Besluit van 9 mei 2001, houdende vaststelling van een regeling inzake bezoldiging voor werkzaamheden en tegemoetkoming in de kosten van de uitoefening van de werkzaamheden door leden van het dagelijks bestuur van een waterschap (Besluit bezoldiging en tegemoetkoming in kosten leden dagelijks bestuur waterschap)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 21 december 2000, nr. CDJZ/WVW/2000–1551, Centrale Directie Juridische Zaken;

Gelet op artikel 44 van de Waterschapswet;

De Raad van State gehoord (advies van 20 februari 2001, nr. W09.01.0012/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 1 mei 2001, nr. CDJZ/WVW/2001–545, Centrale Directie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. algemeen bestuur: het algemeen bestuur van een waterschap, bedoeld in artikel 10 van de Waterschapswet;

b. dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van een waterschap, bedoeld in artikel 10 van de Waterschapswet;

c. lid van het dagelijks bestuur: lid van het dagelijks bestuur van een waterschap, dat niet tevens voorzitter is van dat waterschap;

d. plaatsvervangend-voorzitter: het lid van het dagelijks bestuur dat tot plaatsvervanger van de voorzitter is aangewezen;

e. bezoldiging: het bedrag per maand waarop het lid van het dagelijks bestuur aanspraak kan maken.

Artikel 2

  • 1. De bezoldiging van een lid van het dagelijks bestuur bedraagt 20% van het maximum van de salarisschaal die, op grond van het bepaalde in artikel 8c juncto 8a en 8b van het Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen, geldt voor de voorzitter van het waterschap.

  • 2. Het algemeen bestuur kan deze norm, indien de daadwerkelijke tijdsbesteding van het lid van het dagelijks bestuur hoger of lager ligt dan het in het eerste lid genoemde percentage, verlagen of verhogen tot onderscheidenlijk 15% of 25%.

  • 3. Het algemeen bestuur kan, indien de aard en de omvang van de werkzaamheden hiertoe aanleiding geven, bepalen dat de bezoldiging van de plaatsvervangend-voorzitter 25% bedraagt van het maximum van de salarisschaal die, op grond van het bepaalde in artikel 8c juncto 8a van het Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen, geldt voor de voorzitter van het waterschap.

  • 4. Indien het algemeen bestuur toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in het tweede lid, kan het in het derde lid genoemde percentage verlagen of verhogen tot onderscheidenlijk 20% of 30%.

  • 5. De overgang van een waterschap naar een lagere klasse in verband met de vermindering van het budget, als bedoeld in artikel 8b van het Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen, is niet van invloed op de bezoldiging van de op het tijdstip van overgang in functie zijnde lid van het dagelijks bestuur.

Artikel 3

De aanspraak op de bezoldiging door het lid van het dagelijks bestuur begint op de dag van de benoeming en eindigt op het tijdstip van de beëindiging van het lidmaatschap van het dagelijks bestuur.

Artikel 4

Het lid van het dagelijks bestuur heeft aanspraak op een vakantie-uitkering overeenkomstig de regels die te dien aanzien voor het personeel in de sector Rijk zijn vastgesteld.

Artikel 5

Op het lid van het dagelijks bestuur zijn van overeenkomstige toepassing de regelingen ten behoeve van de ambtenaren van het waterschap ten aanzien van verplaatsingskosten, reis- en verblijfkosten en telefoonkosten.

Artikel 6

Ten aanzien van het lid van het dagelijks bestuur dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit recht heeft op een bezoldiging welke meer bedraagt dan waar hij op grond van artikel 2 van dit besluit recht op zou hebben, blijven de regels gelden zoals deze luiden voor de inwerkingtreding van dit besluit, tot uiterlijk het tijdstip van beëindiging van het lidmaatschap van het dagelijks bestuur.

Artikel 7

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 8

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit bezoldiging en tegemoetkoming in kosten leden dagelijks bestuur waterschap.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 9 mei 2001

Beatrix

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries

Uitgegeven de negenentwintigste mei 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

Bij Wet van 3 juni 1999, houdende wijziging van enige bepalingen van de Waterschapswet (Staatsblad 1999, 276), is artikel 44 van de Waterschapswet gewijzigd. Dit artikel voorziet thans in de mogelijkheid om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen inzake de bezoldiging van de leden van het dagelijks bestuur van een waterschap. Tot nu toe is in de bezoldiging voorzien middels provinciale verordeningen, welke na overleg met de desbetreffende waterschapsbesturen tot stand zijn gebracht.

Van de zijde van zowel het bestuur van de Unie van Waterschappen als het Interprovinciaal Overleg is te kennen gegeven dat de huidige, al dan niet op waterschapsreglementen gebaseerde, vergoedingsregelingen voor de leden van de algemene en dagelijkse besturen van de onderscheidene waterschappen waren te uniformeren; zulks mede naar analogie van de regelingen die gelden voor gemeenteraadsleden en wethouders en waarvoor de maatstaven zijn neergelegd in een tweetal algemene maatregelen van bestuur ex artikel 95 respectievelijk 44 van de Gemeentewet. De wens om tot uniformering van de vergoedingsregelingen te komen houdt mede verband met het feit dat als gevolg van de schaalvergroting van de waterschappen in de afgelopen jaren, een toenemend aantal waterschappen interprovinciaal is geworden doordat zij in meerdere provincies zijn gelegen. Daarnaast is duidelijk geworden dat de vergoedingsregelingen die gelden voor de bestuursleden van de onderscheidene waterschappen nogal uiteenlopen, zowel wat betreft de gekozen systematiek alsook ten aanzien van de hoogte van de vergoedingen. Ook vanuit dit perspectief wordt uniformering wenselijk geacht. Uitgangspunt is het verzekeren van rechtvaardige inkomensverhoudingen tussen min of meer dezelfde bestuurlijke functies bij de verschillende overheden.

Het onderhavige besluit maakt deel uit van een drietal samenhangende besluiten; te weten de bezoldiging van de voorzitter van een waterschap, de bezoldiging van de overige leden van het dagelijks bestuur alsmede de vergoeding voor de werkzaamheden en de tegemoetkoming in de kosten voor de leden van het algemeen bestuur van een waterschap. Evenals bij burgemeesters, wethouders en raadsleden is ervoor gekozen om voor elke categorie bestuurder van het waterschap een aparte algemene maatregel van bestuur tot stand te brengen. Eenzelfde systematiek geldt ten aanzien van de commissarissen van de Koning, gedeputeerden en statenleden.

Ten behoeve van het opstellen van drie besluiten is, in samenspraak met de Unie van Waterschappen, een uitgebreide schriftelijke enquête gehouden. Bij de wijziging van de Waterschapswet waarbij een wettelijke basis werd gecreëerd om de drie eerdergenoemde besluiten tot stand te brengen is immers aangegeven dat zoveel mogelijk aangesloten zou moeten worden bij de huidige praktijk. Nagenoeg alle waterschappen hebben de enquête ingevuld geretourneerd.

Bij bovengenoemde wijziging van artikel 44 van de Waterschapswet was het de bedoeling om ook regels te stellen inzake de tegemoetkoming in de kosten van de leden van het dagelijks bestuur van een waterschap. Begripsmatig valt «een tegemoetkoming in de kosten van de uitoefening van de werkzaamheden» niet te scharen onder «bezoldiging». Derhalve is de formulering van artikel 44, eerste lid, verduidelijkt in ARTIKEL III van het voorstel van wet tot Wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers en de Waterschapswet en gedeputeerden, wethouders en waterschapsbestuurders (Kamerstukken II, 1999–2000, 27 220). Voor onderhavig besluit gaat het dan overigens slechts om artikel 5. De overige artikelen hebben allen betrekking op de bezoldiging van de leden van het dagelijks bestuur.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

Met betrekking tot de bezoldiging van leden van het dagelijks bestuur – niet zijnde de voorzitter – van een waterschap is aansluiting gezocht bij de bezoldiging van de voorzitter van dat waterschap. De zwaarte van het vervullen van een bestuurlijke functie bij het waterschap – bezien naar het budget van het waterschap en het aantal en soort door dat waterschap vervulde taken – komt immers tot uitdrukking in de inschaling van de voorzitter.

Door de bezoldiging van de leden van het dagelijks bestuur te bepalen op een percentage van de salarisschaal van de voorzitter wordt de relatieve zwaarte van het waterschap ook in de bezoldiging van de leden van het dagelijks bestuur tot uitdrukking gebracht. Deze regeling sluit aan bij de huidige praktijk waarbij de bezoldiging van de leden van het dagelijks bestuur in het merendeel van de gevallen eveneens wordt vastgesteld op een percentage van de voor de voorzitter geldende salarisschaal. De daarbij gehanteerde percentages lopen blijkens opgave van de waterschappen thans uiteen van 7% tot 30%. Het in dit besluit vastgelegde percentage van 20% van het maximum van de schaal van de voorzitter is gerelateerd aan de gemiddelde tijdsbesteding, – één dag per week –, die door de leden van de dagelijkse besturen ten behoeve van het waterschap wordt besteed. In die gevallen waarin de tijdsbesteding hoger ligt, bijvoorbeeld als gevolg van de grootte van het dagelijks bestuur dan wel als gevolg van de aan betrokkene opgedragen taken, zoals het portefeuillehouderschap, het voorzitterschap van commissies etc., kan het algemeen bestuur van het waterschap besluiten tot verhoging van het percentage tot maximaal 25%. Evenzo kan het algemeen bestuur in gevallen waarin de tijdsbesteding lager ligt dan het gemiddelde van één dag per week besluiten tot een verlaging van het percentage tot minimaal 15%. Met deze regeling van een mogelijke afwijking van het, in artikel 2, eerste lid, genoemde percentage, kan aldus recht gedaan worden aan de voor dat waterschap geldende bijzondere omstandigheden.

Met het oog op de bijzondere positie die de plaatsvervangend voorzitter in veel waterschappen inneemt en in aansluiting op de praktijk voorziet artikel 2, derde lid, in de mogelijkheid om aan de plaatsvervangend voorzitter een extra bezoldiging toe te kennen van 5% boven het percentage dat op grond van artikel 2, tweede lid, wordt toegekend aan de overige leden van het dagelijks bestuur.

Het vijfde lid brengt tot uitdrukking dat, wanneer sprake zou zijn van overgang van het waterschap naar een lagere klasse in verband met vermindering van het budget van het waterschap, dit niet van invloed zal zijn op de bezoldiging van het lid van het dagelijks bestuur tot het tijdstip van beëindiging van het lidmaatschap van het dagelijks bestuur. Dit betekent dat het lid van het dagelijks bestuur zijn recht behoudt totdat het nieuwe bestuur aantreedt of totdat het algemeen bestuur het lid van het dagelijks bestuur, niet zijnde de voorzitter, ontslag verleent. Verwezen zij naar artikel 41, vierde en vijfde lid, van de Waterschapswet. Indien een lid van het dagelijks bestuur wederom wordt benoemd als lid van het opvolgende dagelijks bestuur, dan gelden ten aanzien van hem vanaf het tijdstip van die nieuwe benoeming de nieuwe bezoldigingsregels zoals die in onderhavig besluit worden gegeven.

Artikel 3

De periode waarover het lid van het dagelijks bestuur een bezoldiging ontvangt vangt aan met ingang van benoeming, overeenkomstig artikel 41 van de Waterschapswet. Deze bepaling is analoog aan artikel 4 van het Rechtspositiebesluit wethouders en artikel 5 van het Rechtspositiebesluit gedeputeerden.

Artikel 4

Met betrekking tot de regeling van de vakantie-uitkering is, evenals dat het geval is in de wijziging van het Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen, aansluiting gezocht bij de regeling voor de sector rijk. Dit is overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, derde lid, van het Rechtspositiebesluit wethouders.

Artikel 5

Deze bepaling is overeenkomstig het bepaalde in artikel 29 van het Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen.

Artikel 6

Dit artikel voorziet erin dat, mocht een zittend lid van het dagelijks bestuur op het moment van inwerkingtreding van het besluit recht hebben op een hogere bezoldiging dan waarop hij op grond van dit besluit aanspraak zou kunnen maken, hij zijn oude bezoldiging behoudt, tot uiterlijk het tijdstip van beëindiging van het lidmaatschap van het dagelijks bestuur.

Artikel 7

Gekozen is voor uitgestelde inwerkingtreding. Hieraan liggen twee redenen ten grondslag. Ten eerste kan zo worden bewerkstelligd dat dit besluit op eenzelfde datum inwerking kan treden als het Besluit houdende wijziging van het Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen en het Besluit vergoedingen en tegemoetkoming leden algemeen bestuur waterschap. Daarnaast zullen, na publicatie van dit besluit in het Staatsblad, de waterschappen enige tijd nodig hebben om te anticiperen op de nieuwe regeling. De daarvoor benodigde tijd kan nu nog niet geheel worden ingeschat.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 juni 2001, nr. 110.

Naar boven