Besluit van 27 juni 2001, houdende regels met betrekking tot de in rekening te brengen kosten ter zake van de uitvoering van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet (Besluit kostenverhaal energie)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 15 december 2000, nr. WJZ 00079040;

Gelet op de artikelen 85 van de Elektriciteitswet 1998 en 64 van de Gaswet;

De Raad van State gehoord (advies van 25 januari 2001, nr. W10.00.0620/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 20 juni 2001, nr. WJZ 01031748;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder dienst: de Dienst uitvoering en toezicht energie, bedoeld in artikel 5 van de Elektriciteitswet 1998.

Artikel 2

De bedragen die verschuldigd zijn op grond van artikel 85, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 of artikel 64, eerste lid, van de Gaswet worden zodanig berekend dat daarmee de kosten die zijn verbonden aan de desbetreffende werkzaamheden, worden gedekt.

Artikel 3

  • 1. De bedragen die netbeheerders, gastransportbedrijven en vergunninghouders verschuldigd zijn op grond van de artikelen 85, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 en 64, tweede lid, van de Gaswet, worden zodanig berekend dat 60% van de kosten die voor de dienst zijn verbonden aan de uitoefening van haar taken op grond van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet wordt gedekt door de ontvangsten die voortvloeien uit deze bedragen en de bedragen, bedoeld in artikel 2.

  • 2. De bedragen die netbeheerders, gastransportbedrijven en vergunninghouders verschuldigd zijn op grond van de artikelen 85, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 en 64, tweede lid, van de Gaswet, bestaan uit een vast bedrag, vermeerderd met een bedrag dat jaarlijks wordt vastgesteld naar rato van het aantal aanwezige aansluitingen op het door een netbeheerder beheerde net, naar rato van het aantal aansluitingen op het door een gastransportbedrijf beheerde gastransportnet, onderscheidenlijk naar rato van het aantal beschermde afnemers waaraan een vergunninghouder elektriciteit of gas levert.

  • 3. Het vaste bedrag, bedoeld in het tweede lid, kan verschillen voor de verschillende netbeheerders, gastransportbedrijven en vergunninghouders.

Artikel 4

  • 1. Onze Minister stelt voor 1 september van ieder jaar de bedragen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, vast op basis van de vastgestelde begroting van het Ministerie van Economische Zaken voor dat jaar.

  • 2. Het besluit, bedoeld in het eerste lid, treedt in werking op een door Onze Minister te bepalen datum met terugwerkende kracht tot 1 januari van het jaar waarin het is vastgesteld en geldt tot en met 31 december van dat jaar.

  • 3. De directeur van de dienst zendt binnen zeven weken na inwerkingtreding van het besluit tot vaststelling van de bedragen aan degene die een bedrag als bedoeld in de artikelen 2 en 3 verschuldigd is, een rekening waarin hij aangeeft hoeveel deze verschuldigd is.

  • 4. De bedragen worden binnen vier weken na ontvangst van de rekening, bedoeld in het derde lid, betaald aan het Ministerie van Economische Zaken. De directeur van de dienst int de bedragen.

Artikel 5

  • 1. Indien een ingevolge de artikelen 2 tot en met 4 verschuldigd bedrag door een netbeheerder, vergunninghouder of houder van een ontheffing als bedoeld in de Elektriciteitswet 1998 niet is betaald binnen de termijn, bedoeld in artikel 4, vierde lid, wordt het desbetreffende bedrag vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de dag waarop die termijn is verstreken.

  • 2. Indien niet is betaald binnen de termijn, bedoeld in het eerste lid, wordt degene die het bedrag verschuldigd is, schriftelijk aangemaand binnen een termijn van twee weken alsnog het bedrag, verhoogd met de wettelijke rente en de kosten van de aanmaning, te betalen.

Artikel 6

  • 1. Jaarlijks voor 1 mei publiceert de directeur van de dienst met betrekking tot het afgelopen jaar een staat van de werkelijke kosten die voor de dienst zijn verbonden aan de uitoefening van haar taken op grond van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet en van de bedragen die ingevolge dit besluit in rekening zijn gebracht.

  • 2. De directeur van de dienst zendt de staat, bedoeld in het eerste lid, gelijktijdig met het verslag, bedoeld in artikel 9 van de Elektriciteitswet 1998, aan Onze Minister.

Artikel 7

Het verschil tussen 60% van de kosten die voor de dienst in een jaar zijn verbonden aan de uitoefening van haar taken op grond van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet en de ontvangsten die voortvloeien uit de bedragen die in dat jaar in rekening zijn gebracht, wordt verrekend met de in het daarop volgende jaar in rekening te brengen bedragen, nadat en voor zover Onze Minister daaraan instemming heeft verleend.

Artikel 8

In afwijking van artikel 4, eerste lid, stelt Onze Minister onverwijld na inwerkingtreding van dit besluit overeenkomstig artikel 2 de bedragen vast voor het in 2001 verlenen van instemming met een aanwijzing als netbeheerder op grond van artikel 4 van de Gaswet, voor het in 2001 aanwijzen van een netbeheerder door de Minister van Economische Zaken op grond van artikel 5 van de Gaswet, en voor het in 2001 verlenen van een leveringsvergunning op grond van artikel 22 van de Gaswet.

Artikel 9

  • 1. Het Besluit kostenverhaal Elektriciteitswet 19981 wordt ingetrokken.

  • 2. Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling bijdragen 2000 Elektriciteitswet 1998 op de artikelen 2, 3, 4 en 7 van dit besluit.

Artikel 10

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 11

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit kostenverhaal energie.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 27 juni 2001

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

A. Jorritsma-Lebbink

Uitgegeven de negentiende juli 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Deze algemene maatregel van bestuur (amvb) bevat nadere regels op grond van artikel 85 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 64 van de Gaswet. De amvb vervangt het Besluit kostenverhaal Elektriciteitswet 1998. De regels in dit nieuwe besluit hebben betrekking op de door de Minister van Economische Zaken vast te stellen vergoedingen die ingevolge artikel 85 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 64 van de Gaswet verschuldigd zijn voor activiteiten, verricht ter uitvoering van deze wetten. Deze activiteiten zullen feitelijk vooral worden verricht door de Dienst uitvoering en toezicht energie (hierna aangeduid als dienst), die een kamer is van de Nederlandse mededingingsautoriteit (Nma).

Het gaat enerzijds om activiteiten die in principe een éénmalig karakter hebben zoals het behandelen van verzoeken om instemming met de aanwijzing van een netbeheerder, het behandelen van verzoeken om ontheffing van de plicht om een netbeheerder aan te wijzen op basis van artikel 15, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 en het behandelen van verzoeken voor het verlenen van een leveringsvergunning voor levering van elektriciteit of gas aan beschermde afnemers. Anderzijds zijn er jaarlijks terugkerende activiteiten zoals het vaststellen van transporttarieven van elektriciteit en het opstellen van adviezen aan de Minister van Economische Zaken ter voorbereiding van de besluitvorming over de leveringstarieven voor elektriciteit en gas. Deze amvb heeft geen betrekking op de in artikel 74 van de Elektriciteitswet 1998 en in artikel 41 van de Gaswet bedoelde verlening van een certificaat, aangezien het desbetreffende certificatensysteem voor «groene stroom» vooralsnog niet is ingevoerd.

Hierna wordt ingegaan op de doorberekening van toelatingskosten (paragraaf 2), de toepassing daarvan ten aanzien van de dienst en de vertaling van de uitgangspunten in dit besluit (paragraaf 3). Aansluitend daarop worden de effecten voor het bedrijfsleven en de uitvoering en handhaving van het besluit geïnventariseerd (paragraaf 4). Daarna volgt, voor zover nodig, een artikelsgewijze toelichting.

2. Doorberekening van kosten en het MDW-rapport «Maat houden»

Bij het opstellen van artikel 85 van de Elektriciteitswet 1998 en van de artikelen 64 en 65 van de Gaswet is rekening gehouden met de uitgangspunten van het in juni 1996 vastgestelde rapport «Maat houden» in het kader van het project Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit (Kamerstukken II 1995/96, 24 036, nr. 22). Ook in de daarop gevolgde evaluatie van de aanbevelingen uit het rapport wordt het belang van het doorberekenen van toelatingskosten onderstreept (brief van de Minister van Justitie van 3 september 1997, Kamerstukken II 1996/97, 24 036, nr. 64).

Op grond van de in dat rapport neergelegde uitgangspunten met betrekking tot het doorberekenen van de kosten zijn de werkzaamheden van de dienst geïnventariseerd. In artikel 85 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 64 van de Gaswet is neergelegd voor welke werkzaamheden een vergoeding is verschuldigd. In de Gaswet zijn verschillende taken weliswaar aan de directeur-generaal van de Nma opgedragen, maar deze heeft de mogelijkheid de directeur van de dienst op te dragen deze werkzaamheden te verrichten. Hieraan is inmiddels gevolg gegeven door middel van het Besluit mandaat Gaswet (Stcrt. 2000, 159). In deze toelichting zal daarom verder alleen gesproken worden van de dienst.

Uit de inventarisatie van werkzaamheden van de dienst in 1999 en 2000 voor de uitvoering van de Elektriciteitswet 1998 blijkt dat de kosten van de dienst voor 60% voortvloeien uit uitvoeringswerkzaamheden, die kunnen worden doorberekend. Uit een calculatie van de bijkomende werkzaamheden voor de uitvoering van de Gaswet blijkt dat het aandeel van de door te berekenen kosten niet essentieel zal wijzigen. Dit betekent dat het totaal van de in rekening te brengen kosten blijft gehandhaafd op 60% van de kosten van de dienst. Een wezenlijk aspect van de doorberekening van kosten voor de werkzaamheden, voortvloeiend uit artikel 85 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 64 van de Gaswet, is dat de te betalen bedragen kostendekkend zijn, dat wil zeggen dat zij niet verder strekken dan tot de vergoeding van de kosten.

3. De wijze van doorberekening van de kosten

Van de begroting van de dienst zal 60% in rekening worden gebracht ter dekking van de uitgaven voor de taken ten gevolge van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. Als gevolg van het gekozen systeem van gereguleerde toegang bij elektriciteit en onderhandelde toegang bij gas liggen er meer uitvoeringstaken voor de dienst bij elektriciteit dan bij gas. Het ligt derhalve voor de hand om de kosten voor een groter deel bij elektriciteit te leggen. De inschatting van de dienst is dat de kostenverhouding elektriciteit – gas 2:1 zal bedragen. Overigens zullen deze kosten voor een aanzienlijk deel bij dezelfde bedrijven terecht komen, aangezien de meeste vergunninghouders en netbeheerders zich zowel met elektriciteit als met gas bezig houden.

In het besluit is de volgende wijze van kostendoorberekening voorzien. Ten aanzien van de activiteiten verbonden aan de taken bedoeld in artikel 85, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 64, eerste lid, van de Gaswet geldt dat de vergoeding de kosten dekt die verbonden zijn aan de desbetreffende werkzaamheden (artikel 2). Het gaat daarbij om de werkzaamheden verbonden aan de instemming met de aanwijzing van een netbeheerder, het verlenen van een leveringsvergunning en (alleen bij elektriciteit) het verlenen van een ontheffing van de plicht een netbeheerder aan te wijzen. Voor de uitvoering van de taken en bevoegdheden aangeduid in artikel 85, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 64, tweede lid, van de Gaswet geldt dat de vergoedingen zodanig worden berekend dat de opbrengsten hiervan tezamen met de opbrengsten als gevolg van de toepassing van artikel 2, 60% van de kosten van de dienst dekken (artikel 3, eerste lid).

Een pragmatische en kostenefficiënte wijze van doorberekening staat voorop. Daarom is primair gekozen voor een omslagstelsel en niet voor het direct doorberekenen van de kosten per individuele handeling per bedrijf. De achtergrond hiervan is dat de werkzaamheden van de dienst voor een aanzienlijk deel niet-individualiseerbaar zijn. Aan het beoordelen van individuele aanvragen en voorstellen zullen in belangrijke mate algemene voorbereidingswerkzaamheden vooraf gaan. Gedacht moet worden aan het ontwikkelen van een praktijk ten aanzien van het verlenen van instemming met een aanwijzing, van een leveringsvergunning, het vaststellen van de tarieven van individuele netbeheerders (bij elektriciteit) en vergunninghouders en het opstellen van richtlijnen voor indicatieve tarieven voor gastransportbedrijven. Eerst zullen voorbereidende werkzaamheden moeten worden verricht en zal moeten worden bepaald hoe individuele voorstellen zullen worden beoordeeld.

Het is redelijk om deze niet-individualiseerbare kosten evenredig te spreiden over alle netbeheerders, gastransportbedrijven en vergunninghouders, omdat deze werkzaamheden ten behoeve van hen allen worden verricht. Artikel 3, tweede lid, van dit besluit bepaalt daarom dat bij netbeheerders, gastransportbedrijven en vergunninghouders jaarlijks een bedrag in rekening wordt gebracht dat bestaat uit een vast en een variabel deel. Het vaste en het variabele deel van de in rekening te brengen bedragen zullen jaarlijks worden vastgesteld. Dit geldt ten aanzien van zowel het toezicht in de elektriciteit- als in de gassector.

Het vaststellen van een vast bedrag per netbeheerder, gastransportbedrijf of vergunninghouder is, zoals hiervoor geschetst, ingegeven door de overweging dat ten behoeve van iedere netbeheerder, gastransportbedrijf en vergunninghouder werkzaamheden van de dienst worden verricht. De inspanningen voor deze werkzaamheden worden nauwelijks beïnvloed door de grootte van de bedrijven. De werkzaamheden met betrekking tot netbeheerders en gastransportbedrijven hebben een grotere omvang dan die voor vergunninghouders. Immers, voor netbeheerders van elektriciteitsnetten en gasnetten is sprake van een specifiek reguleringssysteem ten aanzien van de tarieven. Daarnaast verricht de dienst veel werkzaamheden met betrekking tot de technische voorwaarden voor de toegang tot de elektriciteits- en gasnetten. De bijdragen van de netbeheerders en gastransportbedrijven zullen derhalve hoger liggen dan de bijdragen van de vergunninghouders. De netbeheerders en gastransportbedrijven zullen dan ook 70% van de door te berekenen kosten voor hun rekening nemen en de vergunninghouders 30%. Deze verhouding is gelijk aan de kostenverdeling in de Regeling bijdragen 2000 Elektriciteitswet 1998. De bijdragen van netbeheerders en gastransportbedrijven zullen derhalve meer dan twee keer zo hoog zijn als de bijdragen van vergunninghouders. Artikel 3, derde lid, van dit besluit geeft de basis voor het vaststellen van verschillende vaste bedragen voor netbeheerders, gastransportbedrijven en vergunninghouders.

Het variabele bedrag wordt gerelateerd aan het individuele profijt van de netbeheerder, gastransportbedrijf of vergunninghouder, namelijk door een koppeling met het aantal aanwezige aansluitingen op het door een netbeheerder of gastransportbedrijf beheerde net en aan het aantal afnemers waaraan een vergunninghouder elektriciteit of gas levert. Bovendien is variabiliteit nodig om een verstoring van de concurrentiepositie van kleinere bedrijven ten opzichte van de grotere bedrijven te voorkomen. Als alleen vaste bedragen gehanteerd zouden worden, zouden grote bedrijven immers per aansluiting of afnemer een kleiner bedrag verschuldigd zijn dan kleine bedrijven, hetgeen verstorend zou kunnen doorwerken in de tarieven.

Een bijzondere positie wordt ingenomen door TenneT, de aangewezen netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, en Gasunie als beheerder van het hogedrukgasnet. Voor beide bedrijven zal het vaste deel van de bijdrage aanmerkelijk hoger moeten liggen dan de bijdrage van de regionale netbeheerders. Aan TenneT is namelijk in de Elektriciteitswet 1998 een aantal bijzondere en exclusieve taken en bevoegdheden toegekend, waardoor zij meer aandacht van de dienst vraagt dan de regionale netbeheerders. Dit betreft bijvoorbeeld het vaststellen van de tarieven voor systeemdiensten en aan het beoordelen van het systeem van de programmaverantwoordelijkheid. Hoewel bij gas geen tarieven voor systeemdiensten worden vastgesteld en er geen systeem van programmaverantwoordelijkheid is voor gas, moeten er voor gas richtlijnen worden vastgesteld omtrent indicatieve tarieven en voorwaarden voor transport. De uit de Gaswet voortvloeiende werkzaamheden van de dienst die aan haar zijn gemandateerd door de Nma, betekenen dat Gasunie, evenals dit het geval was voor TenneT, meer aandacht van de dienst zal vragen dan de regionale netbeheerders. Voor TenneT en Gasunie geldt verder dat er relatief weinig aansluitingen op het hoogspanningsnet respectievelijk het hogedrukgasnet zijn, zodat doorberekening van kosten door middel van een bedrag per aansluiting niet de geëigende route is. Het variabele bedrag zal daarom voor TenneT en Gasunie op nihil worden gesteld, zodat zij alleen een vast bedrag betalen. Bij de bepaling van de hoogte van dit vaste bedrag wordt er rekening mee gehouden dat het variabele bedrag op nihil is gesteld. Deze wijze van toerekening is mogelijk op grond van artikel 3, derde lid, van dit besluit.

4. Effecten voor het bedrijfsleven en uitvoering en handhaving van het besluit

Het besluit heeft effecten voor bedrijven die zich bezig houden met transport of levering van elektriciteit of gas. Op dit moment zijn er 19 vergunninghouders voor de levering van elektriciteit aan beschermde afnemers en zijn er 18 aangewezen netbeheerders van elektriciteitsnetten. Verder zijn er 24 gasbedrijven, inclusief Gasunie, waarvan 4 monogasbedrijven (stand augustus 2000). Er zijn 19 gecombineerde gas- en elektriciteitsbedrijven. Door fusies en overnames kunnen deze aantallen nog wijzigen.

In het kader van de Elektriciteitswet 1998 is aan 73 bedrijven een ontheffing verleend voor de plicht een netbeheerder aan te wijzen. Dit redelijk hoge aantal hing samen met de invoering van de Elektriciteitswet 1998. De verwachting is dat in de toekomst slechts enkele verzoeken om ontheffing per jaar zullen worden ingediend. In de Gaswet is niet voorzien in de mogelijkheid van ontheffing van de plicht een netbeheerder aan te wijzen.

De begroting van de dienst voor het jaar 2001 bedraagt circa f 6,5 miljoen. Dit is exclusief de kosten die onderdelen van de Nma maken ten behoeve van de dienst, zoals de afhandeling van bezwaren op besluiten en facilitaire zaken. Op grond van de uitgangspunten zoals verwoord in paragraaf 3 ontstaat het volgende beeld. Het uitgangspunt dat 60% van de kosten van de dienst wordt gedekt betekent dat de opbrengsten uit de in rekening te brengen vergoedingen f 3,9 miljoen bedragen. Uitgaande van de in paragraaf 3 aangegeven verdeling over elektriciteit en gas betekent dat dat f 2,6 miljoen wordt opgebracht door de elektriciteitssector en f 1,3 miljoen door de gassector.

Afgezet tegen de totale omzet aan elektriciteit en gas, zijnde circa f 22 miljard (waarvan circa f 12 miljard in de elektriciteitssector), betekent dit dat de te verhalen kosten van de dienst ca. 0,017 % van de totale omzet in de elektriciteits- en gassector bedragen.

De Gaswet is grotendeels op 10 augustus 2000 in werking getreden. Het deel van de Gaswet dat betrekking heeft op het gasnetbeheer is op 1 oktober 2000 in werking getreden. De werkzaamheden van de dienst in verband met de instemming met de aanwijzing van de gasnetbeheerders, de leveringsvergunningen en de tarieven voor netbeheer en levering zullen naar verwachting eerst rond het eind van het eerste kwartaal 2001 worden afgerond. De vergoedingen voor deze werkzaamheden zullen worden berekend op basis van de tarieven 2001. De tarieven 2001 worden vastgesteld aan de hand van de begroting van de dienst voor 2001. In de begroting voor het jaar 2001 is rekening gehouden met de bijkomende werkzaamheden voortkomend uit de Gaswet. De door de Minister van Economische Zaken vast te stellen tarieven voor 2001 worden in de regeling voor 2001 bekend gemaakt.

Het voornemen is de hiervoor aangegeven verdeling van de kosten tussen elektriciteit en gas (2:1) ook in 2001 toe te passen. De werkzaamheden voortvloeiend uit de Gaswet zullen een groter deel van het werk van de dienst beslaan. Hierbij zal echter grotendeels gebruik gemaakt kunnen worden van de opgedane ervaring met de uitvoering van de Elektriciteitswet 1998.

De beschreven systematiek acht ik evenwichtig en zij is in lijn met de uitgangspunten van het rapport «Maat houden». Ook voor nieuwe toetreders zal deze systematiek geen hoge drempel opwerpen. Verder werkt het besluit niet concurrentieverstorend tussen de energiebedrijven onderling. Bij de vaststelling van de hoogte van de variabele bedragen die netbeheerders en vergunninghouders jaarlijks verschuldigd zijn, wordt namelijk met een bedrag per aansluiting rekening gehouden met de concurrentiekracht van kleinere bedrijven ten opzichte van grotere bedrijven.

Wat betreft de marktwerking tussen de vergunninghouders en netbeheerders enerzijds en andere bedrijven anderzijds, moet bedacht worden dat er voor eerstgenoemden voordelen verbonden zijn aan hun wettelijke status. Vergunninghouders zijn exclusief bevoegd om beschermde afnemers van elektriciteit of gas te voorzien, netbeheerders zijn exclusief bevoegd om het transport van elektriciteit of gas uit te voeren. Andere bedrijven in de energiesector hebben geen exclusiviteit die vergelijkbaar is met die van vergunninghouders en netbeheerders. Ten aanzien van hen worden in beginsel geen overheidshandelingen verricht. Zij hoeven derhalve niet mee te betalen aan de instandhouding en de werkzaamheden van de dienst.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

Jaarlijks worden de bedragen voor het in behandeling nemen van aanvragen om instemming met een aanwijzing van een netbeheerder, van aanvragen van een vergunning of een ontheffing en de bedragen voor de aanwijzing van een netbeheerder en voor de vaststelling van tarieven door de Minister van Economische Zaken vastgesteld op basis van de begroting van zijn ministerie met betrekking tot de dienst.

Dit artikel bepaalt dat de bedragen die in rekening worden gebracht de werkelijke kosten van de desbetreffende werkzaamheden moeten dekken. De hoogte van deze bedragen wordt onder meer berekend aan de hand van het aantal mensuren dat op grond van de ervaringen wordt begroot voor het behandelen van aanvragen. Het gaat om bedragen die eenmaal moeten worden betaald voor de behandeling van een aanvraag, ongeacht of de desbetreffende instemming, vergunning of ontheffing wordt verleend of wordt geweigerd.

Artikel 3

De bedragen die netbeheerders, gastransportbedrijven en vergunninghouders jaarlijks verschuldigd zijn, worden door de Minister van Economische Zaken vastgesteld. Het eerste en tweede lid geven de uitgangspunten aan die daarbij worden gehanteerd. In het eerste lid is bepaald dat 60% van de totale kosten van de dienst wordt betaald uit de totale ontvangsten op grond van dit besluit. Het gaat daarbij dus om de ontvangsten van de bijdragen van netbeheerders, gastransportbedrijven en vergunninghouders in verband met de activiteiten, bedoeld in artikel 85, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 64, tweede lid, van de Gaswet, alsmede de ontvangsten, voortvloeiend uit de bedragen die op grond van artikel 2 in verband met de activiteiten bedoeld in artikel 85, eerste lid van de Elektriciteitswet en artikel 64, eerste lid, van de Gaswet in rekening worden gebracht. De totale ontvangsten in een jaar mogen nooit hoger en nooit lager zijn dan 60% van de totale kosten in dat jaar. Is dat wel het geval, dan kunnen de meer- of minderopbrengsten in de bedragen van het daaropvolgende jaar verrekend worden (artikel 7).

In het tweede lid is bepaald dat de jaarlijkse bedragen voor netbeheerders, gastransportbedrijven en vergunninghouders bestaan uit een vast en een variabel deel. In de uitwerking zal het variabel bedrag voor TenneT en Gasunie op nihil worden gesteld.

Artikel 4

De Minister van Economische Zaken stelt in beginsel de bedragen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, vast op basis van de begroting van zijn ministerie. Daarbij is hij afhankelijk van de verstrekking van de benodigde informatie door de directeur van de dienst. Dientengevolge zal de directeur van de dienst jaarlijks een begroting opstellen voor zijn dienst, die door de Minister van Economische Zaken wordt opgenomen in het wetsvoorstel voor de begroting van het Ministerie van Economische Zaken.

De Minister van Economische Zaken stelt de bedragen in september vast, waarna deze inwerkingtreden en terugwerken tot en met 1 januari van het jaar waarin zij zijn vastgesteld. Zij gelden dan voor dat gehele jaar. De bedragen worden vastgesteld op grond van de begroting van de dienst, zoals die met de begrotingswet voor het Ministerie van Economische Zaken is vastgesteld. Door de bijdragen per 1 september van elk jaar vast te stellen, kan rekening worden gehouden met de begroting van de dienst zoals die er uit ziet na de Voorjaarsnota van het Kabinet. De berekening is dan gebaseerd op actuele gegevens over de begroting, de realisatie van de dienst over het voorgaande jaar en over het aantal aansluitingen van de netbeheerders respectievelijk de vergunninghouders. De vastgestelde bedragen benaderen met deze systematiek dichter de realiteit dan de systematiek die is opgenomen in het Besluit kostenverhaal Elektriciteitswet 1998.

De vastgestelde bedragen dienen betaald te worden aan het Ministerie van Economische Zaken na ontvangst van een rekening van de directeur van de dienst, die ook de bedragen int, mochten bedrijven de bedragen niet uit eigen beweging betalen. De rekening van de directeur van de dienst wordt pas verzonden nadat de bedragen in september zijn vastgesteld, zodat de betaling van de bedragen in beginsel steeds in het najaar plaats zal moeten vinden.

Artikel 5

Bij de vaststelling van de bedragen wordt ook de wijze en het tijdstip van betaling vastgesteld. Indien een verzoeker om instemming met een aanwijzing, een rechtspersoon die door Onze Minister is aangewezen als netbeheerder, een aanvrager van een vergunning of een ontheffing van de verplichting tot aanwijzing van een netbeheerder, zoals bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998, een netbeheerder of een vergunninghouder het voor hem vastgestelde bedrag niet binnen de aan hem meegedeelde termijn betaalt, wordt het bedrag na aanmaning ingevorderd. Daarbij is de nalatige ook de wettelijke rente en de kosten van aanmaning verschuldigd.

Dit artikel heeft betrekking op het verschuldigd bedrag door een netbeheerder, vergunninghouder of houder van een ontheffing als bedoeld in de Elektriciteitswet 1998. Voor de inning van bedragen die verschuldigd zijn op grond van de Gaswet, zijn vergelijkbare bepalingen opgenomen in artikel 64, derde en vierde lid, van de Gaswet.

Artikel 7

Indien de ontvangsten minder of meer bedragen dan 60% van de kosten, gemaakt in het desbetreffende jaar, moet verrekening plaatsvinden door middel van de bedragen die het daaropvolgende jaar in rekening worden gebracht bij netbeheerders, gastransportbedrijven en vergunninghouders. Een batig saldo zal leiden tot een verlaging van de bedragen die in rekening worden gebracht in het volgende jaar, een nadelig saldo tot een verhoging daarvan. Daarbij vervult de in artikel 6 geregelde jaarlijkse staat van werkelijke kosten en ontvangsten een belangrijke rol. Gegeven de omstandigheid dat de dienst onderdeel uitmaakt van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken, heeft dit overigens op zichzelf geen gevolgen voor de financiering van de dienst.

Artikel 8

Dit artikel maakt het mogelijk om direct na inwerkingtreding van dit besluit overeenkomstig artikel 2 de bedragen voor het in 2001 verlenen van instemming met een aanwijzing als netbeheerder op grond van artikel 4 van de Gaswet, voor het in 2001 aanwijzen van een netbeheerder door de Minister van Economische Zaken op grond van artikel 5 van de Gaswet, en voor het in 2001 verlenen van een leveringsvergunning op grond van artikel 22 van de Gaswet vast te stellen.

Artikel 10

Dit besluit zal bij koninklijk besluit in werking treden na afloop van de voorhangprocedure, voorzien in artikel 61, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998.

De Minister van Economische Zaken,

A. Jorritsma-Lebbink


XNoot
1

Stb. 1998, 702.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven