Besluit van 2 juli 2001 tot wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie, het Besluit bezoldiging politie, het Besluit geneeskundige verzorging politie 1994 en het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie in verband met onder meer het vervallen van de tijdelijke aanstelling voor surveillanten en de afschaffing van het maandgeld voor aspiranten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 6 maart 2001, nr. EA2001/U57265, directoraat-generaal Openbare Orde en Veiligheid, directie Politie, afdeling Arbeidsvoorwaardenbeleid;

Gelet op artikel 50, eerste lid, en 53d, eerste lid, van de Politiewet 1993 en artikel9, zesde lid, eerste en tweede volzin, van de LSOP-wet;

De Raad van State gehoord (advies van 17 april 2001, nr. W04.01.130/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 25 juni 2001, nr. EA2001/U74276, directoraat-generaal Openbare Orde en Veiligheid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit algemene rechtspositie politie1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt als volgt te luiden:

  • 2. Na het voltooien van de basisopleiding vindt aanstelling in tijdelijke dienst van een ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, plaats voor een proeftijd van één jaar, zonodig in bijzondere gevallen op aanvraag van de ambtenaar met één jaar te verlengen en zonodig ambtshalve te verlengen met de tijd gedurende welke de ambtenaar de proeftijd niet in werkelijke dienst heeft doorgebracht.

2. Het derde en het vierde lid vervallen onder vernummering van het vijfde tot en met het achtste lid in het derde tot en met het zesde lid.

3. In het derde lid (oud: vijfde lid) vervalt de zinsnede «onderdeel b,».

4. In het vierde lid (oud: zesde lid) wordt de zinsnede «vijfde lid» vervangen door: derde lid.

5. In het vijfde lid (oud: zevende lid) wordt de zinsnede «zesde lid» vervangen door: vierde lid.

6. In het zesde lid (oud: achtste lid) wordt de zinsnede «zesde lid» vervangen door: vierde lid.

7. Toegevoegd wordt een nieuw lid, luidende:

  • 7. Bij ministeriële regeling worden criteria gegeven op grond waarvan de in het zesde lid genoemde periode van twee jaar kan worden verlengd tot vijf jaar.

B

Aan artikel 4 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Bij ministeriële regeling worden criteria gegeven op grond waarvan de in het derde lid genoemde periode van twee jaar kan worden verlengd tot vijf jaar.

C

In artikel 10, eerste lid, onderdeel g, vervalt de zinsnede «het maandgeld dan wel».

D

In artikel 19, derde lid, wordt de zinsnede «als bedoeld in artikel 17, eerste lid,» vervangen door: als bedoeld in de artikelen 17, eerste lid, en 18.

E

In artikel 40a, vierde lid, wordt «aanbehuwdkinderen» vervangen door: aangehuwde kinderen.

F

In artikel 87a, derde lid, wordt «oorsponkelijk» vervangen door: oorspronkelijk.

G

Artikel 90 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt in de eerste volzin de zinsnede «artikel 3, derde lid en zesde lid» vervangen door: artikel 3, vierde lid.

2. In het tweede lid wordt de zinsnede «artikel 3, zesde lid» vervangen door: artikel 3, vierde lid.

3. In het derde lid, onderdeel b, wordt «onondergebroken» vervangen door: onderbroken.

4. Het zesde en zevende lid komen als volgt te luiden:

  • 6. Opzegging als bedoeld in het derde lid, kan niet geschieden wegens de omstandigheid dat de ambtenaar geplaatst is op een kandidatenlijst als bedoeld in artikel 9 van de Wet op de ondernemingsraden, noch vanwege het lidmaatschap of het korter dan twee jaar geleden beëindigde lidmaatschap van de ambtenaar van de ondernemingsraad of van een commissie van die raad.

  • 7. Opzegging als bedoeld in het derde lid, kan niet geschieden wegens de omstandigheid dat de ambtenaar door een Centrale als bedoeld in artikel 1, onder i, van het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994 of door een daarbij aangesloten bond of vereniging is aangewezen om bestuurlijke of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen zijn Centrale of een daarbij aangesloten bond of vereniging, dan wel binnen de organisatie van de werkgever, die er toe strekken de doelstellingen van zijn centrale van overheidspersoneel en de daarbij aangesloten bonden of verenigingen te ondersteunen.

H

Artikel 96 vervalt.

ARTIKEL II

Het Besluit bezoldiging politie2 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, onderdeel l vervalt de zinsnede «van 25 jaar of ouder».

B

In artikel 2 wordt de zinsnede «het maandgeld van de adspirant die de 25-jarige leeftijd nog niet heeft bereikt» vervangen door: het salaris van de aspirant.

C

Artikel 3 komt als volgt te luiden:

Artikel 3

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het salaris van de aspirant.

D

Artikel 5 komt als volgt te luiden:

Artikel 5

De ambtenaar ontvangt geen bezoldiging over de tijd gedurende welke hij opzettelijk nalaat zijn dienst te verrichten.

E

Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt de zinsnede «en de adspirant die de 25-jarige leeftijd heeft bereikt,» en wordt het woord «hebben» vervangen door: heeft.

2. In het tweede lid wordt de zinsnede «Voor de ambtenaar die 23 jaar of ouder is en voor de adspirant die de 25-jarige leeftijd heeft bereikt, bedraagt de vakantie-uitkering» vervangen door: De vakantie-uitkering bedraagt.

3. Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde lid in het derde lid.

F

Artikel 50 komt als volgt te luiden:

Artikel 50

De artikelen 6 tot en met 22, 26 tot en met 30 en 49 zijn niet van toepassing op de aspirant.

ARTIKEL III

In artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van het Besluit geneeskundige verzorging politie 19943 vervalt het derde onderdeel.

ARTIKEL IV

Artikel 19 van het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie4 komt als volgt te luiden:

Artikel 19. Indexering

Het dagloon wordt aangepast overeenkomstig een algemene salarismaatregel in de sector Politie.

ARTIKEL V

  • 1. De ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die op het tijdstip voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit is aangesteld op grond van artikel 3, derde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie zoals dat artikel op dat tijdstip luidde, wordt met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit besluit aangesteld in vaste dienst, tenzij:

    a. de ambtenaar aan het bevoegd gezag voor 1 mei 2001 schriftelijk en eenmalig de keuze kenbaar heeft gemaakt voor het handhaven van de aanstelling in tijdelijke dienst, of

    b. tegen een aanstelling in vaste dienst bedenkingen bestaan, gebaseerd op een beoordeling overeenkomstig artikel 71, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie.

  • 2. De ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die op het tijdstip voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit is aangesteld in tijdelijke dienst op grond van artikel 3, tweede lid, onderdeel a, van het Besluit algemene rechtspositie politie zoals dat artikel op dat tijdstip luidde, wordt, behoudens het bepaalde in artikel 89, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie, na afloop van de proeftijd aangesteld in vaste dienst, tenzij de ambtenaar aan het bevoegd gezag voor 1 mei 2001 schriftelijk en eenmalig de keuze kenbaar heeft gemaakt na afloop van de proeftijd een aanstelling in tijdelijke dienst te wensen op grond van artikel 3, derde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie zoals dat artikel luidde op het tijdstip voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit.

  • 3. De aspirant in opleiding tot surveillant van politie die op 31 december 2000 en op het tijdstip voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit is aangesteld in tijdelijke dienst op grond van artikel 3, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie zoals dat artikel luidde op het tijdstip voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, wordt, behoudens het bepaalde in artikel 89, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie, na het voltooien van de basisopleiding op grond van artikel 3, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie aangesteld in tijdelijke dienst voor een proeftijd van één jaar, tenzij de ambtenaar aan het bevoegd gezag voor 1 mei 2001 schriftelijk en eenmalig de keuze kenbaar heeft gemaakt voor een aanstelling in tijdelijke dienst op grond van artikel 3, tweede en derde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie zoals dat artikel luidde op het tijdstip voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit.

  • 4. In de uitzonderingssituaties, genoemd in het eerste tot en met het derde lid, blijven de artikelen 3, 90 en 96 van het Besluit algemene rechtspositie politie en de Regeling vertrekpremie surveillant van politie zoals die luidden op het tijdstip voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit van toepassing.

ARTIKEL VI

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, met dien verstande dat

a. de artikelen I, onderdeel C, II, en III terugwerken tot en met 1 januari 2001, en

b. artikel I, onderdeel A, eerste tot en met zesde lid, terugwerkt tot en met 1 januari 2001 voor zover het betreft degene die op of na 1 januari 2001 is aangesteld als aspirant in opleiding tot surveillant van politie.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 2 juli 2001

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

Uitgegeven de zeventiende juli 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

In het kader van de onderhandelingen over een arbeidsvoorwaardenakkoord voor de sector Politie voor de periode vanaf 1 januari 2001 is, vooruitlopend op dat akkoord, op 18 december 2000 het Tussendocument arbeidsvoorwaarden sector politie (verder te noemen: Tussendocument) getekend. In het Tussendocument is een aantal rechtspositionele maatregelen overeengekomen dat leidt tot wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), het Besluit bezoldiging politie (Bbp) en het Besluit geneeskundige verzorging politie 1994 (Bgvp 1994). Het onderhavige besluit strekt ertoe de afgesproken maatregelen in genoemde besluiten door te voeren.

In het Tussendocument is overeengekomen dat de mogelijkheid van de tijdelijke aanstelling voor surveillanten van politie (hierna: surveillanten) voor de duur van ten minste twee en ten hoogste zes jaar komt te vervallen. Voor surveillanten wordt het aanstellingsregime van toepassing zoals dat ook geldt voor de overige ambtenaren aangesteld voor de uitvoering van de politietaak. Voor degenen die op of na 1 januari 2001 zijn aangesteld als aspirant (in opleiding tot surveillant) is het nieuwe aanstellingsregime al met ingang van 1 januari 2001 van toepassing. Voor aspiranten in opleiding tot surveillant die vóór die datum in tijdelijke dienst zijn aangesteld (en op het tijdstip voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit nog steeds als aspirant in opleiding tot surveillant zijn aangesteld) en voor surveillanten die op het tijdstip voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit in tijdelijke dienst zijn aangesteld, geldt een overgangsregime.

Daarnaast is overeengekomen dat de maximale duur van de tijdelijke aanstelling genoemd in de artikelen 3, vierde lid (oud: zesde lid), onderdeel b, en 4, eerste lid, onderdeel c, van het Barp overeenkomstig nader vast te stellen criteria kan worden verlengd van twee naar vijf jaar. De mogelijkheid om de maximale periode te verlengen indien vaststaat dat de werkzaamheden binnen het jaar daaropvolgend zullen worden afgerond, blijft ongewijzigd. De verruiming houdt verband met de omstandigheid dat werkzaamheden van kennelijk tijdelijk karakter, waarvoor een aanstelling in tijdelijke dienst gewenst is, in de praktijk veelal langer duren dan twee tot drie jaar.

Met de politievakorganisaties is verder overeengekomen dat met ingang van 1 januari 2001 het maandgeld voor aspiranten jonger dan 25 jaar is vervangen door salaris. Hiermee is het onderscheid tussen aspiranten op grond van leeftijd vervallen.

Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt een omissie in artikel 19, derde lid, van het Barp te corrigeren en een tekstuele wijziging door te voeren in artikel 19 van het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie (Bbwp).

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Met de wijziging van artikel 3 van het Barp is de mogelijkheid van een tijdelijke aanstelling van surveillanten voor de duur van ten minste twee en ten hoogste zes jaar vervallen en geldt voor surveillanten hetzelfde aanstellingsregime zoals dat ook geldt voor de overige ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak. Dit betekent dat nadat de opleiding tot surveillant is afgerond de surveillant wordt aangesteld in tijdelijke dienst voor een proeftijd van één jaar (met de mogelijkheid van verlenging); daarna wordt hij – natuurlijk behoudens het bepaalde in artikel 89 van het Barp – in vaste dienst aangesteld.

Dit nieuwe regime geldt met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2001 voor degenen die op of na die datum zijn aangesteld als aspirant in opleiding tot surveillant. Voor de overige aspiranten in opleiding tot surveillant en voor surveillanten geldt een overgangsregime, voorzover zij op het tijdstip voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit (nog) zijn aangesteld op grond van artikel 3, eerste lid, tweede lid, onderdeel a, of derde lid, van het Barp zoals dat artikel luidde op dat tijdstip.

De toevoeging van het nieuwe zevende lid aan artikel 3 van het Barp maakt het mogelijk dat, op basis van nader door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vast te stellen criteria, de duur van de aanstelling in tijdelijke dienst ter uitvoering van werkzaamheden van een tijdelijk karakter kan worden opgerekt van een periode van ten hoogste twee jaar tot een periode van ten hoogste vijf jaar. Onveranderd blijft dat de maximale duur niet kan worden verlengd, tenzij vaststaat dat de werkzaamheden binnen het jaar daaropvolgend zullen worden beëindigd.

Onderdeel B

De toevoeging van artikel 4, vierde lid, van het Barp maakt het mogelijk dat, op basis van nader vast te stellen criteria, de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, voor ten hoogste vijf jaar in plaats van ten hoogste twee jaar in tijdelijke dienst kan worden aangesteld ter uitvoering van werkzaamheden van een kennelijk tijdelijk karakter. Ook hier blijft gelden dat de maximale periode van de tijdelijke aanstelling niet kan worden verlengd, tenzij vaststaat dat de werkzaamheden binnen het jaar daaropvolgend zullen worden beëindigd.

Onderdeel C

In verband met het vervangen van het maandgeld door salaris vervalt het in artikel 10, eerste lid, onderdeel g, gemaakte onderscheid tussen maandgeld en salaris.

Onderdeel D

Bij Besluit van 25 april 2000 (Stb. 202) is door middel van een wijziging van artikel 19, derde lid, van het Barp beoogd te verhelderen dat eventuele extra vakantieaanspraken die de ambtenaar geniet op grond van artikel 17, tweede lid, van het Barp, niet kunnen worden verminderd op grond van artikel 19, derde lid, van het Barp. De onbedoelde consequentie van deze wijziging was echter dat de extra vakantieaanspraken die de ambtenaar op grond van artikel 18 van het Barp genoot evenmin zouden kunnen worden verminderd op grond van artikel 19, derde lid, van het Barp. Om dit te corrigeren is thans in artikel 19, derde lid, van het Barp opgenomen dat het bij de in dit artikellid bedoelde vaststelling van de vakantieaanspraak gaat om de vakantieaanpraken, bedoeld in de artikelen 17, eerste lid, en 18 van het Barp.

Onderdelen E en F

In artikel 40a, vierde lid, en 87a, derde lid, van het Barp zijn verschrijvingen gecorrigeerd.

Onderdelen G en H

Vanaf het moment van inwerkingtreding van dit besluit zijn er, behoudens op grond van de overgangsrechtelijke bepalingen, geen surveillanten meer werkzaam op basis van een aanstelling in tijdelijke dienst als bedoeld in artikel 3, derde lid, van het Barp zoals dat artikel luidde op het tijdstip voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit. Dat betekent dat in andere gevallen dan door het overgangsrecht geregeld, vanaf het moment van inwerkingtreding van dit besluit geen eervol ontslag van rechtswege door het verstrijken van een bepaalde tijd meer kan worden verleend aan een surveillant die op grond van voornoemd artikellid is aangesteld. Om die reden vervalt per die datum de desbetreffende passage in artikel 90, eerste lid, van het Barp en vervalt eveneens artikel 96 van het Barp.

In artikel 90, derde lid, van het Barp is een verschrijving gecorrigeerd. In verband met een technische onvolkomenheid bij een eerdere wijziging zijn het zesde en zevende lid van artikel 90 volledig opgenomen.

Artikel II

Onderdelen A, B, C en D

In verband met het vervallen van het onderscheid tussen aspiranten op grond van leeftijd en vanwege het vervallen van het maandgeld, komen de passages in de artikelen 2 tot en met 5 van het Bbp die verwijzen naar de leeftijd van aspiranten dan wel het maandgeld, te vervallen. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties behoudt de bevoegdheid om voor de wijze van salariëring van aspiranten nadere regels te stellen. Artikel 3 van het Bbp blijft daarvoor de grondslag.

Onderdeel E

Ook in artikel 23 van het Bbp vervallen de passages die verwijzen naar de leeftijd van aspiranten dan wel het maandgeld. Tevens komt via een andere redactie van het tweede lid en het vervallen van het derde lid het op basis van leeftijd en burgerlijke staat gemaakte onderscheid te vervallen. In het vervolg hebben derhalve alle politieambtenaren ongeacht leeftijd, persoonlijke omstandigheden of status aanspraak op een vakantie-uitkering van 8% van de genoten bezoldiging dan wel het vastgestelde minimum bedrag volgens artikel 23, tweede lid, van het Bbp.

Onderdeel F

Met het vervallen van het onderscheid naar leeftijd tussen aspiranten wordt het aantal artikelen in het Bbp dat niet van toepassing is op aspiranten gelijk voor alle aspiranten.

Artikel III

Met het vervallen van het maandgeld kan het derde onderdeel van artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van het Bgvp 1994 vervallen. Voor alle aspiranten is nu het eerste onderdeel van artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van het Bgvp 1994 van toepassing. De samenloop met een WAO-uitkering of een andere uitkering blijft geregeld in artikel 9, vierde lid, onderdeel b, van het Bgvp 1994.

Artikel IV

Met de wijziging van artikel 19 van het Bbwp is aansluiting gezocht bij de in de rechtspositionele regelingen voor politiepersoneel gebruikelijke terminologie. Een inhoudelijke wijziging is niet beoogd.

Artikel V

Met de politievakorganisaties is overeengekomen dat de mogelijkheid van de tijdelijke aanstelling voor surveillanten voor de duur van ten minste twee en ten hoogste zes jaar vervalt. Voor surveillanten die in tijdelijke dienst zijn aangesteld op basis van artikel 3, tweede lid, onderdeel a, of derde lid, van het Barp zoals dat artikel luidde op het tijdstip voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit, en voor aspiranten in opleiding tot surveillant die voor 1 januari 2001 en op het tijdstip voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit in tijdelijke dienst zijn aangesteld, geldt een overgangsregime. Bij brief van 6 maart 2001, nr. EA2001/U55462, is reeds onder de aandacht gebracht wat dit overgangsregime inhoudt. Daarbij is de bevoegde gezagsinstanties expliciet verzocht de betrokken aspiranten en surveillanten gedurende een termijn van ten minste zes weken lopend tot 1 mei 2001 in de gelegenheid te stellen hun keuze voor (handhaving van) een tijdelijke aanstelling aan die gezagsinstanties kenbaar te maken. Hierdoor zijn zowel de bevoegde gezagsinstanties als de betrokken aspiranten en surveillanten in de gelegenheid gesteld tijdig in te spelen op (de consequenties van) dit overgangsregime.

Surveillanten die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit in tijdelijke dienst zijn aangesteld voor de duur van ten minste twee en ten hoogste zes jaar hebben kunnen kiezen voor voortzetting van die tijdelijke aanstelling. Indien zij daarvoor (tijdig) hebben gekozen, wijzigt er voor hen niets. Het ontslag volgt bij het aflopen van de duur van de tijdelijke aanstelling.

Hebben zij niet gekozen voor het handhaven van de tijdelijke aanstelling dan worden zij per de datum van inwerkingtreding van dit besluit in vaste dienst aangesteld, tenzij het bevoegd gezag een beoordeling heeft opgesteld waaruit blijkt dat er sprake is van onvoldoende functioneren (in welk geval het oude regime van de tijdelijke aanstelling voor surveillanten gehandhaafd blijft).

Surveillanten die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit in tijdelijke dienst zijn aangesteld voor een proeftijd van ten minste twee en ten hoogste zes maanden hebben kunnen kiezen voor een op de proeftijd volgende tijdelijke in plaats van vaste aanstelling.

Aspiranten die al op 31 december 2000 waren aangesteld in tijdelijke dienst voor de tijd dat de basisopleiding tot surveillant wordt gevolgd en op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit nog steeds op diezelfde grond zijn aangesteld, hebben eveneens kunnen kiezen voor handhaving van het oude regime van tijdelijke aanstellingen.

Volledigheidshalve zij opgemerkt dat in alle gevallen de bestaande ontslagmogelijkheden voor het bevoegd gezag toepasselijk blijven.

Slechts in de gevallen waarin de regime van tijdelijke aanstelling, al dan niet op verzoek van de aspirant of surveillant, blijft gehandhaafd, blijven de artikelen 3, 90, 96 van het Barp en de Regeling vertrekpremie surveillant van politie van toepassing.

Artikel VI

Aan de vervanging van het maandgeld door salaris wordt terugwerkende kracht toegekend tot en met 1 januari 2001. Deze terugwerkende kracht is mogelijk omdat, overeenkomstig de afspraken met de politievakorganisaties, de vervanging van het maandgeld door salaris niet zal leiden tot een inkomensachteruitgang voor de aspiranten van wie het maandgeld wordt omgezet in salaris en de aspiranten die reeds een salaris hebben dat salaris behouden.

Verder is met de politievakorganisaties overeengekomen dat voor de aspirant die op of na 1 januari 2001 is aangesteld, reeds met ingang van 1 januari 2001 het nieuwe aanstellingsregime geldt. Na de duur van de opleiding volgt voor deze ambtenaren derhalve een tijdelijke aanstelling voor een proeftijd van één jaar (met de mogelijkheid tot verlenging), waarna zij in vaste dienst worden aangesteld.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries


XNoot
1

Stb. 1994, 214,laatstelijk gewijzigd bij besluit van 10 mei 2001, Stb. 273.

XNoot
2

Stb. 1994, 215, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 18 december 2000, Stb. 609.

XNoot
3

Stb. 1994, 338, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 18 december 2000, Stb. 609.

XNoot
4

Stb. 2000, 609.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 augustus 2001, nr. 155.

Naar boven