondernemingen – waaronder worden begrepen tussenpersonen, mestverwerkers en exporteurs – een fosfaatheffing geheven met als gevolg dat intermediaire ondernemingen slechts de hoeveelheid fosfaat hoeven te laten bepalen in de op hun onderneming aangevoerde en van hun onderneming afgevoerde dierlijke en overige organische meststoffen. Om te kunnen vaststellen of een erkende tussenpersoon, een erkende mestverwerker of een erkende exporteur aan zijn verplichtingen heeft voldaan, is het noodzakelijk om naast de hoeveelheid fosfaat in aan- en afgevoerde dierlijke en overige organische meststoffen tevens de hoeveelheid stikstof te kennen. De hoeveelheid stikstof zal moeten worden bepaald door de aan- en afgevoerde dierlijke en overige organische meststoffen tevens te laten analyseren op stikstof.

Artikel 23, eerste lid

De erkende tussenpersoon moet jaarlijks een afzetplan indienen waarin hij de hoeveelheid dierlijke meststoffen vermeldt waarvoor hij voor het komende jaar een vaststelling wenst. Een erkende tussenpersoon legt tezamen met het afzetplan over voor de totale gewenste hoeveelheid dierlijke meststoffen mestafzetovereenkomsten met bedrijven, erkende mestverwerkers of erkende exporteurs.

Artikel 23, tweede lid

De erkende mestverwerker, erkende exporteur en erkende producent moeten eveneens jaarlijks een afzetplan indienen waarin de hoeveelheid dierlijke meststoffen wordt vermeldt waarvoor hij voor het komende jaar een vaststelling wenst en waarin de afzetmogelijkheden voor die hoeveelheid dierlijke meststoffen aannemelijk worden gemaakt op vergelijkbare wijze als dat bij de aanvraag voor de erkenning is gebeurd. Bij het afzetplan moeten overeenkomsten voor de afzet van dierlijke meststoffen gesloten met buitenlandse afnemers worden overgelegd betrekking hebbend op de helft van de hoeveelheid die zij voor komend jaar aanvragen. De overeenkomsten moeten zijn afgesloten voorafgaand aan de indiening van het afzetplan.

Artikel 23, vierde lid

Omdat de erkenning voor onbepaalde tijd wordt verleend, wordt van een erkende tussenpersoon, een erkende mestverwerker, een erkende exporteur en een erkende producent gevraagd jaarlijks te verklaren dat nog steeds aan de erkenningsvoorwaarden wordt voldaan.

Artikel 24

Indien een erkende tussenpersoon, een erkende mestverwerker, een erkende exporteur of een erkende producent lopende het kalenderjaar de beschikking krijgt over meer afzetmogelijkheden voor dierlijke meststoffen, kan hij een aanvraag indienen voor de vaststelling van een aanvullende hoeveelheid dierlijke meststoffen. Bij deze aanvraag hoeven slechts de voor de vaststelling noodzakelijke gegevens te worden ingediend, niet is vereist dat een geheel nieuwe aanvraag wordt gedaan. Ten aanzien van de gehele aanvullende hoeveelheid moeten mestafzetovereenkomsten met een bedrijf, een erkende mestverwerker of een erkende exporteur worden overgelegd indien het een erkende tussenpersoon betreft, en overeenkomsten met afnemers in het buitenland – tenzij het om onomkeerbare verwerking gaat – indien het een erkende mestverwerker, een erkende exporteur of een erkende producent betreft. Bovendien moet een erkende mestverwerker, een erkende exporteur of een erkende producent ingevolge het vijfde lid van artikel 24 overeenkomsten met buitenlandse afnemers overleggen ter dekking van de afzetmogelijkheden voor de hoeveelheid dierlijke meststoffen die bij de erkenning, of in voorkomend geval naar aanleiding van het afzetplan, isvastgesteld, voor zover dit nog niet was gebeurd bij de aanvraag om erkenning of tegelijkertijd met het afzetplan. Uitbreiding van de erkenning is niet verantwoord indien er op dat moment geen aantoonbare afzetmogelijkheden zijn voor de gehele oorspronkelijke hoeveelheid en de aanvullende hoeveelheid. Het betreft een uitbreiding lopende het jaar waarin al afzetmogelijkheden zijn benut.

Artikel 25

Indien de producent van dierlijke meststoffen een hoeveelheid dierlijke meststoffen niet afvoert binnen de in artikel 25 opgenomen termijn, dan is artikel 58ae van de Meststoffenwet niet van toepassing op die hoeveelheid dierlijke meststoffen. Deze termijn is korter dan de termijn die geldt voor de erkende mestverwerker, erkende exporteur en de erkende producent zoals opgenomen artikel 18, tweede lid, om te zorgen dat deze termijnen op elkaar zijn afgestemd. De termijn voor de producent van dierlijke meststoffen zoals opgenomen in artikel 25 is haalbaar omdat het enkel gaat om de afvoer van de onbewerkte dierlijke meststoffen na productie.

Artikel 26

Dit artikel brengt tot uitdrukking dat indien de erkende producent een hoeveelheid dierlijke meststoffen niet afvoert binnen de in artikel 18, tweede lid, opgenomen termijn, artikel 58ae van de Meststoffenwet niet van toepassing is op die hoeveelheid dierlijke meststoffen.

Artikel 27

Indien een erkende tussenpersoon, een erkende mestverwerker, een erkende exporteur of een erkende producent niet of niet meer voldoet aan de erkenningsvoorwaarden of aan de verplichtingen, kunnen de in artikel 27 vermelde bestuurlijke maatregelen worden getroffen, met als uiterste maatregel de intrekking van de erkenning.

Artikel 28

Dit artikel is opgenomen om te voorkomen dat een erkende tussenpersoon, erkende mestverwerker, een erkende exporteur of een erkende producent wiens erkenning is ingetrokken aan deze maatregel kan ontkomen door het indienen van een nieuwe aanvraag of het indienen van een nieuwe aanvraag onder een andere naam of in samenwerking met een persoon die niet betrokken was bij de ingetrokken erkenning. Bij Bureau Heffingen kan een en ander onder meer aan de hand van de bij de aanvraag meegezonden inschrijvingen in het handelsregister worden gecontroleerd.

Artikel 29

Dit artikel geeft de basis om bij ministeriële regeling een voorziening te treffen voor die gevallen dat de verwerkingsproducten uiteindelijk in het buitenland worden afgezet, maar via een tussenschakel. Hierbij wordt gedacht aan de zogenaamde buurtmestverwerking waarin meerdere producenten dierlijke meststoffen leveren aan een buurtmestverwerkingsinstallatie waar na verwerking producten ontstaan die deels al exportwaardig zijn en worden geëxporteerd en deels een nadere bewerking ondergaan en daarna exportwaardig zijn en worden geëxporteerd. Ook wordt gedacht aan de substraatteelt ten behoeve van champignonkwekerijen. De mestverwerker/substraatteler teelt substraat dat hij afzet aan de champignonkweker. Na de champignonteelt resteert champost dat voor een deel wordt afgezet in het buitenland. Deze situaties passen niet in de algemene systematiek van het onderhavige besluit waarbij er op de mestverwerker de verplichting rust om – voor zover er geen onomkeerbare verwerking heeft plaatsgevonden – de dierlijke meststoffen of overige organische meststoffen rechtstreeks te exporteren of via tussenkomst van een erkende exporteur. Om deze bestaande afzetkanalen niet te frustreren is het artikel opgenomen.

Artikel 30

Indien het gelet op een soepele invoering van het stelsel van mestafzetovereenkomsten noodzakelijk mocht zijn, biedt dit artikel de basis voor het verlenen van voorlopige erkenningen.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

L. J. Brinkhorst


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 augustus 2001, nr. 155.

Naar boven