Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 2001, 353 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 2001, 353 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 9 mei 2001, nr. CDJZ/WBI/2001-612, Centrale Directie Juridische Zaken;
Gelet op artikel 173, eerste lid, en op de artikelen 130, vierde lid, 164, zevende lid, en 174, derde lid, juncto 173, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
De Raad van State gehoord (advies van 14 juni 2001, nr. W09.01.0222/V);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 29 juni 2001, nr. CDJZ/WBI/2001-855, Centrale Directie Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
a. wet: de Wegenverkeerswet 1994;
b. bewaringsregister: het register, bedoeld in artikel 170, vierde lid, van de wet.
De soorten van weggedeelten en wegen, bedoeld in artikel 173, eerste lid, onderdeel a, van de wet, zijn:
a. wegen en weggedeelten waar door middel van bord E 1 van bijlage 1 bij het RVV 1990 of door middel van een gele onderbroken streep als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel e, van het RVV 1990 wordt aangegeven dat het verboden is te parkeren;
b. wegen en weggedeelten waar door middel van bord E 2 van bijlage 1 bij het RVV 1990 of door middel van een gele doorgetrokken streep als bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdeel g, van het RVV 1990 wordt aangegeven dat het verboden is stil te staan;
c. parkeergelegenheden, aangeduid door bord E4 van bijlage 1 bij het RVV 1990, waarbij
ofwel op een onderbord wordt aangegeven:
1°. de voertuigcategorie of groep voertuigen waarvoor de parkeergelegenheid is bestemd;
2°. de wijze waarop het parkeren dient te geschieden;
3°. de dagen of uren waarop het parkeren is verboden, of
4°. de dagen of uren waarop een beperking als bedoeld in 1° en 2°, geldt,
ofwel op het verkeersbord de aanduiding is aangebracht waarmee wordt aangegeven:
1°. de voertuigcategorie of groep voertuigen waarvoor de parkeergelegenheid is bestemd, of
2°. de wijze waarop het parkeren dient te geschieden.
d. taxistandplaatsen, aangeduid door bord E5 van bijlage 1 bij het RVV 1990;
e. parkeerplaatsen voor invaliden, aangeduid door bord E6 van bijlage 1 bij het RVV 1990;
f. gelegenheden voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen, aangeduid door bord E7 van bijlage 1 bij het RVV 1990;
g. parkeergelegenheden voor een categorie of groep voertuigen, aangeduid door bord E8 van bijlage 1 bij het RVV 1990;
h. parkeergelegenheden voor vergunninghouders, aangeduid door bord E9 van bijlage 1 bij het RVV 1990;
i. voetgangersgebieden, aangeduid door bord G7 of door bord C1 van bijlage 1 bij het RVV 1990.
Voor de vaststelling van de verordening, bedoeld in artikel 173, tweede lid, van de wet pleegt het college van burgemeester en wethouders over de toepassing van artikel 170, eerste lid, van de wet op de in de gemeente gelegen wegen en weggedeelten die bij een ander dan de gemeente in beheer zijn, overleg met de desbetreffende beheerders.
Het college van burgemeester en wethouders zendt de tekst van de verordening, bedoeld in artikel 173, tweede lid, van de wet aan:
a. de officier van justitie;
b. de korpschef van het regionale politiekorps;
c. de betrokken wegbeheerders;
d. indien de taak van de politie ten aanzien van het verkeer in de gemeente mede wordt vervuld door het Korps Landelijke politiediensten, de korpschef van dat politiekorps;
e. indien in de gemeente een luchtvaartterrein als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel c, van de Politiewet 1993, is gelegen, de commandant van de Koninklijke marechaussee.
Het proces-verbaal krachtens artikel 5:29, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bevat:
a. een summiere omschrijving van het in bewaring te stellen voertuig, waarbij in elk geval wordt vermeld:
1°. de kleur van het voertuig;
2°. indien op of aan het voertuig een kenteken is bevestigd, het kenteken, en
3°. indien het voertuig tot een bepaald merk behoort, het merk;
b. de plaats van waar, alsmede de datum en het tijdstip waarop het voertuig is verwijderd;
c. de omstandigheden die de verwijdering van het voertuig noodzakelijk maakten;
d. de staat van het voertuig voor de verwijdering, en
e. een summiere opsomming van de losse voorwerpen in het voertuig voor de verwijdering.
1. In het bewaringsregister worden zo spoedig mogelijk na de inbewaringstelling opgenomen:
a. een afschrift van het proces-verbaal, bedoeld in artikel 5;
b. een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van het voertuig, en
c. de datum en het tijdstip van de inbewaringstelling.
2. De gegevens in het bewaringsregister worden aangevuld met:
a. de naam van degene aan wie het kenteken is opgegeven, ingeval het een voertuig betreft waarop of waaraan een kenteken is bevestigd, of
b. de naam van de eigenaar of houder van het voertuig, voor zover deze bekend is kunnen worden, ingeval het een voertuig betreft waarop of waaraan geen kenteken is bevestigd.
1. In het bewaringsregister worden bij het afhalen van het voertuig opgenomen:
a. de datum en het tijdstip van afhalen;
b. de naam en het adres van degene die het voertuig heeft afgehaald, alsmede gegevens waaruit blijkt dat deze tot het afhalen gerechtigd was, en
c. het bedrag dat als kosten, verbonden aan de toepassing van bestuursdwang, is betaald.
2. Indien het voertuig binnen achtenveertig uur na de inbewaringstelling niet is afgehaald, worden in het bewaringsregister opgenomen:
a. de datum van de bekendmaking, bedoeld in artikel 171, eerste lid, onderdeel b, van de wet, en
b. ofwel de naam en het adres van degene aan wie is bekendgemaakt, onder vermelding van de wijze waarop aan hem is bekendgemaakt, ofwel de wijze waarop is bekendgemaakt.
1. In het geval dat een inbewaringgesteld voertuig is verkocht, worden in het bewaringsregister opgenomen:
a. de datum en het tijdstip van de verkoop;
b. de opbrengst, de naam en het adres van de koper;
c. als de verkoop een batig saldo heeft opgeleverd, het batige saldo, de naam en het adres van degene aan wie het batige saldo is uitgekeerd, alsmede gegevens waaruit blijkt dat deze tot inontvangstneming van het batige saldo gerechtigd was.
2. In het geval dat een in bewaring gesteld voertuig om niet aan een derde is overgedragen, worden in het bewaringsregister opgenomen: de naam en het adres van degene aan wie het voertuig is overgedragen.
3. In het geval dat een in bewaring gesteld voertuig wordt vernietigd, wordt in het bewaringsregister opgenomen: de waarde, bedoeld in artikel 15.
Indien de gemeente kosten geheel of gedeeltelijk terugbetaalt binnen de termijn, bedoeld in artikel 10, worden in het bewaringsregister opgenomen:
a. de datum waarop is terugbetaald;
b. het bedrag van de terugbetaling;
c. de grond voor terugbetaling, en
d. de naam en het adres van degene aan wie is terugbetaald.
De gegevens blijven in het bewaringsregister opgenomen gedurende vijf jaar na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de gemeente het voertuig heeft teruggegeven, verkocht, om niet aan een derde in eigendom overgedragen dan wel vernietigd.
Het college van burgemeester en wethouders verstrekt aan belanghebbenden desgevraagd gegevens uit het bewaringsregister.
1. Bij de vaststelling van de kosten, verbonden aan de toepassing van bestuursdwang, kunnen als directe kosten uitsluitend in aanmerking worden genomen:
a. indien de gemeente de overbrenging zelf verzorgt:
1°. de afschrijvingskosten en onderhoudskosten van kraanwagens, takel- en sleepmateriaal en verbindingsmiddelen, alsmede de brandstofkosten van kraanwagens;
2°. de personele en materiële kosten, verbonden aan de bediening van kraanwagens, takel- en sleepmateriaal en verbindingsmiddelen;
3°. de personele en materiële kosten met betrekking tot het onder 1° bedoelde onderhoud, en
4°. de kosten van stalling en opslag van kraanwagens en overig materiaal;
b. indien de gemeente de bewaring zelf verzorgt:
1°. de kosten van rente en afschrijving dan wel van huur van de plaats van bewaring;
2°. de kosten van inrichting en onderhoud van de plaats van bewaring, alsmede de kosten wegens energieverbruik, water en verbindingsmiddelen, en
3°. de personele en materiële kosten, verbonden aan de bewaring;
c. indien de gemeente de overbrenging, onderscheidenlijk de bewaring niet zelf verzorgt, de voor de overbrenging, onderscheidenlijk de bewaring aan de gemeente in rekening gebrachte kosten, en
d. de kosten van verzekering ter dekking van de aansprakelijkheid voor schade als bedoeld in artikel 172, achtste lid, van de wet.
2. Ingeval van toepassing van artikel 171, eerste lid, onderdeel b, van de wet kunnen als directe kosten tevens in aanmerking worden genomen de personele en materiële kosten, verbonden aan de bekendmaking van de beschikking, waaronder begrepen de kosten ter opsporing van degene aan wie de beschikking wordt bekendgemaakt.
3. Ingeval artikel 5:30 van de Algemene wet bestuursrecht op overeenkomstige wijze wordt toegepast, kunnen als directe kosten tevens in aanmerking worden genomen de personele en materiële kosten van verkoop, eigendomsoverdracht om niet of vernietiging, waaronder begrepen de kosten van taxatie van het voertuig.
Bij de vaststelling van de kosten, verbonden aan de toepassing van bestuursdwang, kunnen indirecte kosten tot ten hoogste 15% van de directe in aanmerking genomen kosten in aanmerking worden genomen.
1. In de gemeentelijke verordening krachtens artikel 173, tweede lid, van de wet kan op basis van een jaarlijkse raming met inachtneming van de artikelen 12 en 13 worden bepaald dat voor de vaststelling van de kosten, verbonden aan het overbrengen, wordt uitgegaan van:
a. in de verordening opgenomen tarieven per overbrenging, waarvan de hoogte is gerelateerd aan de dag van de week, het tijdstip van overbrenging, de tijdsduur van de overbrenging en het in het kader van de overbrenging gereden aantal kilometers, dan wel
b. een in de verordening opgenomen vast tarief per overbrenging.
2. In de gemeentelijke verordening krachtens artikel 173, tweede lid, van de wet kan op basis van een jaarlijkse raming met inachtneming van de artikelen 12 en 13 worden bepaald dat voor de vaststelling van de kosten, verbonden aan het bewaren, wordt uitgegaan van een in de verordening opgenomen tarief per etmaal of een tarief per deel van een etmaal.
3. Bij de vaststelling van de kosten, verbonden aan het bewaren, kan voor een niet voltooid etmaal, onderscheidenlijk niet voltooid deel van een etmaal, het tarief onverkort worden toegepast.
Een in bewaring gesteld voertuig wordt niet verkocht, om niet in eigendom overgedragen of vernietigd dan nadat een beëdigd taxateur een rapport betreffende de waarde heeft opgemaakt.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Verkeer en Waterstaat,
T. Netelenbos
Uitgegeven de vierentwintigste juli 2001
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Dit besluit geeft nadere regels over het onderdeel van de Wegenverkeerswet 1994 dat betrekking heeft op het verwijderen van stilstaande – meestal verkeerd geparkeerde – voertuigen en wat daar mee samenhangt, zoals het overbrengen naar een bewaarplaats en de verdere afhandeling. In de Wegenverkeerswet 1994 – hierna te noemen: wet – is met de wetswijziging die is opgenomen in Staatsblad 1997, 190, en daarna aangepast aan de derde tranche Awb bij de wet van 4 december 1997, Staatsblad 1997, 580, de bevoegdheid tot het verwijderen toebedeeld aan het college van burgemeester en wethouders. De inwerkingtreding van die wetswijziging zal – zo is de bedoeling – samenvallen met de inwerkingtreding van de onderhavige regeling. De veranderingen in het stelsel van bepalingen betreffende het wegslepen van voertuigen (overheveling van strafrecht naar bestuursrecht, uitbreiding werkingssfeer en bieden van rechtsbescherming) zijn in de memorie van toelichting bij het desbetreffende wetsvoorstel (Kamerstukken II 1993/94, 23 491, nr. 3) toegelicht. Overigens is het voor het gebruik van die bevoegdheid niet alleen het onderhavige besluit van belang, maar ook de gemeentelijke verordening over deze materie krachtens artikel 173, tweede lid, van de wet.
Het besluit is in belangrijke mate geënt op het Besluit wegslepen van voertuigen van 12 augustus 1978, Stb. 458, het uitvoeringsbesluit betreffende het oude stelsel van desbetreffende bepalingen in de Wegenverkeerswet, respectievelijk de Wegenverkeerswet 1994; ook in het onderhavige besluit heeft het grootste deel van de bepalingen betrekking op het vastleggen van allerlei gegevens en op het in rekening brengen van kosten. Dat neemt niet weg dat er ook verschillen vallen waar te nemen. Zo lag in dat besluit de opdracht aan de burgemeester vervat nadere regels over de toepassing van de wegsleepregeling vast te stellen. Een dergelijke bepaling is thans in de wet (artikel 173, tweede lid) verankerd, met overigens verwerking van het feit dat niet langer de burgemeester, maar het college van burgemeester en wethouders als wegsleep- en bewaarautoriteit is aangewezen. Een ander opvallend verschil vormt de nieuwe bepaling (artikel 2) waarin wordt geregeld van welke soorten van weggedeelten kan worden weggesleept. Dat hangt samen met de beoogde uitbreiding van de werkingssfeer voor de bevoegdheid tot wegslepen. Zo bevat het besluit de mogelijkheid tot het wegslepen van voertuigen op parkeergelegenheden voor het zogenoemde gedeeld autogebruik. Aangezien in de nieuwe opzet in de wet de toepassing van de wegsleepregeling is losgekoppeld van het strafrecht, zijn de op die koppeling betrekking hebbende bepalingen van het besluit van 12 augustus 1978 niet terug te vinden in de onderhavige regeling. Als laatste opvallende verschil kan worden genoemd dat de opdracht tot het aanwijzen van bewaarplaatsen is verplaatst van besluit naar wet, en voorts dat de bepaling over de wijze waarop niet-afgehaalde voertuigen moeten worden verkocht, in ons streven naar deregulering is vervallen.
Een nauwkeuriger vergelijking van het oude en het nieuwe besluit brengt veel meer verschillen aan het licht, doch die zijn veelal van redactionele aard, enerzijds om te zorgen voor goede aansluiting op de nieuwe regeling in de wet, anderzijds ten gerieve van een betere toegankelijkheid van de bepalingen. Ook het dereguleringsstreven heeft sporen nagelaten. Als materiële verschillen kunnen verder worden genoemd:
1°. de in artikel 14, eerste lid, opgenomen mogelijkheid een soort forfaitair tarief voor de overbrenging vast te stellen;
2°. de in artikel 14, tweede lid, opgenomen mogelijkheid de vergoeding voor het bewaren tijdens een onvolledig etmaal «naar boven» af te ronden.
Voor het wegslepen van voertuigen in geval van toepassing van artikel 130, vierde lid, artikel 164, zevende lid, of artikel 174, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 zijn de bepalingen in de wet betreffende de wegsleepregeling van overeenkomstige toepassing; in het verlengde daarvan zijn in dit besluit, in artikel 16, de bepalingen ook van overeenkomstige toepassing verklaard.
Een ontwerp voor dit besluit is krachtens artikel 2b, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 aan de beide kamers der Staten-Generaal voorgelegd, hetgeen niet heeft geleid tot aanpassing van het ontwerp.
Zoals al in het algemene gedeelte van deze toelichting werd vermeld, is het de bedoeling geweest de mogelijkheden tot wegslepen te verruimen. Daarbij gaat het in veel gevallen om gebruik van de weg in situaties die in bepaalde opzichten te vergelijken zijn met de aloude mogelijkheid om ten onrechte geplaatste voertuigen van parkeerplaatsen voor invaliden weg te slepen. Het betreft plaatsen die op zich geschikt zijn om te parkeren, maar waar in het kader van een samenhangend actief parkeerbeleid het parkeren niet algemeen kan worden toegestaan. Dergelijke beperkingen moeten, wil het parkeerbeleid effectief zijn, kunnen worden gehandhaafd. In veel gevallen is het verwijderen van voertuigen die niet tot de toegelaten doelgroep behoren, daarvoor het enige werkelijk effectieve middel. Veel van de hier omschreven soorten weggedeeltes zijn vormen van niet voor algemeen gebruik bestemde parkeerplaatsen. In dit verband kan onder meer worden gedacht aan parkeergelegenheden voor het zogenoemde gedeeld autogebruik (autodelen of carsharing), waarbij de parkeergelegenheid slechts voor vergunninghouders wordt bestemd. Parkeergelegenheden voor vergunninghouders kunnen voor een categorie dan wel voor een afzonderlijke vergunning zijn bestemd.
Nauw hiermee verweven zijn de verkeerssituaties waar – soms om andere redenen dan met het oog op de veiligheid of vrijheid – op bepaalde tijdstippen het parkeren wordt verboden, of het parkeren slechts wordt toegestaan aan een beperkte groep deelnemers aan het verkeer. Ook in die gevallen kan het wenselijk zijn de regulering te kunnen handhaven door gebruik te maken van de bevoegdheid tot wegslepen. Veelal zal het dan gaan om situaties waar bord E1 of E2 met een onderbord is geplaatst. Voorts kunnen zich situaties voordoen, waarbij bord E1 of E2 zonder (de beperking van een) onderbord is geplaatst, en waarbij het gemeentebestuur het wenselijk acht in voorkomende gevallen zonder meer te kunnen wegslepen. Het kan daarbij zowel gaan om het belang van de vrijheid en de veiligheid in het verkeer, als om andere belangen die door het plaatsen van bord E1 of bord E2 worden gediend.
De parkeergelegenheid voor vergunninghouders is een van de soorten weggedeeltes waar uitbreiding van de werkingssfeer van de wegsleepregeling wenselijk wordt geacht. Op zich kent de Wegenverkeerswet 1994 niet een dergelijk vergunningsstelsel; het gaat meestal om vergunningen op basis van een autonome gemeentelijke verordening. In het RVV 1990 zal echter een bepaling worden opgenomen die het parkeren door niet-vergunninghouders op dergelijke parkeergelegenheid strafbaar stelt.
Het parkeren in voetgangersgebieden hoeft, als het op beperkte schaal gebeurt, niet steeds zonder twijfel een onduldbare aantasting van de mogelijkheden voor veilig en vrij gebruik van de weg op te leveren, hetgeen doorgaans wel het geval is bij het parkeren op voetpaden, waar de vrijheid en veiligheid al snel in het geding is. Tegen deze achtergrond is de bepaling onder i opgenomen, opdat elke twijfel over de toelaatbaarheid van de bevoegdheid tot wegslepen kan worden weggenomen door het voetgangersgebied in de gemeentelijke verordening, bedoeld in artikel 173, tweede lid, van de wet aan te wijzen.
Er is overwogen ook de bushaltes, aangeduid door bord L3 van bijlage 1 bij het RVV 1990 op te nemen. Waar zich op degelijke plaatsen de behoefte aan onverwijlde verwijdering voordoet, gaat het meestal om gevallen waar de vrijheid en veiligheid in het geding is en waar onder toepassing van artikel 170, eerste lid, onderdeel a of b, van de Wegenverkeerswet 1994 kan worden weggesleept.
Voor de goede orde wordt nog opgemerkt dat het aanwijzen van wegen en weggedeelten, vallend binnen een van de soorten van dit artikel 2, in de gemeentelijke verordening in algemene termen vorm kan krijgen; het is niet nodig per wegvak gespecificeerd aan te wijzen. Zo zou, om enkele voorbeelden te geven, onder meer kunnen worden bepaald dat aangewezen weggedeelten en wegen als bedoeld in artikel 170, eerste lid, onderdeel c, van de wet zijn:
– de parkeerplaatsen voor invaliden, aangeduid door bord E6 van bijlage 1 bij het RVV 1990,
– de in de bebouwde kom in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 gelegen gelegenheden voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen, aangeduid door bord E7 van bijlage 1 bij het RVV 1990,
– de binnen de singels gelegen taxistandplaatsen, aangeduid door bord E5 van bijlage 1 bij het RVV 1990, en
– de in de Bloemenbuurt gelegen parkeergelegenheden voor vergunninghouders, aangeduid door bord E9 van bijlage 1 bij het RVV 1990.
Wel is het van belang dat de weggebruiker (van waar ook afkomstig) duidelijkheid wordt verschaft. Dat kan het beste door ter plaatse van de aangewezen wegen en weggedeelten informatie te verschaffen. Het symbool met het nummer 0517 dat wordt gebruikt in bijlage 3 van de Richtlijn parkeerbebording van het kenniscentrum voor verkeer, vervoer en infrastructuur Stichting CROW, lijkt hiervoor bij uitstek geschikt.
Deze bepaling waarborgt de afstemming tussen het college van burgemeester en wethouders als bevoegd gezag krachtens artikel 170, eerste lid, van de wet en de wegbeheerder, bij wie de bevoegdheid berust tot het nemen van verkeersbesluiten. Aan een dergelijke afstemming is in het bijzonder behoefte waar het de handhaving van op het parkeren betrekking hebbende verkeersbesluiten betreft.
Overigens zijn er ook andere grondslagen voor de toepassing van bestuursdwang, zoals artikel 169 van de wet en voorts algemene beheerregelingen als de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, provinciale wegenreglementen en waterschapskeuren. Het afstemmingsoverleg kan hier mede betrekking op hebben.
Ook voor de uitvoering van deze regeling is goede samenwerking vereist tussen bestuur, openbaar ministerie en politie. In het «oude» besluit was in artikel 5 een speciale bepaling hierover opgenomen, die echtermeer intenties weergaf dan een duidelijke rechtsregel. In het streven naar deregulering enerzijds, en het losmaken van de wegsleepregeling van het strafrecht anderzijds, kon die bepaling vervallen.
Dit artikel komt wat strekking betreft overeen met artikel 4 van het «oude» besluit; het gaat er om dat degenen die een rol vervullen bij de handhaving van het wegenverkeersrecht, kunnen beschikken over de tekst van de gemeentelijke verordening. In het verlengde van artikel 170, derde lid, van de wet is aan deze opsomming de officier van justitie toegevoegd.
De tekst komt goeddeels overeen met die van het «oude» artikel 8; er wordt nu tevens voorgeschreven in de omschrijving van het voertuig de kleur te vermelden. Het woord «proces-verbaal» kan tot misverstanden aanleiding geven; het betreft hier een verklaring krachtens de Algemene wet bestuursrecht, die tevens de basis moet vormen van de gegevens die worden opgenomen in het bewaringsregister. Dat zou op verschillende manieren in de praktijk kunnen worden opgezet. Te denken valt aan een mail- of faxbericht, maar ook is het mogelijk een fotokopie van de verklaring mee te geven aan de chauffeur van de takelwagen die het voertuig overbrengt naar de plaats waar het in bewaring zal worden gesteld, ter overhandiging aan degene die met de feitelijke bewaring is belast.
De tekst van artikel 6 is ontleend aan artikel 9, eerste lid, en artikel 10 van het «oude» besluit. Het eerste lid van artikel 7 heeft dezelfde strekking als artikel 11 van het «oude» besluit, terwijl in het tweede lid de strekking van het «oude» artikel 12 is terug te vinden.
Dit artikel heeft dezelfde strekking als artikel 13 van het «oude» besluit. Een van de redactionele vereenvoudigingen betreft het weglaten van de zinsnede dat verplichtingen tot registratie uit andere artikelen van dit besluit ook moeten worden nagekomen. Met de verwijdering van deze vanzelfsprekendheid wordt geen andere wijziging beoogd dan verbetering van de leesbaarheid.
Dit artikel komt wat strekking betreft overeen met artikel 14 van het «oude» besluit. Het betreft hier een terugbetaling als bedoeld in artikel 172, derde, vijfde en zesde lid, van de wet.
Dit artikel heeft dezelfde strekking als artikel 15 van het «oude» besluit. In de nota van toelichting van destijds werd de termijn van vijf jaar gemotiveerd met verwijzing naar de Wet van 31 oktober 1924, Stb. 482, waarin die termijn werd genoemd voor geldschulden ten laste van openbare lichamen. Die wet is ingetrokken bij de invoeringswet voor het nieuwe Burgerlijk Wetboek (BW). Er is evenwel geen duidelijke reden voor aanpassing van de termijn.
Dit artikel komt wat strekking betreft overeen met artikel 16 van het «oude» besluit. Bij de toepassing zullen ook de bepalingen van de Wet bescherming persoonsgegevens, en na intrekking van die wet: de nieuwe Wet persoonsregistraties, in acht moeten worden genomen. Bij belanghebbenden valt onder meer te denken aan belanghebbende bestuursorganen zoals degenen die zijn belast met de uitvoering van een op voertuigen betrekking hebbende regeling, aan particulieren van wie een voertuig is weggesleept, of die een voertuig missen en die willen nagaan of het is weggesleept, en aan verzekeringsmaatschappijen.
Net als in het «oude» artikel 17 wordt de ruimte geboden dat de verschillende kostendragers in rekening kunnen worden gebracht. Dat geldt zowel bij het door de gemeente zelf verzorgen als bij uitbesteding.
Dit artikel heeft dezelfde strekking als artikel 18 van het «oude» besluit. Het percentage dat als plafond voor in rekening te brengen indirecte kosten geldt, is verhoogd van 10% naar 15%, omdat met de verschuiving naar een volledig bestuursrechtelijke benadering allerlei kosten verschuiven van politie en justitie naar bestuur, hetgeen ook doorwerking kan hebben in de indirecte kosten.
Dit artikel vertoont veel overeenkomsten met het «oude» artikel 19, waarbij de mogelijkheid wordt geopend voor het wegslepen één vast tarief vast te stellen. In het streven niet onnodig verschil te maken tussen de situatie waarin een gemeente zelf verzorgt en de situatie dat wordt uitbesteed, wordt deze vorm van middeling ook toegestaan bij uitbesteding. Overigens is het verstandig bij de vaststelling van de verordening aandacht te schenken aan artikel 5:25 Algemene wet bestuursrecht, waarin een redelijkheidsbeginsel is vastgelegd. Bij de behandeling van het desbetreffende wetsvoorstel is destijds van de zijde van de regering ingestemd met de visie dat op het bestuursorgaan de plicht rust de kosten van bestuursdwang zo laag mogelijk te houden. Dat geldt uiteraard ook als de feitelijke werkzaamheden geheel of gedeeltelijk worden uitbesteed. Het «oude» besluit kende voor het niet een volledig etmaal bewaren een vermindering van de te betalen kosten naar evenredigheid. In de praktijk blijkt dit soms tot problemen te leiden. Daarom wordt de mogelijkheid geboden af te zien van een dergelijke nuancering in het tarief. Daartegenover wordt wel de mogelijkheid geboden het bewaartarief te verbinden aan een kortere periode dan die van een etmaal.
Dit artikel heeft dezelfde strekking als artikel 21 van het «oude» besluit, met dien verstande dat ook taxatie voorafgaande aan vervreemding wordt voorgeschreven om geschillen later tussen de «oude» rechthebbende en het college van burgemeester en wethouders over de dan niet meer te achterhalen waarde te voorkomen.
De inwerkingtreding bij koninklijk besluit is gekozen om dit besluit tegelijk met de wijzigingen in de Wegenverkeerswet 1994, die betrekking hebben op het wegslepen van voertuigen, in werking te kunnen laten treden.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
T. Netelenbos
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2001-353.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.