Besluit van 23 februari 2001, houdende wijziging van het Besluit identificatie en registratie van dieren

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 19 december 2000, nr. TRCJZ/2000/15150, Directie Juridische Zaken, gedaan in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 juli 2000 (PbEG L 204) tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr.820/97 van de Raad van de Europese Unie en op beschikking nr. 2000/68/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 22 december 1999 houdende wijziging van Beschikking 93/623/EEG en tot vaststelling van de identificatievoorschriften voor als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen (PbEG L 23);

Gelet op de artikelen 4, 76, eerste lid, 96, 108, 110 en 111 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en op artikel 98, tweede lid van de Wet op de bedrijfsorganisatie;

De Raad van State gehoord (advies van 9 februari 2001, no. W11.00.0612/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 20 februari 2001, nr. TRCJZ/2001/2037, Directie Juridische Zaken, uitgebracht in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit identificatie en registratie van dieren1 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1» geplaatst.

2. Onderdeel c komt te luiden:

c. verordening 1760/2000: verordening (EG) nr.1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 juli 2000 (PbEG L 204) tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad van de Europese Unie;

3. Onderdeel d wordt geletterd g.

4. Er worden drie onderdelen ingevoegd, luidende:

d. richtlijn 90/426/EEG: richtlijn nr. 90/426/EEG van de Raad van Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen (PbEG L 224);

e. richtlijn 90/427/EEG: richtlijn nr. 90/427/EEG van de Raad van Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 tot vaststelling van zoötechnische en genealogische voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in paardachtigen (PbEG L 224);

f. eenhoevige dieren: paardachtigen als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van richtlijn 90/426/EEG;

5. In de begripsomschrijving van onderdeel g wordt «dieren», vervangen door: eenhoevige dieren en dieren.

6. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. In zoverre in afwijking van artikel 1, eerste lid, van de wet wordt voor de toepassing dit besluit en de daarop berustende bepalingen onder houder verstaan:

    a. houder als bedoeld in artikel 2, derde gedachtenstreepje, van verordening 1760/2000, voor zover dit begrip betrekking heeft op diersoorten waarop deze verordeningen van toepassing zijn;

    b. houder als bedoeld in artikel 2, onderdeel c van richtlijn 92/102/EEG, voorzover dit begrip betrekking heeft op andere diersoorten dan eenhoevige dieren en de in onderdeel a bedoelde diersoorten.

B. Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «titel I van verordening 820/97 en van richtlijn 92/102/EEG» vervangen door «titel I van verordening 1760/2000, richtlijn 92/102/EEG, artikel 4, vierde lid, van richtlijn 90/426/EEG, en artikel 8, eerste lid van richtlijn 90/427/EEG» en wordt «het Produktschap voor Vee en Vlees» vervangen door «het Productschap Vee en Vlees».

2. Het tweede lid vervalt.

3. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

4. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt «De in het eerste en tweede lid bedoelde medewerking» vervangen door: De in het eerste lid bedoelde medewerking.

b. In onderdeel a wordt «verordening 820/97» vervangen door: verordening 1760/2000.

c. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

d. de identificatie en registratie van eenhoevige dieren ter uitvoering van artikel 4, vierde lid, van richtlijn 90/426/EEG, van artikel 8, eerste lid van richtlijn 90/427/EEG en van de door de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van deze richtlijnen vastgestelde uitvoeringsbepalingen, voor zover deze betrekking hebben op het vaststellen van een identificatiemethode;

e. de registratie van houders van eenhoevige dieren met het oog op het toezicht op de naleving van de in onderdeel d bedoelde bepalingen.

5. Onder vernummering van het vierde en het vijfde lid tot het vijfde en zesde lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 3. De in het eerste lid bedoelde medewerking kan mede bestaan uit het verrichten van de noodzakelijke werkzaamheden en het bij verordening stellen van regels, inzake het voorzien zijn van eenhoevige dieren van merken of kentekenen.

  • 4. De in het tweede en derde lid bedoelde regels zijn verbindend voor alle daarbij te onderscheiden categorieën van houders van dieren.

6. In het vijfde lid wordt «De in het derde lid bedoelde regels» vervangen door «De in het tweede en derde lid bedoelde regels» en wordt «verordening 820/97» vervangen door «verordening 1760/2000».

7. Het zesde lid komt te luiden:

  • 6. Bij verordening als bedoeld in het tweede en derde lid, kan de bevoegdheid tot het vaststellen van nadere voorschriften omtrent bij deze verordening daartoe uitdrukkelijk aangewezen onderwerpen worden overgedragen aan een ander orgaan van het Productschap Vee en Vlees. De krachtens de verordening vastgestelde nadere voorschriften en genomen besluiten, behoeven de goedkeuring van Onze Minister.

8. Aan het slot wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. Onze Minister kan met betrekking tot het verlenen van de in het eerste lid bedoelde medewerking beleidsregels stellen.

C. Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «ter uitvoering van titel I van verordening 820/97 en van richtlijn 92/102/EEG», vervangen door: ter uitvoering van titel I van verordening 1760/2000, richtlijn 92/102/EEG, artikel 4, vierde lid, van richtlijn 90/426/EEG, en artikel 8, eerste lid van richtlijn 90/427/EEG.

2. Onder vernummering van het tweede lid tot het derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Onverminderd het eerste lid kan Onze Minister ter uitvoering van krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap vastgestelde verplichtingen inzake de algemene gezondheidstoestand of van het welzijn van dieren, ter voorkoming van de verspreiding van smetstof of van de aanwezigheid van schadelijke stoffen in dieren en producten van dierlijke oorsprong dan wel ter bescherming van de veiligheid van mens of dier, regels stellen omtrent de identificatie en registratie van dieren alsmede van levende dierlijke producten.

3. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. De in het eerste en tweede lid bedoelde regels kunnen voor de hierin te onderscheiden categorieën van houders van dieren of levende dierlijke producten en voor dieren behorend tot of levende dierlijke producten afkomstig van de hierin te onderscheiden diersoorten verschillend vastgesteld worden en kunnen een verbod inhouden om dieren of levende dierlijke producten te houden, te verhandelen, te vervoeren, aan te voeren of af te voeren, tenzij is voldaan aan titel I van verordening 1760/2000 en aan het bij of krachtens dit besluit bepaalde.

D. In artikel 4 wordt «richtlijn 92/102/EEG» vervangen door: richtlijn 92/102/EEG, richtlijn 90/426/EEG en richtlijn 90/427/EEG.

ARTIKEL II

De krachtens artikel 2, tweede lid, van het Besluit identificatie en registratie van dieren, zoals dit luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, vastgestelde voorschriften blijven van kracht totdat overeenkomstig artikel 2, eerste lid, van het Besluit identificatie en registratie van dieren, zoals dit luidt na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, in deze voorschriften is voorzien.

ARTIKEL III

Het Fokkerijbesluit2 wordt als volgt gewijzigd:

A. Het laatste onderdeel van artikel 1 komt te vervallen onder vervanging van de puntkomma in het voorlaatste onderdeel door een punt.

B. In artikel 11, eerste lid, wordt «het Bestuur van het gemeenschappelijk lichaam» vervangen door: het bestuur van het Productschap Vee en Vlees.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij horende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 23 februari 2001

Beatrix

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

G. H. Faber

Uitgegeven de eenentwintigste juni 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Het Besluit identificatie en registratie van dieren (hierna: het Besluit) strekt tot uitvoering van de in Richtlijn 92/102/EEG1 en Verordening 820/972 vastgestelde voorschriften inzake de identificatie en registratie (I&R) van runderen, varkens, schapen en geiten. Dit Besluit wordt als gevolg van een aantal omstandigheden bij onderhavig besluit (hierna: het wijzigingsbesluit) aangepast.

Allereerst heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen (hierna Europese Commissie) bij Beschikking 2000/68/EG3, voorschriften inzake de I&R van fok- en gebruikspaarden vastgesteld. Tevens zijn bij deze beschikking de I&R-voorschriften voor geregistreerde paardachtigen (stamboekpaarden) uitgebreid. Genoemde beschikking is zowel gebaseerd op artikel 4, vierde lid, van Richtlijn 90/426/EEG4 als op artikel 8, eerste lid, van Richtlijn 90/427/EEG5. Ingevolge artikel 4, vierde lid, van Richtlijn 90/426/EEG moeten als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen geïdentificeerd zijn volgens een door de Commissie vast te stellen identificatiemethode en moeten stamboekpaarden geïdentificeerd zijn door middel van het in Richtlijn 90/427/EEG bedoelde identificatiedocument. Dit identificatiedocument, dat op grond van artikel 8, eerste lid, van Richtlijn 90/427/EEG, bij Beschikking 93/623/EEG6 was vastgesteld en voorgeschreven voor na 31 december 1997 geboren stamboekpaarden, is bij Beschikking 2000/68/EG gewijzigd. De overige bij Beschikking 2000/68/EG vastgestelde I&R-voorschriften behelzen de verplichting dat fok- en gebruikspaarden alsmede stamboekpaarden permanent met een voor het leven toegekend nummer geïdentificeerd moeten zijn. Voorts dienen alle fok- en gebruikspaarden en alle stamboekpaarden, ongeacht hun geboortedatum, bij iedere verplaatsing vergezeld te gaan van het bij deze beschikking vastgestelde identificatiedocument.

Het wijzigingsbesluit strekt tot implementatie van voornoemde I&R-voorschriften voor paarden. Hierbij wordt op overeenkomstige wijze als in het Besluit ten aanzien van de uitvoering van Europese regelgeving inzake de I&R van runderen, varkens, schapen en geiten is geschied, de uitvoering van de I&R-regelgeving voor paarden aan het Productschap Vee en Vlees (PVV) overgedragen. Achtergrond is de bij het PVV aanwezige kennis en ervaring zowel met betrekking tot de uitvoering van genoemde I&R-voorschriften voor de overige diersoorten als op het gebied van de paardenhouderij. Met het oog hierop wordt, na overleg met het PVV, op grond van artikel 108 van de Gezondheids-en welzijnswet voor dieren (GWWD) door toevoeging van de onderdelen d en e in het (nieuwe) tweede lid van artikel 2 van het Besluit, de medewerking van het PVV gevorderd ter uitvoering van de Europese regelgeving inzake de I&R van paarden. Omdat het controleren van de identiteit van een paard aan de hand van het in het door de Europese Commissie voorgeschreven identificatiedocument opgenomen signalement onvoldoende garanties biedt voor een sluitende identificatie, acht het PVV het noodzakelijk om naast het identificatiedocument ook een uniforme identificatiemethode voor paarden in te voeren. Gezien de huidige ontwikkeling rond de elektronische identificatie en de verwachte toekomstige toepassingsmogelijkheden heeft de paardenhouderij-sector voorkeur voor een microchip als identificatiemiddel voor alle paarden en pony's in Nederland. Met het oog op het invoeren van een dergelijke identificatieverplichting is de bevoegdheid hiertoe in het derde lid van artikel 2 van het Besluit opgenomen.

Daar de in medebewind vast te stellen I&R-voorschriften betrekking hebben op alle fok-, gebruiks- en stamboekpaarden, strekt het van het PVV gevorderde medebewind zich uit over alle categorieën houders van paarden. De door het PVV in medebewind bij verordening vast te stellen regels zijn derhalve verbindend voor alle categorieën houders van paarden en niet alleen voor natuurlijke en rechtspersonen, die de ondernemingen drijven, waarvoor het PVV krachtens de Wet op de Bedrijfsorganisatie (Wbo) is ingesteld.

Voorts is bij een naar aanleiding van een geval van BSE ingestelde audit op het functioneren van het I&R systeem voor runderen, een aantal knelpunten aan het licht gekomen. Deze knelpunten betreffen zowel de uitvoering van I&R als de bestuurlijke organisatie. Met betrekking tot laatstgenoemde punt is met name de behoefte aan een meer transparante verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden tussen de Minister, de bij het medebewind betrokken bedrijfsorganisaties en de met de uitvoering van de I&R belaste dienst gebleken. Bij brief van 28 april 1999 (Kamerstukken II 1998–1999, 26 800 XIV, nr. 54) heeft de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van deze audit alsmede over het in overleg met het betrokken bedrijfsleven voorgenomen pakket maatregelen. Dit zogenoemde verbeteringstraject is in eerste instantie gericht op structurele verbetering van het I&R-systeem voor runderen. Zoals is aangekondigd in de brief van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 5 oktober 1999 inzake de voortgang I&R aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 1999–2000, 26 800 XIV, nr. 6) wordt aan de hand van de met I&R rund opgedane ervaringen voor de overige diersoorten op termijn een soortgelijk traject doorgevoerd. In laatstgenoemde brief is de Tweede Kamer tevens geïnformeerd over de in overleg met de sector gemaakte afspraken omtrent een duidelijkere verantwoordelijkheidsverdeling met betrekking tot de invulling van het medebewind inzake I&R. Hoofdlijn van deze afspraken is dat het PVV binnen de door de Minister gestelde kaders verantwoordelijk is voor de implementatie van I&R voorschriften voor de gehele keten, inclusief de aansturing van de met de uitvoering van I&R belaste dienst en de kwaliteits- en de kostenbewaking. Hierbij geanticipeerd op de implementatie van het voorstel van de Sociaal-Economische Raad om het Bedrijfschap voor de handel in vee (BHV) te laten opgaan in het PVV. Dit voorstel is verwoord in het naar aanleiding van het Nader standpunt van het kabinet over de toekomst van de PBO (Kamerstukken II 1996–1997, 25 091, nr. 2) door de Raad opgestelde advies inzake de hergroepering binnen het PBO-stelsel1.

Met het oog op bovengeschetse transparantere invulling van het medebewind voorziet Artikel I, onderdeel B, onder 2 van het wijzigingsbesluit erin de voorheen van het BHV gevorderde medebewindstaken inzake de implementatie van I&R voorschriften voor het handelstraject over te dragen aan het PVV.

Tot de inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit voorzag het Besluit in de bevoegdheid ter uitvoering van verordening 820/97 regels te stellen inzake de identificatie en registratie van runderen. Verordening 820/97 is echter vervangen door Verordening 1760/20002. Overigens betreffen de bij Verordening 1760/2000 aangebrachte wijzigingen uitsluitend de voorschriften inzake zijn de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten. De bij deze verordening opnieuw vastgestelde voorschriften inzake I&R van runderen hebben geen inhoudelijke wijziging ondergaan.

Als gevolg hiervan worden bij het wijzigingsbesluit de verwijzingen naar verordening 820/97 in het Besluit vervangen door verwijzingen naar verordening 1760/2000.

Tenslotte is de bij Wet van 3 april 1999 tot wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie en enige andere wetten (Stb. 253) op 1 juli 1999 inwerking getreden wijziging van de Wbo aanleiding om het Besluit aan te passen.

Ingevolge artikel 98, tweede lid van de Wbo, zoals dit thans luidt, kan het bestuur van een bedrijfslichaam zijn bevoegdheid tot het vaststellen van nadere regels bij verordening, voortvloeiend uit de gevorderde medewerking, slechts aan een orgaan van dat bedrijfslichaam delegeren, indien het voorschrift waarbij de medewerking wordt ingeroepen dit expliciet toestaat. Voordien voorzag artikel 98, tweede lid Wbo zonder meer in de mogelijkheid dergelijke bevoegdheid te delegeren. Op basis hiervan was de in de op grond van het Besluit identificatie en registratie vastgestelde medebewindsverordeningen van het PVV de bevoegdheid om ten aanzien van een aantal in deze verordeningen genoemde onderwerpen nadere regels te stellen, gedelegeerd aan de voorzitter van het PVV.

De aldus bij besluit van de voorzitter vastgestelde voorschriften betroffen een nadere detaillering van de door de Europese Commissie op basis van voornoemde richtlijn en verordening vastgestelde uitvoeringsvoorschriften, zoals vaststelling van het model van het oormerk, de wijze van aanbrengen van de oormerken en de wijze waarop de verplaatsingen gemeld moesten worden aan het centrale computersysteem. Omdat het Besluit hierin niet voorzag, zijn de voordien aan de voorzitter gedelegeerde bevoegdheden naar aanleiding van voornoemde wetswijziging gedelegeerd aan het bestuur. Het stellen van nadere voorschriften bij bestuursbesluit is echter een onvoldoende middel om adequaat uitvoering te geven aan de door de Europese Commissie vastgestelde uitvoeringsvoorschriften. In tegenstelling tot voorzittersbesluiten, die onverwijld vastgesteld kunnen worden, vergt de totstandkoming van bestuursbesluiten vanwege de vergaderfrequentie van het bestuur van het PVV minimaal vier weken. De door de Commissie vastgestelde uitvoeringsverordeningen en beschikkingen inzake I&R plegen in een implementatietermijnen van slechts enkele dagen te voorzien. Met het oog op een tijdige implementatie van deze voorschriften wordt bij het wijzigingsbesluit in een delegatiebevoegdheid van het bestuur aan overige organen van het PVV, waaronder met name de voorzitter, voorzien.

2. Effecten voor bedrijven

De op basis van het gewijzigde Besluit vast te stellen regels inzake I&R van paarden zullen voor betrokkenen een lastenverzwaring betekenen. Het gaat hierbij om alle houders van paarden en pony's, ongeacht de vraag of zij deze dieren bedrijfsmatig, zoals bij stoeterijen, handels- en africhtingsstallen, wedstrijdstallen, manegebedrijven en pensionstallen, dan wel voor recreatieve doeleinden houden. Hoewel het precieze aantal paarden en pony's in Nederland niet bekend is, wordt algemeen aangenomen dat er 400 000 paarden en pony's in Nederland zijn. Van dit aantal wordt circa 200 000 bedrijfsmatig gehouden op 6 600 bedrijven (bron: PVV; cijfers 1999). De kosten voor de afgifte van het paardenpaspoort bedragen f 50,– per paard. De kosten verbonden aan het aanbrengen van een microchip bedragen eveneens f 50,- per paard. Omdat het op de microchip vermelde levensnummer van het paard in het paspoort wordt overgenomen, kan het intekenen van het signalement van het paard in het paspoort achterwege blijven. Als gevolg hiervan bedragen de totale kosten van het verstrekken van een paspoort en een microchip f 75,- per paard, waardoor de met de invoering van een microchip samenhangende meerkosten f 25,- bedragen. (Genoemde bedragen zijn gebaseerd op de door het PVV verstrekte informatie en gelden bij aanbieding van tien paarden).

Onderscheid kan worden gemaakt tussen de eenmalige kosten (om de reeds aanwezige paarden van paspoort en chip te voorzien) en de jaarlijkse kosten voor nieuwe paarden.

De totale eenmalige invoeringskosten voor de 200 000 bedrijfsmatig gehouden paarden bedragen (200 000 * 75 gulden =) circa 15 miljoen gulden, namelijk 10 miljoen voor het paspoort, als gevolg van de Richtlijn, en 5 miljoen extra voor de chip, als gevolg van de gekozen uitwerking. Aangezien 75 000 stamboekpaarden op grond van de Regeling handel levende dieren en levende producten reeds zijn voorzien van een paspoort en deze paarden overwegend bedrijfsmatig gehouden worden, betekent dit aan administratieve lasten door reeds bestaande regelgeving voor het bedrijfsleven (75 000 * 50 gulden =) circa 4 miljoen gulden. Dit in mindering gebracht op de 15 miljoen gulden, betekent dat de eenmalige invoeringskosten voor het bedrijfsleven circa 11 miljoen gulden bedragen. Op initiatief van de overkoepelende sportorganisaties zijn alle circa 50 000 in de sport uitkomende paarden en pony's al voorzien van een microchip en paspoort, waarmee in deze berekening geen rekening is gehouden vanwege het vrijwillige karakter.

Jaarlijks komen er ongeveer 100 000 nieuwe paarden bij. De totale jaarlijkse kosten voor het bedrijfsleven bedragen daarmee (100 000 * 75 gulden =) circa 7,5 miljoen gulden. Hiervan is ongeveer 5 miljoen gulden toe te schrijven aan de richtlijn en 2,5 miljoen gulden extra voor het chippen.

3. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Onderdeel A

In dit onderdeel worden de in artikel 1 van het Besluit opgenomen begripsbepalingen aangevuld. Deze aanvullingen houden verband met de te implementeren EU-voorschriften inzake de I&R van paardachtigen. Voorts is in verband met het bij dit wijzigingsbesluit ingevoegde vierde lid van artikel 2 een begripsomschrijving van «houder» opgenomen. Voor de omschrijving van dit begrip wordt, voor zover het betrekking heeft op varkens, schapen en geiten, verwezen naar de in richtlijn 92/102/EEG opgenomen definitie en, voor zover het runderen betreft, naar de definitie in verordening 1760/2000. Volgens deze definities is een houder van varkens, schapen en geiten een natuurlijke of rechtspersoon die, ook tijdelijk, verantwoordelijk is voor de dieren en wordt onder houder van runderen verstaan de natuurlijke of rechtspersoon die permanent of tijdelijk verantwoordelijk is voor dieren, ook tijdens het vervoer of op de markt. Omdat deze definities afwijken van de definitie in de GWWD, waarin houder gedefinieerd is als eigenaar, houder of hoeder, is het wijzigingsbesluit mede gebaseerd op artikel 111 van de GWWD. Dit artikel biedt de mogelijkheid ter uitvoering van krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap vastgestelde verplichtingen inzake onderwerpen waarop deze wet van toepassing is, bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen waarbij kan worden afgeweken van bepalingen van deze wet.

Onderdeel B

Dit onderdeel strekt ertoe de van het PVV gevorderde medewerking op de in het algemeen deel van deze nota van toelichting aangegeven onderdelen aan te passen. Door het vervallen van het tweede lid, waarin voorheen ter uitvoering van de Europese I&R-voorschriften voor het veehandelstraject medewerking van het BHV werd gevorderd, komen deze medebewindstaken ingevolge het eerste lid thans bij het PVV te berusten. Voorts is door toevoeging van de onderdelen d en e in het (nieuwe) tweede lid in het Besluit opgenomen dat de van het PVV gevorderde medewerking mede omvat de implementatie van EU-voorschriften inzake I&R van paardachtigen. Voor zover de door de Europese Commissie krachtens de in onderdeel d genoemde richtlijnen vastgestelde uitvoeringsvoorschriften geen betrekking hebben op I&R, zijn deze van het gevorderde medebewind uitgezonderd. Tenslotte is in het derde lid van artikel 2 van het Besluit opgenomen dat de door het PVV in medebewind te stellen regels mede betrekking kunnen hebben op het aanbrengen van kentekenen ter identificatie van eenhoevige dieren. Overigens kunnen de op basis dit lid te stellen voorschriften aangemerkt worden als technisch voorschrift in de zin van artikel 1, negende lid, van richtlijn nr 98/34/EG1 (de notificatierichtlijn). Ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van de notificatierichtlijn zullen deze voorschriften in ontwerp worden voorgelegd aan de Europese Commissie.

Onderdeel C

Dit onderdeel strekt ertoe in artikel 3 van het Besluit een basis op te nemen om bij ministeriële regeling tijdig uitvoering te kunnen geven aan toekomstige EU-regelgeving die voorschriften behelzen omtrent I&R van overige dan in het Besluit genoemde diersoorten of van levende dierlijke producten. Dit om te voorkomen dat het Besluit bij inwerkingtreding van nieuwe EU-voorschriften op dit gebied telkens moet worden aangepast. Opgemerkt zij, dat deze I&R-voorschriften naar verwachting zeer gedetailleerd zullen zijn en derhalve geen of nauwelijks beleidsvrijheid laten aan de minister.

Artikel II

Op grond van de in dit artikel opgenomen overgangsbepaling blijven de ten tijde van het inwerking treden van het wijzigingsbesluit door het BHV vastgestelde medebewindsverordeningen inzake I&R van kracht tot het moment dat door het PVV bij verordening in deze voorschriften is voorzien.

Artikel III

In het ingevolge artikel 76, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD) vastgestelde Fokkerijbesluit werd medewerking gevorderd van het Landbouwschap. Deze medewerking bestond onder meer uit het verlenen van erkenningen aan instellingen die stamboeken of registers bijhouden voor runderen, varkens, schapen, geiten en paardachtigen. Bij Besluit van 7 augustus 1998 houdende wijziging van besluiten in verband met herverdeling van taken inzake dierziektebestrijding en zoötechniek (Stb. 1998, 667) was voorzien in de voortzetting van deze Landbouwschapstaken door het door het PVV, het Productschap Pluimvee en Eieren en het Productschap Zuivel in te stellen Gemeenschappelijk Lichaam Diergezondheid en -kwaliteit (GLD). Omdat betrokken bedrijfslichamen nadien echter besloten af te zien van de instelling van het GLD. was het de bedoeling deze taken aan het PVV over te dragen. Deze bedoeling werd doorkruist door de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 7 oktober 1998 dat het Landbouwschap niet de bevoegdheid heeft om de in het Fokkerijbesluit bedoelde erkenningen te verlenen, omdat artikel 108 van de GWWD geen grondslag biedt om het nemen van besluiten die ingevolge de GWWD tot de competentie van de minister behoren, aan bedrijfslichamen over te dragen. Inmiddels is naar aanleiding van deze uitspraak in de bij Wet van 15 november 2000 tot wijziging van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Stb. 518) op 8 december 2000 inwerking getreden wijziging van artikel 108 van de GWWD expliciet voorzien in overdracht van de ingevolge deze wet aan de minister toekomende bevoegdheid. Met het oog op de beoogde voortzetting van deze taken is voorzien in een wijziging van het Fokkerijbesluit, op grond waarvan voor de uitoefening van genoemde zoötechnische taken thans medebewind gevorderd wordt van het PVV.

Artikel IV

Dit wijzigingsbesluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Voordat dit koninklijk besluit wordt vastgesteld, wordt het wijzigingsbesluit na vaststelling overeenkomstig artikel 110, eerste lid, van de GWWD aan beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. Vervolgens kan binnen 30 dagen door of namens één der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden de wens te kennen gegeven worden gegeven dat inwerkingtreding van het besluit bij wet dient te geschieden.

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

G. H. Faber


XNoot
1

Stb. 1997, 602, gewijzigd bij besluit van 2 november 1999 (Stb. 485).

XNoot
2

Stb. 1994, 696, gewijzigd bij besluit van 7 augustus 1998 (Stb. 667).

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidde (art. 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

XNoot
1

richtlijn nr. 92/102/EEG van de Raad van Europese Gemeenschappen van 27 november 1992 met betrekking tot de identificatie en de registratie van dieren (PbEG L 355).

XNoot
2

verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad van de Europese Unie van 21 april 1997 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten

(PbEG L 117).

XNoot
3

beschikking nr. 2000/68/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 22 december 1999 houdende wijziging van Beschikking 93/623/EEG en tot vaststelling van de identificatievoorschriften voor als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen (PbEG L 23).

XNoot
4

richtlijn nr. 90/426/EEG van de Raad van Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het verkeer van paardachtigen en de invoer van paardachtigen uit derde landen (PbEG L 224).

XNoot
5

richtlijn nr. 90/427/EEG van de Raad van Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 tot vaststelling van zoötechnische en genealogische voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in paardachtigen (PbEG L 224).

XNoot
6

beschikking nr. 93/623/EEG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 oktober 1993 tot vaststelling van het identificatiedocument (paspoort) dat geregistreerde paardachtigen moet vergezellen (PbEG L 298).

XNoot
1

Standpunt over de hergroepering van de product- en bedrijfschappen, SER, Den Haag, 27 november 1997, Publicatienummer 11.

XNoot
2

Verordening (EG) nr.1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 juli 2000 (PbEG L 204) tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad van de Europese Unie.

XNoot
1

Richtlijn nr 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204).

Naar boven