Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 2001, 258 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 2001, 258 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met Onze Ministers van Justitie en Economische Zaken, van 27 februari 2001, nr. CDJZ/WBI/2001-291, Centrale Directie Juridische Zaken;
Gelet op artikel 2, derde lid, en artikel 13 van de Wegenverkeerswet 1994;
De Raad van State gehoord (advies van 30 maart 2001, nr. W09.01.0118/V);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met Onze Ministers van Justitie en Economische Zaken, van 14 mei 2001, nr. CDJZ/WBI/2001-515, Centrale Directie Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 19901 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 63a wordt «vastgestelde maximumsnelheden» vervangen door: vastgestelde maximumsnelheden en de ingevolge een ministeriële regeling krachtens artikel 86a geldende maximumsnelheid.
Na hoofdstuk V wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, dat luidt:
1. In geval van een ernstige verstoring van de olie-aanvoer kan bij regeling van Onze Minister worden bepaald dat op autosnelwegen en op autowegen, in afwijking van artikel 21, aanhef en onder a, voor motorvoertuigen, niet zijnde vrachtauto's, autobussen of motorvoertuigen met aanhangwagen, een maximumsnelheid geldt van 90 km per uur.
2. Onze Minister stelt de regeling, als bedoeld in het eerste lid, vast in overeenstemming met Onze Ministers van Justitie en van Economische Zaken.
3. De regeling, als bedoeld in het eerste lid, vervalt uiterlijk met ingang van de eerste dag van de vijfde kalendermaand na het tijdstip van inwerkingtreding.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Verkeer en Waterstaat,
T. Netelenbos
Uitgegeven de twaalfde juni 2001
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
De Minister van Economische Zaken heeft in de brief, met bijbehorende notitie, aan de Tweede Kamer van 30 mei 2000 (Kamerstukken II 1999/2000, 23 531, nr. 3), een aantal voornemens beschreven om het oliecrisisbeleid te vereenvoudigen. Deze voornemens zijn mede gebaseerd op het door de Algemene Energieraad (AER) aan de Minister van Economische Zaken uitgebrachte advies over de uitgangspunten en de vormgeving van het oliecrisisbeleid in Nederland. Dit advies is aan de Tweede Kamer aangeboden bij brief van de Minister van Economische Zaken van 30 november 1998 (AER-advies «Oliecrisisbeleid tussen risico en realiteit», 1998).
Het Nederlandse beleid om een ernstige verstoring in de olie-aanvoer het hoofd te bieden is gebaseerd op verplichtingen in EU- en vooral IEA (International Energy Agency)-verband. De IEA-verplichtingen volgen ofwel rechtstreeks uit de op 18 november 1974 te Parijs tot stand gekomen Overeenkomst inzake een Internationaal Energieprogramma (Trb. 1975, 47), dan wel volgen zij uit de krachtens deze overeenkomst genomen besluiten van de Raad van Bestuur van het IEA. Globaal gesteld houden de internationale verplichtingen het volgende in: het voldoen aan bepaalde voorraadverplichtingen van olie, het gereed hebben van een pakket vraagbeperkende maatregelen waarmee een reductie van 7 à 10 % van de binnenlandse vraag te bereiken is en een adequate crisisorganisatie, alsook een adequaat informatiesysteem over oliegegevens.
Met de door de Minister van Economische Zaken beschreven bijstelling van het oliecrisisbeleid worden de internationale verplichtingen, binnen de ruimte die deze verplichtingen bieden, op een andere wijze dan voorheen uitgewerkt. De reden voor de bijstelling is dat Nederland in vergelijking met andere (EU-)landen een weliswaar solide, maar ook relatief kostbaar oliecrisisbeleid heeft. Met een meer sober beleid sluit Nederland beter aan bij het oliecrisisbeleid dat door andere (EU-)landen wordt gevoerd. De beleidsaanpassing houdt voor het aanhouden van olievoorraden in dat de nationale voorraadverplichting meer gedekt zal worden met de aanwezige bedrijfsvoorraden en minder met de specifieke additionele «crisisvoorraden» zoals aanwezig bij de Stichting COVA (Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieprodukten). Ten aanzien van de vraagbeperkende maatregelen brengt de aanpassing met zich mee dat de afleveringsbeperkingen en distributiesystemen vooralsnog niet worden uitgewerkt. Het voornemen is om deze maatregelen alleen verder te ontwikkelen als daarover internationale overeenstemming is bereikt. Wel wordt getracht om met de olie- en petrochemische industrie convenanten te sluiten over de beperking van het verbruik van olie in geval van een oliecrisis.
Als gevolg hiervan worden in geval van een ernstige verstoring van de olie-aanvoer verder alleen de volgende vraagbeperkende maatregelen van belang geacht:
– een op oliebesparing gerichte publiciteits- en voorlichtingscampagne;
– het verlagen van de wettelijke maximumsnelheid;
– het invoeren van een (zondags)rijverbod.
Bij het bepalen van de volgorde van deze drie toe te passen maatregelen wordt eerst de minst economisch en maatschappelijk ingrijpende maatregel ingezet waarvan een vraagbeperkend effect mag worden verwacht. Deze eerste maatregel omvat het starten van een publiciteitscampagne. In deze campagne wordt opgeroepen het verbruik van aardolieproducten zoveel mogelijk te beperken. Omdat de meeste inwoners van Nederland vooral in het wegverkeer rechtstreeks aardolieproducten verbruiken, zal daar het accent op liggen. Indien nodig kan vervolgens gaandeweg de crisis een verlaging van de wettelijk vastgestelde maximumsnelheid voor personenauto's, lichte bedrijfsauto's en motorfietsen worden vastgesteld. Afhankelijk van de aard en omvang van de crisis kan in aanvulling hierop een algemeen rijverbod op zondag op basis van de Distributiewet 1939 worden ingesteld.
De onderhavige wijziging van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) strekt ertoe de beoogde tijdelijke verlaging van de toegestane maximumsnelheid tot 90 km per uur op autosnelwegen en autowegen mogelijk te maken, zo de noodzaak daartoe zich aandient.
2. Verlaging van de toegestane maximumsnelheid
Uit een oogpunt van verbruiksbeperking gaat de voorkeur uit naar een verlaging van de toegestane maximumsnelheid tot 90 km per uur op autosnelwegen en autowegen. Het betreft dan de voertuigcategorieën personenauto's, lichte bedrijfsauto's en motorfietsen. Op de overige wegen buiten de bebouwde kom en voor de overige voertuigcategorieën gelden reeds lagere maximumsnelheden van ten hoogste 80 km per uur.
Met de keuze voor een mogelijke verlaging van de toegestane maximumsnelheid tot 90 km per uur, is aangesloten bij de internationale gedachtenvorming op dit punt. Tijdens de besprekingen in het kader van het IEA, waaraan Nederland deelneemt, is namelijk gebleken dat ook andere deelnemende landen de maatregel van verlaging van de maximumsnelheid tot 90 km per uur als reëel instrument in voorkomende gevallen overwegen in te zetten. De keuze voor 90 km per uur is verder motorisch gezien een optimum, gezien het feit dat de meeste voertuigen uit de onderhavige voertuigcategorieën bij deze snelheid in een – relatief zuinige – vijfde versnelling kunnen rijden. Voorts is het beoogde energiebesparingseffect nog van belang geweest. Bij een snelheid van 90 km per uur is het besparingseffect gemiddeld ongeveer 9% van het verbruik in de sector wegverkeer (hetgeen overeenkomt met een besparing van 3,3% op het totale binnenlandse verbruik) ten opzichte van de onder normale omstandigheden gereden snelheden. Bij een snelheidsverlaging tot 100 km per uur is dit effect slechts 5% (hetgeen overeenkomt met een besparing van 1,8% op het totaal binnenlandse verbruik). Bovengenoemde effect-berekeningen zijn afkomstig van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM). Het RIVM heeft deze berekeningen gebaseerd op de, eveneens door het RIVM opgestelde, Vierde Nationale Milieuverkenning (1997–2020).
Bij de beslissing tot het daadwerkelijk inzetten van deze maatregel zal de Minister van Verkeer en Waterstaat zich, samen met de Ministers van Justitie en Economische Zaken, laten leiden door een afweging aan de hand van de volgende drie elementen.
1. Er moet sprake zijn van een fysiek tekort in de olie-aanvoer. In internationaal verband (Internationaal Energie Programma, IEP) is afgesproken dat er sprake is van een crisis bij een aanbodverstoring van 7% netto import; alsdan zijn IEA-landen ook verplicht om maatregelen te treffen.
2. Minder vergaande maatregelen dienen ongeschikt of ontoereikend te zijn om het tekort op te vangen.
3. De verwachting moet bestaan dat deze maatregel in voldoende mate door de weggebruikers zal worden nageleefd.
3. Wijziging van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990
Gelet op artikel 2, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 ligt het in de rede de hier beoogde tijdelijke verlaging van de toegestane maximumsnelheid te baseren op de Wegenverkeerswet 1994. Het RVV 1990 geeft de gedragsregels in het wegverkeer, waaronder de maximumsnelheden. Er is voor gekozen het RVV 1990 aan te passen opdat door middel van een ministeriële regeling de beoogde verlaging van de toegestane maximumsnelheid gerealiseerd kan worden. Artikel 86a, eerste lid, van de onderhavige wijziging van het RVV 1990 biedt daartoe de grondslag. Een regeling op ministerieel niveau is nodig omdat in voorkomende gevallen snelheid is geboden. Artikel 86a, tweede lid, strekt ertoe te verzekeren, dat dit besluit slechts wordt genomen in overeenstemming met de Ministers van Justitie en Economische Zaken. Het parlement zal uiteraard voortdurend en nauwgezet op de hoogte worden gehouden van de voorgenomen besluitvorming.
Het bijzondere karakter van een verlaging van de maximumsnelheid uit energiebesparingsoogpunt, in samenhang met de met rijsnelheden verbonden algemene problematiek, brengt met zich mee dat de maatregel van tijdelijke aard dient te zijn. Om die reden is in artikel 86a, derde lid, uitdrukkelijk bepaald dat de regeling van rechtswege uiterlijk vervalt met ingang van de vijfde kalendermaand na het tijdstip van inwerkingtreding. Indien wenselijk kan de regeling vanzelfsprekend ook eerder door de Minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met de Ministers van Justitie en Economische Zaken, worden ingetrokken.
Artikel 63 van het RVV 1990 bepaalt dat verkeerstekens voor verkeersregels gaan, voorzover deze regels onverenigbaar zijn met deze tekens. Omdat dit ten aanzien van de maximumsnelheden voor bepaalde categorieën voertuigen een ongewenst gevolg zou hebben, geeft artikel 63a hiervoor een voorziening. Omdat artikel 63a niet ziet op de verkeersregel die door onderhavig besluit mogelijk wordt gemaakt, wordt dit artikel via onderhavig besluit uitgebreid opdat ook de ingevolge een besluit krachtens artikel 86a geldende maximumsnelheid hieronder valt.
Anders dan het bepaalde in paragraaf 8 van hoofdstuk II van het RVV 1990, voorziet artikel 86b wel in een expliciete verbodsbepaling tot het overschrijden van de ingevolge artikel 86a bepaalde maximumsnelheid. De reden hiervoor is om duidelijk te stellen dat de strafbaarstelling op het niveau van het RVV 1990 ligt en de ministeriële regeling daaraan slechts uitvoering geeft. Artikel 92, eerste lid, dat de overtreding van de aldaar genoemde artikelen als strafbaar feit aanmerkt, is verder uitgebreid met artikel 86a.
Ingevolge artikel 2b, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994 dient een krachtens deze wet vastgestelde algemene maatregel van bestuur welke nadere regels betreffende het gedrag van verkeersdeelnemers bevat, aan de beide kamers der Staten-Generaal te worden overgelegd. Deze voorwaardelijke delegatiebepaling is ook op onderhavige wijziging van het RVV 1990 van toepassing. Het wijzigingsbesluit kan, nadat dertig dagen na de overlegging zijn verstreken, in werking treden, tenzij binnen die termijn door een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het in de maatregel geregelde onderwerp bij wet wordt geregeld. In het onderhavige geval zal de inwerkingtreding op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip plaatsvinden.
Wil de maatregel, waarbij de maximumsnelheid voor bepaalde voertuigcategorieën op autosnelwegen en autowegen tijdelijk wordt verlaagd ingeval van een verstoring van de olie-aanvoer, effect sorteren, dan moet het overgrote deel van de bevolking de maatregel zien als een formalisering en logisch sluitstuk van een al bestaande bereidheid om de rijsnelheid te matigen. Het in paragraaf 2 genoemde energiebesparings-effect van 3,3%, is immers alleen haalbaar als de overgrote meerderheid van de weggebruikers zich aan de limiet van 90 km per uur houdt. In hoeverre deze bereidheid tot naleving daadwerkelijk aanwezig is kan pas worden beoordeeld op het moment van crisis. Dat geldt ook voor het eventueel inzetten van extra handhavingscapaciteit. In dit verband is ook het resultaat van de eerst te nemen maatregel, de op oliebesparing gerichte publiciteits- en voorlichtingscampagne, van belang. Hieruit kan immers deels worden afgeleid of de nadere vraagbeperkende maatregel in de vorm van een tijdelijke verlaging van de maximumsnelheid voldoende draagvlak zal hebben.
Indien wordt overgegaan tot het treffen van de maatregel, zal in ieder geval eerst op overtuigende wijze moeten worden duidelijk gemaakt dat het tijdelijk verlagen van de maximumsnelheid onvermijdelijk is. Het geven van adequate en tijdige voorlichting is daarbij van groot belang. Pas na het geven van die voorlichting zal de maatregel in werking treden. Het moment van inwerkingtreding zal daarbij niet alleen via publikatie in de Staatscourant worden bekendgemaakt, maar tevens via televisie, radio en dagbladen. Bij inwerkingtreding van de maatregel zal ter verdere informatieverstrekking aan de weggebruiker gebruik worden gemaakt van de boven de autosnelwegen aangebrachte electronische signaleringsborden (bord A3 van Bijlage I van het RVV 1990).
Tot slot wordt nog gewezen op het feit dat de handhaving via de administratiefrechtelijke weg (Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften) zal plaatsvinden. Om overtreding van artikel 86b administratiefrechtelijk af te kunnen doen is dit feit in de bijlage bij de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften opgenomen.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
T. Netelenbos
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 10 juli 2001, nr. 130.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2001-258.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.