Besluit van 4 mei 2001, houdende regels inzake de verstrekking van subsidies in het kader van niet-fysieke stadseconomie in grote steden (Besluit subsidies niet-fysieke stadseconomie grote steden)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken, gedaan in overeenstemming met Onze Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van 4 december 2000, nr. WJZ 00071786;

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;

De Raad van State gehoord (advies van 26 februari 2001, nr. W10.00.0574/II);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 27 april 2001, nr. WJZ 01016877, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. niet-fysieke stadseconomie: hetgeen daaronder wordt verstaan in het doorstartconvenant grotestedenbeleid, dat als bijlage is gevoegd bij de brief van 4 december 1998 van de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Kamerstukken II 1998/99, 21 062, nr. 77);

b. ontwikkelingsprogramma: door een gemeente vastgesteld strategisch overzicht van investeringen en maatregelen voor de komende vijf jaren, met een vooruitblik op de vijf daarop volgende jaren, dat gericht is op de beleidsdoelen economie en werkgelegenheid, fysieke ontwikkeling en sociale infrastructuur en dat meetbare doestellingen en prestaties bevat;

c. benchmark lokaal ondernemersklimaat: referentiekader voor de toetsing van de economische concurrentiepositie van de stad.

Artikel 2

  • 1. Onze Minister verstrekt in 2001 een subsidie ten behoeve van niet-fysieke stadseconomie aan een in bijlage 1 van dit besluit vermelde gemeente die een ontwikkelingsprogramma uitvoert dat als bijlage 1 is gehecht aan het tussen die gemeente en het Rijk op 20 december 1999 in het kader van het grotestedenbeleid gesloten convenant.

  • 2. Onze Minister verstrekt in 2001 een subsidie ten behoeve van niet-fysieke stadseconomie aan een in bijlage 2 van dit besluit vermelde gemeente die een ontwikkelingsprogramma uitvoert dat als bijlage 1 is gehecht aan het tussen die gemeente en het Rijk op 21 december 1999 in het kader van het Investeringsbudget stedelijke vernieuwing gesloten convenant.

Artikel 3

  • 1. De subsidie bedraagt in het in artikel 2, eerste lid, bedoelde geval het in bijlage 1 van dit besluit genoemde bedrag.

  • 2. De subsidie bedraagt in het in artikel 2, tweede lid, bedoeld geval het in bijlage 2 van dit besluit genoemde bedrag.

§ 2. De subsidieverlening

Artikel 4

De beschikking tot subsidieverlening vermeldt het tijdstip en de wijze waarop de aanvraag om subsidievaststelling moet worden ingediend.

§ 3. Verplichtingen van de subsidie-ontvanger

Artikel 5

  • 1. Aan de subsidieverlening zijn de in het tweede tot en met zevende lid opgenomen verplichtingen verbonden.

  • 2. De subsidie-ontvanger gebruikt de subsidie voor de uitvoering van die onderdelen van het ontwikkelingsprogramma, die vallen binnen de reikwijdte van het Beleidskader stadseconomie (Kamerstukken 1998/99, 21 062, nr. 77), onderdeel niet-fysieke economie.

  • 3. De subsidie-ontvanger komt de voor hem uit het convenant met betrekking tot de subsidie voortvloeiende verplichtingen na.

  • 4. De subsidie-ontvanger neemt deel aan de tweejaarlijkse herhalingsmeting van de benchmark lokaal ondernemers klimaat.

  • 5. De subsidie-ontvanger neemt bij het gebruik van de subsidie de ingevolge het Verdrag betreffende de Europese Unie voor de Staat geldende verplichtingen in acht.

  • 6. De subsidie-ontvanger dient bij Onze Minister een aanvraag om subsidievaststelling in overeenkomstig hetgeen daaromtrent in de beschikking tot subsidieverlening is vermeld.

  • 7. De subsidie-ontvanger voert een administratie die zodanig is ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze alle door hem aangegane verplichtingen en verrichte betalingen kunnen worden afgelezen.

§ 4. Voorschotten

Artikel 6

  • 1. Op een subsidie ter zake waarvan een beschikking tot subsidieverlening geldt wordt door Onze Minister ten hoogste eenmaal per kalenderjaar een voorschot verstrekt.

  • 2. Het voorschot is het bedrag dat in bijlage 1 of bijlage 2 van dit besluit als voorschot is vermeld.

§ 5. De subsidievaststelling

Artikel 7

Onze Minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag daartoe dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken. Indien de beschikking niet binnen dertien weken kan worden gegeven, stelt Onze Minister de subsidie-ontvanger daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarop de beschikking tegemoet kan worden gezien.

§ 6. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 8

Tot 1 januari 2002 gelden voor de toepassing van de artikelen 3 en 6 de bedragen genoemd in de bijlagen 1a en 2a van dit besluit.

Artikel 9

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 10

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit subsidies niet-fysieke stadseconomie grote steden.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 4 mei 2001

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

A. Jorritsma-Lebbink

Uitgegeven de eenentwintigste juni 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Het versterken van de economische structuur van de grote steden is één van de hoofddoelstellingen van het grote stedenbeleid (GSB). Het grote stedenbeleid omvat de volgende drie pijlers: economie en werkgelegenheid, fysieke ontwikkeling en sociale infrastructuur. In de brief aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal over het «Doorstartconvenant GSB» van 4 december 1998 (Kamerstukken II 1998/99, 21 062, nr. 70) wordt ingegaan op de inhoud en de onderlinge relaties van de op deze pijlers aan te pakken thema's.

Bij de brief van 7 juni 1999 van de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid aan de Tweede Kamer over de voortgang van het grotestedenbeleid zijn als bijlagen gevoegd het GSB-toetsingskader, het Beleidskader stedelijke vernieuwing en het Beleidskader stadseconomie (Kamerstukken II 1998/99, 21 062, nr. 77). Het Beleidskader stadseconomie bevat de volgende doelstellingen:

– stimuleren van functiemenging wonen/werken door het behouden en creëren van geschikte bedrijfsruimte in woongebieden,

– ontwikkelen bedrijfsruimten voor starters,

– revitaliseren van verouderde en ontwikkelen van nieuwe bedrijventerreinen,

– stimuleren van kansrijke economische sectoren, bijvoorbeeld toerisme of technologie en innovatie, en clusters (netwerken van bedrijven en kennisinstellingen),

– verbeteren van de bereikbaarheid van economische functies,

– bevorderen van een «level playing field» voor starters en

– vereenvoudiging van lokale regelgeving en verbetering van dienstverlening.

Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen harde – fysieke – economie en zachte – niet-fysieke – economie. Niet-fysieke stadseconomie valt onder de GSB-pijler economie en werkgelegenheid. Het niet-fysieke deel van het stadseconomiebudget wordt gericht op ondernemerschap en kansrijke economische sectoren en clusters, bijvoorbeeld «life sciences». Bij ondernemerschap gaat het onder andere over startersbegeleiding, in het bijzonder ook voor etnische ondernemers, en verbetering van het lokale vestigings- en ondernemersklimaat door vereenvoudiging van regelgeving en kwaliteitsverbetering van de gemeentelijke dienstverlening aan het bedrijfsleven. Ook betreft het organisatorische maatregelen als een bedrijvenservicepunt, bijvoorbeeld ten behoeve van de koppeling van nieuwe bedrijvigheid aan inschakeling van langdurig werklozen.

De middelen die vanuit de begroting van het Ministerie van Economische Zaken beschikbaar zijn voor harde en zachte economie, zijn bestemd voor de zogenaamde G25, genoemd in bijlage 1, alsmede voor vijf zogenaamde «partiële GSB-gemeenten», genoemd in bijlage 2. Deze laatste zijn, evenals de G25, «rechtstreekse gemeente» in het kader van het Investeringsbudget stedelijke vernieuwing (ISV), maar maken niet over de hele linie van de drie pijlers deel uit van het GSB. Het ISV maakt onderscheid tussen rechtstreekse gemeenten die hun programma rechtstreeks bij het Rijk indienen en niet-rechtstreekse gemeenten die zich tot de provincie moeten richten.

Rijk en grote steden hebben in het kader van het grotestedenbeleid op 20 december 1999 convenanten afgesloten. Met de vijf partiële GSB-gemeenten is op 21 december 1999 separaat een convenant gesloten in het kader van het Investeringsbudget stedelijke vernieuwing. Met deze convenanten wordt een meerjarige subsidieverlening in het vooruitzicht gesteld ten behoeve van zowel de fysieke als de niet-fysieke stadseconomie.

Het EZ-budget voor fysieke stadseconomie is in het kader van de Wet stedelijke vernieuwing (Kamerstukken II 1999/2000, 26 884, nrs. 1–2) ingebracht in het ISV en gebundeld met de middelen die het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ter beschikking staan. Deze middelen dienen ter financiering van het ISV-prestatieveld economische structuurversterking. Met het afsluiten van eerdergenoemde convenanten is ook de indicatieve verdeling van het ISV-budget over de steden vastgelegd. Over deze verdeling is de Tweede Kamer geïnformeerd bij brief van 28 juni 1999 van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (Kamerstukken II 1998/99, 25 427, nr. 19).

De subsidieverlening ten behoeve van niet-fysieke stadseconomie geschiedt rechtstreeks ten laste van de EZ-begroting. Hiervoor schrijft de Kaderwet EZ-subsidies gezien het structurele karakter en de hoogte van de subsidie een algemene maatregel van bestuur voor.

De 25 grote steden hebben vóór 1 november 1999 mede aan de hand van het Beleidskader stadseconomie een stadsvisie voor de periode tot 2010 en een integraal, meerjarig ontwikkelingsprogramma 1999–2004 ingediend bij het Rijk. Het ontwikkelingsprogramma beschrijft in onderlinge samenhang de activiteiten die een stad de komende jaren zal ondernemen op het gebied van de drie genoemde pijlers. De plannen voor fysieke en niet-fysieke economie worden daarbij in onderlinge samenhang bekeken. De programma's geven tevens aan hoe de stad kennisoverdracht en innovatie stimuleert en welke organisatorische voorzieningen de stad daartoe – verder – zal ontwikkelen. Binnen de ontwikkelingsprogramma's vullen de fysieke en niet-fysieke componenten elkaar derhalve aan. Over de programma's heeft afstemming plaatsgehad met alle overige betrokken partijen, zoals omliggende gemeenten, bedrijfsleven en bewoners.

In het Regeerakkoord is neergelegd dat onder nader te stellen condities op deelterreinen of voor specifieke probleemwijken ook andere steden dan de G25 met een soortgelijke (deel)problematiek gebruik zullen kunnen maken van instrumenten van het grote stedenbeleid. Dit krijgt vanuit de EZ-begroting invulling door een aanvullende bijdrage voor niet-fysieke stadseconomie voor de in bijlage 2 genoemde vijf partiële GSB-gemeenten.

De voor niet-fysieke stadseconomie beschikbare middelen zijn indicatief verdeeld aan de hand van een vooraf bekendgemaakte verdeelsleutel voor de EZ-middelen in het kader van het ISV. In de desbetreffende brief van 28 juni 1999 van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is tevens vermeld dat de EZ-middelen zijn verdeeld over de rechtstreekse gemeenten op basis van de volgende indicatoren: het aantal bedrijfsvestigingen in sectoren die een relatie hebben met herstructurering of die kansrijk worden geacht (gerelateerd aan de sleutels voor stadsvernieuwing en herstructurering), de geregistreerde werkloosheid en het aantal startende bedrijven in de periode 1994–1998 (Kamerstukken II 1998/99, 25 427, nr. 19). De indicatieve verdeelsleutel voor de ISV-middelen is in een algemene maatregel van bestuur op grond van de Wet stedelijke vernieuwing vastgelegd.

Omdat de bekendmaking van het besluit eerst in 2001 kon plaatsvinden, zijn eind 2000, in onderlinge samenhang met de verstrekking door de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van de middelen voor de fysieke economie en vooruitlopend op de inwerkingtreding van het besluit, door de Staatssecretaris van Economische Zaken aan de steden voorschotten verstrekt over het jaar 2000. Na inwerkingtreding van het besluit worden de beschikkingen tot subsidieverlening afgegeven.

Over het ontwerp van dit besluit is overleg gevoerd met de betrokken steden.

De zakelijke inhoud van het voorgenomen besluit is bij brieven van 23 november 2000 meegedeeld aan beide Kamers der Staten-Generaal.

Artikelen

Artikel 1

Voor de inhoud van het begrip niet-fysieke stadseconomie wordt aangesloten bij het doorstartconvenant grotestedenbeleid van december 1998. Dit is aangewezen, omdat het doorstartconvenant de eisen vermeldt waaraan een ontwikkelingsprogramma moet voldoen en het ontwikkelingsprogramma op zijn beurt weer de beschrijving bevat van de onderling samenhangende activiteiten die de stad zal ondernemen op het gebied van de drie genoemde pijlers, zowel op fysiek als op niet-fysiek terrein.

Met ontwikkelingsprogramma worden zowel de ontwikkelingsprogramma's bedoeld die de G25 hebben geformuleerd op basis van het doorstartconvenant, als de ISV-ontwikkelingsprogramma's die in een latere fase door de 5 partiële GSB-gemeenten zijn aangevuld met de module niet-fysieke stadseconomie teneinde te kunnen voldoen aan het GSB-model.

De benchmark lokaal ondernemersklimaat wordt eenmaal in de twee jaren gehouden in elk van de dertig steden. De benchmark beoogt te komen tot een voortdurende verbetering van het ondernemersklimaat en biedt tevens vergelijkingsmogelijkheden voor de steden onderling.

Artikel 2

De tussen Rijk en grote steden afgesloten convenanten zijn gebaseerd op een stedelijke visie en een integraal, meerjarig ontwikkelingsprogramma. In de stedelijke visie, die een doorkijk geeft tot en met 2010, wordt een kwalitatieve en kwantitatieve analyse van de lokale situatie en omstandigheden gegeven, zowel in termen van kansen als van bedreigingen. De stedelijke visie vormt de basis voor het ontwikkelingsprogramma. Een ontwikkelingsprogramma bevat een aantal meetbare doelstellingen en prestaties. Het ontwikkelingsprogramma is als bijlage gevoegd bij de afgesloten convenanten. In het doorstartconvenant, dat als bijlage bij de brief aan de Tweede Kamer van de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid van 4 december 1998 over het «Doorstartconvenant GSB» is gevoegd, zijn de eisen vermeld waaraan een ontwikkelingsprogramma moet voldoen.

De brief aan de Tweede Kamer van de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid van 7 juni 1999 vermeldt de vier hoofdpunten waarop de ontwikkelingsprogramma's worden getoetst:

a. voldoen ze aan de algemene GSB-criteria,

b. voldoen ze aan overige relevante wet- en regelgeving,

c. zijn ze voldoende integraal en

d. is er voldoende draagvlak bij lokale en regionale partners.

Het als bijlage bij deze brief gevoegde GSB-toetsingskader formuleert, ter invulling van punt a, voorts een negental meetbare doelstellingen:

1. terugdringen (structurele) werkloosheid en bevorderen arbeidsplaatsen,

2. versterking economische concurrentiepositie van de stad,

3. verbeteren aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt,

4. versterken positie stedelijke woonmilieu's op de regionale woningmarkt,

5. verbeteren leefomgeving/leefbaarheid,

6. vergroten bereikbaarheid economische activiteiten,

7. versterken sociale infrastructuur,

8. verbeteren veiligheid, tevens aandacht voor veiligheid op scholen,

9. duurzaam herstel kwetsbare wijken.

De bij het ondertekenen van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde convenanten benoemde aanvullingen en uitwerkingen die de stad alsnog aan het Rijk heeft voorgelegd en die inmiddels door het Rijk zijn goedgekeurd, maken integraal onderdeel uit van het ontwikkelingsprogramma. Het betreft onder meer een nadere kwantificering en gedifferentieerde invulling van de GSB-doelstelling voor verbetering van de economische concurrentiepositie van de stad, op basis van de nul-meting van de indicator benchmark lokaal ondernemers klimaat.

Artikel 3

De financiële middelen die beschikbaar zijn voor de uitvoering van de ontwikkelingsprogramma's zijn voor elke voor subsidie in aanmerking komende gemeente vermeld in de bijlagen 1 en 2 bij dit besluit. Daarbij zijn tevens per gemeente de bedragen en het ritme van de bevoorschotting aangegeven.

Door middel van een subsidieverleningsbeschikking wordt in de loop van het jaar 2001 de subsidie aan de gemeenten voor de gehele convenantsperiode verleend. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van het besluit en de formele beschikkingen tot subsidieverlening, zijn eind 2000, conform de bijlage, over het jaar 2000 voorschotten verstrekt.

Artikel 5

Niet alleen uit het in dit artikel genoemde kunnen verplichtingen voor de subsidie-ontvanger voortvloeien. Bij de subsidieverlening kunnen ook verplichtingen worden opgelegd met betrekking tot de acht in artikel 4:37, eerste lid, Awb genoemde onderwerpen.

Het tweede lid van dit artikel vormt, tezamen met artikel 2, de kern van het onderhavige besluit. Het gaat er bij de onderhavige subsidiëring om de gemeenten in staat te stellen met name de niet-fysieke maatregelen gericht op economische structuurversterking van de ontwikkelingsprogramma's tot uitvoering te brengen. Hierbij wordt volledig aangesloten bij de programmatische aanpak die geldt voor zowel het gehele GSB als het ISV. Kernelementen hierin zijn meerjarige afspraken, indicatoren voor meetbare prestaties op programmaniveau met inhoudelijke en financiële verantwoording aan het eind van de planperiode, gemeentelijke vrijheid en verantwoordelijkheid voor realisering op projectenniveau en afspraken over monitoring, beleidseffektrapportages, midterm-review en visitaties. In dit verband wordt gewezen op nog nader in samenwerking met de gemeenten op te stellen voorschriften inzake de verantwoording met betrekking tot de verleende subsidie.

De volgens de convenanten verplichte tussentijdse monitoring wordt voor het onderdeel niet-fysieke stadseconomie ingevuld door deelname aan de tweejaarlijkse herhalingsmeting van de benchmark lokaal ondernemers klimaat (vierde lid). Ook hier wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de verantwoordingsvoorschriften zoals die gelden voor het ISV, inclusief de module niet-fysieke economie.

De in het zesde en zevende lid opgenomen verplichtingen zijn noodzakelijk om tot een tijdige en deugdelijke vaststelling van het bedrag van de subsidie te kunnen komen.

De gemeente dient bij de aanvraag om subsidievaststelling aan te geven of het ontwikkelingsprogramma conform het desbetreffende convenant is gerealiseerd.

De in het zevende lid opgenomen verplichtingen zijn nodig om bij de subsidievaststelling te kunnen beschikken over alle van belang zijnde gegevens en door de subsidie-ontvanger verstrekte gegevens zo nodig te verifiëren.

Artikel 6

Dit artikel voorziet in de behoefte aan voorschotten op de subsidie. Ten einde de administratieve lasten beperkt te houden, wordt ten hoogste éénmaal per kalenderjaar een voorschot verstrekt.

De bedragen en de tijdstippen van de bevoorschotting zijn per gemeente vermeld in de bijlagen 1 en 2 bij dit besluit.

Artikel 7

De subsidievaststelling is geregeld in de artikelen 4:42 tot en met 4:47 van de Awb. Artikel 7 regelt slechts de termijn waarbinnen het besluit terzake genomen wordt. Ingevolge artikel 4:44, derde lid, Awb kan, indien de aanvraag tot subsidievaststelling niet is ingediend binnen de in artikel 4 bedoelde termijn, de minister de subsidie-ontvanger een termijn stellen waarbinnen de aanvraag alsnog moet worden ingediend. In verband daarmee wordt in artikel 7 niet verwezen naar de in artikel 4 bedoelde termijn, maar wordt gesproken over «de voor het indienen ervan geldende termijn».

De hoofdregel van de Awb is, dat vaststelling plaats vindt overeenkomstig de verlening.

Ingevolge artikel 4:46, tweede lid, Awb kan het subsidiebedrag in de volgende vier gevallen lager worden vastgesteld:

– indien de activiteiten niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

– indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen;

– indien de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat geleid heeft tot een onjuiste verleningsbeschikking;

– indien de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

G. Ybema

Bijlage 1 Euro's (bedragen * € 1000,–)

 SubsidiebedragVoorschot 2000Voorschot 2001Voorschot 2002Voorschot 2003Voorschot 2004Voorschot 2005
Amsterdam11610,638363989,6186431057,2762152220,9771253222,5805572959,0992161161,086153
Den Haag6785,438647578,348558617,8886971297,9736441883,3263001729,343698678,556843
Rotterdam8795,937810749,711093800,9668291682,5584282441,3489072241,741830879,610722
Utrecht3719,425131317,020691338,694545711,4818501032,341824947,936545371,949677
Almelo402,10001434,27250736,61562676,916957111,604521102,47962740,210776
Arnhem1156,03754198,533458105,269926221,136251320,862999294,628926115,605981
Breda1256,562544107,101585114,423833240,365490348,764130320,248833125,658675
Deventer502,62501842,84063445,76953396,146196139,505652128,09953350,263470
Dordrecht753,93752764,26095168,654300144,219294209,258478192,14930075,395205
Eindhoven1457,612552124,237838132,731646278,823968404,566390371,488646145,764062
Enschede954,98753481,39720486,962113182,677772265,060738243,38911395,500593
Groningen1859,712566158,510345169,347273355,740925516,170912473,968273185,974838
Haarlem1407,350050119,953775128,154693269,209348390,615825358,678693140,737715
Heerlen653,41252355,69282459,500393124,990054181,357347166,52939365,342511
Helmond402,10001434,27250736,61562676,916957111,604521102,47962740,210776
Hengelo502,62501842,84063445,76953396,146196139,505652128,09953350,263470
Hertogenbosch1156,03754198,533458105,269926221,136251320,862999294,628926115,605981
Leeuwarden703,67502559,97688864,077346134,604674195,307913179,33934670,368858
Leiden904,72503277,11314182,385160173,063153251,110173230,57916090,474246
Maastricht1055,51253789,96533196,116019201,907011292,961869269,009020105,553287
Nijmegen1256,562544107,101585114,423833240,365490348,764130320,248833125,658675
Schiedam603,15002151,40876154,923440115,375435167,406782153,71944060,316164
Tilburg1306,825046111,385648119,000786249,980109362,714695333,058786130,685022
Venlo452,36251638,55657141,19258086,531576125,555087115,28958045,237123
Zwolle603,15002151,40876154,923440115,375435167,406782153,71944060,316164

Bijlage 2 Euro's (bedragen * € 1000,–)

 SubsidiebedragVoorschot 2000Voorschot 2001Voorschot 2002Voorschot 2003
Alkmaar272,268130136,1340650,000000136,1340650,000000
Amersfoort317,646151158,8230760,000000158,8230760,000000
Emmen90,75604345,3780220,00000045,3780220,000000
Lelystad45,37802245,3780220,0000000,0000000,000000
Zaanstad408,402194204,2010970,000000204,2010970,000000

Bijlage 1a (bedragen * f 1000,–)

 SubsidiebedragVoorschot 2000Voorschot 2001Voorschot 2002Voorschot 2003Voorschot 2004Voorschot 2005
Amsterdam25586,4798672180,8325002329,9301674894,3895007101,6330006520,9965332558,697167
Den Haag14953,1390001274,5125001361,6475002860,3575004150,3050003810,9720001495,342500
Rotterdam19383,6961111652,1458331765,0986113707,8708335380,0250004940,1488891938,406944
Utrecht8196,534356698,621667746,3845561567,8996672274,9820002088,977244819,669222
Almelo886,11182275,52666780,690222169,502667245,944000225,83537888,612889
Arnhem2547,571489217,139167231,984389487,320167707,089000649,276711254,762056
Breda2769,099444236,020833252,156944529,695833768,575000705,735556276,915278
Deventer1107,63977894,408333100,862778211,878333307,430000282,294222110,766111
Dordrecht1661,459667141,612500151,294167317,817500461,145000423,441333166,149167
Eindhoven3212,155356273,784167292,502056614,447167891,547000818,653244321,221722
Enschede2104,515578179,375833191,639278402,568833584,117000536,359022210,455611
Groningen4098,267178349,310833373,192278783,9498331137,4910001044,488622409,834611
Haarlem3101,391378264,343333282,415778593,259333860,804000790,423822310,145111
Heerlen1439,931711122,730833131,121611275,441833399,659000366,982489143,995944
Helmond886,11182275,52666780,690222169,502667245,944000225,83537888,612889
Hengelo1107,63977894,408333100,862778211,878333307,430000282,294222110,766111
Hertogenbosch2547,571489217,139167231,984389487,320167707,089000649,276711254,762056
Leeuwarden1550,695689132,171667141,207889296,629667430,4 02000395,211911155,072556
Leiden1993,751600169,935000181,553000381,381000553,374000508,129600199,379000
Maastricht2326,043533198,257500211,811833444,944500645,603000592,817867232,608833
Nijmegen2769,099444236,020833252,156944529,695833768,575000705,735556276,915278
Schiedam1329,167733113,290000121,035333254,254000368,916000338,753067132,919333
Tilburg2879,863422245,461667262,243222550,883667799,318000733,964978287,991889
Venlo996,87580084,96750090,776500190,690500276,687000254,06480099,689500
Zwolle1329,167733113,290000121,035333254,254000368,916000338,753067132,919333

Bijlage 2a (bedragen *f 1000,–)

 SubsidiebedragVoorschot 2000Voorschot 2001Voorschot 2002Voorschot 2003
Alkmaar600,000000300,0000000,000000300,0000000,000000
Amersfoort700,000000350,0000000,000000350,0000000,000000
Emmen200,000000100,0000000,000000100,0000000,000000
Lelystad100,000000100,0000000,0000000,0000000,000000
Zaanstad900,000000450,0000000,000000450,0000000,000000

XHistnoot

Hetadvies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Economische Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 10 juli 2001, nr. 130.

Naar boven