Wet van 17 mei 2001 tot wijziging van de Werkloosheidswet en de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten in verband met de invoering van een regeling inzake de financiering van kinderopvang voor uitkeringsgerechtigden

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in de Werkloosheidswet en de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten een bepaling op te nemen teneinde het Landelijk instituut sociale verzekeringen in de gelegenheid te stellen kinderopvang te financieren zodat de werkhervattingskans van uitkeringsgerechtigden wordt vergroot;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGING WERKLOOSHEIDSWET

De Werkloosheidswet1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 74 komt te luiden:

Artikel 74

  • 1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan ten behoeve van de werknemer, die recht heeft op uitkering op grond van hoofdstuk IIA of IIB van deze wet en die deelneemt aan een traject gericht op inschakeling in het arbeidsproces, op diens aanvraag een schriftelijke overeenkomst met betrekking tot kinderopvang sluiten met een rechtspersoon of een natuurlijke persoon.

  • 2. Indien een werknemer, ten behoeve van wie op grond van het eerste lid tijdens een traject gericht op inschakeling in het arbeidsproces een overeenkomst met betrekking tot kinderopvang is gesloten, uiterlijk zes maanden na beëindiging van deelneming aan dat traject werkzaamheden gaat verrichten in een dienstbetrekking voor de duur van ten minste zes maanden, kan het Landelijk instituut sociale verzekeringen aan de werkgever, op diens aanvraag, een tegemoetkoming in de kosten in verband met kinderopvang voor die werknemer verstrekken.

  • 3. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan het eerste en het tweede lid van dit artikel en artikel 22a, eerste en tweede lid, van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten per kalenderjaar toepassen op, in totaal, ten hoogste 4000 werknemers. Indien het eerste en het tweede lid in enig kalenderjaar worden toegepast op dezelfde werknemer is dit een toepassing op twee werknemers.

  • 4. De bevoegdheid, bedoeld in het eerste en tweede lid, bestaat uitsluitend ter zake van opvang van een kind in de leeftijd van 0 jaar tot de leeftijd waarop het primair onderwijs voor dat kind eindigt en voor wie de werknemer recht heeft op kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.

  • 5. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt verstaan onder kinderopvang: het in georganiseerd verband tegen vergoeding verzorgen en opvoeden van kinderen door anderen dan de eigen ouder, pleeg- of stiefouder op uren dat deze zelf hiervoor niet beschikbaar is wegens de omstandigheden, bedoeld in het eerste en tweede lid, waarbij wordt voldaan aan de eisen gesteld bij artikel 20 van de Welzijnswet 1994 en de daarop berustende bepalingen.

  • 6. De werknemer, ten behoeve van wie het Landelijk instituut sociale verzekeringen een schriftelijke overeenkomst met betrekking tot kinderopvang sluit als bedoeld in het eerste lid, is een eigen bijdrage verschuldigd aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

  • 7. De eigen bijdrage, bedoeld in het zesde lid, wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

  • 8. De tegemoetkoming, bedoeld in het tweede lid, bedraagt:

    a. met betrekking tot een bij de aanvang van de werkzaamheden ongehuwde werknemer of gehuwde werknemer, wiens echtgenoot geen inkomen uit arbeid geniet, de kosten die de werkgever in verband met kinderopvang heeft gemaakt over de periode van twaalf maanden vanaf de datum van aanvang van de werkzaamheden, waarbij de werknemer geacht wordt een eigen bijdrage te zijn verschuldigd overeenkomstig het zesde lid;

    b. met betrekking tot een bij de aanvang van de werkzaamheden gehuwde werknemer, wiens echtgenoot inkomsten uit arbeid geniet, vijftig procent van de kosten als bedoeld in onderdeel a.

  • 9. Voor de toepassing van dit artikel wordt gelijkgesteld met gehuwd, ongehuwd en echtgenoot, hetgeen daarmee gelijk wordt gesteld op grond van artikel 1 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

  • 10. De tegemoetkoming, bedoeld in het tweede lid, wordt aangevraagd bij de uitvoeringsinstelling die de werkzaamheden heeft verricht met betrekking tot het eerste lid. De werkzaamheden voortvloeiende uit het tweede lid worden verricht door die uitvoeringsinstelling, die bij de uitvoering van dit artikel werkzaamheden kan opdragen aan derden.

  • 11. Dit artikel is niet van toepassing op de werknemer op wie artikel 22a van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten van toepassing is.

  • 12. De artikelen 34 tot en met 37, 39, vijfde lid en zesde lid, onderdelen b en c, 45 tot en met 47 en 53 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten zijn van overeenkomstige toepassing.

B

Aan artikel 93 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van dat artikel door een puntkomma, een onderdeel, waarvan de letteraanduiding alfabetisch aansluit op het laatste onderdeel, toegevoegd, luidende: de financiering van, en de tegemoetkoming in de kosten van, kinderopvang, bedoeld in artikel 74, en de daaraan verbonden uitvoeringskosten.

ARTIKEL II. WIJZIGING WET OP DE (RE)INTEGRATIE ARBEIDSGEHANDICAPTEN

De Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten2 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 22 wordt onder vernummering van het zesde lid tot het zevende lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 6. Onder voorzieningen als bedoeld in dit artikel wordt niet verstaan financiering van, of tegemoetkoming in de kosten van, kinderopvang.

B

Na artikel 22 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 1a. Kinderopvang

Artikel 22a. Financiering kinderopvang
  • 1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan ten behoeve van de arbeidsgehandicapte, aan wie een voorziening als bedoeld in artikel 22, eerste tot en met vierde lid, is toegekend, of die werkzaamheden op een proefplaats verricht als bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdeel a, op diens aanvraag een schriftelijke overeenkomst met betrekking tot kinderopvang sluiten met een rechtspersoon of een natuurlijke persoon.

  • 2. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan aan de werkgever, op diens aanvraag, een tegemoetkoming in de kosten in verband met kinderopvang voor de arbeidsgehandicapte werknemer verstrekken:

    a. indien deze uiterlijk zes maanden na beëindiging van de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, werkzaamheden gaat verrichten in een dienstbetrekking voor de duur van ten minste zes maanden;

    b. indien deze, na het tijdstip gelegen zes maanden na ingang van diens uitkering op grond van de WAO, WAZ of WAJONG, werkzaamheden gaat verrichten in een dienstbetrekking voor de duur van ten minste zes maanden.

  • 3. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen kan het eerste en het tweede lid van dit artikel en artikel 74, eerste en tweede lid, van de Werkloosheidswet per kalenderjaar toepassen op, in totaal, ten hoogste 4000 werknemers. Indien het eerste en het tweede lid in enig kalenderjaar worden toegepast op dezelfde arbeidsgehandicapte is dit een toepassing op twee arbeidsgehandicapten.

  • 4. De bevoegdheid, bedoeld in het eerste en tweede lid, bestaat uitsluitend ter zake van opvang van een kind in de leeftijd van 0 jaar tot de leeftijd waarop het primair onderwijs voor dat kind eindigt en voor wie de arbeidsgehandicapte recht heeft op kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet.

  • 5. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt verstaan onder kinderopvang: het in georganiseerd verband tegen vergoeding verzorgen en opvoeden van kinderen door anderen dan de eigen ouder, pleeg- of stiefouder op uren dat deze zelf hiervoor niet beschikbaar is wegens de omstandigheden, bedoeld in het eerste en tweede lid, waarbij wordt voldaan aan de eisen gesteld bij artikel 20 van de Welzijnswet 1994 en de daarop berustende bepalingen.

  • 6. De arbeidsgehandicapte, ten behoeve van wie het Landelijk instituut sociale verzekeringen een schriftelijke overeenkomst met betrekking tot kinderopvang sluit als bedoeld in het eerste lid, is een eigen bijdrage verschuldigd aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

  • 7. De eigen bijdrage, bedoeld in het zesde lid, wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

  • 8. De tegemoetkoming, bedoeld in het tweede lid, bedraagt:

    a. met betrekking tot een bij de aanvang van de werkzaamheden ongehuwde arbeidsgehandicapte of gehuwde arbeidsgehandicapte, wiens echtgenoot geen inkomen uit arbeid geniet, de kosten die de werkgever in verband met kinderopvang heeft gemaakt over de periode van twaalf maanden vanaf de datum van aanvang van de werkzaamheden, waarbij de arbeidsgehandicapte geacht wordt een eigen bijdrage te zijn verschuldigd overeenkomstig het zesde lid;

    b. met betrekking tot een bij de aanvang van de werkzaamheden gehuwde arbeidsgehandicapte, wiens echtgenoot inkomsten uit arbeid geniet, vijftig procent van de kosten als bedoeld in onderdeel a.

  • 9. Voor de toepassing van dit artikel wordt gelijkgesteld met gehuwd, ongehuwd en echtgenoot, hetgeen daarmee gelijk wordt gesteld op grond van artikel 1 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

  • 10. De tegemoetkoming, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt aangevraagd bij de uitvoeringsinstelling die de werkzaamheden heeft verricht met betrekking tot het eerste lid. De tegemoetkoming, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, wordt aangevraagd bij de uitvoeringsinstelling die de werkzaamheden heeft verricht met betrekking tot de uitkering, bedoeld in dat onderdeel. De werkzaamheden voortvloeiende uit het tweede lid worden verricht door die uitvoeringsinstelling, die bij de uitvoering van dit artikel werkzaamheden kan opdragen aan derden.

C

In artikel 31, tweede lid, aanhef, wordt «worden verstaan» vervangen door: worden uitsluitend verstaan.

D

In artikel 33, eerste lid, wordt na «vast te stellen reïntegratie-instrumenten als bedoeld in dit hoofdstuk» een zinsnede ingevoegd, luidende:, met uitzondering van de financiering van, of tegemoetkoming in de kosten van, kinderopvang, bedoeld in artikel 22a,.

E

In artikel 34, eerste lid, wordt na «voorzieningen als bedoeld in artikel 22 en 31,» een zinsnede ingevoegd, luidende «van financiering van, of tegemoetkoming in de kosten van, kinderopvang als bedoeld in artikel 22a,» en wordt na «indien de voorzieningen» een zinsnede ingevoegd, luidende: de financiering van, of de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang,.

F

In artikel 35, eerste lid, wordt na «bedoeld in artikel 22 en 31,» een zinsnede ingevoegd, luidende: de financiering van, of de tegemoetkoming in de kosten van, kinderopvang, bedoeld in artikel 22a,.

G

In artikel 36, eerste lid, onderdeel a, wordt na «bedoeld in artikel 22 en 31» een zinsnede ingevoegd, luidende: en de financiering van, of tegemoetkoming in de kosten van, kinderopvang, bedoeld in artikel 22a.

H

In artikel 37, onderdeel a, wordt na «bedoeld in artikel 22 en 31» een zinsnede ingevoegd, luidende: en de financiering van, of tegemoetkoming in de kosten van, kinderopvang, bedoeld in artikel 22a.

I

Aan artikel 39, zesde lid, onderdeel b, wordt een zinsnede toegevoegd, luidende: alsmede omtrent de rechtsgevolgen die aan overschrijding van die termijn zijn verbonden.

J

In artikel 43, eerste lid, onderdeel b, wordt na «bedoeld in artikel 22 en 31» een zinsnede ingevoegd, luidende: en financiering van, of tegemoetkoming in de kosten van, kinderopvang, bedoeld in artikel 22a.

K

In artikel 53 wordt «op grond van artikel 22 en 31» vervangen door: op grond van artikel 22, 22a en 31.

L

In artikel 78, eerste lid, wordt na «als bedoeld in artikel 22 en 31» een zinsnede ingevoegd, luidende:, van financiering van, of tegemoetkoming in de kosten van, kinderopvang als bedoeld in artikel 22a.

ARTIKEL III. WIJZIGINGEN IN VERBAND MET DE WET OVERHEIDSPERSONEEL ONDER DE WERKNEMERSVERZEKERINGEN

Indien het bij koninklijke boodschap van 3 mei 2000 ingediende voorstel van wet Aanpassingswet OOW (kamerstukken II 1999/2000, 27 093)3 tot wet wordt verheven en in werking is getreden wordt deze wet als volgt gewijzigd:

A

Artikel I, onderdeel B, wordt vervangen door vier onderdelen, luidende:

B

Aan artikel 78a, derde lid, wordt de zinsnede toegevoegd: alsmede op de financiering van, en de tegemoetkoming in de kosten van, kinderopvang, bedoeld in artikel 74, en de daaraan verbonden uitvoeringskosten.

C

Aan artikel 93 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van dat artikel door een puntkomma, een onderdeel, waarvan de letteraanduiding alfabetisch aansluit op het laatste onderdeel, toegevoegd, luidende: de financiering van, en de tegemoetkoming in de kosten van, kinderopvang, bedoeld in artikel 74, en de daaraan verbonden uitvoeringskosten, met uitzondering van hetgeen op grond van artikel 97f ten laste komt van het Uitvoeringsfonds voor de overheid.

D

Aan artikel 97b, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. de tegemoetkoming in de kosten in verband met kinderopvang, bedoeld in artikel 74, tweede lid, voorzover de werknemer de uitkering, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, ontving uit hoofde van een dienstbetrekking als overheidswerknemer.

E

Aan de opsomming in artikel 97f van hetgeen ten laste komt van het Uitvoeringsfonds voor de overheid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van het laatste onderdeel van die opsomming door een puntkomma, een onderdeel, waarvan de letteraanduiding alfabetisch aansluit op dat laatste onderdeel, toegevoegd, luidende: de financiering van, en de tegemoetkoming in de kosten van, kinderopvang, bedoeld in artikel 74.

ARTIKEL IV. INWERKINGTREDING

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 17 mei 2001

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. F. Hoogervorst

Uitgegeven de twaalfde juni 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1999, 21, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 december 2000, Stb. 627.

XNoot
2

Stb. 1998, 290, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 december 2000, Stb. 627.

XNoot
3

Stb. 2000, 561.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1999/2000, 2000/2001, 27 269.

Handelingen II 2000/2001, blz. 3586–3590; 3715.

Kamerstukken I 2000/2001, 27 269 (215, 215a, 215b, 215c).

Handelingen I 2000/2001, blz. 1370.

Naar boven