Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Defensie | Staatsblad 2001, 348 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Defensie | Staatsblad 2001, 348 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Defensie van 20 februari 2001, nr. P/2001000861;
Gelet op artikel 125 van de Ambtenarenwet, artikel 12 van de Militaire Ambtenarenwet 1931 en de hoofdstukken 1, 4 en 5 van de Arbeidstijdenwet;
De Raad van State gehoord (advies van 14 mei 2001, nr. W07.01.0103/II);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Defensie van 22 juni 2001, nr. P/2001004106;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Hoofdstuk 7 van het Algemeen militair ambtenarenreglement1 komt als volgt te luiden:
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. militair:
de militair in werkelijke dienst;
b. diensten:
activiteiten die zijn vereist voor het functioneren van de militaire organisatie, voor zover deze zijn ingesteld door de bevelhebber, de secretaris-generaal of de commandant van het Defensie Interservice Commando;
c. werkzaamheden:
activiteiten die voortvloeien uit de door de militair vervulde functie, alsmede andere opgedragen activiteiten die om redenen van dienst of in het algemeen belang noodzakelijk zijn, doch die niet kunnen worden aangemerkt als diensten;
d. werktijd:
het totaal van de in kloktijden aangegeven perioden gedurende welke een militair de hem opgedragen werkzaamheden of diensten moet verrichten;
e. rooster:
een voor een periode van tenminste een week opgesteld en van tevoren schriftelijk bekendgemaakt schema van aanvang en einde van de dagelijkse werk- en rusttijden, eventueel afzonderlijk vastgesteld voor werkzaamheden en voor diensten;
f. arbeidsduur:
de tijdsduur, uitgedrukt in een aantal uren per dag of per week, gedurende welke een militair werkzaamheden of diensten verricht;
g. nachtdienst:
een werkdag waarin de uren tussen 00.00 uur en 06.00 uur geheel of gedeeltelijk zijn begrepen;
h. werkdag:
een aaneengesloten tijdruimte waarin werkzaamheden of diensten worden verricht en die is gelegen tussen twee voorgeschreven opeenvolgende onafgebroken rusttijden;
i. pauze:
een tijdruimte van ten minste 15 achtereenvolgende minuten, waarmee de werkzaamheden of diensten tijdens de werkdag worden onderbroken en de militair geen enkele verplichting heeft ten aanzien van de bedongen werkzaamheden of diensten;
j. consignatie:
een tijdruimte tussen twee elkaar opeenvolgende werkdagen of tijdens een pauze, waarin die militair uitsluitend verplicht is bereikbaar te zijn om in geval van onvoorziene omstandigheden op oproep zo spoedig mogelijk de bedongen werkzaamheden of diensten te verrichten;
k. aanwezigheidsdienst:
een aaneengesloten tijdruimte van ten hoogste 24 uren, waarin de militair, zo nodig naast het verrichten van de bedongen werkzaamheden of diensten, consignatie wordt opgelegd waarbij die militair verplicht is op de werkplek aanwezig te zijn om op oproep zo spoedig mogelijk de bedongen werkzaamheden of diensten te verrichten;
l. piket:
een periode waarin de militair, zo nodig naast het verrichten van de bedongen werkzaamheden of diensten, consignatie wordt opgelegd waarbij de militair verplicht is om in verband met zijn bereikbaarheid op de werkplek aanwezig te zijn;
m. oefening:
elk door defensiepersoneel onder oorlogsnabootsende omstandigheden in praktijk brengen van onderwezen bekwaamheden teneinde aldus de bedrevenheid in het uitvoeren van oorlogstaken te verkrijgen of te onderhouden.
1. De militair verricht de hem opgedragen werkzaamheden of diensten in beginsel gedurende vastgestelde werktijden.
2. De werk- en rusttijden van de militair worden met inachtneming van de bepalingen in dit hoofdstuk, en nadat hierover overeenkomstig het Besluit medezeggenschap defensie overeenstemming is bereikt met de betrokken medezeggenschapscommissie, vastgesteld door de commandant en schriftelijk vastgelegd in roosters.
3. De werktijd dient zoveel mogelijk te zijn gelegen tussen 07.00 en 18.00 uur.
4. De arbeidsduur bedraagt gerekend over de periode waarvoor het rooster is vastgesteld ten hoogste gemiddeld 38 uren per week. Hiervan kan worden afgeweken ter zake van het verrichten van diensten.
5. Door Onze Minister kunnen functies worden aangewezen waarbij het reizen, naar en vanaf de plaats waar de militair werkzaamheden of diensten moet verrichten, een wezenlijk bestanddeel uitmaakt van de functie. Bij die functies wordt de reisduur buiten de voor de militair geldende werktijd als arbeidsduur aangemerkt.
1. De commandant die een rooster vaststelt of opnieuw vaststelt, maakt het rooster ten minste 28 dagen vóór de datum van inwerkingtreding bekend aan de militair.
2. Indien de aard van de werkzaamheden of diensten toepassing van het eerste lid onmogelijk maakt, stelt de commandant ten minste 28 dagen van tevoren aan de militair bekend op welke dag de rusttijd, bedoeld in de artikelen 56e en 57a, eerste lid, aanvangt. Tevens maakt hij aan de militair ten minste 4 dagen van tevoren de tijdstippen bekend waarop hij werkzaamheden of diensten moet verrichten.
3. De commandant dient overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang het noodzakelijk maakt af te wijken van het eerste of tweede lid.
1. De commandant voert een deugdelijke registratie ter zake van de werk- en rusttijden en de realisatie daarvan, welke het toezicht op de naleving van de bepalingen in dit hoofdstuk mogelijk maakt.
2. De in het eerste lid bedoelde gegevens en bescheiden worden ten minste 52 weken, gerekend vanaf de datum waarop de desbetreffende gegevens en bescheiden betrekking hebben, bewaard.
Voor de toepassing van de bepalingen in dit hoofdstuk, ten aanzien van de arbeidsduur, wordt voor het bepalen van het aantal uren dat werkzaamheden of diensten worden verricht, meegeteld de uren waarop de militair de werkzaamheden of diensten zou hebben verricht, maar deze uren in het kader van de medezeggenschap als bedoeld in artikel 17 van het Besluit medezeggenschap defensie, ziekte, verlof als bedoeld in artikel 61, tweede lid, met uitzondering van buitengewoon verlof in verband met deeltijdarbeid, of de vervulling van door wet of overheid opgelegde verplichting welke niet in zijn vrije tijd kon geschieden, niet heeft verricht.
Voor de toepassing van de bepalingen in dit hoofdstuk ten aanzien van de zondag, vindt voor de militair, die in verband met zijn godsdienstige of levensbeschouwelijke opvatting, de wekelijkse rustdag op een andere dag dan de zondag viert, overeenkomstige toepassing ten aanzien van die dag in plaats van ten aanzien van de zondag, indien die militair dit schriftelijk verzoekt.
1. Indien uit arbeidsgezondheidskundig onderzoek blijkt, dat de gezondheidsproblemen van een militair voortvloeien uit het verrichten van nachtdiensten, dan worden de werkzaamheden of diensten van die militair binnen redelijke termijn zodanig ingericht, dat hij werkzaamheden of diensten verricht anders dan in nachtdienst.
2. De commandant voldoet aan de voor hem uit het eerste lid voortvloeiende verplichting, tenzij hij aannemelijk maakt dat dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd.
1. Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn, met uitzondering van paragraaf 12, niet van toepassing op werkzaamheden of diensten verricht:
a. ten tijde van buitengewone omstandigheden, alsmede ten aanzien van een onderdeel van de krijgsmacht, waaraan de mededeling bedoeld in artikel 71 van het Wetboek van Militair Strafrecht is gedaan;
b. ter uitvoering van bij wet of daarop berustende bepalingen opgedragen taken, voor zover de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen een goede taakuitoefening belemmert;
c. in door Onze Minister te bepalen andere gevallen waarin onderdelen van de krijgsmacht worden ingezet;
d. inzake aangelegenheden die rechtstreeks betrekking hebben op de omstandigheden, bedoeld onder a, b, en c.
2. Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn, met uitzondering van de paragrafen 11 en 12, niet van toepassing op werkzaamheden of diensten verricht:
a. tijdens varen, vliegen en oefeningen;
b. inzake aangelegenheden die rechtstreeks betrekking hebben op het varen, het vliegen en het houden van oefeningen.
Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn, met uitzondering van de paragrafen 2 en 12, niet van toepassing op verrichtingen van de militair die een opleiding volgt als bedoeld in de artikelen 13, 14 en 15.
Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn van toepassing op werkzaamheden of diensten verricht door militair brandweerpersoneel, tenzij dit personeel repressief optreedt bij brand en ongevallen.
Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn, met uitzondering van de paragrafen 2, 11 en 12, en artikel 54a, artikel 54b, derde tot en met vijfde lid, artikel 54k en artikel 57a, niet van toepassing op werkzaamheden of diensten verricht door:
a. de militair van 18 jaar en ouder met de rang van luitenant ter zee der 1e klasse dan wel majoor of een hogere rang die uitsluitend of in hoofdzaak leiding geeft;
b. de militair van 18 jaar en ouder met de rang van kapitein-luitenant ter zee dan wel luitenant-kolonel of met een hogere rang, tenzij hij werkzaamheden of diensten pleegt te verrichten in nachtdienst dan wel werkzaamheden of diensten verricht waaraan of in rechtstreeks verband waarmee ernstige gevaren voor de veiligheid of de gezondheid van personen zijn verbonden.
Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn, met uitzondering van paragraaf 12 en artikel 54b, vierde lid, niet van toepassing op werkzaamheden of diensten verricht door de militair, bedoeld in artikel 2, tweede lid, voor zover hij is tewerkgesteld buiten Nederland.
Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn, met uitzondering van de paragrafen 2, 11 en 12, en artikel 54a, artikel 54b, derde tot en met vijfde lid, artikel 54k en artikel 57a, niet van toepassing op werkzaamheden of diensten verricht door de militair van 18 jaar en ouder die werkzaam is als medisch specialist, als huisarts of als sociaal geneeskundige en als zodanig staat geregistreerd in één van de registers van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, dan wel als tandheelkundig specialist en als zodanig staat ingeschreven in het specialistenregister van de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde.
1. De arbeidsduur van de militair bedraagt ten hoogste 10 uren per werkdag, in elke periode van 4 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 50 uren per week en in elke periode van 13 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 45 uren per week.
2. De commandant dient over de toepassing van het eerste lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang het noodzakelijk maakt dat de militair meer dan 9 uren per werkdag of meer dan 45 uren per week werkzaamheden of diensten verricht.
3. Indien het eerste en tweede lid niet wordt toegepast, dan bedraagt de arbeidsduur ten hoogste 9 uren per werkdag, ten hoogste 45 uren per week en ten hoogste gemiddeld 40 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken.
1. Van de in artikel 56a genoemde arbeidsduur kan worden afgeweken indien zich een onvoorziene wijziging van omstandigheden, incidenteel en niet periodiek, voordoet, of de aard van de werkzaamheden of diensten, incidenteel en voor korte tijd, dergelijke afwijkingen noodzakelijk maakt.
2. De arbeidsduur bedraagt in situaties als bedoeld in het eerste lid ten hoogste 12 uren per werkdag, ten hoogste 60 uren per week en in elke periode van 13 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 48 uren per week.
3. Op de afwijking, bedoeld in het eerste lid, is artikel 56p, vierde lid, onderdelen b en c, en het zesde lid, niet van toepassing.
4. Indien als gevolg van de toepassing van het eerste lid werkzaamheden of diensten worden verricht in nachtdienst, welke werkzaamheden of diensten eindigen vóór of op 02.00 uur, dan zijn hierop de in paragraaf 5 opgenomen bepalingen ten aanzien van het verrichten van werkzaamheden of diensten in nachtdienst niet van toepassing.
In afwijking van artikel 56a, eerste lid, artikel 56b, tweede lid, artikel 58b, vijfde lid, artikel 58c, derde lid, onderdeel b, en artikel 58d, vierde lid, bedraagt de arbeidsduur van de militair die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt ten hoogste gemiddeld 40 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken.
1. De militair heeft in elke aaneengesloten tijdruimte van 24 uren recht op een onafgebroken rusttijd van ten minste 11 uren, welke rusttijd éénmaal in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren mag worden ingekort tot ten minste 8 uren.
2. De in het voorgaande lid bedoelde tijdruimte vangt aan op het eerste tijdstip van de dag, waarop de militair werkzaamheden of diensten verricht.
1. De militair heeft recht op een onafgebroken rusttijd van hetzij ten minste 36 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren, hetzij ten minste 60 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 9 maal 24 uren. De voorgeschreven rusttijd van 60 uren mag éénmaal in elke periode van 5 achtereenvolgende weken worden bekort tot 32 uren.
2. De in het voorgaande lid bedoelde tijdruimte vangt aan op het eerste tijdstip van de dag, waarop de militair werkzaamheden of diensten verricht.
1. Voor de militair die werkzaamheden of diensten in nachtdienst verricht, bedraagt de arbeidsduur ten hoogste 9 uren per nachtdienst, in elke periode van 4 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 50 uren per week en in elke periode van 13 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 40 uren per week.
2. De commandant dient over de toepassing van het eerste lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang het noodzakelijk maakt dat de militair meer dan 8 uren per nachtdienst of meer dan 45 uren per week werkzaamheden of diensten verricht.
3. Indien het eerste en tweede lid niet wordt toegepast, dan bedraagt de arbeidsduur ten hoogste 8 uren per nachtdienst, ten hoogste 45 uren per week en ten hoogste gemiddeld 40 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken.
1. Van de in artikel 56f genoemde arbeidsduur kan worden afgeweken indien zich een onvoorziene wijziging van omstandigheden, incidenteel en niet periodiek, voordoet, of de aard van de werkzaamheden of diensten, incidenteel en voor korte tijd, dergelijke afwijkingen noodzakelijk maakt.
2. De arbeidsduur bedraagt in situaties als bedoeld in het eerste lid ten hoogste 10 uren per nachtdienst, ten hoogste 60 uren per week en in elke periode van 13 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 40 uren per week.
3. Op de afwijking, bedoeld in het eerste lid, is artikel 56p, vierde lid, onderdelen b en c, en het zesde lid, niet van toepassing.
1. De militair heeft na het verrichten van werkzaamheden of diensten in nachtdienst, welke eindigen ná 02.00 uur, recht op een onafgebroken rusttijd van tenminste 14 uren, welke éénmaal in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren mag worden bekort tot ten minste 8 uren.
2. De commandant dient over de toepassing van de in het eerste lid bedoelde bekorting van de onafgebroken rusttijd tot ten minste 8 uren overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.
3. De in het eerste lid bedoelde tijdruimte vangt aan op het eerste tijdstip van de dag, waarop de militair werkzaamheden of diensten verricht.
1. De militair verricht in elke periode van 13 achtereenvolgende weken niet meer dan ten hoogste 52 maal werkzaamheden of diensten in nachtdienst, indien de werkzaamheden of diensten eindigen vóór of op 02.00 uur.
2. De commandant dient over de toepassing van het eerste lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang het noodzakelijk maakt dat de militair in een periode van 4 achtereenvolgende weken meer dan 16 maal werkzaamheden of diensten in nachtdienst verricht, indien die werkzaamheden of diensten eindigen vóór of op 02.00 uur.
1. De militair verricht in elke periode van 13 achtereenvolgende weken niet meer dan ten hoogste 28 maal werkzaamheden of diensten in nachtdienst, indien de werkzaamheden of diensten eindigen ná 02.00 uur.
2. De commandant dient over de toepassing van het eerste lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang het noodzakelijk maakt dat de militair in elke periode van 4 achtereenvolgende weken meer dan 10 maal en in elke periode van 13 achtereenvolgende weken meer dan 25 maal werkzaamheden of diensten in nachtdienst verricht, indien die werkzaamheden of diensten eindigen ná 02.00 uur.
1. In afwijking van artikel 56j, eerste lid, kan de commandant dit artikel toepassen.
2. Indien de aard van de werkzaamheden of diensten met zich brengt dat werkzaamheden of diensten in nachtdienst worden verricht, en dit door het op een andere wijze organiseren van die werkzaamheden of diensten redelijkerwijs niet is te voorkomen, verricht de militair:
a. hetzij ten hoogste 35 maal in elke periode van 13 achtereenvolgende weken werkzaamheden of diensten in nachtdienst;
b. hetzij ten hoogste 20 uren in elke periode van 2 achtereenvolgende weken werkzaamheden of diensten tussen 00.00 uur en 06.00 uur.
3. De commandant dient over de toepassing van het eerste en tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.
1. Na een reeks van ten minste 3 en ten hoogste 7 maal achtereen werkzaamheden of diensten in nachtdienst te hebben verricht, heeft de militair recht op een onafgebroken rusttijd van ten minste 48 uren.
2. De commandant dient over de toepassing van het eerste lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang noodzakelijk maakt dat de militair 7 maal achtereen werkzaamheden of diensten in nachtdienst verricht die eindigen vóór of op 02.00 uur, hetzij 6 of 7 maal achtereen werkzaamheden of diensten in nachtdienst verricht die eindigen ná 02.00 uur.
3. Indien het eerste lid niet wordt toegepast, dan heeft de militair,:
a. na een reeks van ten minste 3 en ten hoogste 6 maal achtereen werkzaamheden of diensten in nachtdienst te hebben verricht, die eindigen vóór of op 02.00 uur;
b. hetzij na een reeks van ten minste 3 en ten hoogste 5 maal achtereen werkzaamheden of diensten in nachtdienst te hebben verricht, die eindigen ná 02.00 uur,
recht op een onafgebroken rusttijd van ten minste 48 uren.
1. In afwijking van artikel 56f, eerste lid, en artikel 56g, tweede lid, ten aanzien van het gemiddeld aantal uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken dat werkzaamheden of diensten in nachtdienst wordt verricht, kan de commandant dit artikel toepassen.
2. Indien zich een onvoorziene wijziging van omstandigheden voordoet of de aard van de werkzaamheden of diensten het noodzakelijk maakt dat de militair slechts incidenteel of voor korte tijd werkzaamheden of diensten in nachtdienst verricht en dit door het op een andere wijze organiseren van de werkzaamheden of diensten redelijkerwijs niet is te voorkomen, verricht de militair in elke periode van 52 achtereenvolgende weken gemiddeld 40 uren per week werkzaamheden of diensten.
3. De commandant dient over de toepassing van het eerste en tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.
1. In afwijking van de artikelen 56a, 56b, 56f en 56g, ten aanzien van de arbeidsduur per werkdag of nachtdienst, kan de commandant dit artikel toepassen.
2. Indien de werkzaamheden of diensten geen uitstel gedogen, en door het nemen van andere maatregelen redelijkerwijs niet is te voorkomen, verricht de militair ten hoogste éénmaal in elke periode van 2 achtereenvolgende weken 14 uren werkzaamheden of diensten per werkdag onderscheidenlijk per nachtdienst.
3. Het tweede lid is eveneens van toepassing, indien de werkzaamheden of diensten worden verstoord door een zich plotseling voordoende situatie:
a. waarbij personen ernstig letsel oplopen, dan wel daartoe de onmiddellijke dreiging bestaat;
b. waarbij buitengewoon ernstige schade aan goederen ontstaat, dan wel dreigt te ontstaan.
1. De commandant kan, in afwijking van de in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen ten aanzien van de arbeidsduur per werkdag onderscheidenlijk per nachtdienst en de onafgebroken rusttijd, dit artikel toepassen.
2. De arbeidsduur per werkdag of per nachtdienst onderscheidenlijk de onafgebroken rusttijd wordt met ten hoogste 15 achtereenvolgende minuten verlengd onderscheidenlijk ingekort, indien de werkzaamheden of diensten van de militair aan het eind van de werkdag worden overgenomen en direct daaropvolgend worden voortgezet door een andere militair en de goede voortgang van die werkzaamheden of diensten overdracht noodzakelijk maakt.
3. Op de afwijking bedoeld in het tweede lid zijn de artikelen 56i, 56j en 56k, ten aanzien van het aantal malen dat werkzaamheden of diensten in nachtdienst worden verricht, niet van toepassing.
1. Indien de arbeidsduur van de militair meer dan 5½ uur per werkdag of nachtdienst bedraagt, dan worden de werkzaamheden of diensten afgewisseld door een pauze.
2. De in het eerste lid bedoelde pauze bedraagt ten minste een half uur aaneengesloten, welke mag worden gesplitst in twee pauzes van ten minste 15 achtereenvolgende minuten.
3. De commandant dient over de toepassing van het tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.
4. Indien het tweede lid niet wordt toegepast, dan worden, met inachtneming van het eerste lid, de werkzaamheden of diensten van de militair:
a. indien hij niet meer dan 8 uren werkzaamheden of diensten per werkdag of nachtdienst verricht, afgewisseld door pauzes van tezamen ten minste een half uur;
b. indien hij meer dan 8 uren, doch niet meer dan 10 uren werkzaamheden of diensten per werkdag of nachtdienst verricht, afgewisseld door pauzes van tezamen ten minste 45 minuten;
c. indien hij meer dan 10 uren werkzaamheden of diensten per werkdag of nachtdienst verricht, afgewisseld door pauzes van tezamen ten minste 1 uur.
5. Eén van de pauzes, bedoeld in het vierde lid, bedraagt ten minste een half uur aaneengesloten.
6. De pauzes, bedoeld in het vierde lid, vangen aan en eindigen in de periode, gelegen tussen 2 uren na de aanvang en 2 uren voor het einde van de werkzaamheden of diensten.
1. De commandant kan van het bepaalde in artikel 54a, onderdeel j, en artikel 58a, tweede lid, afwijken, indien de aard van de werkzaamheden of diensten van de militair het noodzakelijk maakt dat hij tijdens de pauze bereikbaar is onderscheidenlijk op de werkplek aanwezig is om op oproep zo spoedig mogelijk die werkzaamheden of diensten te verrichten, en dit door het op een andere wijze organiseren van de werkzaamheden of diensten redelijkerwijs niet is te voorkomen.
2. De commandant dient over de toepassing van het eerste lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.
3. Voor de toepassing van het eerste lid geldt de tijd tijdens de werkplekgebonden pauze waarop de werkzaamheden of diensten van de militair zich uitsluitend beperken tot de verplichte aanwezigheid op de werkplek, als pauze.
1. De commandant kan van het bepaalde in artikel 56p, eerste lid, afwijken, indien de militair:
a. werkzaamheden of diensten verricht zonder enig direct contact met een andere militair of ambtenaar die vergelijkbare werkzaamheden of diensten verricht, of
b. indien de aard van de werkzaamheden of diensten met zich brengt dat de afwisseling van de werkzaamheden of diensten per werkdag onderscheidenlijk per nachtdienst door een pauze onmogelijk is en dit door het op een andere wijze organiseren van de werkzaamheden of diensten redelijkerwijs niet is te voorkomen.
2. De commandant dient over de toepassing van het eerste lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.
3. Indien het eerste lid wordt toegepast, verricht de militair in elke periode van 52 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 40 uren per week werkzaamheden of diensten.
4. Indien het eerste lid wordt toegepast, verricht de militair in afwijking van artikel 57c, tweede lid, en artikel 59b, tweede lid, ten hoogste 12 uren per werkdag onderscheidenlijk per nachtdienst werkzaamheden of diensten.
1. Op zaterdag en zondag worden aan de militair geen werkzaamheden of diensten opgedragen. Hiervan kan slechts worden afgeweken indien naar het oordeel van de commandant het dienstbelang zulks onvermijdelijk maakt.
2. Het eerste lid geldt mede voor Nieuwjaarsdag, Eerste en Tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, Eerste en Tweede Pinksterdag, Eerste en Tweede Kerstdag, Koninginnedag, 5 mei en de door Onze Minister aan te wijzen feest- of gedenkdagen.
3. Er dient naar te worden gestreefd dat de militair geen werkzaamheden of diensten verricht op de dagen, bedoeld in het eerste en tweede lid, die voorafgaan aan, vallen in of aansluiten op een aan hem verleend verlof van meer dan 3 dagen, doch minder dan 10 dagen. De militair verricht in beginsel geen werkzaamheden of diensten op de in de eerste volzin bedoelde dagen, die voorafgaan aan, vallen in of aansluiten op een hem verleend verlof van 10 dagen of meer.
4. De militair verricht geen werkzaamheden of diensten op ten minste 26 zondagen per periode van 52 weken.
5. De voor de militair, die volgens rooster werkzaamheden of diensten in continu- of ploegendienst verricht, geldende arbeidsduur, bedoeld in artikel 54b, vierde lid, wordt tijdens de desbetreffende roosterperiode evenredig verminderd indien hij op dagen als bedoeld in het tweede lid, die niet op zaterdag of zondag vallen:
a. daadwerkelijk werkzaamheden of diensten heeft verricht, of;
b. volgens rooster niet was aangewezen voor het verrichten van werkzaamheden of diensten.
Een dergelijk vermindering van de arbeidsduur zal per dag, als bedoeld in het tweede lid, niet meer dan acht uren bedragen.
6. Ten aanzien van militairen die zijn ingedeeld bij eenheden die onmiddellijk in actie moeten kunnen komen of bij eenheden die dienst verrichten buiten Nederland, kan bij het opstellen van het rooster door de commandant worden afgeweken van het eerste, het tweede en het derde lid met betrekking tot de zaterdagmorgen en de feest- of gedenkdagen.
7. Indien naar het oordeel van de commandant de belangen van de dienst zich hiertegen niet verzetten, wordt de militair, aan wie op een zondag of een dag als bedoeld in het tweede lid of het zesde lid, werkzaamheden of diensten zijn opgedragen, tijdens de werktijd in de gelegenheid gesteld de godsdienstuitoefening van de gezindte waartoe hij behoort bij te wonen.
8. Onze Minister kan ter uitvoering van dit artikel bij ministeriële regeling nadere regels stellen.
1. In afwijking van de artikelen 56b en 56g ten aanzien van de arbeidsduur per werkdag onderscheidenlijk per nachtdienst kan de commandant dit artikel toepassen.
2. Indien de aard van de werkzaamheden of diensten, of de bedrijfsomstandigheden, in verband met de Nieuwjaarsdag, Eerste en Tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, Eerste en Tweede Pinksterdag, Eerste en Tweede Kerstdag, Koninginnedag of 5 december dit noodzakelijk maakt, verricht de militair in de aaneengesloten periode van 7 dagen voorafgaand aan die dag ten hoogste tweemaal 14 uren per werkdag onderscheidenlijk per nachtdienst werkzaamheden of diensten.
3. De commandant dient over de toepassing van het eerste en tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.
4. Artikel 56n is niet van toepassing indien het eerste en tweede lid wordt toegepast.
1. In afwijking van artikel 56a, eerste lid, en artikel 56f, eerste lid, ten aanzien van de arbeidsduur per werkdag onderscheidenlijk per nachtdienst, en artikel 56h, eerste lid, ten aanzien van de onafgebroken rusttijd na een nachtdienst, kan de commandant dit artikel toepassen.
2. De militair verricht, in verband met de Nieuwjaarsdag, Eerste en Tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, Eerste en Tweede Pinksterdag en Eerste en Tweede Kerstdag, in de tijdruimte tussen de dag voorafgaand aan bedoelde dagen 18.00 uur en de op deze dagen volgende dag 08.00 uur ten hoogste 11 uren per werkdag onderscheidenlijk per nachtdienst werkzaamheden of diensten. De militair heeft na het verrichten van die werkzaamheden of diensten een onafgebroken rusttijd van ten minste 12 uren.
3. Indien het eerste en tweede lid wordt toegepast, dan organiseert de commandant de werkzaamheden of diensten zodanig, dat zoveel mogelijk militairen op de in het tweede lid bedoelde dagen geen werkzaamheden of diensten verrichten in de tijdruimte gelegen tussen 00.00 uur en de daarop volgende dag 06.00 uur.
4. De commandant dient over de toepassing van het eerste en tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.
1. De commandant kan de militair consignatie opleggen.
2. Ten minste gedurende 2 maal een aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren in elke periode van 4 achtereenvolgende weken wordt geen consignatie opgelegd.
3. Tijdens de onafgebroken rusttijd direct voorafgaand aan en direct volgend op een nachtdienst wordt geen consignatie opgelegd.
4. Als consignatie wordt opgelegd bedraagt de arbeidsduur ten hoogste 13 uren in elke periode van 24 achtereenvolgende uren, ten hoogste 60 uren per week en ten hoogste gemiddeld 45 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken.
5. Indien de consignatie geheel of gedeeltelijk de periode van 00.00 uur tot 06.00 uur bestrijkt, bedraagt de arbeidsduur, in afwijking van het vorige lid ten hoogste 13 uren in elke periode van 24 achtereenvolgende uren, ten hoogste 60 uren per week en ten hoogste gemiddeld 40 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken.
6. Voor de toepassing van het vierde en vijfde lid vangt de arbeidsduur aan op het moment van de oproep. Indien binnen een half uur na beëindiging van de werkzaamheden die voortvloeien uit een oproep opnieuw een oproep wordt gedaan, wordt de tussenliggende tijd gerekend tot de arbeidsduur. Indien binnen een half uur één of meer keren werkzaamheden voortvloeiend uit een oproep worden verricht, wordt de arbeidsduur geacht ten minste een half uur te bedragen.
7. De werkzaamheden die voortvloeien uit een oproep worden voor de toepassing van de in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen ten aanzien van rusttijd en pauze buiten beschouwing gelaten.
8. Op de werkzaamheden die voortvloeien uit een oproep zijn de bepalingen in paragraaf 5 ten aanzien van het aantal malen dat werkzaamheden of diensten in nachtdienst wordt verricht niet van toepassing.
1. In afwijking van artikel 58a, tweede lid, kan de commandant de militair ten hoogste 3 maal in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren en ten hoogste 26 maal in elke periode van 13 achtereenvolgende weken een aanwezigheidsdienst opleggen.
2. In afwijking van het eerste lid kan de commandant de militair gedurende ten hoogste 6 weken in elke periode van 52 achtereenvolgende weken ten hoogste 4 maal in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren en ten hoogste 26 maal in elke periode van 13 achtereenvolgende weken een aanwezigheidsdienst opleggen.
3. Als het tweede lid wordt toegepast heeft de militair na de aanwezigheidsdienst of reeks van aaneengesloten aanwezigheidsdiensten een onafgebroken rusttijd die ten minste even lang is als de voorafgaande aanwezigheidsdienst onderscheidenlijk reeks van aaneengesloten aanwezigheidsdiensten.
4. Tijdens de onafgebroken rusttijd direct voorafgaand aan en direct volgend op een nachtdienst wordt geen aanwezigheidsdienst opgelegd.
5. Als een aanwezigheidsdienst wordt opgelegd bedraagt de arbeidsduur ten hoogste 13 uren in elke periode van 24 achtereenvolgende uren, ten hoogste 60 uren per week en ten hoogste gemiddeld 45 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken.
6. Indien de aanwezigheidsdienst geheel of gedeeltelijk de periode van 00.00 uur tot 06.00 uur bestrijkt, bedraagt de arbeidsduur, in afwijking van het vorige lid ten hoogste 13 uren in elke periode van 24 achtereenvolgende uren, ten hoogste 60 uren per week en ten hoogste gemiddeld 40 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken.
7. Voor de toepassing van dit artikel geldt de tijd tijdens een aanwezigheidsdienst, waarbij de dienst van de militair zich uitsluitend beperkt tot de verplichte aanwezigheid op de werkplek, als rusttijd.
8. Voor de toepassing van het vijfde en zesde lid vangt de arbeidsduur aan op het moment van de oproep. Indien binnen een half uur na beëindiging van de werkzaamheden die voortvloeien uit een oproep opnieuw een oproep wordt gedaan, wordt de tussenliggende tijd gerekend tot de arbeidsduur. Indien binnen een half uur één of meer keren werkzaamheden voortvloeiend uit een oproep worden verricht, wordt de arbeidsduur geacht ten minste een half uur te bedragen.
9. De werkzaamheden die voortvloeien uit een oproep worden voor de toepassing van de in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen ten aanzien van rusttijd en pauze buiten beschouwing gelaten.
10. Op de werkzaamheden die voortvloeien uit een oproep zijn de bepalingen in paragraaf 5, ten aanzien van het aantal malen dat werkzaamheden of diensten in nachtdienst wordt verricht, niet van toepassing.
1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing op de militair die met goed gevolg een brandweeropleiding heeft afgesloten en die als zodanig werkzaam is, alsmede de militair die in directe samenhang met voornoemde militair werkzaamheden of diensten verricht.
2. In afwijking van artikel 58a, tweede lid, kan de commandant de militair ten hoogste 4 maal in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren, ten hoogste 46 maal in elke periode van 13 achtereenvolgende weken en ten hoogste 124 maal in elke periode van 52 achtereenvolgende weken een aanwezigheidsdienst opleggen.
3. Indien het tweede lid wordt toegepast, dan:
a. heeft de militair vóór en ná een aanwezigheidsdienst een onafgebroken rusttijd van ten minste 11 uren, welke rusttijd éénmaal in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren mag worden ingekort tot ten minste 8 uren;
b. bedraagt de arbeidsduur ten hoogste 10 uren in elke periode van 24 achtereenvolgende uren en in elke periode van 13 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 45 uren per week.
4. Het derde lid, onderdeel a, blijft buiten toepassing, indien zich incidentele en onvoorziene omstandigheden voordoen waardoor het aantal militairen dat nodig is onder het vereiste minimum komt, die een dergelijke afwijking noodzakelijk maakt.
5. Voor de toepassing van dit artikel geldt de tijd tijdens een aanwezigheidsdienst, waarbij de dienst van de militair zich uitsluitend beperkt tot de verplichte aanwezigheid op de werkplek, als rusttijd.
6. Voor de toepassing van het derde lid, onderdeel b, vangt de arbeidsduur aan op het moment van de oproep. Indien binnen een half uur na beëindiging van de werkzaamheden die voortvloeien uit een oproep opnieuw een oproep wordt gedaan, wordt de tussenliggende tijd gerekend tot de arbeidsduur. Indien binnen een half uur één of meer keren werkzaamheden voortvloeiend uit een oproep worden verricht, wordt de arbeidsduur geacht ten minste een half uur te bedragen.
7. De werkzaamheden die voortvloeien uit een oproep worden voor de toepassing van de in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen ten aanzien van rusttijd en pauze buiten beschouwing gelaten.
8. Op de werkzaamheden die voortvloeien uit een oproep zijn de bepalingen in paragraaf 5, ten aanzien van het aantal malen dat werkzaamheden of diensten in nachtdienst wordt verricht, niet van toepassing.
1. In afwijking van artikel 58a, tweede lid, kan de commandant de militair ten hoogste een aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren piket opleggen.
2. Als piket wordt opgelegd, dan wordt de militair ten minste gedurende 8 maal een aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren in elke periode van 13 achtereenvolgende weken geen piket, aanwezigheidsdienst of consignatie opgelegd.
3. Tijdens de onafgebroken rusttijd direct voorafgaand aan en direct volgend op een nachtdienst wordt geen piket opgelegd.
4. Als piket wordt opgelegd bedraagt de arbeidsduur ten hoogste 13 uren in elke periode van 24 achtereenvolgende uren, ten hoogste 60 uren per week en ten hoogste gemiddeld 45 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken.
5. Indien het piket geheel of gedeeltelijk de periode van 00.00 uur tot 06.00 uur bestrijkt, bedraagt de arbeidsduur, in afwijking van het vorige lid ten hoogste 13 uren in elke periode van 24 achtereenvolgende uren, ten hoogste 60 uren per week en ten hoogste gemiddeld 40 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken.
6. Voor de toepassing van dit artikel geldt de tijd tijdens het piket, waarbij de dienst van de militair zich uitsluitend beperkt tot de verplichte aanwezigheid op de werkplek, als rusttijd.
7. Voor de toepassing van het vierde en vijfde lid vangt de arbeidsduur aan op het moment van de oproep. Indien binnen een half uur na beëindiging van de werkzaamheden die voortvloeien uit een oproep opnieuw een oproep wordt gedaan, wordt de tussenliggende tijd gerekend tot de arbeidsduur. Indien binnen een half uur één of meer keren werkzaamheden voortvloeiend uit een oproep worden verricht, wordt de arbeidsduur geacht ten minste een half uur te bedragen.
8. De werkzaamheden die voortvloeien uit een oproep worden voor de toepassing van de in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen ten aanzien van rusttijd en pauze buiten beschouwing gelaten.
9. Op de werkzaamheden die voortvloeien uit een oproep zijn de bepalingen in paragraaf 5, ten aanzien van het aantal malen dat werkzaamheden of diensten in nachtdienst wordt verricht, niet van toepassing.
Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op werkzaamheden of diensten die door de militair in continu- of ploegendienst worden verricht.
1. In afwijking van artikel 56a, eerste lid, en artikel 56f, eerste lid, ten aanzien van de arbeidsduur per werkdag onderscheidenlijk per nachtdienst, en artikel 56h, eerste lid, ten aanzien van de onafgebroken rusttijd na een nachtdienst, kan de commandant dit artikel toepassen.
2. De militair verricht in de tijdruimte gelegen tussen vrijdag 18.00 uur en de daaropvolgende maandag 08.00 uur ten hoogste 11 uren per werkdag onderscheidenlijk per nachtdienst werkzaamheden of diensten.
3. Indien het eerste en tweede lid wordt toegepast heeft de militair na het verrichten van die werkzaamheden of diensten een onafgebroken rusttijd van ten minste 12 uren, en verricht hijten minste 2 maal in elke periode van 4 achtereenvolgende weken geen werkzaamheden of diensten in de tijdruimte gelegen tussen zaterdag 00.00 uur en de daaropvolgende maandag 06.00 uur.
4. De commandant dient over de toepassing van het eerste en tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.
1. In afwijking van artikel 56e, eerste lid, kan de commandant dit artikel toepassen.
2. De militair heeft recht op een onafgebroken rusttijd van ten minste 92 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 11 maal 24 uren, welke rusttijd éénmaal in elke periode van 5 achtereenvolgende weken mag worden bekort tot 72 uren.
3. De commandant dient over de toepassing van het eerste en tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.
4. Indien het eerste en tweede lid niet wordt toegepast, dan heeft de militair recht op een onafgebroken rusttijd van hetzij ten minste 36 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren, hetzij ten minste 92 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 11 maal 24 uren.
5. De in het tweede en vierde lid bedoelde tijdruimte vangt aan op het eerste tijdstip van de dag, waarop de militair werkzaamheden of diensten verricht.
1. In afwijking van artikel 56p, tweede lid, kan de commandant dit artikel toepassen.
2. Indien de arbeidsduur meer dan 5½ uur per werkdag of nachtdienst bedraagt, dan worden de werkzaamheden of diensten van de militair afgewisseld door een pauze.
3. De commandant dient over de toepassing van het eerste en tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.
1. Indien zich incidentele en onvoorziene omstandigheden voordoen, waardoor het aantal militairen in een ploeg onder het vereiste minimum komt, kan de commandant afwijken van artikel 56f, eerste lid, ten aanzien van de arbeidsduur per nachtdienst, en artikel 56h, eerste lid.
2. Onverminderd het gestelde in artikel 57c, en artikel 59b ten aanzien van de zondag,:
a. verricht de militair bij toepassing van het eerste lid gedurende ten hoogste 2 maal in elke periode van 4 achtereenvolgende weken en 8 maal in elke periode van 52 achtereenvolgende weken, ten hoogste 11 uur per nachtdienst werkzaamheden of diensten;
b. heeft de militair na het verrichten van die werkzaamheden of diensten recht op een onafgebroken rusttijd van ten minste 12 uren.
3. De commandant dient over de toepassing van het eerste en tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.
1. De werkzaamheden of diensten van een zwangere militair worden zodanig ingericht, dat rekening wordt gehouden met haar specifieke omstandigheden. De commandant voldoet, met inachtneming van het tweede tot en met vijfde lid, aan de voor hem uit de eerste volzin voortvloeiende verplichting binnen een redelijke termijn nadat een aanvraag daartoe door de zwangere militair is gedaan. Bij deze aanvraag wordt desgevraagd een schriftelijke verklaring overgelegd van een geneeskundige of een verloskundige waaruit blijkt, dat de betrokken militair zwanger is.
2. De zwangere militair heeft het recht de werkzaamheden of diensten af te wisselen met één of meer pauzes buiten die bedoeld in artikel 56p. Deze extra pauze onderscheidenlijk pauzes bedragen tezamen ten minste 15 minuten en ten hoogste één achtste deel van de voor haar geldende arbeidsduur per werkdag of nachtdienst. De in de vorige volzin bedoelde pauzes gelden voor de toepassing van dit hoofdstuk als arbeidsduur.
3. De zwangere militair heeft het recht werkzaamheden of diensten te verrichten in een bestendig en regelmatig werk- en rusttijdenpatroon.
4. De zwangere militair kan niet worden verplicht werkzaamheden of diensten te verrichten anders dan op grond van artikel 56a is toegestaan.
5. De zwangere militair kan niet worden verplicht werkzaamheden of diensten te verrichten in nachtdienst, tenzij de commandant aannemelijk maakt dat dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd.
6. De commandant stelt de zwangere militair in de gelegenheid de noodzakelijke zwangerschapsonderzoeken te ondergaan. De tijd van de in de vorige volzin bedoelde onderzoeken geldt voor de toepassing van dit hoofdstuk als arbeidsduur.
De commandant organiseert de werkzaamheden of diensten zodanig, dat een vrouwelijke militair:
a. geen werkzaamheden of diensten verricht binnen 28 dagen voor de vermoedelijke datum van de bevalling, zoals die is aangegeven in een door de vrouwelijke militair aan de commandant overgelegde schriftelijke verklaring van een geneeskundige of verloskundige waaruit de vermoedelijke datum van bevalling blijkt. Het in de eerste volzin bedoelde tijdvak wordt verlengd met het tijdvak dat verloopt tussen de vermoedelijke datum van de bevalling en de werkelijke datum van de bevalling;
b. geen werkzaamheden of diensten verricht binnen 42 dagen na haar bevalling.
Artikel 59f is, met uitzondering van het zesde lid, van overeenkomstige toepassing gedurende een periode van 6 maanden na de bevalling.
1. Een vrouwelijke militair, die een borstkind voedt, heeft, indien zij de commandant hiervan in kennis heeft gesteld, gedurende ten minste de eerste 9 levensmaanden van dat kind het recht de werkzaamheden of diensten te onderbreken ten einde in de nodige rust en afzondering haar kind te zogen dan wel de borstvoeding te kolven. De commandant biedt haar daartoe de gelegenheid en stelt, waar nodig, een geschikte af te sluiten besloten ruimte ter beschikking.
2. De onderbrekingen, bedoeld in het eerste lid, vinden plaats zo vaak en zo lang als nodig is doch bedragen gezamenlijk ten hoogste een vierde van de arbeidsduur per werkdag of nachtdienst. De vaststelling van het tijdstip en de duur van de onderbrekingen vindt plaats door de betrokken vrouwelijke militair na overleg met de commandant.
3. De duur van de onderbrekingen, bedoeld in dit artikel, gelden voor de toepassing van dit hoofdstuk als arbeidsduur.
Indien de aard van de te verrichten diensten daartoe aanleiding geeft, kan Onze Minister bij ministeriële regeling bepalen dat de tijd, gedurende welke deze diensten worden verricht slechts voor een deel tot de arbeidsduur wordt gerekend.
Door de bevelhebber kan aan de militair de verplichting worden opgelegd buiten de voor hem vastgestelde werktijden met het oog op eventuele dienstverrichting:
a. zich op een bepaalde plaats ter beschikking te houden;
b. binnen een bepaald gebied te verblijven of zich op bepaalde tijdstippen te melden.
1. Ter zake van extra beslaglegging heeft de militair naar bij ministeriële regeling te stellen regels aanspraak op een maandelijkse toelage, bestaande uit een percentage van de voor hem geldende bezoldiging per maand.
2. Aan de militair kan voorts naar bij ministeriële regeling te stellen regels worden toegekend:
a. een toelage voor het volgens een rooster regelmatig of vrij regelmatig verrichten van werkzaamheden of diensten op ongebruikelijke tijdstippen, of;
b. een vergoeding over de tijd gedurende welke op hem een verplichting rust als bedoeld in de artikelen 56q, 58a, 58b, 58c, 58d en 60b, of;
c. een vergoeding voor de overschrijding van de arbeidsduur, bedoeld in artikel 54b, vierde lid, of;
d. een vergoeding voor meerdaagse activiteiten, met een duur van ten minste een etmaal, of;
e. een vergoeding voor het verrichten van diensten, of werkzaamheden, of meerdaagse activiteiten, op een dag als bedoeld in artikel 57a, eerste en tweede lid.
A. In artikel 22, derde lid, wordt «de voor hem geldende werktijdregeling» telkenmale vervangen door: het voor hem geldende rooster.
B. Hoofdstuk 4 komt als volgt te luiden:
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. dienst:
een aaneengesloten tijdruimte waarin arbeid wordt verricht en die gelegen is tussen twee voorgeschreven opeenvolgende onafgebroken rusttijden;
b. werktijd:
het totaal van de in kloktijden aangegeven perioden gedurende welke een ambtenaar de hem opgedragen arbeid moet verrichten;
c. rooster:
een voor een periode van tenminste een week opgesteld en van tevoren schriftelijk bekendgemaakt schema van aanvang en einde van de dagelijkse werk- en rusttijden;
d. arbeidsduur:
de tijdsduur, uitgedrukt in een aantal uren per dag of per week, gedurende welke een ambtenaar arbeid verricht;
e. nachtdienst:
een dienst waarin de uren tussen 00.00 uur en 06.00 uur geheel of gedeeltelijk zijn begrepen;
f. jeugdige ambtenaar:
een ambtenaar van 16 of 17 jaar;
g. pauze:
een tijdruimte van ten minste 15 achtereenvolgende minuten, waarmee de arbeid tijdens de dienst wordt onderbroken en de ambtenaar geen enkele verplichting heeft ten aanzien van de bedongen arbeid;
h. consignatie:
een tijdruimte tussen twee elkaar opeenvolgende diensten of tijdens een pauze, waarin de ambtenaar uitsluitend verplicht is bereikbaar te zijn om in geval van onvoorziene omstandigheden op oproep zo spoedig mogelijk de bedongen arbeid te verrichten;
i. aanwezigheidsdienst:
een aaneengesloten tijdruimte van ten hoogste 24 uren, waarin de ambtenaar, zo nodig naast het verrichten van de bedongen arbeid, consignatie wordt opgelegd waarbij de ambtenaar verplicht is op de werkplek aanwezig te zijn om op oproep zo spoedig mogelijk de bedongen arbeid te verrichten;
j. piket:
een periode waarin de ambtenaar, zo nodig naast het verrichten van de bedongen arbeid, consignatie wordt opgelegd waarbij de ambtenaar verplicht is om in verband met zijn bereikbaarheid op de werkplek aanwezig te zijn;
k. oefening:
elk door defensiepersoneel onder oorlogsnabootsende omstandigheden in praktijk brengen van onderwezen bekwaamheden teneinde aldus de bedrevenheid in het uitvoeren van oorlogstaken te verkrijgen of te onderhouden.
1. De werk- en rusttijden van de ambtenaar worden met inachtneming van de bepalingen in dit hoofdstuk, en nadat hierover overeenkomstig het Besluit medezeggenschap defensie overeenstemming is bereikt met de betrokken medezeggenschapscommissie, vastgesteld door het bevoegd gezag en schriftelijk vastgelegd in roosters.
2. De arbeidsduur bedraagt gerekend over de periode waarvoor het rooster is vastgesteld ten hoogste gemiddeld 38 uren per week. In uitzonderlijke gevallen kan door Onze Minister van de eerste volzin worden afgeweken.
3. Aan de ambtenaar van 55 jaar en ouder wordt niet opgedragen dienst te verrichten tussen 22.00 uur en 06.00 uur, tenzij het een gedeelte van een dienst betreft die doorloopt na 22.00 uur en ten laatste eindigt om 24.00 uur.
4. Van het derde lid kan door het bevoegd gezag voor de duur van telkens ten hoogste één jaar worden afgeweken, indien de ambtenaar dit heeft aangevraagd, dan wel zeer gewichtige redenen van dienstbelang hiertoe noodzaken, mits de arts van de bedrijfsgeneeskundige dienst daaromtrent een positief advies heeft uitgebracht.
5. Door Onze Minister kunnen functies worden aangewezen waarbij het reizen, naar en vanaf de plaats waar de ambtenaar dienst moet verrichten, een wezenlijk bestanddeel uitmaakt van de functie. Bij die functies wordt de reisduur buiten de voor de ambtenaar geldende werktijd als arbeidsduur aangemerkt.
1. De arbeidsduur, bedoeld in artikel 30b, tweede lid, van de ambtenaar van 57 jaar en ouder die daartoe een aanvraag heeft ingediend, wordt, onder handhaving van de arbeidsduur waarvoor hij is aangesteld, teruggebracht met 15,8%, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet.
2. De arbeidsduur, bedoeld in artikel 30b, tweede lid, van de ambtenaar van 61 jaar en ouder die daartoe een aanvraag heeft ingediend, wordt, onder handhaving van de arbeidsduur waarvoor hij is aangesteld, teruggebracht met 36,8%, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet.
3. De ingevolge het eerste en het tweede lid teruggebrachte arbeidsduur wordt afgerond naar boven indien de eerste decimaal achter de komma groter is dan nul.
4. De in het eerste dan wel tweede lid bedoelde ambtenaar dient op het moment van de eerste aanvraag ten minste 5 aaneengesloten jaren in dienst te zijn van het Ministerie van Defensie.
5. Voor de uren die het wekelijks verschil vormen tussen de in het eerste en tweede lid bedoelde arbeidsduur waarvoor hij is aangesteld, en de teruggebrachte arbeidsduur wordt de ambtenaar geacht met verlof te zijn.
6. Op het salaris van de in het eerste respectievelijk tweede lid bedoelde ambtenaar wordt een inhouding toegepast ter grootte van 5% respectievelijk 10% van het salaris dat voor hem zou gelden zonder arbeidsduurvermindering op grond van dit artikel.
7. Onze Minister stelt omtrent de verrekening van extra inkomsten uit arbeid of bedrijf met het salaris van de in het eerste en tweede lid bedoelde ambtenaar nadere regels vast.
8. Dit artikel is niet van toepassing op een ambtenaar die gebruik maakt van de mogelijkheid van ontslag als bedoeld in artikel 114, tweede lid.
1. Het bevoegd gezag dat een rooster vaststelt of opnieuw vaststelt, maakt het rooster ten minste 28 dagen vóór de datum van inwerkingtreding bekend aan de ambtenaar.
2. Indien de aard van de arbeid toepassing van het eerste lid onmogelijk maakt, stelt het bevoegd gezag ten minste 28 dagen van tevoren aan de ambtenaar bekend op welke dag de rusttijd, bedoeld in de artikelen 30r en 31g, eerste lid, aanvangt. Tevens maakt hij aan de ambtenaar ten minste 4 dagen van tevoren de tijdstippen bekend waarop hij arbeid moet verrichten.
3. Het bevoegd gezag dient overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang het noodzakelijk maakt af te wijken van het eerste of tweede lid.
1. Het bevoegd gezag voert een deugdelijke registratie ter zake van de werk- en rusttijden en de realisatie daarvan, welke het toezicht op de naleving van de bepalingen in dit hoofdstuk mogelijk maakt.
2. De in het eerste lid bedoelde gegevens en bescheiden worden ten minste 52 weken, gerekend vanaf de datum waarop de desbetreffende gegevens en bescheiden betrekking hebben, bewaard.
Voor de toepassing van de bepalingen in dit hoofdstuk, ten aanzien van de arbeidsduur, wordt voor het bepalen van het aantal uren dat arbeid wordt verricht, meegeteld de uren waarop de ambtenaar de arbeid zou hebben verricht, maar deze uren in het kader van de medezeggenschap als bedoeld in artikel 17 van het Besluit medezeggenschap defensie, ziekte, verlof als bedoeld in de artikelen 32, 40, 42 tot en met 45 en 47, studieverlof als bedoeld in artikel 3 van de Studiefaciliteitenregeling burgerlijke ambtenaren defensie, of de vervulling van door wet of overheid opgelegde verplichting welke niet in zijn vrije tijd kon geschieden, niet heeft verricht.
Voor de toepassing van de bepalingen in dit hoofdstuk ten aanzien van de zondag, vindt voor de ambtenaar, die in verband met zijn godsdienstige of levensbeschouwelijke opvatting, de wekelijkse rustdag op een andere dag dan de zondag viert, overeenkomstige toepassing ten aanzien van die dag in plaats van ten aanzien van de zondag, indien die ambtenaar dit schriftelijk verzoekt.
1. Indien uit arbeidsgezondheidskundig onderzoek blijkt, dat de gezondheidsproblemen van een ambtenaar voortvloeien uit het verrichten van nachtdiensten, dan wordt de arbeid van die ambtenaar binnen redelijke termijn zodanig ingericht, dat hij arbeid verricht anders dan in nachtdienst.
2. Het bevoegd gezag voldoet aan de voor hem uit het eerste lid voortvloeiende verplichting, tenzij hij aannemelijk maakt dat dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd.
1. Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn niet van toepassing op arbeid verricht:
a. ten tijde van buitengewone omstandigheden, alsmede ten aanzien van een onderdeel van de krijgsmacht, waaraan de mededeling bedoeld in artikel 71 van het Wetboek van Militair Strafrecht is gedaan;
b. ter uitvoering van bij wet of daarop berustende bepalingen opgedragen taken, voor zover de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen een goede taakuitoefening belemmert;
c. in door Onze Minister te bepalen andere gevallen waarin onderdelen van de krijgsmacht worden ingezet;
d. inzake aangelegenheden die rechtstreeks betrekking hebben op de omstandigheden, bedoeld onder a, b, en c.
2. Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn, met uitzondering van paragraaf 11, niet van toepassing op arbeid verricht:
a. tijdens varen, vliegen en oefeningen;
b. inzake aangelegenheden die rechtstreeks betrekking hebben op het varen, het vliegen en het houden van oefeningen.
Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn, met uitzondering van paragraaf 2, niet van toepassing op de ambtenaar die een opleiding volgt als bedoeld in artikel 94.
Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn van toepassing op arbeid verricht door brandweerpersoneel, tenzij dit personeel repressief optreedt bij brand en ongevallen.
Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn, met uitzondering van de paragrafen 2 en 11, artikel 30a, artikel 30b, tweede tot en met vijfde lid, artikel 30c, artikel 31g en artikel 30h niet van toepassing op arbeid verricht door de ambtenaar van 18 jaar of ouder voor wie:
a. een salarisschaal geldt van schaal 11 of hoger, en die uitsluitend of in hoofdzaak leiding geeft;
b. een salarisschaal geldt van schaal 13 of hoger, tenzij hij arbeid pleegt te verrichten in nachtdienst dan wel arbeid verricht waaraan of in rechtstreeks verband waarmee ernstige gevaren voor de veiligheid of de gezondheid van personen zijn verbonden.
Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn, met uitzondering van artikel 30b, tweede lid, niet van toepassing op arbeid verricht door de ambtenaar voor zover hij is tewerkgesteld buiten Nederland:
a. onder leiding of toezicht van een orgaan van de Verenigde Naties;
b. bij of ten behoeve van een bondgenootschappelijk orgaan of bondgenootschappelijke strijdkrachten;
c. buiten het Ministerie van Defensie, anders dan in de gevallen, bedoeld onder a en b.
Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn, met uitzondering van de paragrafen 2 en 11, artikel 30a, artikel 30b, tweede tot en met vijfde lid, artikel 30c, artikel 31g en artikel 30h niet van toepassing arbeid verricht door de ambtenaar van 18 jaar of ouder die werkzaam is als medisch specialist, als huisarts of als sociaal geneeskundige en als zodanig staat geregistreerd in één van de registers van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, dan wel als tandheelkundig specialist en als zodanig staat ingeschreven in het specialistenregister van de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde.
1. De arbeidsduur van de ambtenaar van 18 jaar of ouder bedraagt ten hoogste 10 uren per dienst, in elke periode van 4 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 50 uren per week en in elke periode van 13 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 45 uren per week.
2. Het bevoegd gezag dient over de toepassing van het eerste lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang het noodzakelijk maakt dat de ambtenaar meer dan 9 uren per dienst of meer dan 45 uren per week arbeid verricht.
3. Indien het eerste en tweede lid niet wordt toegepast, dan bedraagt de arbeidsduur ten hoogste 9 uren per dienst, ten hoogste 45 uren per week en ten hoogste gemiddeld 40 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken.
4. De arbeidsduur van de jeugdige ambtenaar bedraagt ten hoogste 9 uren per dienst, ten hoogste 45 uren per week en in elke periode van 4 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 40 uren per week.
1. Van de in artikel 30o genoemde arbeidsduur kan voor de ambtenaar van 18 jaar of ouder worden afgeweken indien zich een onvoorziene wijziging van omstandigheden, incidenteel en niet periodiek, voordoet, of de aard van de arbeid, incidenteel en voor korte tijd, dergelijke afwijkingen noodzakelijk maakt.
2. De arbeidsduur bedraagt in situaties als bedoeld in het eerste lid ten hoogste 12 uren per dienst, ten hoogste 60 uren per week en in elke periode van 13 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 48 uren per week.
3. Op de afwijking, bedoeld in het eerste lid, is artikel 31c, vierde lid, onderdelen b en c, en het zesde lid, niet van toepassing.
4. Indien als gevolg van de toepassing van het eerste lid arbeid wordt verricht in nachtdienst, welke arbeid eindigt vóór of op 02.00 uur, dan zijn hierop de in paragraaf 5 opgenomen bepalingen ten aanzien van het verrichten van arbeid in nachtdienst niet van toepassing.
1. De ambtenaar van 18 jaar of ouder heeft in elke aaneengesloten tijdruimte van 24 uren recht op een onafgebroken rusttijd van ten minste 11 uren, welke rusttijd éénmaal in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren mag worden ingekort tot ten minste 8 uren.
2. De jeugdige ambtenaar heeft in elke aaneengesloten tijdruimte van 24 uren recht op een onafgebroken rusttijd van ten minste 12 uren, waarin de periode tussen hetzij 22.00 uur en 06.00 uur, hetzij 23.00 uur en 07.00 uur begrepen is.
3. De in de voorgaande leden bedoelde tijdruimte vangt aan op het eerste tijdstip van de dag, waarop de ambtenaar arbeid verricht.
1. De ambtenaar van 18 jaar of ouder heeft recht op een onafgebroken rusttijd van hetzij ten minste 36 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren, hetzij ten minste 60 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 9 maal 24 uren. De voorgeschreven rusttijd van 60 uren mag éénmaal in elke periode van 5 achtereenvolgende weken worden bekort tot 32 uren.
2. De jeugdige ambtenaar heeft recht op een onafgebroken rusttijd van ten minste 36 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren.
3. De in de voorgaande leden bedoelde tijdruimte vangt aan op het eerste tijdstip van de dag, waarop de ambtenaar arbeid verricht.
1. Voor de ambtenaar van 18 jaar of ouder die arbeid in nachtdienst verricht, bedraagt de arbeidsduur ten hoogste 9 uren per nachtdienst, in elke periode van 4 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 50 uren per week en in elke periode van 13 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 40 uren per week.
2. Het bevoegd gezag dient over de toepassing van het eerste lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang het noodzakelijk maakt dat de ambtenaar meer dan 8 uren per nachtdienst of meer dan 45 uren per week arbeid verricht.
3. Indien het eerste en tweede lid niet wordt toegepast, dan bedraagt de arbeidsduur ten hoogste 8 uren per nachtdienst, ten hoogste 45 uren per week en ten hoogste gemiddeld 40 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken.
1. Van de in artikel 30s genoemde arbeidsduur kan voor de ambtenaar van 18 jaar of ouder worden afgeweken indien zich een onvoorziene wijziging van omstandigheden, incidenteel en niet periodiek, voordoet, of de aard van de arbeid, incidenteel en voor korte tijd, dergelijke afwijkingen noodzakelijk maakt.
2. De arbeidsduur bedraagt in situaties als bedoeld in het eerste lid ten hoogste 10 uren per nachtdienst, ten hoogste 60 uren per week en in elke periode van 13 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 40 uren per week.
3. Op de afwijking, bedoeld in het eerste lid, is artikel 31c, vierde lid, onderdelen b en c, en het zesde lid, niet van toepassing.
1. De ambtenaar van 18 jaar of ouder heeft na het verrichten van arbeid in nachtdienst, welke eindigt ná 02.00 uur, recht op een onafgebroken rusttijd van tenminste 14 uren, welke éénmaal in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren mag worden bekort tot ten minste 8 uren.
2. Het bevoegd gezag dient over de toepassing van de in het eerste lid bedoelde bekorting van de onafgebroken rusttijd tot ten minste 8 uren overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.
3. De in het eerste lid bedoelde tijdruimte vangt aan op het eerste tijdstip van de dag, waarop de ambtenaar arbeid verricht.
1. De ambtenaar van 18 jaar of ouder verricht in elke periode van 13 achtereenvolgende weken niet meer dan ten hoogste 52 maal arbeid in nachtdienst, indien de arbeid eindigt vóór of op 02.00 uur.
2. Het bevoegd gezag dient over de toepassing van het eerste lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang het noodzakelijk maakt dat de ambtenaar in een periode van 4 achtereenvolgende weken meer dan 16 maal arbeid in nachtdienst verricht, indien de arbeid eindigt vóór of op 02.00 uur.
1. De ambtenaar van 18 jaar of ouder verricht in elke periode van 13 achtereenvolgende weken niet meer dan ten hoogste 28 maal arbeid in nachtdienst, indien de arbeid eindigt ná 02.00 uur.
2. Het bevoegd gezag dient over de toepassing van het eerste lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang het noodzakelijk maakt dat de ambtenaar in elke periode van 4 achtereenvolgende weken meer dan 10 maal en in elke periode van13 achtereenvolgende weken meer dan 25 maal arbeid in nachtdienst verricht, indien die arbeid eindigt ná 02.00 uur.
1. In afwijking van artikel 30w, eerste lid, kan het bevoegd gezag dit artikel toepassen.
2. Indien de aard van de arbeid met zich brengt dat arbeid in nachtdienst worden verricht en dit door het op een andere wijze organiseren van de arbeid redelijkerwijs niet is te voorkomen, verricht de ambtenaar van 18 jaar of ouder:
a. hetzij ten hoogste 35 maal in elke periode van 13 achtereenvolgende weken arbeid in nachtdienst;
b. hetzij ten hoogste 20 uren in elke periode van 2 achtereenvolgende weken arbeid tussen 00.00 uur en 06.00 uur.
3. Het bevoegd gezag dient over de toepassing van het eerste en tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.
1. Na een reeks van ten minste 3 en ten hoogste 7 maal achtereen arbeid in nachtdienst te hebben verricht, heeft de ambtenaar van 18 jaar of ouder recht op een onafgebroken rusttijd van ten minste 48 uren.
2. Het bevoegd gezag dient over de toepassing van het eerste lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang noodzakelijk maakt dat de ambtenaar 7 maal achtereen arbeid in nachtdienst verricht die eindigt vóór of op 02.00 uur, hetzij 6 of 7 maal achtereen arbeid in nachtdienst verricht die eindigt ná 02.00 uur.
3. Indien het eerste en tweede lid niet wordt toegepast, dan heeft de ambtenaar,:
a. na een reeks van ten minste 3 en ten hoogste 6 maal achtereen arbeid in nachtdienst te hebben verricht, die eindigt vóór of op 02.00 uur;
b. hetzij na een reeks van ten minste 3 en ten hoogste 5 maal achtereen arbeid in nachtdienst te hebben verricht, die eindigt ná 02.00 uur,
recht op een onafgebroken rusttijd van ten minste 48 uren.
1. In afwijking van artikel 30s, eerste lid, en artikel 30t, tweede lid, ten aanzien van het gemiddeld aantal uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken dat arbeid in nachtdienst wordt verricht, kan het bevoegd gezag dit artikel toepassen.
2. Indien zich een onvoorziene wijziging van omstandigheden voordoet of de aard van de arbeid het noodzakelijk maakt dat de ambtenaar van 18 jaar of ouder slechts incidenteel of voor korte tijd arbeid in nachtdienst verricht en dit door het op een andere wijze organiseren van de arbeid redelijkerwijs niet is te voorkomen, verricht de ambtenaar in elke periode van 52 achtereenvolgende weken gemiddeld 40 uren per week arbeid.
3. Het bevoegd gezag dient over de toepassing van het eerste en tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.
1. In afwijking van de artikelen 30o, 30p, 30s, en 30t, ten aanzien van de arbeidsduur per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst, kan het bevoegd gezag dit artikel toepassen.
2. Indien de arbeid geen uitstel gedogen, en door het nemen van andere maatregelen redelijkerwijs niet is te voorkomen, verricht de ambtenaar van 18 jaar of ouder ten hoogste éénmaal in elke periode van 2 achtereenvolgende weken 14 uren arbeid per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst.
3. Het tweede lid is eveneens van toepassing, indien de arbeid wordt verstoord door een zich plotseling voordoende situatie:
a. waarbij personen ernstig letsel oplopen, dan wel daartoe de onmiddellijke dreiging bestaat;
b. waarbij buitengewoon ernstige schade aan goederen ontstaat, dan wel dreigt te ontstaan.
1. Het bevoegd gezag kan, in afwijking van de in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen ten aanzien van de arbeidsduur per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst en de onafgebroken rusttijd, dit artikel toepassen.
2. De arbeidsduur per dienst of per nachtdienst onderscheidenlijk de onafgebroken rusttijd wordt met ten hoogste 15 achtereenvolgende minuten verlengd onderscheidenlijk ingekort, indien de arbeid van de ambtenaar van 18 jaar of ouder aan het eind van de dienst wordt overgenomen en direct daaropvolgend worden voortgezet door een andere ambtenaar en de goede voortgang van die arbeid overdracht noodzakelijk maakt.
3. Op de afwijking bedoeld in het tweede lid zijn de artikelen 30v, 30w en 30x, ten aanzien van het aantal malen dat arbeid in nachtdienst wordt verricht, niet van toepassing.
1. Indien de arbeidsduur van de ambtenaar van 18 jaar of ouder meer dan 5½ uur per dienst bedraagt, dan wordt de arbeid afgewisseld door een pauze.
2. De in het eerste lid bedoelde pauze bedraagt ten minste een half uur aaneengesloten, welke mag worden gesplitst in twee pauzes van ten minste 15 achtereenvolgende minuten.
3. Het bevoegd gezag dient over de toepassing van het tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.
4. Indien het tweede lid niet wordt toegepast, dan wordt, met inachtneming van het eerste lid, de arbeid van de ambtenaar:
a. indien hij niet meer dan 8 uren arbeid per dienst of nachtdienst verricht, afgewisseld door pauzes van tezamen ten minste een half uur;
b. indien hij meer dan 8 uren, doch niet meer dan 10 uren arbeid per dienst of nachtdienst verricht, afgewisseld door pauzes van tezamen ten minste 45 minuten;
c. indien hij meer dan 10 uren arbeid per dienst of nachtdienst verricht, afgewisseld door pauzes van tezamen ten minste 1 uur.
5. Eén van de pauzes, bedoeld in het vierde lid, bedraagt ten minste een half uur aaneengesloten.
6. De pauzes, bedoeld in het vierde lid, vangen aan en eindigen in de periode, gelegen tussen 2 uren na de aanvang en 2 uren voor het einde van de arbeid.
1. Indien de arbeidsduur van de jeugdige ambtenaar meer dan 4½ uur per dienst bedraagt, dan wordt de arbeid afgewisseld door een pauze.
2. De in het eerste lid bedoelde pauze bedraagt ten minste een half uur aaneengesloten, welke mag worden gesplitst in twee pauzes van ten minste 15 achtereenvolgende minuten.
3. Het bevoegd gezag dient over de toepassing van het tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.
4. Indien het tweede lid niet wordt toegepast, dan wordt, met inachtneming van het eerste lid, de arbeid van de jeugdige ambtenaar:
a. indien hij niet meer dan 8 uren arbeid per dienst verricht, afgewisseld door pauzes van tezamen ten minste een half uur;
b. indien hij meer dan 8 uren arbeid per dienst verricht, afgewisseld door pauzes van tezamen ten minste 45 minuten.
5. Eén van de pauzes, bedoeld in het vierde lid, bedraagt ten minste een half uur aaneengesloten.
6. De pauzes, bedoeld in het vierde lid, vangen aan en eindigen in de periode, gelegen tussen 2 uren na de aanvang en 2 uren voor het einde van de arbeid.
1. Het bevoegd gezag kan van het bepaalde in artikel 30a, onderdeel h, en artikel 31j, tweede lid, afwijken, indien de aard van de arbeid van de ambtenaar van 18 jaar of ouder het noodzakelijk maakt dat hij tijdens de pauze bereikbaar is onderscheidenlijk op de werkplek aanwezig is om op oproep zo spoedig mogelijk die arbeid te verrichten, en dit door het op een andere wijze organiseren van de arbeid redelijkerwijs niet is te voorkomen.
2. Het bevoegd gezag dient over de toepassing van het eerste lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.
3. Voor de toepassing van het eerste lid geldt de tijd tijdens de werkplekgebonden pauze waarop de arbeid van de ambtenaar zich uitsluitend beperkt tot de verplichte aanwezigheid op de werkplek, als pauze.
1. Het bevoegd gezag kan van het bepaalde in artikel 31c, eerste lid, afwijken, indien de ambtenaar van 18 jaar of ouder:
a. arbeid verricht zonder enig direct contact met een andere ambtenaar die vergelijkbare arbeid verricht, of
b. indien de aard van de arbeid met zich brengt dat de afwisseling van de arbeid per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst door een pauze onmogelijk is en dit door het op een andere wijze organiseren van de arbeid redelijkerwijs niet is te voorkomen.
2. Het bevoegd gezag dient over de toepassing van het eerste lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.
3. Indien het eerste lid wordt toegepast, verricht de ambtenaar in elke periode van 52 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 40 uren per week arbeid.
4. Indien het eerste lid wordt toegepast, verricht de ambtenaar in afwijking van artikel 31i, tweede lid, en artikel 31o, tweede lid, ten hoogste 12 uren per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst arbeid.
1. Op zaterdag en zondag wordt aan de ambtenaar geen arbeid opgedragen. Hiervan kan slechts worden afgeweken indien naar het oordeel van het bevoegd gezag het dienstbelang zulks onvermijdelijk maakt. Indien de jeugdige ambtenaar op zondag arbeid verricht, dan wordt door hem op de dag voorafgaande aan die zondag geen dienst verricht.
2. Het eerste lid geldt mede voor Nieuwjaarsdag, Eerste en Tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, Eerste en Tweede Pinksterdag, Eerste en Tweede Kerstdag, Koninginnedag en 5 mei en de door Onze Minister aan te wijzen feest- of gedenkdagen.
3. De ambtenaar verricht geen arbeid op ten minste 26 zondagen per periode van 52 weken.
4. Indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de belangen van de dienst zich hiertegen niet verzetten, wordt de ambtenaar, aan wie op een zondag of een dag als bedoeld in het tweede lid, dienst is opgedragen, tijdens de werktijd in de gelegenheid gesteld de godsdienstuitoefening van de gezindte waartoe hij behoort bij te wonen.
1. In afwijking van de artikelen 30p en 30t ten aanzien van de arbeidsduur per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst kan het bevoegd gezag dit artikel toepassen.
2. Indien de aard van de arbeid, of de bedrijfsomstandigheden, in verband met de Nieuwjaarsdag, Eerste en Tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, Eerste en Tweede Pinksterdag, Eerste en Tweede Kerstdag, Koninginnedag of 5 december dit noodzakelijk maakt, verricht de ambtenaar van 18 jaar of ouder in de aaneengesloten periode van 7 dagen voorafgaand aan die dag ten hoogste tweemaal 14 uren per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst arbeid.
3. Het bevoegd gezag dient over de toepassing van het eerste en tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.
4. Artikel 31a is niet van toepassing indien het eerste en tweede lid wordt toegepast.
1. In afwijking van artikel 30o, eerste lid, en artikel 30s, eerste lid, ten aanzien van de arbeidsduur per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst, en artikel 30u, eerste lid, ten aanzien van de onafgebroken rusttijd na een nachtdienst, kan het bevoegd gezag dit artikel toepassen.
2. De ambtenaar van 18 jaar of ouder verricht, in verband met de Nieuwjaarsdag, Eerste en Tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, Eerste en Tweede Pinksterdag en Eerste en Tweede Kerstdag, in de tijdruimte tussen de dag voorafgaand aan bedoelde dagen 18.00 uur en de op deze dagen volgende dag 08.00 uur ten hoogste 11 uren per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst arbeid. De ambtenaar heeft na het verrichten van die arbeid een onafgebroken rusttijd van ten minste 12 uren.
3. Indien het eerste en tweede lid wordt toegepast, dan organiseert het bevoegd gezag de arbeid zodanig, dat zoveel mogelijk ambtenaren op de in het tweede lid bedoelde dagen geen arbeid verricht in de tijdruimte gelegen tussen 00.00 uur en de daarop volgende dag 06.00 uur.
4. Het bevoegd gezag dient over de toepassing van het eerste en tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.
1. Het bevoegd gezag kan de ambtenaar van 18 jaar of ouder consignatie opleggen.
2. Ten minste gedurende 2 maal een aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren in elke periode van 4 achtereenvolgende weken wordt geen consignatie opgelegd.
3. Tijdens de onafgebroken rusttijd direct voorafgaand aan en direct volgend op een nachtdienst wordt geen consignatie opgelegd.
4. Als consignatie wordt opgelegd bedraagt de arbeidsduur ten hoogste 13 uren in elke periode van 24 achtereenvolgende uren, ten hoogste 60 uren per week en ten hoogste gemiddeld 45 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken.
5. Indien de consignatie geheel of gedeeltelijk de periode van 00.00 uur tot 06.00 uur bestrijkt, bedraagt de arbeidsduur, in afwijking van het vorige lid ten hoogste 13 uren in elke periode van 24 achtereenvolgende uren, ten hoogste 60 uren per week en ten hoogste gemiddeld 40 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken.
6. Voor de toepassing van het vierde en vijfde lid vangt de arbeid aan op het moment van de oproep. Indien binnen een half uur na beëindiging van de arbeid die voortvloeit uit een oproep opnieuw een oproep wordt gedaan, wordt de tussenliggende tijd gerekend tot de arbeidsduur. Indien binnen een half uur één of meer keren arbeid voortvloeiend uit een oproep wordt verricht, wordt de arbeidsduur geacht ten minste een half uur te bedragen.
7. De arbeid die voortvloeit uit een oproep wordt voor de toepassing van de in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen ten aanzien van rusttijd en pauze buiten beschouwing gelaten.
8. Op de arbeid die voortvloeit uit een oproep zijn de bepalingen in paragraaf 5 ten aanzien van het aantal malen dat arbeid in nachtdienst wordt verricht niet van toepassing.
1. In afwijking van artikel 31j, tweede lid, kan het bevoegd gezag de ambtenaar van 18 jaar of ouder ten hoogste 3 maal in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren en ten hoogste 26 maal in elke periode van 13 achtereenvolgende weken een aanwezigheidsdienst opleggen.
2. In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd gezag de ambtenaar gedurende ten hoogste 6 weken in elke periode van 52 achtereenvolgende weken ten hoogste 4 maal in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren en ten hoogste 26 maal in elke periode van 13 achtereenvolgende weken een aanwezigheidsdienst opleggen.
3. Als het tweede lid wordt toegepast heeft de ambtenaar na de aanwezigheidsdienst of reeks van aaneengesloten aanwezigheidsdiensten een onafgebroken rusttijd die ten minste even lang is als de voorafgaande aanwezigheidsdienst onderscheidenlijk reeks van aaneengesloten aanwezigheidsdiensten.
4. Tijdens de onafgebroken rusttijd direct voorafgaand aan en direct volgend op een nachtdienst wordt geen aanwezigheidsdienst opgelegd.
5. Als een aanwezigheidsdienst wordt opgelegd bedraagt de arbeidsduur ten hoogste 13 uren in elke periode van 24 achtereenvolgende uren, ten hoogste 60 uren per week en ten hoogste gemiddeld 45 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken.
6. Indien de aanwezigheidsdienst geheel of gedeeltelijk de periode van 00.00 uur tot 06.00 uur bestrijkt, bedraagt de arbeidsduur, in afwijking van het vorige lid ten hoogste 13 uren in elke periode van 24 achtereenvolgende uren, ten hoogste 60 uren per week en ten hoogste gemiddeld 40 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken.
7. Voor de toepassing van dit artikel geldt de tijd tijdens een aanwezigheidsdienst, waarbij de dienst van de ambtenaar zich uitsluitend beperkt tot de verplichte aanwezigheid op de werkplek, als rusttijd.
8. Voor de toepassing van het vijfde en zesde lid vangt de arbeidsduur aan op het moment van de oproep. Indien binnen een half uur na beëindiging van de arbeid die voortvloeit uit een oproep opnieuw een oproep wordt gedaan, wordt de tussenliggende tijd gerekend tot de arbeidsduur. Indien binnen een half uur één of meer keren arbeid voortvloeiend uit een oproep wordt verricht, wordt de arbeidsduur geacht ten minste een half uur te bedragen.
9. De arbeid die voortvloeit uit een oproep wordt voor de toepassing van de in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen ten aanzien van rusttijd en pauze buiten beschouwing gelaten.
10. Op de arbeid die voortvloeit uit een oproep zijn de bepalingen in paragraaf 5, ten aanzien van het aantal malen dat arbeid in nachtdienst wordt verricht, niet van toepassing.
1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing op de ambtenaar van 18 jaar of ouder die met goed gevolg een brandweeropleiding heeft afgesloten en die als zodanig werkzaam is, alsmede de ambtenaar van 18 jaar of ouder die in directe samenhang met voornoemde ambtenaar arbeid verricht.
2. In afwijking van artikel 31j, tweede lid, kan het bevoegd gezag de ambtenaar ten hoogste 4 maal in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren, ten hoogste 46 maal in elke periode van 13 achtereenvolgende weken en ten hoogste 124 maal in elke periode van 52 achtereenvolgende weken een aanwezigheidsdienst opleggen.
3. Indien het tweede lid wordt toegepast dan:
a. heeft de ambtenaar vóór en ná een aanwezigheidsdienst een onafgebroken rusttijd van ten minste 11 uren, welke rusttijd éénmaal in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren mag worden ingekort tot ten minste 8 uren;
b. bedraagt de arbeidsduur ten hoogste 10 uren in elke periode van 24 achtereenvolgende uren en in elke periode van 13 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 45 uren per week.
4. Het derde lid, onderdeel a, blijft buiten toepassing, indien zich incidentele en onvoorziene omstandigheden voordoen waardoor het aantal ambtenaren dat nodig is onder het vereiste minimum komt, die een dergelijke afwijking noodzakelijk maakt.
5. Voor de toepassing van dit artikel geldt de tijd tijdens een aanwezigheidsdienst, waarbij de dienst van de ambtenaar zich uitsluitend beperkt tot de verplichte aanwezigheid op de werkplek, als rusttijd.
6. Voor de toepassing van het derde lid, onderdeel b, vangt de arbeidsduur aan op het moment van de oproep. Indien binnen een half uur na beëindiging van de arbeid die voortvloeit uit een oproep opnieuw een oproep wordt gedaan, wordt de tussenliggende tijd gerekend tot de arbeidsduur. Indien binnen een half uur één of meer keren arbeid voortvloeiend uit een oproep wordt verricht, wordt de arbeidsduur geacht ten minste een half uur te bedragen.
7. De arbeid die voortvloeit uit een oproep wordt voor de toepassing van de in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen ten aanzien van rusttijd en pauze buiten beschouwing gelaten.
8. Op de arbeid die voortvloeit uit een oproep zijn de bepalingen in paragraaf 5, ten aanzien van het aantal malen dat arbeid in nachtdienst wordt verricht, niet van toepassing.
1. In afwijking van artikel 31j, tweede lid, kan het bevoegd gezag de ambtenaar van 18 jaar of ouder ten hoogste een aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren piket opleggen.
2. Als piket wordt opgelegd, dan wordt de ambtenaar ten minste gedurende 8 maal een aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren in elke periode van 13 achtereenvolgende weken geen piket, aanwezigheidsdienst of consignatie opgelegd.
3. Tijdens de onafgebroken rusttijd direct voorafgaand aan en direct volgend op een nachtdienst wordt geen piket opgelegd.
4. Als piket wordt opgelegd bedraagt de arbeidsduur ten hoogste 13 uren in elke periode van 24 achtereenvolgende uren, ten hoogste 60 uren per week en ten hoogste gemiddeld 45 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken.
5. Indien het piket geheel of gedeeltelijk de periode van 00.00 uur tot 06.00 uur bestrijkt, bedraagt de arbeidsduur, in afwijking van het vorige lid ten hoogste 13 uren in elke periode van 24 achtereenvolgende uren, ten hoogste 60 uren per week en ten hoogste gemiddeld 40 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken.
6. Voor de toepassing van dit artikel geldt de tijd tijdens het piket waarbij de dienst van de ambtenaar zich uitsluitend beperkt tot de verplichte aanwezigheid op de werkplek als rusttijd.
7. Voor de toepassing van het vierde en vijfde lid vangt de arbeidsduur aan op het moment van de oproep. Indien binnen een half uur na beëindiging van de arbeid die voortvloeit uit een oproep opnieuw een oproep wordt gedaan, wordt de tussenliggende tijd gerekend tot de arbeidsduur. Indien binnen een half uur één of meer keren arbeid voortvloeiend uit een oproep wordt verricht, wordt de arbeidsduur geacht ten minste een half uur te bedragen.
8. De arbeid die voortvloeit uit een oproep wordt voor de toepassing van de in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen ten aanzien van rusttijd en pauze buiten beschouwing gelaten.
9. Op de arbeid die voortvloeit uit een oproep zijn de bepalingen in paragraaf 5 ten aanzien van het aantal malen dat arbeid in nachtdienst wordt verricht niet van toepassing.
Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op arbeid in continu- of ploegendienst, die door de ambtenaar van 18 jaar of ouder wordt verricht.
1. In afwijking van artikel 30o, eerste lid, en artikel 30s, eerste lid, ten aanzien van de arbeidsduur per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst, en artikel 30u, eerste lid, ten aanzien van de onafgebroken rusttijd na een nachtdienst, kan het bevoegd gezag dit artikel toepassen.
2. De ambtenaar verricht in de tijdruimte gelegen tussen vrijdag 18.00 uur en de daaropvolgende maandag 08.00 uur ten hoogste 11 uren per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst arbeid.
3. Indien het eerste en tweede lid wordt toegepast heeft de ambtenaar na het verrichten van die arbeid een onafgebroken rusttijd van ten minste 12 uren, en verricht hij ten minste 2 maal in elke periode van 4 achtereenvolgende weken geen arbeid in de tijdruimte gelegen tussen zaterdag 00.00 uur en de daaropvolgende maandag 06.00 uur.
4. Het bevoegd gezag dient over de toepassing van het eerste en tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.
1. In afwijking van artikel 30r, eerste lid, kan het bevoegd gezag dit artikel toepassen.
2. De ambtenaar heeft recht op een onafgebroken rusttijd van ten minste 92 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 11 maal 24 uren, welke rusttijd éénmaal in elke periode van 5 achtereenvolgende weken mag worden bekort tot 72 uren.
3. Het bevoegd gezag dient over de toepassing van het eerste en tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.
4. Indien het eerste en tweede lid niet wordt toegepast, dan heeft de ambtenaar recht op een onafgebroken rusttijd van hetzij ten minste 36 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren, hetzij ten minste 92 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 11 maal 24 uren.
5. De in het tweede en vierde lid bedoelde tijdruimte vangt aan op het eerste tijdstip van de dag, waarop de ambtenaar arbeid verricht.
1. In afwijking van artikel 31c, tweede lid, kan het bevoegd gezag dit artikel toepassen.
2. Indien de arbeidsduur meer dan 5½ uur per dienst bedraagt, dan wordt de arbeid van de ambtenaar afgewisseld door een pauze.
3. Het bevoegd gezag dient over de toepassing van het eerste en tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.
1. Indien zich incidentele en onvoorziene omstandigheden voordoen, waardoor het aantal ambtenaren in een ploeg onder het vereiste minimum komt, kan het bevoegd gezag afwijken van artikel 30s, eerste lid, ten aanzien van de arbeidsduur per nachtdienst, en artikel 30u, eerste lid.
2. Onverminderd het gestelde in artikel 31i, en artikel 31o ten aanzien van de zondag,:
a. verricht de ambtenaar bij toepassing van het eerste lid gedurende ten hoogste 2 maal in elke periode van 4 achtereenvolgende weken en 8 maal in elke periode van 52 achtereenvolgende weken, ten hoogste 11 uur per nachtdienst arbeid;
b. heeft de ambtenaar na het verrichten van die arbeid recht op een onafgebroken rusttijd van ten minste 12 uren.
3. Het bevoegd gezag dient over de toepassing van het eerste en tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.
1. De arbeid van een zwangere ambtenaar wordt zodanig ingericht, dat rekening wordt gehouden met haar specifieke omstandigheden. Het bevoegd gezag voldoet, met inachtneming van het tweede tot en met vijfde lid, aan de voor hem uit de eerste volzin voortvloeiende verplichting binnen een redelijke termijn nadat een aanvraag daartoe door de zwangere ambtenaar is gedaan. Bij deze aanvraag wordt desgevraagd een schriftelijke verklaring overgelegd van een geneeskundige of een verloskundige waaruit blijkt, dat de betrokken ambtenaar zwanger is.
2. De zwangere ambtenaar heeft het recht de arbeid af te wisselen met één of meer pauzes buiten die bedoeld in artikel 31c. Deze extra pauze onderscheidenlijk pauzes bedragen tezamen ten minste 15 minuten en ten hoogste één achtste deel van de voor haar geldende arbeidsduur per dienst of nachtdienst. De in de vorige volzin bedoelde pauzes gelden voor de toepassing van dit hoofdstuk als arbeidsduur.
3. De zwangere ambtenaar heeft het recht arbeid te verrichten in een bestendig en regelmatig werk- en rusttijdenpatroon.
4. De zwangere ambtenaar kan niet worden verplicht arbeid te verrichten anders dan op grond van artikel 30o is toegestaan.
5. De zwangere ambtenaar kan niet worden verplicht arbeid te verrichten in nachtdienst, tenzij het bevoegd gezag aannemelijk maakt dat dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd.
6. Het bevoegd gezag stelt de zwangere ambtenaar in de gelegenheid de noodzakelijke zwangerschapsonderzoeken te ondergaan. De tijd van de in de vorige volzin bedoelde onderzoeken gelden voor de toepassing van dit hoofdstuk als arbeidsduur.
Het bevoegd gezag organiseert de arbeid zodanig, dat een vrouwelijke ambtenaar:
a. geen arbeid verricht binnen 28 dagen voor de vermoedelijke datum van de bevalling, zoals die is aangegeven in een door de vrouwelijke ambtenaar aan het bevoegd gezag overgelegde schriftelijke verklaring van een geneeskundige of verloskundige waaruit de vermoedelijke datum van bevalling blijkt. Het in de eerste volzin bedoelde tijdvak wordt verlengd met het tijdvak dat verloopt tussen de vermoedelijke datum van de bevalling en de werkelijke datum van de bevalling;
b. geen arbeid verricht binnen 42 dagen na haar bevalling.
Artikel 31s is, met uitzondering van het zesde lid, van overeenkomstige toepassing gedurende een periode van 6 maanden na de bevalling.
1. Een vrouwelijke ambtenaar, die een borstkind voedt, heeft, indien zij het bevoegd gezag hiervan in kennis heeft gesteld, gedurende ten minste de eerste 9 levensmaanden van dat kind het recht de arbeid te onderbreken ten einde in de nodige rust en afzondering haar kind te zogen dan wel de borstvoeding te kolven. Het bevoegd gezag biedt haar daartoe de gelegenheid en stelt, waar nodig, een geschikte af te sluiten besloten ruimte ter beschikking.
2. De onderbrekingen, bedoeld in het eerste lid, vinden plaats zo vaak en zo lang als nodig is doch bedragen gezamenlijk ten hoogste een vierde van de arbeidsduur per dienst of nachtdienst. De vaststelling van het tijdstip en de duur van de onderbrekingen vindt plaats door de betrokken vrouwelijke ambtenaar na overleg met het bevoegd gezag.
3. De duur van de onderbrekingen, bedoeld in dit artikel, gelden voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen als arbeidsduur.
C. Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vijfde lid, onderdeel b, wordt «artikel 30, vijfde lid,» vervangen door: artikel 31g, tweede lid;
2. In het elfde lid wordt «artikel 31» vervangen door: artikel 30c.
D. In artikel 38, vierde lid, wordt «artikel 30, vijfde lid,» vervangen door: artikel 31g, tweede lid.
E. Artikel 95 vervalt.
A. In artikel 9, derde lid, wordt «artikel 31» vervangen door: artikel 30c.
B. In artikel 15, tweede lid, onderdeel e, wordt «artikel 30, vijfde lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie alsmede de eerste Paasdag en de eerste Pinksterdag» vervangen door: artikel 31g, tweede lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie.
C. Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «een werktijdregeling als bedoeld in artikel 30» vervangen door: een rooster als bedoeld in artikel 30b, eerste lid,;
2. In het eerste lid wordt «het krachtens de werktijdregeling vastgestelde rooster» vervangen door: het vastgestelde rooster;
3. In het derde lid wordt «de werktijdregeling» vervangen door: het rooster.
D. Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «een werktijdregeling als bedoeld in artikel 30» vervangen door: een rooster als bedoeld in artikel 30b, eerste lid,;
2. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «in artikel 30, vijfde lid» vervangen door: in artikel 30b, eerste lid,.
E. Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «een werktijdregeling als bedoeld in artikel 30» vervangen door een rooster als bedoeld in artikel 30b, eerste lid,;
2. In het achtste lid, onderdeel c, wordt «in artikel 30, vijfde lid» vervangen door: in artikel 31g, tweede lid,;
3. In het negende lid, onderdeel b, wordt «in artikel 30, vijfde lid» vervangen door: in artikel 31g, tweede lid,.
In artikel 13, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit dienstreizen defensie4 wordt «artikel 54, onderdeel b,» vervangen door: artikel 54a, onderdeel b,.
In artikel 2 van het Besluit personenchauffeurs defensie5 wordt «Artikel 30, tweede lid,» vervangen door: Artikel 30b, tweede lid,.
Lasten en bevelen dat dit besluit en de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Staatssecretaris van Defensie,
H. A. L. van Hoof
Uitgegeven de vierentwintigste juli 2001
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Op 1 januari 1996 zijn ter vervanging van de Arbeidswet 1919 de Arbeidstijdenwet (ATW) en het daarop gebaseerde Arbeidstijdenbesluit (ATB) in werking getreden. Waar in het verleden het overheidspersoneel niet onder de toepasselijkheid van de Arbeidswet 1919 viel, tenzij men arbeid verrichtte in bepaalde door die wet omschreven omstandigheden, valt dat personeel nu wel onder de werking van de ATW. Dit betekent dat de vaststelling van regels met betrekking tot de werk- en rusttijden bij het ministerie van Defensie dient te geschieden binnen de kaders die door de ATW en de daarop gebaseerde regelingen zijn gesteld. Slechts in situaties waarin de werking van de ATW niet is te verenigen met de aan de defensie-organisatie opgedragen taken, met name ten aanzien van een daadwerkelijke inzet voor de verdediging van het bondgenoodschappelijk gebied en inzet voor crisisbeheersings- en humanitaire operaties, de noodzakelijke trainingen en voorbereidingen op die inzet, de beschikbaarheid en de bijzondere eisen van paraatheid, is de ATW voor het defensiepersoneel geheel of gedeeltelijk niet van toepassing (zie artikel 2:4, tweede en derde lid, ATW).
De kern van de normeringen voor de arbeids- en rusttijden is neergelegd in hoofdstuk 5 ATW. De systematiek van de ATW met betrekking tot de arbeidsen rusttijden behelst een standaard- en een overlegregeling. De standaardregeling bevat een basisnormenstelsel dat de randvoorwaarden aangeeft waarbinnen roosters tot stand moeten komen. Naast de standaardregeling kent de ATW het ruimere normencomplex van de overlegregeling. De overlegregeling maakt het mogelijk om met meer flexibiliteit in te spelen op de specifieke situatie bij de werkorganisatie door tot de genoemde ruimere normen af te wijken van de standaardregeling. Deze overlegregeling dient tot stand te worden gebracht in het overleg tussen werkgever en werknemers.
De ATW biedt in artikel 5:12, eerste lid, de mogelijkheid om afwijkende of aanvullende regels op de in de ATW vastgelegde normen te stellen. Dit is onder andere gebeurd in het ATB. In paragraaf 5.6 ATB is daartoe een aantal bepalingen opgenomen die specifiek gericht zijn op arbeid verricht door defensiepersoneel dat als zodanig werkzaam is. Deze nadere bepalingen verruimen, of vormen een aanvulling op, de in de ATW vastgestelde normen. Dit is noodzakelijk om de huidige bedrijfsvoering bij het ministerie van Defensie te kunnen voortzetten. Met de toepassing van deze bepalingen kunnen de vigerende werk- en rusttijdenregimes worden ingepast in de normeringen van de ATW. Ook de toepassing van afwijkende en aanvullende regels van het ATB dienen in bijna alle gevallen in overleg tussen werkgever en werknemers tot stand te worden gebracht.
Met het voorliggende besluit wordt de toepassing van de ATW en het ATB binnen het ministerie van Defensie geregeld. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de ATW en het ATB bieden om in het kader van de toepassing van artikel 1:3 of 1:4 ATW, collectieve afspraken te maken over de toepassing van de overlegregeling, de facto de toepassing van overlegnormen. Voor het militair en burgerpersoneel behorende tot het Ministerie van Defensie zijn collectieve afspraken, in het verlengde van artikel 1:3 ATW, vastgelegd en uitgewerkt in hoofdstuk 7 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) en hoofdstuk 4 van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (BARD). In deze hoofdstukken zijn alle voor defensie relevante bepalingen uit de ATW en het ATB opgenomen die voor de toepassing een collectieve regeling vereisen. Bovendien is een aantal belangrijke algemeen geldende bepalingen uit de ATW en het ATB overgenomen die van groot belang zijn bij de vaststelling en uitvoering van de circa 280 werk- en rusttijdenregelingen op onderdeelsniveau bij defensie. Het betreft hier onder andere bijzondere bepalingen voor vrouwelijke werknemers, de registratieverplichting en andere verplichtingen aan de werkgever.
Overname van deze bepalingen in het AMAR en het BARD bevordert de hanteerbaarheid van de complexe arbeidstijdenwetgeving tot op het laagste niveau binnen de defensie-organisatie. Deze opzet brengt mee dat bij toekomstige wijzigingen van de ATW en het ATB mogelijk ook het AMAR en het BARD moeten worden aangepast.
Het voorgaande neemt niet weg dat de niet in het AMAR en het BARD overgenomen (algemene) bepalingen van de ATW en het ATB onverkort van toepassing zijn op de arbeid van defensiepersoneel. In dit verband worden genoemd artikel 4:1 ATW inzake beleidsvoering, inventarisatie en evaluatie en de artikelen 6:1 tot en met 6:3 ATW inzake medezeggenschapsaspecten.
Uit oogpunt van een gelijkwaardige rechtspositie en rekening houdende met de eisen die de (operationele) bedrijfsvoering stelt, is gestreefd naar een eenduidige invulling van werk- en rusttijdennormen voor militair en burgerpersoneel. Voorts is rekening gehouden met bestaande arbeidsvoorwaardelijke bepalingen en de terminologie die wordt gehanteerd in de rechtspositie voor militair en burgerpersoneel van Defensie.
Met het voorliggende besluit worden het werk- en rusttijdenhoofdstuk 7 van het AMAR en het werk- en rusttijdenhoofdstuk 4 van het BARD vastgesteld. Met het Sectoroverleg Defensie is hierover op 16 oktober 2000 overeenstemming bereikt.
Paragraaf 2 Uitgangspunten betreffende de werk- en rusttijdenregeling voor het Ministerie van Defensie
Vanwege de bijzondere positie van de defensie-organisatie in het Nederlands staatsbestel is het noodzakelijk bij de vaststelling van de werk- en rusttijdenregeling de maximale speelruimte die de ATW en het ATB bieden ter beschikking te hebben. Om die reden zijn in het hoofdstuk 7 AMAR en het hoofdstuk 4 BARD, op enkele uitzonderingen na, ter markering van die speelruimte de overlegnormen vastgelegd. De mate van toepassing van de speelruimte tussen de standaardnorm en de overlegnorm wordt overgelaten aan het overleg van de commandant dan wel het bevoegd gezag met de medezeggenschapscommissie. Immers de commandant dan wel het bevoegd gezag dient, onder verwijzing naar artikel 27, eerste lid, van het Besluit medezeggenschap defensie, overleg te voeren over de wijze waarop de werk- en rusttijden in roosters bij de diensteenheid worden toegepast.
Door op een laag niveau binnen de organisatie overleg te voeren over de werk- en rusttijden kan meer maatwerk tot stand worden gebracht. Dit sluit aan bij hetgeen de ATW beoogt, namelijk de gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers voor de invulling van de werk- en rusttijden en het verruimen van de mogelijkheid voor werknemers om arbeid te kunnen combineren met andere taken of verantwoordelijkheden die zij buiten de arbeid hebben. Hierbij wordt opgemerkt dat de commandant dan wel het bevoegd gezag ingevolge artikel 6:1 ATW in situaties waar een medezeggenschapscommissie ontbreekt, bij vaststelling, wijziging of intrekking van een rooster dit vooraf dient te bespreken met de belanghebbende werknemers.
Vanuit de doelstellingen die de ATW beoogt, wordt het van belang geacht dat de commandant dan wel het bevoegd gezag bij de vaststelling van de werk- en rusttijden op zijn onderdeel weloverwogen omgaat met de toepassing van de ruimte tussen de standaardnorm en de overlegnorm. Daarom is in elk van deze artikelen, zoals in artikel 56a, tweede lid, AMAR, een zogenoemde medezeggenschapsbepaling opgenomen. De medezeggenschapsbepaling schrijft voor dat sprake moet zijn van een dienstbelang dat het noodzakelijk maakt dat de commandant dan wel het bevoegd gezag bij de vaststelling van de werk- en rusttijden de speelruimte tussen de standaardnorm en overlegnorm toepast. Hiermee wordt de commandant dan wel het bevoegd gezag een bijzondere motiveringsplicht opgelegd op het punt van het toepassen van overlegnormen.
In de medezeggenschapsbepaling wordt gesproken over dienstbelang. Het begrip dienstbelang kan bij de vaststelling van werk- en rusttijden betrekking hebben op overwegingen van financiële, formatieve, organisatorische, operationele, sociale of roostertechnische aard. Deze overwegingen bieden de commandant dan wel het bevoegd gezag aanknopingspunten om het dienstbelang van de toepassing van een overlegnorm te motiveren. Echter niet alleen overwegingen vanuit de organisatie, maar ook overwegingen vanuit de kant van het personeel dient de commandant dan wel het bevoegd gezag te beschouwen in zijn afwegingen bij de toepassing van het normenkader bij het opstellen van roosters. De belangen van de organisatie op het punt van een effectieve en efficiënte bedrijfsvoering en de belangen van het personeel in de toepassing van het normenkader behoeven in principe niet strijdig te zijn. Het is goed denkbaar dat deze belangen elkaar juist aanvullen of zelfs versterken.
Het hierboven aangeduide overleg van de commandant dan wel het bevoegd gezag en zijn medezeggenschapscommissie over een door de commandant dan wel het bevoegd gezag voorgesteld rooster zal, vóórdat het rooster kan worden vastgesteld en ingevoerd, moeten resulteren in overeenstemming als bedoeld in artikel 30 van het Besluit medezeggenschap defensie. Indien de motivering voor de toepassing van één of meerdere overlegnormen de medezeggenschapscommissie niet in voldoende mate overtuigt, dan kan dit voor de medezeggenschapscommissie reden zijn een negatief advies te geven ten aanzien van het voorgestelde rooster. Dit kan leiden tot een geschil tussen de commandant dan wel het bevoegd gezag en de betrokken medezeggenschapscommissie. In het Besluit mede-zeggenschap defensie is nader aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd om tot een oplossing van het geschil te komen.
In artikel 2:4 ATW wordt bepaald dat deze onder meer niet van toepassing is in buitengewone omstandigheden, bij de uitvoering van bepaalde wettelijke taken en andere door de Minister van Defensie te bepalen gevallen van operationele inzet van de krijgsmacht. Daarnaast is bepaald dat tijdens varen, vliegen en oefenen, en aangelegenheden die hier rechtstreeks betrekking op hebben, de ATW en de daarop berustende voorschriften, met uitzondering van de bijzondere bepalingen voor vrouwelijk personeel, eveneens niet van toepassing zijn. In hoofdstuk 7 van het AMAR en hoofdstuk 4 van het BARD zijn, respectievelijk in artikel 55a AMAR en 30i BARD, voor de volledigheid deze algemene uitsluitingen overgenomen. Met de toepassing van de algemene uitzonderingsbepalingen dient terughoudend te worden omgegaan, waarbij de afgesproken en in roosters vastgelegde werk- en rusttijdennormen zo lang mogelijk moeten worden toegepast.
In situaties dat een algemene uitzonderingsbepaling wordt toegepast, wordt er naar gestreefd dat het personeel in de geest van de werk- en rusttijdenregeling wordt ingezet. De commandant of het bevoegd gezag dient, voorzover de inzet, het oefenen, het varen of het vliegen dat toelaten, de militair of ambtenaar gedurende een dergelijke inzet de gelegenheid te geven een redelijke mate van aaneengesloten rust te laten genieten.
Een aantal artikelen van de ATW en het ATB biedt de mogelijkheid om in bepaalde situaties of voor bepaalde groepen van personeel het arbeids- en rusttijdenregime van de ATW deels of geheel niet van toepassing te verklaren. In het besluit is brandweerpersoneel dat repressief optreedt bij brand of ongevallen uitgesloten van de werking van de rechtspositieregeling. In het besluit is bovendien de groep van leidinggevenden en hoger personeel, die gedeeltelijk van de werking van de ATW zijn uitgesloten, voor Defensie nader vastgesteld in termen van rangsniveau en schaalniveau. Tevens geldt een gedeeltelijke uitsluiting voor medisch specialisten en personeel dat een initiële-, bij- of omscholingsopleiding volgt.
De werkingssfeer van de ATW beperkt zich in beginsel tot arbeid verricht in Nederland. Deze beperkingen zijn echter niet in het besluit overgenomen. Hoofdstuk 7 AMAR en hoofdstuk 4 BARD zijn derhalve van toepassing op al het personeel van Defensie, ook indien zij zijn geplaatst in het buitenland, met uitzondering van de categorie militair personeel met een internationale tewerkstelling als bedoeld in artikel 2, tweede lid, AMAR. Zij volgen de werk- en rusttijdenregeling van de internationale organisatie waar zij zijn tewerkgesteld.
In de ATW en het ATB wordt in de vaststelling van arbeidstijden- en rusttijdennormen onderscheid gemaakt tussen de jeugdige werknemer, de werknemer van 16 of 17 jaar, en de werknemer van 18 jaar en ouder. Ter bescherming van de jeugdige werknemer zijn voor hem in de arbeidstijdenwetgeving striktere normen voorgeschreven. De jeugdige werknemer mag bijvoorbeeld geen overwerk of nachtdienst worden opgedragen. Hierop is voor defensie in artikel 5.6:2 ATB een uitzondering gemaakt. In dit artikel is bepaald dat militairen jonger dan 18 jaar onder de bepalingen vallen van de militair van 18 jaar en ouder. Voor de militair jonger dan 18 jaar is in het betreffende artikel wel een begrenzing gesteld aan de maximale arbeidsduur per week over elke periode van 13 achtereenvolgende weken (zie artikel 56c AMAR). Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting op artikel 5.6:2 in het ATB (Stb. 599, 1995). De gelijkstelling aan het werk- en rusttijdenregime van de werknemer van 18 jaar en ouder is uitsluitend van toepassing op militairen, en geldt derhalve niet voor het burgerpersoneel van defensie.
Paragraaf 4 Artikelsgewijze toelichting
Artikel I en artikel II, onderdeel B
Als gevolg van het streven naar gelijkwaardigheid vertonen de bepalingen van hoofdstuk 7 AMAR en hoofdstuk 4 BARD grote overeenkomsten. In de hiernavolgende artikelsgewijze toelichting zal derhalve – waar mogelijk – het AMAR-artikel en het overeenkomstige BARD-artikel tegelijkertijd worden toegelicht. Bij de codificatie van de regelingen is echter wel gekozen voor een aansluiting bij de in de beide voorschriften gehanteerde terminologie en systematiek.
Artikel 54a AMAR en artikel 30a BARD Begripsbepalingen
De onderdelen a tot en met f van artikel 54a AMAR sluiten aan bij de terminologie van het oude artikel 54 AMAR. Het in onderdeel h van dit artikel gehanteerde begrip «werkdag» komt inhoudelijk overeen met het begrip «dienst» van artikel 1:7 ATW. De onderdelen g, i, j, k en l van dit artikel zijn in lijn met de begripsbepalingen van artikel 1:7 en artikel 5:11, eerste lid ATW en artikel 1:2 ATB.
De begripsbepalingen van artikel 30a BARD zijn in lijn met de begripsterminologie van de ATW en het ATB. Het in onderdeel c opgenomen begrip «rooster» komt overeen met het in het eerste lid van het oude artikel 30 BARD gehanteerde begrip «werktijdregeling». De onderdelen a, e tot en met j van dit artikel zijn in lijn met de begripsbepalingen van de artikelen 1:1, 1:7 en 5:11, eerste lid, ATW, en artikel 1:2 ATB.
Artikel 54b AMAR en artikel 30b BARD Vaststelling werk- en rusttijden
De eerste vier leden van artikel 54b AMAR komen materieel overeen met het oude artikel 55, eerste tot en met vierde lid, van het AMAR. In het vierde lid is de 38-urige werkweek vastgelegd. Roosters dienen te zijn gebaseerd op een arbeidsduur van ten hoogste gemiddeld 38 uur per week. In lijn met het oude artikel 55, zevende lid, onderdeel b, van het AMAR is tevens aangegeven dat van deze norm kan worden afgeweken voor het verrichten van diensten. Dergelijke diensten worden, door de commandant in overleg met zijn medezeggenschapscommissie, in de regel vastgelegd in een afzonderlijk rooster van diensten. Het is echter niet toegestaan dat als gevolg van deze afwijking de in dit hoofdstuk voorgeschreven arbeidsduurbepalingen worden overschreden.
Artikel 30b BARD komt materieel overeen met het oude artikel 30, eerste tot en met vierde lid, en het negende en tiende lid van het BARD. In het tweede lid van artikel 30b BARD is de 38-urige werkweek vastgelegd. Roosters dienen te zijn gebaseerd op een arbeidsduur van ten hoogste gemiddeld 38 uur per week. In lijn met het oude negende lid van artikel 30 BARD is in het tweede lid van artikel 30b BARD aangegeven dat door Onze Minister in uitzonderlijke situaties van de 38-uursnorm kan worden afgeweken. Het is echter niet toegestaan dat als gevolg van deze afwijking de in dit hoofdstuk voorgeschreven arbeidsduurbepalingen worden overschreden.
In artikel 54b, vijfde lid, AMAR en artikel 30b, vijfde lid, BARD is bepaald dat de minister functies kan aanwijzen waarvoor geldt dat de reisduur buiten het rooster wordt aangemerkt als arbeidsduur. Deze bepalingen zijn overgenomen van het oude artikel 55, zesde lid, AMAR en het oude artikel 30, tiende lid, BARD. De bevoegdheid van de minister is met het Mandaatbesluit uitvoerende bevoegdheden AMAR en het Mandaatbesluit uitvoerende bevoegdheden BARD gemandateerd aan de bevelhebbers, de Secretaris-Generaal en de Commandant DICO. Bedoelde reisduur zal, voorzover mogelijk, vóóraf moeten worden ingeroosterd in het voor betrokkene geldende rooster.
Artikel 30c BARD Partiële arbeidsparticipatie senioren
Dit artikel is overgenomen van het oude artikel 31 van het BARD. In de redactie van het artikel 30c zijn de bepalingen aangepast aan de begripsbepalingen voor arbeidsduur en werktijd als opgenomen in artikel 30a. Bovendien is in het oude artikel 31, vierde lid, de strofe «in dienst te zijn van het rijk» in artikel 30c, vierde lid, gewijzigd in «in dienst van het Ministerie van Defensie», omdat het burgerpersoneel van defensie als gevolg van de sectorvorming sinds 1 april 1993 niet meer onder het rijk valt, maar onder de Sector Defensie.
Artikel 54c AMAR en artikel 30d BARD Bekendstelling werk- en rusttijden
Deze artikelen zijn overgenomen van artikel 4:2 ATW. In een rooster staan de begin- en eindtijden van de werkzaamheden en diensten per dag en per week voor een langere periode vast. De mededelingsverplichting heeft dus uitsluitend betrekking op het reguliere rooster(patroon). Dat betekent dat onvoorziene omstandigheden, waaronder overwerk, het noodzakelijk kunnen maken dat de commandant dan wel het bevoegd gezag van het reguliere rooster afwijkt. Het gaat hier om incidentele en niet periodiek terugkerende, maar in ieder geval tijdelijke afwijkingen van het rooster.
Artikel 54h AMAR en artikel 30e BARD Registratie werk- en rusttijden
Deze artikelen zijn overgenomen van artikel 4:3 ATW en artikel 3.2:1 ATB. De verplichting aan de commandant dan wel het bevoegd gezag om een deugdelijke registratie te voeren aangaande de werken rusttijden strekt tot doel de toezicht op de naleving van de wettelijke bepalingen mogelijk te maken. Het gaat hierbij om de registratie van de individuele realisatie van het voor door de militair of ambtenaar geldende rooster, en de afwijkingen daarop. Duidelijk zal moeten zijn welke militair of ambtenaar op een bepaald tijdstip met de werkzaamheden of diensten begint en wanneer hij deze, met inbegrip van bijvoorbeeld overwerk of het verrichten van werkzaamheden tijdens consignatie- of aanwezigheids-diensten, heeft beëindigd, alsmede de daartussen gelegen pauzes. Het gaat bij deze verplichting om de feitelijk gewerkte uren en de feitelijk genoten rust, alsmede om de fictieve arbeidsuren op grond van artikel 54i AMAR en artikel 30f BARD.
Artikel 54i AMAR en artikel 30f BARD Gelijkstelling met arbeidsduur
Deze bepalingen zijn overgenomen van artikel 5:2 ATW. In de artikelen 56a, 56b, 56f en 56g AMAR en de artikelen 30o, 30p, 30s en 30t BARD zijn bepalingen over de arbeidsduur en de verlengde arbeidsduur opgenomen. Tevens zijn in deze artikelen compenserende arbeidsduurbepalingen vastgelegd. Met deze bepalingen wordt een langere arbeidsduur per (nacht)dienst of per week over een langere (referentie)periode – zoals een periode van 4 weken, 13 weken of 52 weken – gecompenseerd. Artikel 54i AMAR en artikel 30f BARD beogen een oneigenlijke compensatie tegen te gaan. In dat verband worden de faciliteitenregeling in het kader van de medezeggenschap, ziekte, verlof e.a. genoemd. Opgemerkt wordt dat de betekenis van de gelijkstelling met arbeidsduur betrekking heeft op de (beschermende) arbeidsduurnormen, en niet op de arbeidsduur in de zin van elders in het AMAR en het BARD vastgelegde (financieel) arbeidsvoorwaardelijke aanspraken, zoals de vergoeding ter afkoop van extra beslaglegging in artikel 60c AMAR.
Artikel 54j AMAR en artikel 30g BARD Gelijkstelling met de zondag
Deze artikelen zijn overgenomen van artikel 5:1 ATW, en vervangen respectievelijk het oude artikel 56, negende lid, AMAR en het oude artikel 30, zesde lid, onderdeel b, tweede volzin, BARD. In deze bepaling is anders dan de huidige bepalingen van het AMAR en het BARD de commandant dan wel het bevoegd gezag verplicht te voldoen aan het schriftelijk verzoek van de militair of ambtenaar. De commandant dan wel het bevoegd gezag dient hier vervolgens rekening mee te houden in de roosterplanning.
Artikel 54k AMAR en artikel 30h BARD Gezondheidsproblemen bij nachtdiensten
Deze bepalingen zijn overgenomen van artikel 4:9 ATW. In het tweede lid van bedoelde artikelen is een redelijkerwijsclausule opgenomen. Met redelijkerwijze wordt bedoeld dat het technisch en of objectief niet mogelijk is om betrokkene uit de nachtdienst te halen. De commandant dan wel het bevoegd gezag dient hier de belangen van de militair of ambtenaar ten aanzien van de veiligheid, gezondheid en welzijn af te wegen tegen de operationele en economische belangen van de diensteenheid.
Artikel 55a AMAR en artikel 30i BARD Algemene uitzonderingsbepalingen
De in deze artikelen opgenomen algemene uitzonderingsbepalingen komen overeen met de in het tweede en derde lid van artikel 2:4 ATW geregelde uitzonderingspositie voor Defensie van de ATW. De ATW en de daarop gebaseerde regelgeving is in beginsel van toepassing op het gehele defensiepersoneel. Niettemin zijn er omstandigheden waarin gehele of gedeeltelijke toepassing van de ATW op gespannen voet staat met een goede uitoefening van de defensietaken. In dit artikel is nauwkeurig aangegeven wanneer hiervan sprake is. Van belang is dat commandant dan wel het bevoegd gezag ter zake van de toepassing van algemene uitzonderingsbepalingen een registratie, als bedoeld in artikel 54h AMAR en artikel 30e BARD, bijhoudt. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting van artikel 2:4 ATW (zie kamerstukken II, 1993/94, 23 646, nr. 3, blz. 82 en 83).
Ten aanzien van onderdeel b van het eerste lid van bedoelde artikelen wordt er nadrukkelijk op gewezen dat de daar genoemde uitzondering alleen geldt, als de toepassing van de werk- en rusttijdenregeling een goede taakuitoefening belemmert. In een dergelijke situatie, zoals bij de uitvoering van aan de Koninklijke Marechaussee opgedragen politietaken, kan het persoonlijk belang van het personeel wijken voor het algemeen belang. De toepasselijkheid van de ATW treedt hier terug zodra een goede taakuitoefening wordt belemmerd.
Artikel 55b AMAR en artikel 30j BARD Opleidingen
Deze artikelen zijn overgenomen van artikel 2:3 ATW. Artikel 55b AMAR treedt in de plaats van het oude artikel 59a AMAR. De in hoofdstuk 7 AMAR en hoofdstuk 4 BARD neergelegde werk- en rusttijdenregeling is derhalve niet van toepassing op de verrichtingen van leerlingen en cursisten van defensie in militaire en civiele onderwijsinstellingen of gedeelten daarvan, in hun hoedanigheid van leerling of cursist.
Artikel 55c AMAR en artikel 30k BARD Inzet brandweer
Deze bepalingen zijn overgenomen van artikel 2:6 ATW en richten zich op de werkzaamheden en diensten van de militaire en burger brandweer bij Defensie. Bij toepassing van deze uitzonderingsmogelijkheid geldt dat sprake moet zijn van een verstrekkend belang. Om die reden is de toepasselijkheid in de praktijk beperkt. De toepasselijkheid van de werking van de werken rusttijdenregeling treedt terug zodra sprake is van een repressief optreden bij brand en ongevallen. Met repressief optreden wordt iedere actieve handeling van de brandweer bedoeld bij brand en ongevallen, van blussen tot het bevrijden van personen uit bijvoorbeeld een vliegtuigwrak.
Artikel 55d AMAR en artikel 30l BARD Leidinggevenden en hoger personeel
Deze artikelen sluiten aan op de artikelen 2.1:5 en 2.1:6 ATB. Het ATB sluit leidinggevenden en hoger personeel gedeeltelijk van de werking van de ATW uit. In lijn hiermee blijven voor nader aangeduide categorieën militairen of ambtenaren de bepalingen in de respectievelijke werk- en rusttijdenhoofdstuk van het AMAR en het BARD, met uitzondering van de bijzondere bepalingen voor vrouwelijke militairen of ambtenaren, buiten toepassing.
Met de categorie leidinggevenden in onderdeel a van artikel 55d AMAR en onderdeel a van artikel 30l BARD wordt bedoeld diegenen die uitsluitend of in hoofdzaak belast zijn met leidinggeven. In het ATB is als aanvullende voorwaarde een salarisbepaling opgenomen. Werknemers van wie het vastgestelde salaris tenminste tweemaal de aangegeven loonbepaling van artikel 2.1:6 ATB overschrijden vallen onder deze categorie. Voor Defensie betekent dit dat de militair met de rang van luitenant ter zee der 1e klasse dan wel majoor of een hogere rang, en de ambtenaar met een salarisschaal van schaal 11 of hoger, als zodanig wordt aangemerkt te behoren tot deze categorie. Bij defensie zijn dit veelal functies op het niveau van compagniescommandant bij de Koninklijke Landmacht en squadroncommandant bij de Koninklijke Luchtmacht.
Met de categorie hoger personeel in onderdeel b van artikel 55d AMAR en onderdeel b van artikel 30l BARD wordt gedoeld op diegenen van wie het jaarlijks vastgestelde loon ten minste driemaal de aangegeven loonbepaling van artikel 2.1:6 ATB overschrijdt. Bij defensie wordt de militair met de rang van kapitein-luitenant ter zee dan wel luitenant-kolonel of met een hogere rang, en de ambtenaar met een salarisschaal van schaal 13 of hoger als zodanig aangemerkt. De uitzondering geldt echter niet voor de militair of ambtenaar die werkzaamheden of diensten verricht in nachtdienst. Voor het verrichten van nachtdiensten zijn immers in paragraaf 5 AMAR en paragraaf 5 BARD aanvullende regels gesteld, omdat het werken in de nacht een risicofactor vormt. De aan de categorie hoger personeel opgedragen nachtdiensten dienen voor toepassing van deze bepalingen zowel op gezette tijden plaats te vinden, als een substantieel onderdeel van de functie uitmaken. Als richtlijn kan worden aangehouden dat te rekenen over een kalenderjaar door de militair of ambtenaar, met een rooster dat is gebaseerd op gemiddeld 38 uur, gemiddeld één nachtdienst per week wordt opgedragen. Voor de deeltijder of degene die in de loop van het kalenderjaar op een dergelijke functie wordt tewerkgesteld, geldt de richtlijn naar evenredigheid.
Tevens zijn uitgezonderd van de toepassing van bedoelde bepalingen de militair of ambtenaar die werkzaamheden verricht waaraan bijzondere risico's zijn verbonden. Het gaat hierbij om de aard van de werkzaamheden die gevaarlijk kunnen zijn voor de militair of ambtenaar of zijn omgeving waar de werkzaamheden plaatsvinden. Als voorbeeld geldt het werken met gevaarlijke machines, toxische stoffen of munitie en explosieven.
Artikel 55e AMAR en artikel 30m BARD Internationaal tewerkgesteld
Artikel 2, tweede lid, van het AMAR heeft de Minister van Defensie de bevoegdheid afwijkende bepalingen vast te stellen voor in internationaal verband geplaatste of tewerkgestelde militairen. In artikel 55e AMAR zijn afwijkende bepalingen ten aanzien van de werk- en rusttijdenregeling opgenomen. Het betreft hier militairen die in het buitenland geplaatst of tewerkgesteld zijn bij bondgenootschappelijk staven en hoofdkwartieren van de NAVO, de VN en de OVSE, alsmede militairen bedoeld in artikel 23 van het Voorzieningenstelsel buitenland defensiepersoneel, zoals defensieattachés. Bedoelde militairen volgen de aldaar door de (inter)nationale commandant of chef vastgestelde werk- en rusttijdenregeling. Deze regelingen dienen overeen te stemmen met de voor dat land geldende arbeidstijdenwetgeving. Voorzover dat land behoort tot de Europese Gemeenschap dient de betreffende arbeidstijdenwetgeving te voldoen aan de gestelde EG-richtlijnen terzake. Artikel 55e AMAR heeft geen werking op militairen die in het buitenland zijn geplaatst bij een nationale eenheid, zoals het personeel behorende tot het Netherlands Armed Support Agency in Germany, het Nederlands Administratief Korps Supreme Headquarters Allied Powers Europe in België, de National Support Units, de eenheden gelokeerd op de legerplaats Seedorf in Duitsland. Voor dit personeel geldt het reguliere werk- en rusttijdenregime zoals in dit hoofdstuk vastgelegd.
In artikel 30m BARD is voor de ambtenaar een soortgelijke voorziening opgenomen als in artikel 55e AMAR.
Artikel 55f AMAR en artikel 30n BARD Medisch specialisten
Deze bepalingen zijn overgenomen van artikel 2.1:12 ATB. Met deze bepalingen wordt, in navolging van de bijzondere positie die is gecreëerd in het ATB, de medisch specialisten, huisartsen en tandheelkundige specialisten (onderdeelstandartsen worden hieronder niet gevat) van defensie die zich niet als zelfstandige hebben gevestigd, gedeeltelijk van de werkingssfeer van de respectievelijke werk- en rusttijdenhoofdstukken uitgesloten. Op grond van hun zelfstandigheid en professionele individuele verantwoordelijkheid worden zij in staat geacht een evenwicht te bewaren tussen de persoonlijke belastbaarheid en de feitelijke belasting als gevolg van de patiëntenzorg.
Artikel 56a AMAR en artikel 30o BARD Arbeidsduur
In het eerste lid van deze artikelen is de overlegnorm inzake arbeidsduur overgenomen van het derde lid van artikel 5:7 ATW. Voor de toepassing van het tweede lid van bedoelde artikelen wordt in algemene zin verwezen naar de toelichting in paragraaf 2. In het derde lid is de standaardnorm voor arbeidsduur vastgelegd. Deze standaardnorm is afkomstig van het eerste lid van artikel 5:7 ATW. In bedoelde leden wordt als referentieperiode aangehouden «elke periode van 4 achtereenvolgende weken» en «elke periode van 13 achtereenvolgende weken». Ongeacht de datum van aanvang of einde van een vastgesteld rooster dient over elke referentieperiode te worden voldaan aan de gestelde maximale normen. Referentieperiodes behoeven daarom niet op elkaar aan te sluiten.
In het vierde lid van artikel 30o BARD is, overeenkomstig artikel 5:6 ATW, voor de jeugdige ambtenaar, de ambtenaar met een leeftijd van 16 of 17 jaar, een strengere norm vastgesteld dan voor de ambtenaar van 18 jaar en ouder.
Artikel 56b AMAR en artikel 30p BARD Verlengde arbeidsduur
Deze artikelen bieden, overeenkomstig artikel 5:9 ATW, de mogelijkheid dat langer wordt gewerkt dan ingevolge artikel 56a AMAR is toegestaan. De mogelijkheden om langer te werken zijn echter geclausuleerd tot onvoorziene wijzigingen van de omstandigheden die incidenteel en niet periodiek zijn of gevallen waarin de aard van de werkzaamheden of diensten, incidenteel en voor korte tijd, een dergelijke afwijking noodzakelijk maakt. Overwerk mag derhalve niet worden ingeroosterd. Het wordt van belang geacht dat binnen de gehele defensieorganisatie een eenduidig regime ten aanzien van de overwerknorm wordt vastgesteld. Gelet op de bijzondere taakstelling van defensie is in artikel 56b AMAR en artikel 30p BARD de in het derde lid van artikel 5:9 ATW opgenomen overlegnorm voor arbeidstijd inclusief overwerk overgenomen.
Voor de jeugdige ambtenaar, de ambtenaar met een leeftijd van 16 of 17 jaar, is het verboden overwerk te verrichten.
Artikel 56c AMAR Arbeidsduur jeugdige militair
Overeenkomstig het gestelde in artikel 5.6:2 ATB is in dit artikel de bepaling overgenomen die voorziet in een gelijkstelling van de jeugdige militair aan de militair van 18 jaar en ouder.
Artikel 56d AMAR en artikel 30q BARD Dagelijkse onafgebroken rusttijd
Overeenkomstig artikel 5:5 ATW wordt in deze artikelen de dagelijkse onafgebroken rusttijd geregeld. De dagelijkse rusttijd kan éénmaal per aaneengesloten periode van 7 maal 24 uur worden ingekort tot ten minste 8 uren. Hierdoor behoeft, in situaties dat overwerk is verricht, de dagelijkse onafgebroken rusttijd niet te worden opgeschoven, en kan de volgende dienst op het in het rooster vastgelegde tijdstip aanvangen. In het tweede lid van artikel 30q BARD is, overeenkomstig het eerste lid van artikel 5:5 ATW, voor de jeugdige ambtenaar, de ambtenaar met een leeftijd van 16 of 17 jaar, een ruimere norm voor de dagelijkse rusttijd vastgesteld dan voor de ambtenaar van 18 jaar en ouder. De strekking van de bepaling heeft tot gevolg dat een jeugdige ambtenaar geen arbeid in nachtdienst mag verrichten.
Artikel 56e AMAR en artikel 30r BARD Wekelijkse onafgebroken rusttijd
Overeenkomstig artikel 5:3 ATW is deze artikelen de voorgeschreven wekelijkse onafgebroken rusttijd vastgelegd. In het tweede lid van artikel 56e AMAR en het derde lid van artikel 30r BARD is expliciet aangegeven vanaf welk moment de periode van 7 maal 24 uur of 9 maal 24 uur ingaat. Hierdoor is direct duidelijk aan welke tijdruimte de wekelijkse rust is gebonden. Voor de jeugdige ambtenaar wordt met het tweede lid van artikel 30r BARD uitgesloten dat de referentieperiode voor de wekelijkse rusttijd kan worden verruimd naar een periode van 9 dagen.
Artikel 56f AMAR en artikel 30s BARD Arbeidsduur nachtdienst
In het huidige AMAR zijn geen bijzondere bepalingen opgenomen voor het verrichten van nachtdienst. Voor de ambtenaar van 55 jaar en ouder zijn in het oude artikel 30 BARD wel enkele beschermende bepalingen voor het verrichten van nachtdienst opgenomen. Deze bepalingen zijn overgenomen in artikel 30b BARD. Omdat aan het verrichten van nachtdienst extra risico's ten aanzien van de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van de werknemer zijn verbonden, zijn in artikel 5:8 ATW onder andere aanvullende bepalingen over de arbeidstijd per nachtdienst opgenomen. In het eerste lid van artikel 56f AMAR en artikel 30s BARD is de overlegnorm inzake arbeidsduur overgenomen van het derde lid, onderdeel a, van artikel 5:8 ATW. In het derde lid van bedoelde artikelen is de standaardnorm voor de arbeidsduur voor een nachtdienst opgenomen. Deze standaardnorm is afkomstig van het eerste lid, onderdeel a, van artikel 5:8 ATW. Voor de toepassing van het tweede lid van beide artikelen wordt in algemene zin verwezen naar de toelichting in paragraaf 2.
Artikel 56g AMAR en artikel 30t BARD Verlengde arbeidsduur nachtdienst
Deze artikelen maken het ingevolge artikel 5:9 ATW mogelijk dat langer wordt gewerkt dan ingevolge artikel 56f AMAR en artikel 30s BARD is toegestaan. De mogelijkheden om langer te werken zijn echter geclausuleerd tot onvoorziene wijzigingen van de omstandigheden die incidenteel en niet periodiek zijn of gevallen waarin de aard van de werkzaamheden of diensten, incidenteel en voor korte tijd, een dergelijke afwijking noodzakelijk maakt. Overwerk mag derhalve niet worden ingeroosterd. Het wordt van belang geacht dat binnen de gehele defensieorganisatie een eenduidig regime ten aanzien van de overwerknorm voor nachtdiensten wordt vastgesteld. Gelet op de bijzondere taakstelling van defensie is in bedoelde artikelen de in het derde lid van artikel 5:9 ATW opgenomen overlegnorm voor arbeidstijd inclusief overwerk vastgelegd.
Voor de jeugdige ambtenaar, de ambtenaar met een leeftijd van 16 of 17 jaar, is het verboden om nachtdiensten en overwerk te verrichten.
Artikel 56h AMAR en artikel 30u BARD Onafgebroken rusttijd nachtdienst
In het oude artikel 55 AMAR en artikel 30 BARD zijn geen bijzondere bepalingen opgenomen over een onafgebroken rusttijd na het verrichten van een nachtdienst. Omdat aan het verrichten van nachtdienst extra risico's ten aanzien van de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van de werknemer zijn verbonden, is in artikel 5:8 ATW een verzwaard rusttijdenregime voor het werken in nachtdienst vastgelegd. Deze bepalingen zijn overgenomen in artikel 56h AMAR en artikel 30u BARD. In het eerste lid van deze artikelen is de overlegnorm inzake de onafgebroken rusttijd na het verrichten van een nachtdienst overgenomen van het derde lid van artikel 5:8 ATW. In het derde lid van bedoelde artikelen is de standaardnorm voor de onafgebroken rusttijd na het verrichten van een nachtdienst opgenomen. De standaardnorm is afkomstig van het eerste lid van artikel 5:8 ATW. Zowel de standaardnorm als de overlegnorm schrijven voor dat na het verrichten van een nachtdienst, die eindigt ná 02.00 uur, een onafgebroken rust van ten minste 14 uur moet worden genoten. Voor de toepassing van het tweede lid van bedoelde artikelen wordt in algemene zin verwezen naar de toelichting in paragraaf 2. Indien de in het eerste lid opgenomen mogelijke verkorting van de rusttijd niet wordt toegepast, dan heeft de militair na elke nachtdienst die eindigt ná 02.00 uur aanspraak op een onafgebroken rusttijd van minimaal 14 uren.
Artikel 56i AMAR en artikel 30v BARD Aantal nachtdiensten die eindigen vóór of op 02.00 uur
Omdat aan het verrichten van nachtdienst extra risico's ten aanzien van de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van de werknemer zijn verbonden, zijn in deze artikelen beperkingen opgenomen ten aanzien van het aantal malen dat arbeid in nachtdienst, die vóór of op 02.00 uur eindigt, mag worden verricht over een periode van 4 of 13 weken. In het eerste lid van bedoelde artikelen is de overlegnorm inzake het aantal nachtdiensten over een periode van 13 weken overgenomen van het derde lid, onderdeel b, onder 1°, van artikel 5:8 ATW. In het tweede lid van deze artikelen is de standaardnorm voor het aantal nachtdiensten over een periode van 4 weken opgenomen. De standaardnorm is afkomstig van het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, van artikel 5:8 ATW. Voor de toelichting op de medezeggenschapsbepaling in het tweede lid van deze artikelen wordt in algemene zin verwezen naar paragraaf 2.
Artikel 56j AMAR en artikel 30w BARD Aantal nachtdiensten die eindigen ná 02.00 uur
Omdat aan het verrichten van nachtdienst extra risico's ten aanzien van de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van de werknemer zijn verbonden, zijn in deze artikelen eveneens beperkingen opgenomen ten aanzien van het aantal malen dat arbeid in nachtdienst, die ná 02.00 uur eindigt, mag worden verricht over een aaneengesloten periode van 4 of 13 weken. In het eerste lid van bedoelde artikelen is de overlegnorm voor het aantal nachtdiensten, over een periode van 13 weken, overgenomen van het derde lid, onderdeel b, onder 2°, van artikel 5:8 ATW. In het tweede lid van deze artikelen is de standaardnorm voor het aantal nachtdiensten over een periode van 4 of 13 weken opgenomen. De standaardnorm is afkomstig van het eerste lid, onderdeel b, onder 2°, van artikel 5:8 ATW. Voor de toelichting op de medezeggenschapsbepaling in het tweede lid van de artikelen wordt in algemene zin verwezen naar paragraaf 2.
Artikel 56k AMAR en artikel 30x BARD Afwijking aantal nachtdiensten
De bepalingen in deze artikelen zijn overgenomen van artikel 4.7:1 ATB, en biedt de commandant dan wel het bevoegd gezag in het eerste lid de mogelijkheid de militair of ambtenaar in een periode van 13 weken een hoger aantal nachtdiensten op te dragen dan het aantal nachtdiensten genoemd in het eerste lid van artikel 56j AMAR en het eerste lid van artikel 30w BARD. Voor de toepassing van het tweede lid van bedoelde artikelen wordt in algemene zin verwezen naar de toelichting in paragraaf 2.
Artikel 56l AMAR en artikel 30y BARD Rusttijd na reeks nachtdiensten
Deze artikelen zijn overgenomen van artikel 5:8 ATW en hebben betrekking op zowel het aantal malen achtereen dat een nachtdienst mag worden opgedragen, als de verplichte rusttijd die na een reeks van 3 of meer nachtdiensten moet worden genoten. In het eerste lid van bedoelde artikelen is de overlegnorm inzake het aantal malen dat achtereen nachtdiensten mogen worden opgedragen en de minimale duur van de rusttijd na het verrichten van deze reeks nachtdiensten overgenomen van het derde lid, onderdeel d, van artikel 5:8 ATW. In het derde lid van deze artikelen is de standaardnorm vastgelegd. Deze standaardnorm is afkomstig van het eerste lid, onderdeel d, van artikel 5:8 ATW. Voor de toepassing van het tweede lid van deze artikelen wordt in algemene zin verwezen naar de toelichting in paragraaf 2. Opgemerkt wordt dat de voorgeschreven onafgebroken rusttijd kan samenvallen met de wekelijkse aaneengesloten rusttijd die is voorgeschreven in artikel 56e AMAR en artikel 30r BARD. Dit betekent dat na een reeks van 7 nachtdiensten een onafgebroken rusttijd van 60 uren wordt genoten.
Artikel 56m AMAR en artikel 30z BARD Referentieperiode
Deze bepalingen zijn overgenomen van artikel 4.9:1 ATB. Dit laatste artikel biedt de commandant dan wel het bevoegd gezag de mogelijkheid om in piekperiodes van werkaanbod, waarbij ook sporadisch 's nachts werkzaamheden moeten worden verricht, en het als gevolg daarvan lastig wordt om in die periodes de arbeidsduur te compenseren tot gemiddeld ten hoogste 40 uren per week over de voorgeschreven referentieperiode van 13 weken, deze referentieperiode te verruimen naar 52 weken. Voor de toepassing van het derde lid van bedoelde artikelen wordt in algemene zin verwezen naar de toelichting in paragraaf 2.
Artikel 56n AMAR en artikel 31a BARD Noodzakelijke werkzaamheden
In artikel 56n AMAR en artikel 31a BARD is, overeenkomstig artikel 4.3:1 ATB, bepaald dat in geval van spoedeisende werkzaamheden en calamiteiten mag worden afgeweken van de voorgeschreven maximale arbeidsduur per werkdag of nachtdienst. In die gevallen kan de arbeidsduur eens in de twee weken worden verlengd tot een maximum van 14 uren per werkdag of nachtdienst. Gelet op het bijzondere karakter van de toepassing van deze bepalingen, is het niet toegestaan, overeenkomstig als voor overwerk, dat «noodzakelijke werkzaamheden» worden ingeroosterd.
Artikel 56o AMAR en artikel 31b BARD Overdracht van werkzaamheden of diensten
In deze artikelen kan de commandant dan wel het bevoegd gezag, overeenkomstig artikel 4.4:1 ATB, in het kader van het overdragen van de dienst door de afgaande militair of ambtenaar aan de opkomende militair of ambtenaar, afwijken van de bepalingen ten aanzien van de maximale arbeidsduur per werkdag of (nacht)dienst en de minimaal voorgeschreven onafgebroken dagelijkse rusttijd. De maximale arbeidsduur mag als gevolg van de overdracht worden overschreden met niet meer dan 15 minuten, en de minimale rusttijd mag worden verkort met niet meer dan 15 minuten. Door toepassing van bedoelde bepalingen kunnen de roosters van individuele militairen of ambtenaren zonder problemen op elkaar aansluiten. In het derde lid van deze artikelen is onder andere bepaald dat een overschrijding van het in artikel 56j AMAR en 30w BARD genoemde tijdstip van 02.00 uur ten gevolge van de overdracht van werkzaamheden, niet leidt tot een geringer aantal nachtdiensten dat mag worden opgedragen per periode van 13 achtereenvolgende weken.
Artikel 56p AMAR en artikel 31c BARD Pauze
Deze artikelen zijn overgenomen van artikel 5:10 ATW. In het tweede lid van bedoelde artikelen is, overeenkomstig het zevende lid van artikel 5:10 ATW, de overlegnorm van de pauzeregeling overgenomen. In het vierde, vijfde en zesde lid van bedoelde artikelen zijn de standaardnormen van de pauzeregeling vastgelegd. Deze standaardnormen zijn overgenomen van het derde, vierde en vijfde lid van artikel 5:10 ATW.
Een pauze in de zin van de ATW betekent dat het personeel vrij moet zijn van zijn taak en van de plaats waar die taak verricht wordt. Tijdens een pauze bepaalt de militair of ambtenaar zelf de besteding van zijn tijd. Het is echter in het goede verkeer tussen de commandant dan wel het bevoegd gezag en de militair of ambtenaar wel mogelijk dat men afspraken maakt waar de militair of ambtenaar zich tijdens de pauze bevindt.
Voor een toelichting op de medezeggenschapsbepaling in het derde lid van bedoelde artikelen wordt in algemene zin verwezen naar paragraaf 2.
Artikel 31d BARD Pauze jeugdige ambtenaar
Het eerste lid van artikel 31d is gelijkluidend aan het eerste lid van artikel 5:10 ATW. In deze bepaling is de (striktere) basisbepaling voor de pauze van de jeugdige ambtenaar, de ambtenaar met een leeftijd van 16 of 17 jaar, vastgelegd. Overeenkomstig het zevende lid van artikel 5:10 ATW is in het tweede lid van bedoeld artikel de overlegnorm voor de minimale duur van de pauze overgenomen. De standaardnorm is, overeenkomstig het derde tot en met vijfde lid van artikel 5:10 ATW, in het vierde tot en met zesde lid van artikel 31d opgenomen. Voor een toelichting op de medezeggenschapsbepaling in het derde lid van bedoeld artikel wordt in algemene zin verwezen naar paragraaf 2.
Artikel 56q AMAR en artikel 31e BARD Consignatie tijdens pauze
Deze bepalingen zijn overgenomen van artikel 4.6:2 ATB. Met de toepassing van dit laatste artikel wordt de commandant dan wel het bevoegd gezag de mogelijkheid geboden om de militair of ambtenaar op te dragen tijdens de pauzes op of in de nabijheid van de werkplek bereikbaar of beschikbaar te zijn. Tijdens de geconsigneerde pauze verricht de militair of ambtenaar, voorzover dit noodzakelijk is, op oproep onvoorziene werkzaamheden. Het gaat hier om een vorm van bereikbaarheids- of aanwezigheidsdienst. Bij de toepassing van deze artikelen mag voor de geconsigneerde pauze worden afgeweken van het tweede lid van artikel 58a AMAR en het tweede lid van artikel 31j BARD die voorschrijven dat maximaal 2 van de 4 weken geen consignatie mag worden opgelegd. Voor de toepassing van de medezeggenschapsbepaling in het tweede lid van bedoelde artikelen wordt in algemene zin verwezen naar de toelichting in paragraaf 2.
Artikel 56r AMAR en artikel 31f BARD Afwijking pauzeverplichting
Deze bepalingen zijn overgenomen van artikel 4.6:1 ATB. Hiermee wordt het mogelijk af te wijken van de in het eerste lid van artikel 56p AMAR en het in het eerste lid van artikel 31c BARD opgenomen pauzeverplichting. Dit betekent dat voor nader te bepalen werkzaamheden of diensten geen pauze behoeft te worden ingeroosterd.
Onderdeel a, van het eerste lid van bedoelde artikelen heeft betrekking op functies die in de regel door één militair of ambtenaar worden vervuld, de zogenoemde «alleen-arbeid», waarbij het niet mogelijk is een pauze te hebben. Indien deze militair of ambtenaar wel een pauze zou hebben, dan zal op dat moment een andere militair of ambtenaar die werkzaamheden of diensten moeten overnemen. Dit kan organisatorisch problemen veroorzaken, zeker tijdens nachtdiensten en weekenddiensten. Bovendien is de intensiteit van dergelijke werkzaamheden of diensten vaak zodanig dat, gelet op de aard en het karakter van die werkzaamheden of diensten, sprake is van voldoende rustmomenten.
Onderdeel b, van het eerste lid van bedoelde artikelen heeft betrekking op situaties waarin het onmogelijk is om militairen of ambtenaren een pauze te laten genieten, omdat dit tot onverantwoorde situaties kan leiden voor de veiligheid van de desbetreffende militairen of ambtenaren of voor derden.
Voor de toepassing van de medezeggenschapsbepaling in het tweede lid van deze artikelen wordt in algemene zin verwezen naar de toelichting in paragraaf 2. De bepaling in het vierde lid van artikel 56r AMAR en artikel 31f BARD biedt de commandant dan wel het bevoegd gezag de mogelijkheid om militairen of ambtenaren op de zaterdag, de zondag en de feest- en gedenkdagen, als bedoeld in het tweede lid van de artikelen 57c AMAR en 31i BARD, per werkdag of (nacht)dienst, maximaal 12 uur arbeid op te dragen.
Artikel 57a AMAR en artikel 31g BARD Werk- en rusttijden op bepaalde dagen
De bepalingen in artikel 57a AMAR en artikel 31g BARD zijn overgenomen van respectievelijk het oude artikel 56 AMAR en het oude vijfde en zesde lid van artikel 30 BARD. Daarmee zijn de bestaande regelingen ten aanzien van de zaterdagen, zondagen en feest- en gedenkdagen gehandhaafd. Uitgangspunt blijft dat geen dienst op zaterdagen, zondagen en algemeen erkende feesten gedenkdagen wordt geëist, tenzij het dienstbelang dit onvermijdelijk maakt. Tevens wordt daarmee voldaan aan de vereisten die het artikel 5:4 ATW oplegt aan arbeid op de zondag. Wanneer arbeid op de zondag onvermijdelijk is geworden geldt een begrenzing van ten minste 26 zondagen per jaar waarop geen werkzaamheden of diensten mogen worden verricht.
Artikel 57b AMAR en artikel 31h BARD Arbeidsduur voorafgaand aan feest- of gedenkdagen
Deze artikelen zijn overgenomen van artikel 4.2:2 ATB. Met de toepassing van het eerste lid van bedoelde artikelen kan worden afgeweken van de maximale arbeidsduur per werkdag onderscheidenlijk per nachtdienst. Hierdoor wordt het mogelijk om in de week voorafgaande aan een in het tweede lid van deze artikelen vastgelegde feestdag de militair of ambtenaar ten hoogste 2 maal een (nacht)dienst op te dragen die maximaal 14 uur arbeid mag beslaan. Voor de toepassing van de medezeggenschapsbepaling in het derde lid van bedoelde artikelen wordt in algemene zin verwezen naar de toelichting in paragraaf 2.
Artikel 57c AMAR en artikel 31i BARD Arbeidsduur op feest- of gedenkdagen
Met de toepassing van het eerste en tweede lid van deze artikelen wordt de commandant dan wel het bevoegd gezag, overeenkomstig de artikelen 4.2:1 en 4.2:3 ATB, de mogelijkheid geboden om, indien het dienstbelang het onvermijdelijk maakt dat arbeid wordt verricht op een feest- of gedenkdag, de maximale arbeidsduur van een (nacht)dienst op een dergelijke dag te verlengen. Op bedoelde dagen mogen zogenoemde 12-uursdiensten worden ingeroosterd. Tijdens de 12-uursdienst mag maximaal 11 uur arbeid worden verricht. Het verschil tussen de lengte van de dienst en de duur van de arbeid dient te worden opgevuld door één of meer pauzes van in totaal 1 uur. Als gevolg van de toepassing van dit artikel behoeven minder militairen of ambtenaren te worden ingezet op feest- of gedenkdagen. Voor de toepassing van de medezeggenschapsbepaling in het derde lid van deze artikelen wordt in algemene zin verwezen naar de toelichting in paragraaf 2.
Artikel 58a AMAR en artikel 31j BARD Consignatie
Op grond van het eerste lid van deze artikelen kan de commandant dan wel het bevoegd gezag overeenkomstig artikel 5:11 ATW de militair of ambtenaar opdragen tijdens de rusttijd, tussen twee opeenvolgende diensten, of tijdens de pauze bereikbaar te zijn en zich beschikbaar te houden om op oproep zo spoedig mogelijk werkzaamheden te verrichten. Tijdens de consignatie kan de militair of ambtenaar vrij in een door hem zelf gekozen omgeving over zijn tijd beschikken, waarbij hij slechts rekening dient te houden met het feit dat er een oproep kan plaatsvinden om zo spoedig mogelijk werkzaamheden te verrichten. Dat laatste betekent dat hij tijdens de geconsigneerde pauze geen onbeperkte mogelijkheden heeft ten aanzien van zijn vrijetijdsbesteding. Zo zal hij over het algemeen binnen redelijke afstand van de werklokatie moeten blijven, en dient hij er rekening mee te houden dat hij de werkzaamheden die hij bij een oproep moet uitvoeren ook naar behoren kan uitvoeren.
Overeenkomstig het zevende lid van bedoelde artikelen worden de werkzaamheden die het gevolg zijn van een oproep in de consignatieperiode ten aanzien van de bepalingen over rusttijd en pauze buiten beschouwing gelaten. Werkzaamheden verricht tijdens een consignatie onderbreken derhalve niet de voorgeschreven rusttijden. Ook ontstaat gedurende de consignatieperiode als gevolg van de verrichte werkzaamheden in de periode geen pauzeverplichting. Overeenkomstig het achtste lid van bedoelde artikelen tellen de werkzaamheden verricht tijdens consignatie niet mee bij het bepalen van het aantal malen dat de militair of ambtenaar werkzaamheden of diensten in nachtdienst heeft verricht.
Artikel 58b AMAR en artikel 31k BARD Aanwezigheidsdienst
Deze bepalingen zijn overgenomen van artikel 5.6:4 ATB. Met het eerste lid van bedoelde artikelen kan de commandant dan wel het bevoegd gezag de militair of ambtenaar een aanwezigheidsdienst opdragen. Een aanwezigheidsdienst is overeenkomstig onderdeel k van artikel 54a AMAR en onderdeel i van artikel 30a BARD een aaneengesloten tijdruimte van ten hoogste 24 uren, waarin de militair of ambtenaar, zo nodig naast het verrichten van de vast ingeroosterde werkzaamheden, consignatie wordt opgelegd waarbij de militair of ambtenaar verplicht is op de werkplek aanwezig te zijn om op oproep zo spoedig mogelijk de bedongen werkzaamheden te verrichten. De 12-, 15- en 24-uursdiensten als officier kazernepiket, (onder)officier van dienst op de werkplek, commandant van de wacht, geneeskundige wachtdienst en (onder)officier van de wacht worden normaliter in de vorm van een aanwezigheidsdienst opgedragen. Ook kunnen in continu- en ploegendienstroosters zogenaamde slaapwaakdiensten worden opgenomen die de vorm hebben van een aanwezigheidsdienst. Onder andere bij de luchtverkeersbeveiliging, gevechtsleiding, brandweer, verbindingen en «wing operations» kan dit het geval zijn.
Een aanwezigheidsdienst mag maximaal een tijdruimte van 24 uren beslaan, waarin volgens het vijfde en zesde lid van artikel 58b AMAR en het vijfde en zesde lid van artikel 31k BARD de arbeidsduur maximaal 13 uren mag bedragen. Deze maximale arbeidsduur omvat zowel de arbeidsduur van de vast ingeroosterde werkzaamheden, als de arbeidsduur van de werkzaamheden die tijdens het consignatiegedeelte van de aanwezigheidsdienst wordt verricht als gevolg van één of meerdere oproepen. Hierbij mag de arbeidsduur van de vast ingeroosterde werkzaamheden volgens artikel 56a AMAR en artikel 30o BARD, bij toepassing van de overlegnorm, maximaal 10 uren bedragen, en in geval van overwerk volgens artikel 56b AMAR en artikel 30p BARD maximaal 12 uren. Uitgaande van de hiervoor genoemde maxima resteert aan arbeidsduur voor werkzaamheden op oproep tijdens de consignatieperiode nog 3 uren respectievelijk 1 uur.
Aanwezigheidsdiensten kunnen, rekening houdend met het bepaalde in het eerste lid van bedoelde artikelen, aansluitend aan elkaar worden opgedragen tot een aantal van ten hoogste 3 keer per week. Over een periode van 13 weken moet dit aantal worden teruggebracht tot gemiddeld 2 keer per week. Het tweede en derde lid van bedoelde artikelen maakt het mogelijk gedurende 6 weken in het jaar, met name wordt gedoeld op de vakantieperiode, de frequentie van het aantal aanwezigheidsdiensten tot 4 keer per week op te voeren. Daarbij geldt dan wel de voorwaarde, dat na de aanwezigheidsdienst of reeks van aanwezigheidsdiensten een evenlange periode van rust volgt. Overigens geldt ook in dit geval, dat over een periode van 13 weken het aantal aanwezigheidsdiensten niet meer dan gemiddeld 2 per week mag bedragen.
Het zevende lid van deze artikelen is overgenomen van artikel 1:3 ATB. Hierin is bepaald dat de tijd tijdens een aanwezigheidsdienst, waarop de werkzaamheden of diensten zich uitsluitend beperken tot de verplichte aanwezigheid op de werkplek, wordt gelijkgesteld aan rusttijd. Indien echter tijdens bedoelde tijd als gevolg van een oproep onvoorziene werkzaamheden moeten worden verricht, dan tellen de uren dat deze werkzaamheden worden verricht, gelet op het gestelde in het achtste lid van bedoelde artikelen, mee in de vaststelling van de maximale arbeidsduur van 13 uren in elke (gekozen) periode van 24 achtereenvolgende uren. Dit betekent dat met name in situaties dat direct volgend op een aanwezigheidsdienst, een nieuwe aanwezigheidsdienst of een dagdienst wordt ingeroosterd, ervoor moet worden gewaakt dat de maximale arbeidsduur wordt overschreden. In situaties dat een aanwezigheidsdienst in combinatie met meerdere oproepen direct wordt gevolgd door een nieuwe dienst, en het als gevolg daarvan voor de militair of ambtenaar niet mogelijk is geweest een redelijke aaneengesloten periode van nachtrust te genieten, is het wenselijk alvorens de militair of ambtenaar een nieuwe dienst op te dragen hem eerst de gelegenheid te geven voldoende te rusten. Over een zogenoemde uitslaapregeling kan de commandant dan wel het bevoegd gezag in overleg met de medezeggenschapscommissie afspraken maken.
Het negende lid van bedoelde artikelen bepaalt dat werkzaamheden verricht tijdens het consignatiegedeelte van de aanwezigheidsdienst de voorgeschreven aaneengesloten rusttijden niet onderbreken. Tevens ontstaat door het verrichten van deze werkzaamheden geen pauzeverplichting. Overeenkomstig het tiende lid van artikel 58a AMAR en artikel 31k BARD tellen de werkzaamheden verricht tijdens de consignatieperiode van de aanwezigheidsdienst niet mee bij het bepalen van het aantal malen dat de militair of ambtenaar werkzaamheden of diensten in nachtdienst heeft verricht.
Artikel 58c AMAR en artikel 31l BARD Aanwezigheidsdienst brandweer
Deze artikelen zijn overgenomen van artikel 5.3:3 ATB. Als gevolg van de specifieke aard van de werkzaamheden van de brandweer is in dit artikel een aparte regeling voor de aanwezigheidsdienst voor de brandweer opgenomen. In het eerste lid is het toepassingsbereik van de werking van bedoelde artikelen vastgelegd. In het tweede lid is de overlegnorm, overeenkomstig het vijfde lid van artikel 5.3:3 ATB, overgenomen. Door toepassing van de overlegnorm is het mogelijk om in een cyclus «24 uur op 24 uur af» te draaien. Hierdoor neemt de flexibiliteit toe in vakantieperiodes en bij plotselinge uitval door ziekte. De compensatie voor het (tijdelijk) draaien van een dergelijke cyclus vindt plaats in perioden dat de bezettingsgraad op volle sterkte is.
Het vijfde lid van bedoelde artikelen is overgenomen van artikel 1:3 ATB. Hierin is bepaald dat de tijd tijdens een aanwezigheidsdienst, waarop de werkzaamheden of diensten zich uitsluitend beperken tot de verplichte aanwezigheid op de werkplek, wordt gelijkgesteld aan rusttijd.
Het zevende lid van deze artikelen bepaalt dat werkzaamheden verricht tijdens het consignatiegedeelte van de aanwezigheidsdienst de voorgeschreven aaneengesloten rusttijden niet onderbreken. Tevens ontstaat door het verrichten van deze werkzaamheden geen pauzeverplichting. Overeenkomstig het achtste lid van bedoelde artikelen tellen de werkzaamheden verricht tijdens de consignatieperiode van de aanwezigheidsdienst niet mee bij het bepalen van het aantal malen dat de militair werkzaamheden of diensten in nachtdienst heeft verricht.
Artikel 58d AMAR en artikel 31m BARD Piket
Deze bepalingen zijn overgenomen van artikel 5.6:5 ATB. Met het eerste lid van bedoelde bepalingen kan de commandant dan wel het bevoegd gezag de militair of ambtenaar piket opleggen. Piket is, krachtens de definitie in onderdeel l van artikel 54a AMAR en onderdeel j van artikel 30a BARD evenals een aanwezigheidsdienst een bijzondere vorm van consignatie. Ook hier betreft het, naast mogelijk vast opgedragen werkzaamheden, een periode van consignatie op de werkplek. Piket onderscheidt zich van de aanwezigheidsdienst door de langere duur dat piket mag worden opgelegd. In verband met de naar verhouding langdurige beperking van de vrijheid van de militair is in het tweede lid van bedoelde artikelen bepaald dat de militair die piket krijgt opgelegd ten minste 8 van de 13 weken gevrijwaard wordt van consignatie, aanwezigheidsdienst en piket. Het zesde lid van bedoelde artikelen is overgenomen van artikel 1:3 ATB. Hierin is bepaald dat de tijd tijdens het piket, waarop de werkzaamheden of diensten zich uitsluitend beperken tot de verplichte aanwezigheid op de werkplek, wordt gelijkgesteld aan rusttijd.
Het achtste lid van deze artikelen regelt dat werkzaamheden verricht tijdens het consignatiegedeelte van het piket de voorgeschreven aaneengesloten rusttijden niet onderbreken. Tevens ontstaat door het verrichten van deze werkzaamheden geen pauzeverplichting. Overeenkomstig het negende lid van deze artikelen tellen de werkzaamheden verricht tijdens de consignatieperiode van de aanwezigheidsdienst niet mee bij het bepalen van het aantal malen dat de militair werkzaamheden of diensten in nachtdienst heeft verricht.
Artikel 59a AMAR en artikel 31n BARD Continu- en ploegendienst
Deze artikelen zijn overgenomen van artikel 4.5:1 ATB. Hiermee wordt nader het toepassingsbereik van de artikelen 59b tot en met 59e AMAR en de artikelen 31o tot en met 31r BARD geduid.
Artikel 59b AMAR en artikel 31o BARD Arbeidsduur op zaterdag en zondag
In deze bepalingen wordt, overeenkomstig artikel 5.6:3 ATB, voor de commandant dan wel het bevoegd gezag de mogelijkheid gecreëerd om, indien het dienstbelang het onvermijdelijk maakt dat arbeid wordt verricht op zaterdag en zondag, de arbeidsduur per werkdag of per (nacht)dienst te verlengen. Hierdoor behoeven in het weekend minder militairen of ambtenaren dienst te verrichten. De bepalingen hebben derhalve tot doel dat zoveel mogelijk militairen of ambtenaren in het weekend vrij zijn.
Bij toepassing van bedoelde bepalingen kunnen in het weekend zogenoemde 12-uursdiensten worden gedraaid. Tijdens de 12-uursdienst mag maximaal 11 uur arbeid worden verricht. Het verschil tussen de lengte van de dienst en de duur van de arbeid dient te worden opgevuld door één of meer pauzes van tezamen 1 uur. Voor de toepassing van de medezeggenschapsbepaling in het vierde lid van bedoelde artikelen wordt in algemene zin verwezen naar de toelichting in paragraaf 2. In het derde lid zijn compenserende bepalingen opgenomen voor degenen die een dergelijk verlengde dienst in het weekend hebben gedraaid.
Artikel 59c AMAR en artikel 31p BARD Onafgebroken rusttijd continu- en ploegendienst
Deze artikelen zijn overgenomen van artikel 4.5:2 ATB. In bedoelde artikelen is een afwijking opgenomen die de commandant dan wel het bevoegd gezag de mogelijkheid biedt om de wekelijkse onafgebroken rusttijd voor militairen of ambtenaren, werkzaam in een continu- en ploegendienst, over een langere periode vast te stellen. Hierbij kan de in artikel 56e AMAR en artikel 30r BARD vastgelegde aanspraak op een wekelijkse onafgebroken rusttijd van ten minste 36 uren in 7 dagen worden vastgesteld op ten minste 92 uren in 11 dagen. Op deze wijze wordt in de bedrijfsvoering een optimale flexibiliteit behouden om, waar noodzakelijk, de diverse vormen van ploegenarbeid in te roosteren. In het tweede lid van bedoelde artikelen is de overlegnorm voor de onafgebroken rusttijd voor continu- en ploegendienst overgenomen van het derde en vierde lid van artikel 4.5:2 ATB. In het vierde lid is overeenkomstig het tweede lid van artikel 4.5:2 ATB de standaardnorm vastgelegd. Voor de toepassing van de medezeggenschapsbepaling in het derde lid van deze artikelen wordt in algemene zin verwezen naar de toelichting in paragraaf 2.
Artikel 59d AMAR en artikel 31q BARD Pauze continu- en ploegendienst
Deze artikelen zijn overgenomen van artikel 4.5:4 ATB. Met toepassing van het eerste lid van deze artikelen kan voor defensiepersoneel dat werkzaam is in een continu- en ploegendienst worden afgeweken van de overlegnorm in de pauzeregeling die bepaalt dat de pauze ten minste een half uur aaneengesloten, mogelijk te splitsen in 2 pauzes van minimaal 15 minuten, bedraagt. Indien de militair of ambtenaar werkzaamheden of diensten zijn opgedragen die langer dan 5½ uur beslaan, dan heeft hij op grond van het tweede lid van bedoelde artikelen recht op een pauze. Deze pauze, die ten minste een tijdruimte van 15 minuten beslaat, dient te worden ingeroosterd. Voor de toepassing van de medezeggenschapsbepaling in het derde lid van bedoelde artikelen wordt in algemene zin verwezen naar de toelichting in paragraaf 2.
Artikel 59e AMAR en artikel 31r BARD Doorstaan in continu- en ploegendienst
Deze bepalingen zijn overgenomen van artikel 4.5:5 ATB. Met bedoelde bepalingen wordt het mogelijk om in incidentele en onvoorziene situaties af te wijken van de maximale arbeidsduur van een nachtdienst en de minimale rusttijd na een nachtdienst. Een noodzakelijke toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid kan zich voordoen in situaties waarbij als gevolg van ziekte van een militair of ambtenaar de bezetting van de opkomende ploeg onder de minimumbezetting komt. Een militair of ambtenaar uit de oude ploeg kan worden aangewezen om de werkzaamheden voort te zetten. Voor de toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid is in het tweede lid van bedoelde bepalingen een aantal beperkende en compenserende bepalingen opgenomen, waarbij onder meer de verlenging van de arbeidsduur van de nachtdienst is gelimiteerd tot een maximum van 11 uren. Opgemerkt wordt dat dit doorstaan in ploegen de andere regelingen ten aanzien van een langere arbeidsduur op feestdagen, de zaterdag en de zondag niet beperkt. Voor de toepassing van de medezeggenschapsbepaling in het derde lid wordt in algemene zin verwezen naar de toelichting in paragraaf 2.
Artikel 59f, 59g, 59h, 59i AMAR en artikel 31s, 31t, 31u, 31v BARD
De artikelen 59f tot en met 59i AMAR en de artikelen 31s tot en met 31v BARD zijn onverkort overgenomen van de artikelen 4:5 tot en met 4:8 ATW. In bedoelde artikelen zijn bijzondere bepalingen opgenomen die zien op de vrouwelijke militair of ambtenaar. Het betreft hier extra beschermende bepalingen bij het verrichten van werkzaamheden en diensten door vrouwelijke militairen of ambtenaren tijdens en na de zwangerschap.
Artikel 60a AMAR Herleiding diensttijd
Artikel 60a is overgenomen van het oude vijfde lid van artikel 55 van het AMAR. Dit artikel biedt de Minister van Defensie de mogelijkheid de werktijd, gedurende welke de militair de hem opgedragen diensten verricht, te herleiden naar arbeidsduur. Herleiding van werktijd zal in de praktijk worden toegepast bij consignatiediensten, aanwezigheidsdiensten en piket. Consignatiediensten kenmerken zich door het beschikbaarheids- en bereikbaarheidskarakter daarvan. Alleen in het geval van een oproep tijdens de consignatiedienst zal sprake zijn van het verrichten van werkzaamheden. Consignatiediensten hebben derhalve een voornamelijk passief karakter.
Aanwezigheidsdiensten en piket kenmerken zich veelal door een combinatie van opgedragen arbeid en consignatie op de werkplek. Naast de opgedragen en ingeroosterde werkzaamheden kan het voorkomen dat in de consignatieperiode als gevolg van een oproep sprake zal zijn van onvoorziene werkzaamheden. De aanwezigheidsdienst en piket karakteriseren zich als een samenstel van activiteiten en passieve beschikbaarheid.
Herleiding van de werktijd van consignatiediensten, aanwezigheidsdiensten en piket naar arbeidsduur heeft hier voornamelijk betekenis voor de vaststelling van de arbeidsduur en de vergoedingen voor extra beslaglegging als bedoeld in artikel 60c, tweede lid, onderdeel b, AMAR. Van belang is op te merken dat bij de vaststelling van de maximale arbeidsduur, zoals vastgelegd in onder andere de artikelen 56a, 56b, 56f en 56g, de daadwerkelijk gerealiseerde uren aan arbeid van zowel de vast ingeroosterde werkzaamheden, als de bij oproep verrichte werkzaamheden, moeten worden betrokken.
Deze artikelen zijn inhoudelijk gelijk aan de oude artikelen 57, 58 en 60 AMAR.
Het huidige artikel 31a BARD inzake het recht op deeltijdarbeid is niet overgenomen in het onderhavige werk- en rusttijdenhoofdstuk BARD. Het (geclausuleerd) recht op deeltijdarbeid is verankerd in algemeen geldende wetgeving, te weten in de Wet aanpassing arbeidsduur (WAA), waarbij onder aanpassing van de arbeidsduur wordt verstaan zowel de vermindering als de vermeerdering van de arbeidsduur die uit de aanstelling van de ambtenaar voortvloeit. De WAA is onverkort van toepassing op de ambtenaar die in burgerlijke openbare dienst bij het Ministerie van Defensie is aangesteld. Artikel 31a is hierdoor overbodig.
Artikel II, onderdeel A, C en D, III, IV en V
Het betreft hier technische aanpassingen die zien op correcties van verwijzingen in en tussen regelingen, en het gebruik van terminologie uit de ATW en het ATB.
In artikel 31v is het voedingsrecht voor de vrouwelijke ambtenaar geregeld. Het oude artikel 95 BARD, waarin het zoogrecht is geregeld, is hierdoor overbodig geworden.
De Staatssecretaris van Defensie,
H. A. L. van Hoof
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Defensie.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 augustus 2001, nr. 155.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2001-348.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.