Besluit van 13 juni 2001 tot vaststelling van de vergoeding van de kosten als bedoeld in de artikelen 39 en 40 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Besluit kostenvergoeding rechten betrokkene Wbp)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 19 januari 2001, nr. 5075641/01/6;Gelet op de artikelen 39, eerste en derde lid, en 40, derde lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens;De Raad van State gehoord (advies van 27 maart 2001, Nr. W03.01.0049/I);

Gezien het nader rapport van de Minister van Justitie van 5 juni 2001, nr. 5101170/01/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder wet: de Wet bescherming persoonsgegevens.

Artikel 2

  • 1. De vergoeding voor de kosten van het bericht als bedoeld in artikel 35 van de wet bedraagt € 0.23 per pagina met een maximaal bedrag van € 4.50 per bericht.

  • 2. De verantwoordelijke mag voor de kosten van een bericht dat op een andere gegevensdrager wordt verstrekt dan papier een redelijke vergoeding in rekening brengen met dien verstande dat deze ten hoogste € 4.50 bedraagt.

Artikel 3

De verantwoordelijke mag in afwijking van artikel 2 een redelijke vergoeding in rekening brengen met dien verstande dat deze ten hoogste € 22.50 bedraagt in het geval dat:

a. het afschrift bestaat uit meer dan honderd pagina's, of

b. het bericht bestaat uit een afschrift van een, vanwege de aard van de verwerking, moeilijk toegankelijke gegevensverwerking.

Artikel 4

De verantwoordelijke mag voor de kosten voor het in behandeling nemen van een verzet als bedoeld in artikel 40 van de wet een redelijke vergoeding in rekening brengen met dien verstande dat deze ten hoogste € 4.50 bedraagt.

Artikel 5

Tot 1 januari 2002 bedragen de tarieven in afwijking van:

a. artikel 2, eerste lid: f 0,50 respectievelijk f 10,00;

b. artikel 2, tweede lid: f 10,00;

c. artikel 3: f 50,00; en

d. artikel 4: f 10,00.

Artikel 6

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet bescherming persoonsgegevens in werking treedt.

Artikel 7

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit kostenvergoeding rechten betrokkene Wbp.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij bijbehorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 13 juni 2001

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de derde juli 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit strekt tot vaststelling van een regeling voor de vergoeding van kosten die verbonden zijn aan de uitoefening van de rechten van de betrokkene, bedoeld in de artikelen 39 (vergoeding voor uitoefening recht op inzage) en 40 (vergoeding voor uitoefening recht van verzet) Wbp. De voorgestelde regeling sluit nauw aan bij de overeenkomstige regeling onder de Wet persoonsregistraties.

Over het ontwerp van dit besluit is op 21 december 1999 overeenkomstig artikel 37, derde lid, van de Wpr advies van de Registratiekamer gevraagd. De Registratiekamer heeft vervolgens op 14 februari 2000, kenmerk 99.A.1203.01, advies uitgebracht.

Artikel 36 van de Wet persoonsregistraties voorziet thans in de bevoegdheid om voor de uitoefening van het recht op kennisneming een vergoeding van kosten te verlangen die niet hoger mag zijn dan een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag. Dit maximale bedrag is aanvankelijk vastgesteld op tien gulden. Later is dit vervangen door een gedifferentieerd maximum, variërend van tien tot honderd gulden, afhankelijk van het aantal pagina's, de aard van het medium of de complexiteit van de toegang. Daarnaast is voorzien in de mogelijkheid om deze bedragen bij ministeriële regeling aan de ontwikkeling van het prijspeil aan te passen.

In de Wbp was aanvankelijk een soortgelijke regeling voorzien, met dien verstande dat de reikwijdte ervan werd uitgebreid tot de uitoefening van het recht op verzet. Door de aanvaarding van het amendement-Wagenaar en Scheltema-De Nie (kamerstukken II, 25 892, 1999/00, nr. 17) is dit systeem echter in artikel 39 Wbp verlaten. Dit amendement had uitdrukkelijk de bedoeling de financiële drempel voor het vragen van afschriften te verlagen. Het ten hoogste te verlangen bedrag is daar nu vastgesteld op tien gulden, met dien verstande dat het bedrag in bijzondere gevallen bij algemene maatregel van bestuur kan worden verhoogd. Tevens is bepaald dat de vergoeding zelf ook bij of krachtens algemene maatregel van bestuur dient te zijn vastgesteld.

De tekst van artikel 40 van de Wbp is door het amendement niet gewijzigd.

In het verlengde van het bovengenoemde amendement wordt nu in artikel 2 bepaald dat de kosten van een bericht bedoeld in artikel 35 van de Wbp per pagina € 0.23 bedragen waarbij een maximum geldt van € 4.50 voor het bericht (eerste lid). Het tweede lid ziet op de situatie dat het bericht op een andere gegevensdrager dan papier aan betrokkene wordt verstrekt. Hierbij moet gedacht worden aan elektronische verstrekking, bijvoorbeeld op diskette of via een directe verbinding tussen personal computers, of de verstrekking van een afdruk van een (röntgen)foto. Van deze wijze van verstrekking zal in de toekomst in toenemende mate gebruik worden gemaakt. Daarbij is wat betreft de tariefstelling aansluiting gezocht bij het op papier verstrekken van een gelijksoortig bericht. Als uitgangspunt geldt dat de vergoeding die kan worden verlangd ten hoogste de kostprijs bedraagt waarbij – overeenkomstig de schriftelijke verstrekking – een maximum geldt van € 4.50. In het verlengde van artikel 7:456 BW wordt gesproken van «een redelijke vergoeding» teneinde tot uitdrukking te brengen dat het de verantwoordelijke niet vrijstaat elk willekeurig bedrag tot € 4.50 te kiezen maar slechts een vergoeding van de kostprijs mag verlangen. Omdat het de verstrekker zelf veelal bepaalt welke gegevensdrager wordt gebruikt is het raadzaam in de tarifering geen onderscheid meer te maken naar gelang de gegevensdrager die is gebruikt. Ook in de materiële normering van de Wbp wordt een dergelijk onderscheid niet meer gemaakt.

In bepaalde gevallen kan een gegevensverstrekking zo bewerkelijk zijn dat de vergoeding van ten hoogste € 4.50 niet geacht kan worden in een redelijke verhouding te staan tot de kosten en moeite. De Registratiekamer wees hier op in haar advies van oktober 1995. Dit advies lag ten grondslag aan de wijziging van de oorspronkelijke vergoedingsregeling in 1998. Bij deze wijziging werd in verband met onder meer de omvang van het aantal pagina's of de complexiteit van de toegang in het besluit de mogelijkheid opgenomen een hogere vergoeding dan f 10,00 te vragen met een maximum van f 100,00. Deze gevallen zijn thans opgenomen in artikel 3. Indien het afschrift van een bericht meer dan honderd pagina's bevat mag de verantwoordelijke een redelijke vergoeding verlangen die ten hoogste € 22.50 bedraagt. Dit geldt eveneens voor het geval het bericht bestaat uit een afschrift van een moeilijk toegankelijke gegevensverwerking. Met de «toegankelijkheid» wordt gedoeld op de toegankelijkheid in technische zin, dat wil zeggen vanwege de aard van de vastlegging van de gegevens. Worden gegevens bijvoorbeeld vastgelegd op microfilm, dan is verstrekking pas na het verrichten van enige bewerking mogelijk: opzoeken, vergroten en vervolgens afdrukken. Deze handelingen kosten meer tijd en moeite dan eenvoudige vermenigvuldiging door het kopiëren van papier of elektronisch mailen. Een vergoeding (ter hoogte van de kostprijs) van ten hoogste € 22.50 is dan redelijk en sluit aan bij de bedoelingen van het amendement-Wagenaar en Scheltema-De Nie. Het feit dat een verwerking niet door de verantwoordelijke zelf wordt verricht maar bijvoorbeeld een derde is geen «moeilijke toegankelijkheid» in de zin van artikel 3 onder b. Deze omstandigheid rechtvaardigt geen vergoeding op basis van dit voorschrift. Een vergoeding als bedoeld in dit voorschrift zal slechts plaatsvinden in bijzondere gevallen als bedoeld in artikel 39, derde lid, van de wet.

De vergoeding voor de kosten voor het in behandeling nemen van een verzet als bedoeld in artikel 40 van de Wbp bedraagt op grond van artikel 4 van dit besluit ten hoogste € 4.50. Ook bij de redactie van dit artikel is aansluiting gezocht bij artikel 7:456 BW.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 augustus 2001, nr. 155.

Naar boven