Wet van 5 juli 2001 tot wijziging van de regeling van het DNA-onderzoek in strafzaken

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de bevoegdheid tot het gelasten van DNA-onderzoek in strafzaken te verruimen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Het Wetboek van Strafvordering1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 151a komt te luiden:

Artikel 151a

  • 1. De officier van justitie kan, met inachtneming van het tweede lid, ambtshalve of op verzoek van de verdachte of diens raadsman, een deskundige, verbonden aan één van de bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen laboratoria, benoemen met de opdracht met het oog op de waarheidsvinding een DNA-onderzoek te verrichten op basis van celmateriaal en hem een met redenen omkleed verslag uit te brengen. Celmateriaal kan ten behoeve van onderzoek als bedoeld in de vorige zin, behoudens artikel 151b, slechts worden afgenomen met schriftelijke toestemming van de betrokkene.

  • 2. Indien onvoldoende celmateriaal voor een tegenonderzoek als bedoeld in het vierde lid beschikbaar is, stelt de officier van justitie de verdachte, indien slechts één verdachte bekend is, in de gelegenheid een deskundige, verbonden aan één van de aangewezen laboratoria, aan te wijzen die het onderzoek verricht. Het vierde lid blijft buiten toepassing.

  • 3. De officier van justitie geeft, ingeval het onderzoek heeft plaatsgevonden aan afgenomen celmateriaal, de onderzochte persoon zo spoedig mogelijk schriftelijk kennis van de uitslag van het onderzoek. Indien het onderzoek heeft plaatsgevonden aan ander celmateriaal geeft hij de verdachte, indien deze bekend is, zodra het belang van het onderzoek dat toelaat schriftelijk kennis van de uitslag van het onderzoek. Buiten hetgeval, bedoeld in het tweede lid, wijst hij de verdachte daarbij op hetbepaalde in het vierde en vijfde lid.

  • 4. De verdachte kan binnen veertien dagen nadat hem van de uitslag van het DNA-onderzoek schriftelijk is kennisgegeven, de officier van justitie verzoeken een andere door hem aangewezen deskundige, verbonden aan één van de bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen laboratoria, te benoemen met de opdracht een DNA-onderzoek te verrichten. De officier van justitie willigt het verzoek in als daarvoor voldoende celmateriaal beschikbaar is. De deskundige brengt aan de officier van justitie een met redenen omkleed verslag uit. De eerste zin van het derde lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 5. In geval van toepassing van het vierde lid, wordt de verdachte een deel van de kosten van het onderzoek, waarvan de hoogte bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld, in rekening gebracht indien dit onderzoek het in opdracht van de officier van justitie verrichte onderzoek bevestigt.

  • 6. DNA-profielen worden onder beperkingen, te stellen bij algemene maatregel van bestuur, opgenomen in een registratie. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden, het College bescherming persoonsgegevens gehoord, regels gesteld voor de verwerking van DNA-profielen, alsmede voor het bewaren en vernietigen van celmateriaal. DNA-profielen worden slechts verwerkt voor de opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten.

  • 7. De bepalingen van de vijfde afdeling van de derde titel van het Tweede Boek zijn van overeenkomstige toepassing, behoudens voor zover daarvan in het eerste tot en met zesde lid is afgeweken.

  • 8. Bij toepassing van artikel 232 blijft het vierde lid buiten toepassing.

  • 9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels omtrent de wijze van uitvoering van dit artikel gegeven. De voordracht voor een krachtens de eerste volzin vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers van de Staten-Generaal is overgelegd.

B

Na artikel 151a worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 151b

  • 1. De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek bevelen dat van de verdachte van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, tegen wie ernstige bezwaren bestaan, celmateriaal zal worden afgenomen ten behoeve van een DNA-onderzoek.

  • 2. De officier van justitie geeft het bevel niet dan nadat de verdachte in de gelegenheid is gesteld, te worden gehoord. De verdachte is bevoegd zich bij het horen door een raadsman te doen bijstaan.

  • 3. Het bevel wordt ten uitvoer gelegd door afname van wangslijmvlies. Indien afname van wangslijmvlies om bijzondere geneeskundige redenen of vanwege het verzet van de verdachte onwenselijk is dan wel geen geschikt celmateriaal oplevert, wordt bloed afgenomen of worden haarwortels afgenomen, zo nodig met behulp van de sterke arm. Het celmateriaal wordt door een arts of een verpleegkundige afgenomen.

  • 4. Het bevel, onderscheidenlijk de tenuitvoerlegging dan wel de verdere tenuitvoerlegging daarvan kan achterwege blijven indien zich naar het oordeel van de officier van justitie zwaarwegende redenen voordoen om het DNA-onderzoek aan ander celmateriaal te laten plaatsvinden, dan wel de verdachte schriftelijk toestemt in de afname van celmateriaal.

  • 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels omtrent de wijze van uitvoering van dit artikel gegeven. De voordracht voor een krachtens de eerste volzin vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers van de Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 151c

  • 1. Onderzoek ter bepaling van het DNA-profiel van een bekende verdachte van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, wordt behoudens zwaarwegende redenen slechts opgedragen met betrekking tot afgenomen celmateriaal.

  • 2. Onderzoek ter bepaling van het DNA-profiel van een bekende persoon die niet wordt verdacht van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, wordt slechts opgedragen met betrekking tot afgenomen celmateriaal.

C

Artikel 195a wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Celmateriaal kan ten behoeve van onderzoek als bedoeld in de vorige zin, behoudens artikel 195d, slechts worden afgenomen met schriftelijke toestemming van de betrokkene.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. De rechter-commissaris geeft, ingeval het onderzoek heeft plaatsgevonden aan afgenomen celmateriaal, de onderzochte persoon zo spoedig mogelijk schriftelijk kennis van de uitslag van het onderzoek. Indien het onderzoek heeft plaatsgevonden aan ander celmateriaal, geeft hij de verdachte, indien deze bekend is, zodra het belang van het onderzoek dat toelaat schriftelijk kennis van de uitslag van het onderzoek. Buiten het geval, bedoeld in het tweede lid, wijst hij de verdachte daarbij op het bepaalde in artikel 195b.

3. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. DNA-profielen worden onder beperkingen, te stellen bij algemene maatregel van bestuur, opgenomen in een registratie. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden, het College bescherming persoonsgegevens gehoord, regels gesteld voor de verwerking van DNA-profielen, alsmede voor het bewaren en vernietigen van celmateriaal. DNA-profielen worden slechts verwerkt voor de opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten.

4. Het vijfde lid vervalt; het zesde lid wordt vernummerd tot vijfde lid.

D

In artikel 195b, eerste lid, laatste volzin, wordt «zesde lid» vervangen door: vijfde lid.

E

Artikel 195d komt te luiden:

Artikel 195d

  • 1. De rechter-commissaris kan, ambtshalve of op vordering van de officier van justitie, in het belang van het onderzoek bevelen dat van de verdachte van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, tegen wie ernstige bezwaren bestaan, celmateriaal zal worden afgenomen ten behoeve van een DNA-onderzoek.

  • 2. De rechter-commissaris geeft het bevel niet dan nadat de verdachte in de gelegenheid is gesteld, te worden gehoord. De verdachte is bevoegd zich bij het horen door een raadsman te doen bijstaan.

  • 3. Het bevel wordt ten uitvoer gelegd door afname van wangslijmvlies. Indien afname van wangslijmvlies om bijzondere geneeskundige redenen of vanwege het verzet van de verdachte onwenselijk is dan wel geen geschikt celmateriaal oplevert, wordt bloed afgenomen of worden haarwortels afgenomen, zo nodig met behulp van de sterke arm. Het celmateriaal wordt door een arts of een verpleegkundige afgenomen.

  • 4. Het bevel, onderscheidenlijk de tenuitvoerlegging dan wel de verdere tenuitvoerlegging daarvan kan achterwege blijven indien zich naar het oordeel van de rechter-commissaris zwaarwegende redenen voordoen om het DNA-onderzoek aan ander celmateriaal te laten plaatsvinden, dan wel de verdachte schriftelijk toestemt in de afname van celmateriaal.

  • 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels omtrent de wijze van uitvoering van dit artikel gegeven. De voordracht voor een krachtens de eerste volzin vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers van de Staten-Generaal is overgelegd.

F

Artikel 195e komt te luiden:

Artikel 195e

  • 1. Onderzoek ter bepaling van het DNA-profiel van een bekende verdachte van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, wordt behoudens zwaarwegende redenen slechts opgedragen met betrekking tot afgenomen celmateriaal.

  • 2. Onderzoek ter bepaling van het DNA-profiel van een bekende persoon die niet wordt verdacht van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, wordt slechts opgedragen met betrekking tot afgenomen celmateriaal.

G

In artikel 552o, eerste lid, onder a, wordt na «overbrenging van stukken van overtuiging» ingevoegd: , het nemen van maatregelen in het belang van het onderzoek, het laten verrichten van een DNA-onderzoek alsmede het daartoe bevelen van het afnemen van celmateriaal.

ARTIKEL II

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 5 juli 2001

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de zeventiende juli 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 17 mei 2001, Stb. 245.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1998/1999, 1999/2000, 2000/2001, 26 271.

Handelingen II 2000/2001, blz 3368–3400; 3440–3455; 3456–3462; 3463–3486; 3555–3556.

Kamerstukken I 2000/2001, 26 271 (210, 210a, 210b, 210c).

Handelingen I 2000/2001, zie vergadering d.d. 3 juli 2001.

Naar boven