Besluit van 29 mei 2001, houdende intrekking van een aantal wetten op het gebied van militair pensioen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Defensie van 28 mei 2001, nr. P/2001003534;

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, en 7 van de Kaderwet militaire pensioenen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

De in artikel 7 van de Kaderwet militaire pensioenen genoemde wetten en regelingen worden ingetrokken.

ARTIKEL II

Artikel K3 van de Algemene militaire pensioenwet wordt ingetrokken.

ARTIKEL III

De ingevolge artikel I in te trekken wetten en regelingen blijven van kracht voor diegenen:

a. ten aanzien van wie op grond van die wetten of regelingen, dan wel met betrekking tot de voorgenomen omzetting van de daaruit voortvloeiende aanspraken in aanspraken op grond van de bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen vast te stellen regelingen, een beschikking is genomen, voor zover die beschikking strekt en voor zolang deze vatbaar is voor bezwaar of enige vorm van beroep of hoger beroep;

b. die als gewezen militair op 31 mei 2001 geen pensioengeldige diensttijd opbouwen, mits zij uiterlijk op die datum voor de periode waarin zij pensioengeldige diensttijd bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen hadden kunnen opbouwen, onherroepelijk hebben verklaard op die opbouw geen prijs te stellen.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juni 2001, met dien verstande dat artikel II terugwerkt tot en met 31 januari 2001.

Onze Minister van Defensie is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 29 mei 2001

Beatrix

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof

Uitgegeven de twaalfde juni 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit steunt op artikel 3, eerste lid, van de Kaderwet militaire pensioenen. Daarin ligt besloten dat het vernieuwingsproces van de militaire pensioenen gepaard gaat met intrekking van bestaande regels.

De Kaderwet gaat uit van de mogelijkheid om een militaire pensioenwet voorafgaande aan intrekking, voor bepaalde groepen rechthebbenden tijdelijk buiten werking te stellen. De betrokken groep kan dan overgaan naar het nieuwe stelsel. Voor de groep of de groepen die achterblijven kan de betreffende wet normaal blijven functioneren.

Gezien de omvang van het project is het tevens mogelijk gemaakt de overstap van oud naar nieuw zo nodig te faseren. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Kaderwet ontleent een betrokkene geen aanspraken aan het nieuwe pensioenrecht, voor zover en voor zolang het oude pensioenrecht nog van kracht is.

Uitgangspunt blijft de overgang naar het nieuwe recht op een voor alle belanghebbenden gelijke datum.

Het onderhavige besluit gaat daar in principe vanuit: artikel I voorziet in integrale intrekking van de bestaande wet- en regelgeving voor militaire pensioenen met ingang van de inwerkingtreding van het besluit, naar verwachting op 1 juni 2001.

Artikel II voorziet in een aanpassing met terugwerkende kracht tot en met de invoeringsdatum van de Wet tot wijziging van de Algemene militaire pensioenwet (doorvertaling akkoord nabestaandenpensioen overheidspersoneel en enige andere wijzigingen/NP-akkoord), Stb. 2001, 38, dit ter waarborging van de continuïteit van de aanspraken op het niveau van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP. Het betreft in het bijzonder de conformering aan de herstelafspraak ter zake van de halvering van de overlijdensuitkering tussen de delegaties van de sociale partners/ partijen bij het NP-akkoord. De terugwerkende kracht leidt ingevolge de werking van artikel 7.10 van voormeld pensioenreglement, ter vervanging van artikel K 3 van de Algemene militaire pensioenwet slechts tot verbetering van de aanspraken bij overlijden.

In artikel III is een status quo-voorziening getroffen voor die (gewezen) militairen die onder het oude recht geen pensioen opbouwen en onder het nieuwe recht in de termen vallen van verplichte pensioenopbouw en premiebijdrage, op voorwaarde dat betrokkenen verklaren op die opbouw geen prijs te stellen. Daar het gaat om een overgangsvoorziening voor betrokkenen, kan op die verklaring niet meer worden teruggekomen.

In dat artikel is mede voorzien in ongewijzigde processuele afhandeling van beschikkingen volgens het «oude» pensioenrecht (bezwaar en beroep ingevolge Hoofdstuk W van de Algemene militaire pensioenwet). Hiermede wordt ten behoeve van belanghebbenden de nodige processuele zekerheid gewaarborgd terzake van de bevoegde rechtsinstanties (zoals beroep bij de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage), hetgeen niet alleen van belang is voor bestaande voor beroep vatbare beschikkingen, maar ook voor toekomstige voor beroep vatbare beschikkingen naar «oud» pensioenrecht. Daarbij kan worden gedacht aan diegenen van wie de voor pensioen geldige diensttijd en de pensioengrondslag, en daarmee de pensioenaanspraken volgens het «oude» recht vaststaan (slapers), terwijl het pensioen eerst op een latere datum kan worden toegekend. Tevens wordt daarmee iedere twijfel weggenomen over de openstaande rechtsgang voor de door of namens ondergetekende onder het regime van het «oude» recht te nemen conversiebeschikkingen (omzetting van «oude» in «nieuwe» aanspraken).

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof

Naar boven