Besluit van 15 mei 2001, houdende wijziging van het Voertuigreglement en van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 in verband met de implementatie van richtlijn nr. 2000/3/EG tot aanpassing aan de stand van de techniek van richtlijn nr. 77/541/EEG van de Raad betreffende veiligheidsgordels en bevestigingssystemen in motorvoertuigen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 9 maart 2001, nr. CDJZ/WBI/2001-236, Centrale Directie Juridische Zaken;

Gelet op:

– richtlijn nr. 2000/3/EG van de Commissie van 22 februari 2000 (PbEG L 53) tot aanpassing aan de stand van de techniek van richtlijn nr. 77/541/EEG van de Raad betreffende veiligheidsgordels en bevestigingssystemen in motorvoertuigen;

– de artikelen 13, eerste lid, 21, eerste lid, 22, eerste lid, 26, eerste lid, 34, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;

De Raad van State gehoord (advies van 6 april 2001,no.W09.01 0138/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 8 mei 2001, nr. CDJZ/WBI/2001-590, Centrale Directie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Voertuigreglement1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na onderdeel d, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

d1: airbag: een inrichting in motorvoertuigen, gemonteerd ter aanvulling van autogordels, die een systeem bevat dat bij een ernstige botsing van het voertuig automatisch een flexibel omhulsel opblaast dat door samendrukking van het daarin opgesloten gas de ernst van het contact van een of meer delen van het lichaam van een inzittende van het voertuig met de binneninrichting van de passagiersruimte beperkt;

2. Na onderdeel g wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

g1: autogordel: een geheel van banden met sluiting, verstelinrichtingen en bevestigingselementen dat in een motorvoertuig kan worden bevestigd en zodanig is ontworpen dat de kans op verwondingen voor de gebruiker bij botsing of plotselinge vertraging van het voertuig wordt verminderd doordat het de bewegingsmogelijkheid van het lichaam van de gebruiker beperkt en dat mede omvat alle onderdelen die energie kunnen opnemen of waarmee de gordel wordt ingetrokken;.

3. Na onderdeel l wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

l1: bevestigingspunten: de delen van de voertuigcarrosserie of van de zitplaatsconstructie of andere delen van het voertuig waaraan autogordels moeten worden vastgemaakt;.

4. De aanduiding van onderdeel z-a wordt gewijzigd in z2.

5. Na onderdeel z wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

z1: kinderbeveiligingssysteem: een geheel van onderdelen, eventueel bestaande uit een combinatie van riemen of flexibele componenten met een sluiting, verstelinrichtingen en bevestigingselementen, soms tevens voorzien van een zitje of botsingsscherm, dat kan worden bevestigd aan een motorvoertuig, met het oogmerk de kans op verwonding van de gebruiker bij een botsing of een abrupte vertraging van het voertuig te verminderen doordat het de bewegingsmogelijkheid voor het lichaam van de gebruiker beperkt;.

6. Onder wijziging van de aanduiding van onderdeel bn in bo, wordt na onderdeel bm een onderdeel ingevoegd, luidende:

bn. zitbank: een constructie, die plaats biedt aan tenminste twee volwassenen;.

B

Na hoofdstuk 1 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 1A. VERBODSBEPALINGEN IN VERBAND MET HET IN DE HANDEL BRENGEN

Artikel 1a.1

Het is met ingang van 1 oktober 2002 verboden nieuwe personenauto's die niet vergezeld gaan van een krachtens richtlijn nr. 70/156/EEG verleend certificaat van overeenstemming waaruit blijkt dat ter zake van autogordels en bevestigingssystemen wordt voldaan aan de eisen van richtlijn nr. 77/541/EEG zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 2000/3/EG van de Commissie van 22 februari 2000 (PbEG L 53) tot aanpassing aan de stand van de techniek van richtlijn nr. 77/541/EEG van de Raad betreffende veiligheidsgordels en bevestigingssystemen in motorvoertuigen, in voorraad te hebben, te koop aan te bieden of af te leveren, behoudens in geval een beroep wordt gedaan op artikel 8, tweede lid, van richtlijn nr. 70/156/EEG.

C

Artikel 3.8.5 komt te luiden:

Artikel 3.8.5

Kinderbeveiligingssystemen, als bedoeld in artikel 59, eerste en tweede lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 moeten voldoen aan het bepaalde in richtlijn nr. 77/541/EEG.

ARTIKEL II

In artikel 59, eerste en tweede lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 19902 wordt «kinderbeveiligingsmiddel» telkens vervangen door: kinderbeveiligingssysteem.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 15 mei 2001

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

Uitgegeven de eenendertigste mei 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

§ 1. Algemeen

Deze wijziging van het Voertuigreglement strekt tot implementatie van richtlijn nr. 2000/3/EG van de Commissie van 22 februari 2000 (PbEG L 53) tot aanpassing aan de stand van de techniek van richtlijn nr. 77/541/EEG van de Raad betreffende veiligheidsgordels en bevestigingssystemen in motorvoertuigen.

Bij richtlijn nr. 2000/3/EG is richtlijn nr. 77/541/EEG gewijzigd ten aanzien van de volgende onderwerpen:

– Voor alle zitplaatsen in personenauto's geldt met ingang van 1 april 2002 de verplichting tot het hebben van een driepuntsgordel met oprolmechanisme. Vóór die datum is deze bepaling optioneel. De EG-goedkeuring of nationale goedkeuring van personenauto's die thans reeds aan die eisen voldoen mogen echter niet worden geweigerd.

– In richtlijn nr. 77/541/EEG is thans UN-ECE-reglement nr. 44 inzake kinderbeveiligingsmiddelen geïncorporeerd, met inbegrip van amendementserie no. 3.

– Naast aanpassing in verband met de stand van de techniek zijn, in verband met het feit dat thans ook kinderbeveiligingssystemen in richtlijn nr. 77/541/EEG zijn geregeld, de bijlagen bij die richtlijn herzien.

Voor wat betreft de toelatingseisen is richtlijn nr. 2000/3/EG, inclusief het overgangsrecht van artikel 2 daarvan – met uitzondering van het tweede lid, tweede gedachtenstreepje, en het derde lid, tweede gedachtenstreepje, inmiddels geïmplementeerd via de systematiek van de dynamische verwijzing door bekendmaking van de richtlijn overeenkomstig artikel 1.7, eerste lid, van het Voertuigreglement in de Staatscourant (Stcrt. 2000, 243). Slechts artikel 3.8.5, alwaar voorheen naar ECE-reglement 44 werd verwezen, behoefde aanpassing aan deze wijzigingsrichtlijn. Ten einde het Voertuigreglement op passende wijze inhoudelijk te doen aansluiten aan richtlijn nr. 77/541/EEG is voorts een aantal definitiebepalingen toegevoegd, die aansluiten bij de definitiebepalingen die thans zijn opgenomen in Bijlage 1 bij laatstgenoemde richtlijn, waardoor in de desbetreffende artikelen van het Voertuigreglement gehanteerde begrippen niet in de lucht blijven hangen.

De permanente eisen behoeven op dit moment nog geen aanpassing.

Voorzover wijzigingen betrekking hebben op de aanvraag voor een EG-typekeuring zijn deze langs de weg van de dynamische verwijzing geïmplementeerd in de Regeling aanvraag en toezicht typegoedkeuringen.

Voor een overzicht van de wijze van implementatie van richtlijn nr. 2000/3/EG volgt thans een transponeringstabel.

Richtlijn nr. 2000/3/EGVoertuigreglement
Artikel 1Voor de toelatingseisen: via dynamische verwijzing (artikel 1.7 juncto de artikelen 3.2.36, vijfde lid en 3.3.36, vijfde lid)
Bijlage I, 1Enkele definities via wijziging van artikel 1.1
Bijlage XVIIVia wijziging van artikel 3.8.5
Artikel 2, eerste en tweede lid, eerste gedachtenstreepje; derde lid, eerste gedachtenstreepje en vierde lidVia dynamische verwijzing (artikel 1.7 juncto de artikelen 3.2.36, vijfde lid en 3.3.36, vijfde lid) tag="(PAG NR="5")">>
Artikel 2, tweede lid, tweede gedachtenstreepjeBij ministerieel besluit1
Artikel 2, derde lid, tweede gedachtenstreepjeVia het nieuwe artikel 1a.1
Artikel 3 e.v. Behoeven geen implementatie

1 Een zodanig ministerieel besluit wordt mogelijk gemaakt bij een reeds in procedure gebrachte wijziging van artikel 1.7, tweede en derde lid, van het Voertuigreglement. De uiterste datum voor de inwerkingtreding van dit ministerieel besluit is 1 oktober 2001. Deze datum ligt ver genoeg in de toekomst om geen problemen te behoeven te verwachten.

Tenslotte wordt in het nieuwe hoofdstuk 1a. van het Voertuigreglement uitwerking gegeven aan artikel 34 van de Wegenverkeerswet 1994 conform artikel 2, derde lid, tweede gedachtenstreepje van richtlijn nr. 2000/3/EG, en wordt ook het te koop aanbieden van nieuwe personenauto`s die niet zijn voorzien van autogordels en bevestigingssystemen die voldoen aan de eisen van richtlijn nr. 77/541/EEG zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 2000/3/EG van de Commissie van 22 februari 2000 (PbEG L 53) verboden.

§ 2. Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Hoewel ter implementatie van richtlijn nr. 2000/3/EG in beginsel slechts de nieuwe (namelijk voorheen niet opgenomen in richtlijn nr. 77/541/EEG) definitie van «kinderbeveiligingssysteem» zou behoeven te worden opgenomen, zijn in aansluiting op de implementatie van richtlijn nr. 96/36/EG van de Commissie van 17 juni 1996 (PbEG L 178) tot aanpassing aan de stand van de techniek van richtlijn nr. 77/541/EEG van de Raad betreffende veiligheidsgordels en bevestigingssystemen in motorvoertuigen bij het Besluit van 31 augustus 1999 (Stb. 393), mede enkele definities toegevoegd die betrekking hebben op een aantal kernbegrippen van richtlijn nr. 77/541/EEG, die in het Voertuigreglement en de daarop gebaseerde regelgeving terugkomen. De definitie van zitbank is mede toegevoegd ter onderscheiding van een zitplaats (reeds gedefinieerd in onderdeel bn van artikel 1.1). In de definitie van zitplaats komt immers het begrip bank terug. Een en ander is in het bijzonder van belang in het kader van autobussen.

Voorts is de tot dusverre gebruikte term «kinderbeveiligingsmiddel», die uitsluitend voorkwam in artikel 3.8.5, aangepast aan richtlijn nr. 77/541/EEG zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 2000/3/EG en gewijzigd in kinderbeveiligingssysteem. Dit begrip is thans mede gedefinieerd in artikel 1.1 (zie onderdeel A, onder 5). Daarbij is er overigens van afgezien zulks ter wille van de eenduidigheid tevens te spreken van «bevestigingssysteem voor kinderen», zoals de richtlijn wel doet, terwijl daaronder in de richtlijn exact hetzelfde wordt verstaan als onder een kinderbeveiligingssysteem. Onder deze laatste term kan immers zowel een los kinderzitje worden begrepen als een geïntegreerd kinderzitje en zelfs een speciaal gordelsysteem voor (grotere) kinderen. In het verlengde van deze terminologiewijziging in het Voertuigreglement is ook artikel 59 van het RVV 1990 dienovereenkomstig aangepast (zie artikel II).

Er is daarentegen van afgezien de van oudsher in de Nederlandse wetgeving gebruikelijke en op vele plaatsen ook in uitvoeringsregelgeving voorkomende term autogordel aan te passen aan de in EG-regelgeving gebruikte term veiligheidsgordel. Zulks zal geschieden bij de op de evaluatie van de voertuigeglementering gebaseerde algehele herziening van het Voertuigreglement. De reden hiervoor is gelegen in de prioritering van het wegwerken van de achterstanden bij de implementatie van EG-richtlijnen op het gebied van de voertuigtechniek. Een dergelijke wijziging brengt namelijk een grote hoeveelheid werk met zich mee vooral op het niveau van de uitvoeringsregelgeving – ook binnen de Dienst Wegverkeer.

Onderdeel B

Zoals reeds in het algemeen deel van deze toelichting is vermeld, wordt in het nieuwe hoofdstuk 1a. van het Voertuigreglement uitvoering gegeven aan artikel 34 van de Wegenverkeerswet 1994 conform richtlijn nr. 2000/3/EG.

Ingevolge artikel 1, onder 4°, van de Wet op de economische delicten (Wed), is overtreding van het krachtens artikel 34, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 bepaalde als economisch delict aangemerkt, zodat opsporing en handhaving van deze overtreding in het kader van de Wed zullen plaatsvinden.

Onderdeel C

Tegen de achtergrond van het arrest van de Hoge Raad van 24 juni 1997 (NJ 1998, 70) is enige tijd geleden besloten om in het Voertuigreglement zoveel mogelijk verwijzingen naar ECE-reglementen te schrappen, aangezien deze op zich niet vertaald noch gepubliceerd zijn. Dit levert in de praktijk geen problemen op omdat het merendeel van deze reglementen zowel voorkomen op de toetredingslijst van de EG bij de Herziene Overeenkomst van 1958 (PbEG 1997, L346, Bijlage II) als op de bij richtlijn nr. 70/156/EEG als bijlage gevoegde lijst van in dat kader geaccepteerde ECE-reglementen (PbEG 1998, L91, Deel II van Bijlage IV). Bovendien is in de aanhef van Deel II van Bijlage IV bij richtlijn nr. 70/156/EEG bepaald: «Indien in artikel 3, 4, 7, 8 of 11 wordt verwezen naar een bijzondere richtlijn, wordt een goedkeuring volgens onderstaande UN-ECE-reglementen (naar gelang van hun toepassingsgebied en de wijziging van elk onderstaand UN-ECE-reglement) geacht gelijk te staan met een goedkeuring volgens de in de tabel van deel I voor het betrokken onderwerp vermelde bijzondere richtlijn». Daarenboven mag een lidstaat alleen dan ECE-reglementen onderschrijven voor zover deze niet in strijd zijn met het recht van de EG. Ingeval sprake is van een reglement dat niet op beide lijsten voorkomt en het noodzakelijk is naar dat reglement te verwijzen, zal alsnog voor vertaling en publicatie moeten worden zorggedragen. Verder wordt in dit verband vermeld dat op het merendeel van de plaatsen in het Voertuigreglement waar naar ECE-reglementen wordt verwezen ook reeds een verwijzing naar de corresponderende richtlijn is opgenomen. In deze richtlijnen worden thans steeds de overeenkomstige ECE-reglementen geïncorporeerd uiteraard voorzover zij daarvan niet afwijken. Schrapping van de vermelding van ECE-reglementen levert in deze gevallen dan ook geen enkel praktisch probleem op.

Voor zover de beoogde wijziging niet, zoals met betrekking tot het onderhavige onderdeel wel het geval is, direct op implementatie van een richtlijn kan worden teruggevoerd, zal een en ander bij afzonderlijke niet tot implementatie strekkende wijziging van het Voertuigreglement worden gerealiseerd.

Artikel II

Met deze wijziging van artikel 59 van het RVV 1990 sluiten genoemd reglement en Voertuigreglement voor wat betreft het gebruikte begrip «kinderbeveiligingssysteem» naadloos op elkaar aan.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos


XNoot
1

Stb. 1994, 450, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 20 april 2001, Stb. 219.

XNoot
2

Stb. 1990, 459, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 27 maart 2001, Stb. 201.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven