Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2001, 225 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2001, 225 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet tegemoetkoming studiekosten te wijzigen als uitvloeisel van het regeerakkoord 1998 en van de nota «Meer voor meer»;
dat het voorts wenselijk is de leesbaarheid van de Wet tegemoetkoming studiekosten te vergroten en aan te sluiten bij de terminologie van de Wet studiefinanciering 2000;
dat het in verband met het grote aantal wijzigingen wenselijk is de Wet tegemoetkoming studiekosten in te trekken en te vervangen door een nieuwe wet;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
beroepsonderwijs: beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, voorzover het betreft de beroepsopleidende leerweg,
bovenbouw:
a. voor havo: het vierde en vijfde leerjaar, en de daarmee overeenkomende leerjaren opleiding vavo,
b. voor vwo: het vierde, vijfde en zesde leerjaar, en de daarmee overeenkomende leerjaren opleiding vavo, of
c. een- of tweejarige opleiding vavo die opleidt tot het diploma vwo of havo,
deelnemer: degene die beroepsonderwijs volgt,
deelnemer vavo: degene die vavo volgt als bedoeld in de artikelen 2.6, tweede lid, en 2.10,
gecorrigeerde belastbare loon: belastbare loon als bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, verminderd met het hoogste van de uit de toepassing van de volgende onderdelen voortvloeiende bedragen:
a. bij dat loon uit tegenwoordige dienstbetrekking: 12% van dat loon, maar niet minder dan € 119,– en niet meer dan € 1 605,–,
b. bij dat loon uit vroegere dienstbetrekking: € 487,–,
gecorrigeerde verzamelinkomen: verzamelinkomen als bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001 verminderd met:
a. indien in het kalenderjaar waarover het verzamelinkomen wordt berekend, de zelfstandigenaftrek, bedoeld in artikel 3.76 van de Wet inkomstenbelasting 2001, is toegepast: € 1 355,–,
b. indien in het kalenderjaar waarover het verzamelinkomen wordt berekend, loon in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt genoten: het hoogste van de uit de toepassing van de volgende onderdelen voortvloeiende bedragen:
1°. bij dat loon uit tegenwoordige dienstbetrekking: 12% van dat loon, maar niet minder dan € 119,– en niet meer dan € 1 605,–,
2°. bij dat loon uit vroegere dienstbetrekking: € 487,–,
havo: hoger algemeen voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de WVO,
IB-Groep: Informatie Beheer Groep, genoemd in de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank,
leerling: scholier, deelnemer of deelnemer vavo,
lening: rentedragende lening die niet kan worden omgezet in een gift,
onderwijsbijdrage:
a. lesgeld als bedoeld in artikel 5 van de Les- en cursusgeldwet,
b. voor een niet uit 's Rijks kas bekostigde school de verschuldigde bijdrage aan de school,
c. voor de toepassing van afdeling 5.1, voorzover het een uit 's Rijks kas bekostigde school betreft: het bedrag, bedoeld in artikel 5.3, of
d. voor de toepassing van afdeling 5.2, voorzover het een uit 's Rijks kas bekostigde school betreft: de bedragen, bedoeld in artikel 5.10,
Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
partner:
a. degene met wie de aanvrager of TOS-ouder in het kalenderjaar waarin het school- of studiejaar aanvangt meer dan 6 maanden is gehuwd of met wie hij dan meer dan 6 maanden een geregistreerd partnerschap is aangegaan en van wie hij niet duurzaam gescheiden leeft, of
b. persoon van verschillend of gelijk geslacht met wie de aanvrager of TOS-ouder in het kalenderjaar waarin het school- of studiejaar aanvangt meer dan 6 maanden duurzaam een gezamenlijke huishouding voert maar met wie hij niet gehuwd is noch een geregistreerd partnerschap is aangegaan, tenzij het betreft personen tussen wie bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat,
peiljaar: tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarin het schooljaar of studiejaar aanvangt,
scholier: degene die voortgezet onderwijs volgt,
school: school of instelling in de zin van:
a. Wet op het voortgezet onderwijs, hierna aangeduid als WVO,
b. Experimentenwet onderwijs,
c. Wet op de expertisecentra, hierna aangeduid als WEC,
d. Wet op de erkende onderwijsinstellingen,
e. Wet educatie en beroepsonderwijs, hierna aangeduid als WEB, of
f. Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, hierna aangeduid als WHW,
schooljaar: tijdvak dat aanvangt op 1 augustus van enig kalenderjaar en eindigt op 31 juli daaropvolgend,
student: degene die hoger onderwijs volgt als bedoeld in de artikelen 2.11 en 2.12,
studiejaar: tijdvak dat aanvangt op 1 september van enig kalenderjaar en eindigt op 31 augustus daaropvolgend,
tegemoetkoming: door de IB-Groep verstrekte toekenning in verband met het volgen van een opleiding in het onderwijs waarop uitsluitend op grond van deze wet aanspraak bestaat,
thuiswonende leerling: scholier of deelnemer vavo die woont op het adres van de TOS-ouder of partner van de TOS-ouder,
TOS-ouder:
a. ouder die als wettelijke vertegenwoordiger laatstelijk voordat de leerling meerderjarig werd, voor hem een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 3 ontving, of
b. indien geen wettelijke vertegenwoordiger de in onderdeel a bedoelde tegemoetkoming ontving: wettelijke vertegenwoordiger in het laatste kwartaal waarin de leerling nog 17 jaar was,
uitwonende leerling: scholier of deelnemer vavo die niet een thuiswonende leerling is,
vavo: opleiding voortgezet algemeen volwassenenonderwijs als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel a, van de WEB,
voortgezet onderwijs: onderwijs in de zin van de WVO, en, tenzij anders is bepaald, speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de WEC,
vwo: voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 van de WVO.
2. In onderdeel b van de begripsbepaling «TOS-ouder» wordt, indien 2 natuurlijke personen voldoen aan het begrip wettelijke vertegenwoordiger, daaronder verstaan:
a. wettelijke vertegenwoordiger die over het tweede kwartaal van het jaar waarin het schooljaar aanvangt, ten behoeve van de leerling kinderbijslag als bedoeld in de Algemene Kinderbijslagwet heeft ontvangen,
b. indien onderdeel a niet van toepassing is: wettelijke vertegenwoordiger bij wie de leerling op 1 augustus blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens woont, of
c. indien de onderdelen a en b niet van toepassing zijn: wettelijke vertegenwoordiger die de wettelijke vertegenwoordigers gezamenlijk daartoe hebben aangewezen.
3. In onderdeel b van de begripsbepaling «partner» is sprake van een gezamenlijke huishouding, indien 2 personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij er blijk van geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding of anderszins. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval verondersteld indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:
a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toekenning van tegemoetkoming als gehuwden zijn aangemerkt,
b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander,
c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract, of
d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met een gezamenlijke huishouding bedoeld in de eerste volzin.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen op voordracht van Onze Minister en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, nadere regels worden gesteld voor de toepassing van het derde lid.
5. Met loon uit tegenwoordige dienstbetrekking wordt gelijkgesteld:
a. loon genoten wegens tijdelijke arbeidsongeschiktheid, anders dan ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen behoudens uitkeringen in verband met bevalling, en de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, en
b. loon in de vorm van uitkeringen ingevolge de Wet financiering loopbaanonderbreking en aanvullingen daarop door degene tot wie de belastingplichtige in dienstbetrekking staat.
Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet is bepalend de toestand op de eerste dag van de maand, tenzij anders is bepaald.
1. Een aanvraag kan worden gedaan:
a. in de zin van hoofdstuk 3 door een:
1°. natuurlijke persoon die de wettelijke vertegenwoordiger is van de minderjarige leerling,
2°. minderjarige leerling zonder wettelijke vertegenwoordiger, of
3°. gehuwde leerling die de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt, en
b. in de zin van de overige hoofdstukken door een leerling of student.
2. Artikel 1.1, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. Aan welke voorwaarden een aanvraag moet voldoen, kan bij ministeriële regeling worden bepaald. In ieder geval wordt daarbij bepaald dat de aanvrager in de zin van de hoofdstukken 3 en 5 en zijn partner alsmede de TOS-ouder en zijn partner het sociaal-fiscaalnummer verstrekken waaronder zij bij de rijksbelastingdienst zijn geregistreerd.
Een minderjarige die de leeftijd van 17 jaren heeft bereikt is bekwaam de rechtshandelingen te verrichten die noodzakelijk zijn om toekenning van tegemoetkoming ingevolge de hoofdstukken 4 of 5 te verkrijgen. Hij is voorts bekwaam de rechtshandelingen te verrichten die noodzakelijk zijn met betrekking tot de uitoefening, onderscheidenlijk de nakoming van de rechten en verplichtingen die voor hem voortvloeien uit de toekenning van tegemoetkoming.
1. Indien bij controle door de IB-Groep blijkt dat het door de scholier verstrekte adres afwijkt van het adres waarop hij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven, maakt de IB-Groep dit aan hem bekend en stelt hem in de gelegenheid de afwijking te herstellen.
2. Indien een uitwonende scholier de afwijking niet binnen 4 weken na de bekendmaking herstelt, wordt met ingang van de maand waarin de afwijking is ontstaan, de aan hem toegekende basistoelage omgezet in een basistoelage voor een thuiswonende scholier, tenzij hem van de afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.
3. Indien een uitwonende scholier de afwijking na de termijn van 4 weken alsnog herstelt, wordt met ingang van de maand daaropvolgend de basistoelage voor een thuiswonende scholier omgezet in een basistoelage voor een uitwonende scholier.
De inspecteur die ingevolge artikel 3 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bevoegd is tot heffing van belastingen van de aanvrager, partner van de aanvrager, TOS-ouder of partner van de TOS-ouder, bepaalt op verzoek van de IB-Groep het gecorrigeerde verzamelinkomen of het gecorrigeerde belastbare loon van de desbetreffende aanvrager, partner van de aanvrager, TOS-ouder of partner van de TOS-ouder.
Deze wet regelt de tegemoetkoming en is van toepassing indien wordt voldaan aan de voorwaarden inzake:
a. nationaliteit als bedoeld in artikel 2.2,
b. leeftijd als bedoeld in artikel 2.3,
c. onderwijssoort als bedoeld in de paragrafen 2.2 tot en met 2.4, en
d. inkomen als bedoeld in paragraaf 2.7.
1. Op tegemoetkoming kan aanspraak bestaan indien de aanvrager:
a. de Nederlandse nationaliteit bezit,
b. niet de Nederlandse nationaliteit bezit maar wel ingevolge een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie op het terrein van de tegemoetkoming met een Nederlander wordt gelijkgesteld, of
c. niet de Nederlandse nationaliteit bezit maar wel behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen groep van personen die op het terrein van de tegemoetkoming met Nederlanders worden gelijkgesteld.
2. Voor de toepassing van hoofdstuk 3 geldt in aanvulling op het eerste lid, onderdeel b, dat de aanvrager onderdaan moet zijn van een lidstaat van de Europese Unie of van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en dat hij in Nederland arbeid verricht of heeft verricht.
3. Voor de toepassing van de hoofdstukken 4 en 5 geldt in aanvulling op het eerste lid, onderdelen b en c, dat de aanvrager in Nederland woont.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kan ten gunste van de student worden afgeweken van het eerste lid.
1. Op tegemoetkoming ingevolge hoofdstuk 3 kan aanspraak bestaan tot de maand volgend op het kwartaal waarin de leerling de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt.
2. Op tegemoetkoming ingevolge hoofdstuk 4 kan aanspraak bestaan met ingang van de eerste dag van het kwartaal volgend op het kwartaal waarin de leerling de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt tot en met de maand waarin hij de leeftijd van 30 jaren heeft bereikt.
3. Op tegemoetkoming ingevolge afdeling 5.1 bestaat aanspraak ongeacht de leeftijd.
4. Op tegemoetkoming ingevolge afdeling 5.2 kan aanspraak bestaan met ingang van de eerste dag van het kwartaal volgend op het kwartaal waarin de leerling de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt.
Voor tegemoetkoming ingevolge hoofdstuk 3 kan een aanvrager in aanmerking komen indien de scholier is ingeschreven aan een school die op grond van de WVO, de WEC of de Experimentenwet onderwijs volledig en rechtstreeks uit de openbare kas wordt bekostigd, waaronder het volgen van onderwijs in de vorm van contractactiviteiten niet is mede begrepen.
Voor tegemoetkoming ingevolge hoofdstuk 3 kan een aanvrager in aanmerking komen indien de scholier is ingeschreven aan een op grond van artikel 56 van de WVO aangewezen school.
1. Voor tegemoetkoming ingevolge hoofdstuk 3 kan een aanvrager in aanmerking komen indien de scholier is ingeschreven aan een school die is erkend op grond van de Wet op de erkende onderwijsinstellingen voorzover de gevolgde cursus onder de reikwijdte van die wet valt.
2. Voor tegemoetkoming ingevolge hoofdstuk 3 kan een aanvrager in aanmerking komen indien de deelnemer vavo is ingeschreven aan een school als bedoeld in de artikelen 1.3.1 en 1.4a.1 van de WEB, voorzover het betreft een opleiding vavo.
Voor tegemoetkoming ingevolge hoofdstuk 3 kan een aanvrager in aanmerking komen indien de deelnemer is ingeschreven aan:
a. een school als bedoeld in artikel 1.3.1 van de WEB, voorzover het een uit 's Rijks kas bekostigde beroepsopleiding betreft, of
b. een school die ten aanzien van de beroepsopleiding het in artikel 1.4.1 van de WEB bedoelde recht heeft verkregen.
Voor tegemoetkoming ingevolge hoofdstuk 3 kan een aanvrager in aanmerking komen indien de scholier is ingeschreven voor een cursus die wordt bekostigd op grond van artikel 75b van de WVO.
Voor tegemoetkoming ingevolge hoofdstuk 4 kan een scholier in aanmerking komen die is ingeschreven aan een school als bedoeld in de artikelen 2.4, 2.5 en 2.6, eerste lid, of voor een cursus als bedoeld in artikel 2.8.
Voor tegemoetkoming ingevolge hoofdstuk 4 kan een deelnemer vavo in aanmerking komen die is ingeschreven aan een school als bedoeld in de artikelen 1.3.1 en 1.4a.1 van de WEB, voorzover het betreft een opleiding vavo.
1. Voor tegemoetkoming ingevolge afdeling 5.1 kan een student in aanmerking komen indien hij als student is ingeschreven voor een lerarenopleiding aan een bekostigde school:
a. aan een in de bijlage bij de WHW genoemde universiteit of hogeschool, of
b. door een instelling die een lerarenopleiding verzorgt ten aanzien waarvan de artikelen 6.5, derde lid, of 6.10, derde lid, van de WHW is toegepast.
2. Voor tegemoetkoming ingevolge afdeling 5.1 kan een student in aanmerking komen die is ingeschreven voor een lerarenopleiding aan een aangewezen opleiding die wordt verzorgd door:
a. een op grond van artikel 6.9 van de WHW aangewezen instelling,
b. een instelling die een opleiding verzorgt ten aanzien waarvan de artikelen 6.5, derde lid, of 6.10, derde lid, van de WHW is toegepast, of
c. een instelling die op grond van artikel 16.14 van de WHW is aangewezen.
Voor tegemoetkoming ingevolge afdeling 5.1 kan een student in aanmerking komen indien hij:
a. als leraar is benoemd ingevolge artikel 2 van de Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs, of
b. voldoet aan de vereisten voor benoembaarheid docenten, bedoeld in artikel 4.2.1 van de WEB.
Voor tegemoetkoming ingevolge afdeling 5.2 kan een leerling in aanmerking komen indien hij is ingeschreven voor een opleiding of een gedeelte daarvan aan een school als bedoeld in de artikelen 2.4, 2.5, 2.6 en 2.8, die leidt tot het diploma:
a. voorbereidend wetenschappelijk onderwijs,
b. hoger algemeen voortgezet onderwijs, of
c. middelbaar algemeen voortgezet onderwijs.
Geen aanspraak op tegemoetkoming bestaat indien de leerling of student is ingeschreven aan een opleiding waarvan de duur, daaronder begrepen ten hoogste 12 vakantieweken, korter is dan 1 jaar.
De aanspraak op tegemoetkoming van een leerling die gedurende een aaneengesloten periode van 8 weken niet aan het onderwijs heeft deelgenomen, vervalt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de school de afwezigheid, bedoeld in artikel 4.12 aan de IB-Groep heeft medegedeeld. De periode van 8 weken wordt verlengd met de weken waarin vanwege vakantie geen onderwijs werd verzorgd.
1. Een student heeft geen aanspraak op tegemoetkoming indien hij binnen een periode van 48 maanden gedurende 24 maanden een tegemoetkoming in de zin van afdeling 5.1 heeft genoten. Een student heeft tevens geen aanspraak indien hij een tegemoetkoming ontvangt in de zin van hoofdstuk 10.
2. Een leerling heeft geen aanspraak op tegemoetkoming in de zin van afdeling 5.2, indien hij een tegemoetkoming ontvangt in de zin van hoofdstuk 10.
Een leerling die onderwijs volgt als bedoeld in de artikelen 2.5, 2.6, 2.7, 2.9 voorzover het een school betreft als bedoeld in de artikelen 2.5 en 2.6, eerste lid, en 2.10 heeft slechts aanspraak op tegemoetkoming indien de opleiding een studielast heeft van ten minste 850 klokuren per schooljaar die worden besteed aan het volgen van lessen, stages of beroepspraktijkvorming, overeenkomstig de onderwijs- en examenregeling of de daarmee overeenkomende regeling voor de desbetreffende opleiding.
1. Indien Onze Minister heeft besloten dat een opleiding niet voldoet aan de voorwaarden, genoemd in artikel 2.17, maakt hij dit bekend aan de school. De bekendmaking heeft rechtsgevolg voor 2 opeenvolgende schooljaren. Indien de bekendmaking wordt gedaan voor 1 maart, voldoet de opleiding niet gedurende de 2 schooljaren die volgen op het tijdstip van de bekendmaking. Indien de bekendmaking is gedaan op of na 1 maart voldoet de opleiding niet gedurende het tweede en derde schooljaar die volgen op het tijdstip van de bekendmaking.
2. Voor de leerling die over de maand waarin het besluit tot bekendmaking, bedoeld in het eerste lid, werd genomen, tegemoetkoming ontving voor het volgen van die opleiding, geldt in afwijking van de artikelen 2.14 en 2.17, dat hij zijn aanspraak op tegemoetkoming behoudt:
a. tot het einde van het kalenderjaar, indien de bekendmaking is gedaan voor 1 maart, en
b. tot het einde van het schooljaar dat volgt op het tijdstip van de bekendmaking, indien de bekendmaking is gedaan op of na 1 maart.
1. De aanspraak op tegemoetkoming ingevolge hoofdstuk 4 vervalt met ingang van de maand die volgt op de dag waarop de leerling het laatste schooljaar met goed gevolg heeft afgesloten.
2. Indien de leerling aansluitend aan het schooljaar dat als laatste schooljaar was aangemerkt, opnieuw dat laatste schooljaar aanvangt, ontstaat aanspraak op tegemoetkoming voor het resterende gedeelte van het kalenderjaar.
3. Indien de leerling na het afsluitend examen binnen 4 maanden een andere opleiding in de zin van deze wet of van de Wet studiefinanciering 2000 gaat volgen, wordt, in afwijking van het eerste lid, op zijn aanvraag de aanspraak op tegemoetkoming met ten hoogste 4 maanden verlengd. In afwijking van artikel 4.10, tweede lid, wordt die aanvraag ingediend voor het einde van de periode van 4 maanden.
Indien een leerling aanspraak heeft op tegemoetkoming ingevolge hoofdstuk 4 en hij wegens ziekte zijn opleiding onderbreekt en op zijn aanvraag de tegemoetkoming is onderbroken, geldt hij aansluitend aan het ogenblik van onderbreken uitsluitend nog als tegemoetkomingsgerechtigde om zich als leerling tegen ziektekosten te verzekeren tot het tijdstip waarop hij hetzij verzekerd of medeverzekerd is ingevolge de Ziekenfondswet, hetzij op hem een publiekrechtelijke ziektekostenregeling voor ambtenaren van toepassing is, doch uiterlijk 6 maanden nadat de tegemoetkoming is onderbroken.
1. De scholier of deelnemer vavo, bedoeld in hoofdstuk 3, voor wie onderwijsbijdrage is verschuldigd en die tevens deelnemer is in het beroepsonderwijs, bedoeld in dat hoofdstuk, heeft slechts aanspraak op tegemoetkoming voor het volgen van dat beroepsonderwijs.
2. De scholier of deelnemer vavo, bedoeld in hoofdstuk 4, voor wie onderwijsbijdrage is verschuldigd en die tevens aanspraak heeft op studiefinanciering in de zin van de WSF 2000, heeft geen aanspraak op tegemoetkoming.
3. De deelnemer voor wie onderwijsbijdrage is verschuldigd en die tevens aanspraak heeft op studiefinanciering in de zin van de WSF 2000, heeft geen aanspraak op tegemoetkoming.
De leerling heeft geen aanspraak op tegemoetkoming in de zin van hoofdstuk 4, indien hij geen aanspraak meer heeft op prestatiebeurs of tempobeurs in de zin van de Wet studiefinanciering 2000.
1. De tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en in de schoolkosten is afhankelijk van de hoogte van het toetsingsinkomen.
2. Volledige tegemoetkoming ingevolge de hoofdstukken 3, 4 en 5 bestaat tot en met het grensbedrag van het toetsingsinkomen. Naar de maatstaf van het schooljaar of studiejaar 2001–2002 bedraagt het grensbedrag € 24 950,–.
3. Indien het toe te kennen bedrag per aanvrager minder bedraagt dan € 10,–, wordt de tegemoetkoming op nihil gesteld.
1. Het toetsingsinkomen is de som van de gecorrigeerde verzamelinkomens in het peiljaar van:
a. de aanvrager en diens partner voor hoofdstuk 3,
b. de TOS-ouder en diens partner voor hoofdstuk 4, en
c. de aanvrager en diens partner voor hoofdstuk 5.
2. Voorzover degenen, bedoeld in het eerste lid, niet binnenlandse belastingplichtige zijn in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001, geldt als maatstaf het gecorrigeerde verzamelinkomen voor het geval zij voor al hun inkomensbestanddelen binnenlandse belastingplichtige waren geweest.
3. Indien een gedeelte van het inkomen van Nederlandse inkomstenbelasting is vrijgesteld ingevolge bepalingen van internationaal recht geldt als maatstaf het gecorrigeerde verzamelinkomen voor het geval zij geen vrijstelling hadden verkregen.
4. Indien ingevolge artikel 9.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001 geen aanslag wordt vastgesteld, of een aanslag wordt vastgesteld waarbij verrekening van de loonbelasting achterwege blijft, treedt het gecorrigeerde belastbare loon in de plaats van het gecorrigeerde verzamelinkomen.
1. De tegemoetkoming wordt verminderd met een ingevolge het derde lid en artikel 2.27 berekende korting wegens overschrijding van het grensbedrag, bedoeld in artikel 2.23, tweede lid.
2. De korting wordt niet toegepast op de basistoelage, bedoeld in artikel 4.2, onderdeel a.
3. De korting is 30% van het verschil tussen het toetsingsinkomen in het peiljaar en het grensbedrag, bedoeld in artikel 2.23, tweede lid.
4. Het kortingsbedrag voor een kalendermaand is de korting, bedoeld in het derde lid, gedeeld door 12.
1. In geval van korting op de tegemoetkoming is de verhouding tussen de gekorte tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en die in de schoolkosten overeenkomstig de verhouding tussen de normbedragen van deze tegemoetkomingen op 1 augustus van het betreffende schooljaar. Deze verhouding wordt op 2 decimalen afgerond op het naastbij gelegen getal.
2. Indien de toegekende gekorte tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid, niet meer is dan de aan de IB-Groep verschuldigde onderwijsbijdrage, vindt geen uitbetaling plaats. Deze tegemoetkoming wordt verrekend met die onderwijsbijdrage.
1. Het kortingsbedrag, bedoeld in artikel 2.25, derde lid, wordt verdeeld over het aantal telkinderen. Onder telkind wordt verstaan iedere leerling voor wie, met inachtneming van het tweede en derde lid, voor het desbetreffende schooljaar aanspraak op tegemoetkoming bestaat ingevolge de hoofdstukken 3 of 4.
2. Voor een aanvrager in de zin van hoofdstuk 3 is sprake van een telkind, indien de leerling het kind is van de aanvrager of van diens partner, voor wie de aanvrager of diens partner:
a. in de zin van hoofdstuk 3 de wettelijke vertegenwoordiger is, of
b. TOS-ouder is voor het telkind dat aanspraak heeft op tegemoetkoming in de zin van hoofdstuk 4.
3. Voor een aanvrager in de zin van hoofdstuk 4 is sprake van een telkind, indien deze aanvrager een TOS-ouder heeft waarbij die TOS-ouder of diens partner:
a. tevens de TOS-ouder is van een andere leerling die aanspraak heeft op tegemoetkoming in de zin van hoofdstuk 4, of
b. aanvrager is in de zin van hoofdstuk 3.
1. Op aanvraag van de aanvrager of diens partner of TOS-ouder of diens partner wordt bij toepassing van artikel 2.24, indien sprake is van een terugval in inkomen over het eerste of het tweede jaar na het peiljaar,uitgegaan van dat jaar. Deze aanvraag wordt gelijktijdig gedaan met de aanvraag ingevolge de artikelen 3.8, 5.5 of 5.11.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een terugval in inkomen verstaan een vermindering van het toetsingsinkomen met ten minste 15% ten opzichte van het peiljaar, met dien verstande dat:
a. de vermindering niet kan worden gerekend tot inkomensschommelingen die in het algemeen normaal kunnen worden geacht bij de gekozen wijze van inkomensverwerving, en
b. aannemelijk wordt gemaakt dat gedurende ten minste 3 kalenderjaren zal worden voldaan aan de vereisten genoemd in de aanhef alsmede in onderdeel a.
Voor de toepassing van de artikelen 2.24 en 2.25 wordt zolang het gecorrigeerde verzamelinkomen over het kalenderjaar waarover het verzamelinkomen berekend wordt, het eerste of het tweede jaar na dat kalenderjaar nog niet is vastgesteld of het gecorrigeerde belastbare loon over het desbetreffende kalenderjaar nog niet bekend is, door de IB-Groep daarvoor in de plaats gesteld een bedrag dat het vast te stellen gecorrigeerde verzamelinkomen of het gecorrigeerde belastbare loon zo goed mogelijk benadert.
Dit hoofdstuk is van toepassing op scholieren, deelnemers en deelnemers vavo die jonger zijn dan 18 jaren en die zijn ingeschreven aan een school als bedoeld in paragraaf 2.2.
1. De tegemoetkoming in de zin van dit hoofdstuk bestaat uit:
a. tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage, en
b. tegemoetkoming in de schoolkosten.
2. De tegemoetkoming kan tevens bestaan uit een overbruggingstegemoetkoming.
1. De tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage voor een schooljaar is voor een leerling die voor de aanvang van het schooljaar de leeftijd van 16 jaren heeft bereikt, het bedrag, bedoeld in artikel 5, derde lid, van de Les- en cursusgeldwet.
2. Voor de leerling die is ingeschreven aan een school als bedoeld in de artikelen 2.4, 2.6 of 2.7, en die geen onderwijs meer volgt op een tijdstip waarop de gehele onderwijsbijdrage nog kan worden teruggevorderd, is, in afwijking van het eerste lid en van artikel 3.5, eerste lid, het bedrag van de toekenning in de onderwijsbijdrage en in de schoolkosten voor het gehele schooljaar nihil.
1. De hoogte van de tegemoetkoming in de schoolkosten voor een schooljaar is afhankelijk van:
a. soort onderwijs, en
b. bovenbouw of overige leerjaren.
2. De bedragen van de onderscheiden tegemoetkomingen zijn opgenomen in artikel 3.5, eerste lid.
1. De bedragen in onderstaand overzicht luiden per schooljaar en zijn uitgedrukt in euro's naar de maatstaf van 1 augustus 2001.
Overzicht. Bedragen tegemoetkoming schoolkosten
bovenbouw | € 572,67 |
beroepsonderwijs | € 845,39 |
speciaal onderwijs | nihil |
voortgezet speciaal onderwijs | nihil |
overig onderwijs | € 504,60 |
2. Onder overig onderwijs, genoemd in het overzicht in het eerste lid, valt tevens het voortgezet speciaal onderwijs aan kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden en moeilijk lerende kinderen.
In afwijking van paragraaf 2.2 en de artikelen 3.3 en 3.4 heeft de aanvrager aanspraak op een overbruggingstegemoetkoming voor de maanden augustus en september ten behoeve van een leerling:
a. die voor 1 oktober van het schooljaar jonger is dan 18 jaren,
b. die op 1 oktober van dat schooljaar als studerende in de zin van de Wet studiefinanciering 2000 is ingeschreven voor het volgen van hoger onderwijs waarop die wet van toepassing is, en
c. voor wie aan de aanvrager over het schooljaar dat aan de overbruggingsperiode vooraf ging, een tegemoetkoming als bedoeld in de artikelen 3.3 en 3.4 is toegekend.
De overbruggingstegemoetkoming is voor een leerling tweetwaalfde deel van het bedrag van de tegemoetkoming voor een geheel schooljaar waarvoor op 31 juli daaraan voorafgaand aanspraak bestond.
1. De IB-Groep kent een tegemoetkoming toe aan de aanvrager indien de aanvrager en de leerling voldoen aan de voorschriften gegeven bij of krachtens deze wet.
2. Een aanvraag om tegemoetkoming wordt jaarlijks voor het einde van het desbetreffende schooljaar gedaan. Toekenning voor een leerling vindt slechts eenmaal per schooljaar plaats.
3. De IB-Groep besluit op een aanvraag om tegemoetkoming indien de aanvraag is ingediend:
a. voor de aanvang van het desbetreffende schooljaar: binnen 8 weken na de aanvang van dat schooljaar, en
b. gedurende het desbetreffende schooljaar: binnen 8 weken na de indiening van de aanvraag.
1. Ingeval de leerling op 1 oktober niet langer het soort onderwijs volgt waarvoor hij bij de aanvang van het schooljaar was ingeschreven, en een andere onderwijssoort genoemd in paragraaf 2.2 volgt, omvat de toekenning van de tegemoetkoming het bedrag voor de onderwijssoort die op die datum wordt gevolgd. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing bij overgang van onderbouw naar bovenbouw of omgekeerd.
2. Ingeval de tegemoetkoming voor een onderwijssoort nihil is en een scholier tijdens het schooljaar een andere onderwijssoort gaat volgen, omvat de toekenning van de tegemoetkoming, in afwijking van het eerste lid, vanaf het tijdstip dat hij die andere onderwijssoort gaat volgen, het bedrag daarvoor.
1. Tegemoetkoming wordt toegekend per schooljaar.
2. In afwijking van het eerste lid omvat de toekenning voor een leerling die:
a. in de loop van het schooljaar 18 jaren wordt: wat betreft de tegemoetkoming in de schoolkosten het aantal maanden van dat schooljaar tot de eerste maand van het kwartaal volgend op de maand waarin de leerling de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt en wat betreft de tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage het gehele schooljaar,
b. op enig ogenblik in de periode gelegen tussen het tijdstip, bedoeld in artikel 3.3, tweede lid, en een bij ministeriële regeling te bepalen datum geen onderwijs als bedoeld in onderdeel a meer volgt, anders dan in geval van ernstige ziekte van de leerling: vijftwaalfde deel van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onderdeel a, alsmede de helft van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onderdeel b, en
c. in de loop van het schooljaar na 31 december wordt ingeschreven: zeventwaalfde deel van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onderdeel a, alsmede de helft van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onderdeel b.
Dit hoofdstuk is van toepassing op scholieren en deelnemers vavo die 18 jaren zijn of ouder en zijn ingeschreven aan een school als bedoeld in paragraaf 2.3.
De tegemoetkoming in de zin van dit hoofdstuk bestaat uit:
a. basistoelage,
b. tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage, en
c. tegemoetkoming in de schoolkosten.
De basistoelage is naar de maatstaf van 1 januari 2001 per kalendermaand voor een:
a. thuiswonende leerling: € 84,59, en
b. uitwonende leerling: € 197,21.
1. De tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage voor een kalendermaand is eentwaalfde deel van het bedrag, bedoeld in artikel 5, derde lid, van de Les- en cursusgeldwet.
2. In het schooljaar waarin een leerling de leeftijd van 18 jaren bereikt, wordt de tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage voor dat schooljaar niet toegekend.
1. De hoogte van de tegemoetkoming in de schoolkosten voor een schooljaar is afhankelijk van:
a. soort onderwijs, en
b. bovenbouw of overige leerjaren.
2. De bedragen van de onderscheiden tegemoetkomingen zijn opgenomen in artikel 4.6, eerste lid.
1. De bedragen in onderstaand overzicht luiden per maand en zijn uitgedrukt in euro's naar de maatstaf van 1 augustus 2001.
Overzicht. Bedragen tegemoetkoming schoolkosten
bovenbouw | € 47,72 |
speciaal onderwijs | nihil |
voortgezet speciaal onderwijs | nihil |
overig onderwijs | € 42,05 |
2. Artikel 3.5, tweede lid, is van toepassing.
1. De tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage over de maand augustus van enig kalenderjaar omvat in afwijking van artikel 4.4, eerste lid, tevens een voorschot op die tegemoetkoming over het schooljaar dat met die maand augustus aanvangt. Dit voorschot bedraagt ten hoogste de verschuldigde onderwijsbijdrage en wordt niet uitbetaald.
2. Indien de tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage lager is dan de verschuldigde onderwijsbijdrage, omvat het voorschot, bedoeld in het eerste lid, tevens een voorschot op de tegemoetkoming in de schoolkosten. Het voorschot bedraagt ten hoogste de verschuldigde onderwijsbijdrage.
1. De IB-Groep kent een tegemoetkoming toe aan de leerling die daartoe een aanvraag heeft ingediend en die voldoet aan de voorschriften gegeven bij of krachtens deze wet.
2. De IB-Groep besluit op een aanvraag om tegemoetkoming indien de aanvraag is ingediend:
a. vóór 1 november van het jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft: vóór 31 december van dat voorafgaande jaar, en
b. na het onder a bedoelde tijdstip: binnen 8 weken na de indiening van de aanvraag.
Indien het op basis van de verstrekte gegevens onmogelijk is het toetsingsinkomen vast te stellen, kent de IB-Groep de basistoelage toe.
1. Tegemoetkoming wordt toegekend per kalenderjaar of een gedeelte daarvan, met dien verstande dat deze periode ten minste 1 kalendermaand is.
2. Tegemoetkoming wordt niet toegekend voor een periode die gelegen is voor de datum van indiening van de aanvraag.
3. Aan de leerling die reeds een tegemoetkoming ontvangt en een aanvraag heeft ingediend om in aanmerking te komen voor een verhoging van de basistoelage wordt, in afwijking van het tweede lid, de verhoging toegekend met ingang van de maand waarin de aanvraag tot verhoging is ingediend. Aan de leerling die reeds een tegemoetkoming ontvangt en een aanvraag heeft ingediend om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage of in de schoolkosten wordt, in afwijking van het tweede lid, de tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage of in de schoolkosten toegekend met ingang van de maand waarvoor voor het eerst een tegemoetkoming is toegekend.
Op aanvraag van een uitwonende leerling wordt het niet toe te kennen deel van de maximale tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en in de schoolkosten toegekend in de vorm van lening. Voorwaarde voor die toekenning is dat de leerling gelijktijdig met de aanvraag aan de IB-Groep een door hemzelf ondertekende verklaring verstrekt dat zijn TOS-ouder en diens partner beide weigeren bij te dragen in zijn schoolkosten. Die verklaring wordt mede ondertekend door een schooldecaan ten blijke dat zij naar zijn kennis juist is.
1. De tegemoetkoming van de leerling die is ingeschreven aan een school als bedoeld in de artikelen 2.9 of 2.10, en die zonder geldige reden niet aan het onderwijs heeft deelgenomen gedurende een aaneengesloten periode van ten minste 5 weken, bestaat geheel uit lening met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de afwezigheid zonder geldige reden aanving. De periode van 5 weken wordt verlengd met de weken waarin vanwege vakantie geen onderwijs werd verzorgd.
2. In afwijking van het eerste lid kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat voor soorten van voortgezet onderwijs of voor soorten van vavo het eerste lid van overeenkomstige toepassing is, indien een leerling in een of meer vakken zonder geldige reden niet aan het onderwijs heeft deelgenomen.
3. Onder afwezigheid met geldige reden wordt uitsluitend verstaan afwezigheid wegens ziekte van de leerling, welke ziekte uitsluitend kan worden aangetoond door middel van een gedagtekende verklaring van een arts, of afwezigheid wegens bijzondere familieomstandigheden.
Artikel 4.12 is niet van toepassing met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de leerling weer aan het onderwijs is gaan deelnemen, voorzover de tegemoetkoming niet reeds mede op grond van artikel 4.11 de vorm van lening had. Voorwaarde voor de toepassing van de vorige volzin is dat de leerling aan het onderwijs is gaan deelnemen binnen 8 weken na de aanvang van de periode van 5 weken. De periodes van 5 en 8 weken worden verlengd met de weken waarin vanwege vakantie geen onderwijs werd verzorgd.
1. Het bestuur van de rechtspersoon waarvan de school, bedoeld in de artikelen 2.9 of 2.10 en niet zijnde een school als bedoeld in artikel 2.4, uitgaat of de natuurlijke persoon die deze school in stand houdt, stelt uiterlijk op de derde werkdag na afloop van een periode van afwezigheid van 5 weken de leerling in kennis dat daarvan in de administratie van de school een aantekening is gemaakt en verzoekt de leerling om opgaaf van de reden van de afwezigheid.
2. Uiterlijk op de vijfde werkdag na de periode van 8 weken stelt het bestuur van de rechtspersoon of de natuurlijke persoon vast:
a. of de reden die de leerling binnen 8 weken na de aanvang van de periode van 5 weken gaf voor zijn afwezigheid, een geldige is, of
b. dat de leerling binnen 8 weken na de aanvang van de periode van 5 weken geen reden heeft opgegeven voor zijn afwezigheid.
3. Het bestuur van de rechtspersoon of de natuurlijke persoon stelt tevens uiterlijk op de vijfde werkdag na afloop van de periode van 8 weken vast of de leerling voor het einde van die periode weer aan het onderwijs is gaan deelnemen.
4. Het bestuur van de rechtspersoon of de natuurlijke persoon meldt uiterlijk de vijfde werkdag na afloop van een periode van 8 weken aan de IB-Groep dat de leerling die gedurende een aaneengesloten periode van ten minste 5 weken zonder opgave van geldige reden niet aan het onderwijs heeft deelgenomen. Tevens meldt hij, indien die leerling voor het einde van die periode van 8 weken weer aan het onderwijs is gaan deelnemen, de datum daarvan.
5. De periodes van 5 en 8 weken worden verlengd met de weken waarin vanwege vakantie geen onderwijs werd verzorgd.
6. Het bestuur van de rechtspersoon of de natuurlijke persoon stuurt gelijktijdig met de mededelingen, bedoeld in het vierde lid, een afschrift van de gegevens die over de betrokkene aan de IB-Groep zijn verstrekt, aan deze betrokkene en geeft daarbij tevens aan dat afwezigheid als bedoeld in artikel 4.12, gevolgen heeft voor de tegemoetkoming van betrokkene, alsmede welke beroepsgang voor betrokkene open staat tegen de mededelingen, bedoeld in het vierde lid.
Deze afdeling is van toepassing op studenten die als student zijn ingeschreven aan een school als bedoeld in artikel 2.11 of op degenen die onder de reikwijdte van artikel 2.12 vallen en die geen aanspraak hebben op studiefinanciering ingevolge de Wet studiefinanciering 2000.
De tegemoetkoming in de zin van deze afdeling bestaat uit:
a. tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage, en
b. tegemoetkoming in de schoolkosten.
De tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage bedraagt het bedrag, genoemd in artikel 7.44 van de WHW.
De tegemoetkoming in de schoolkosten bedraagt 12 maal het normbedrag voor boeken en leermiddelen voor het hoger onderwijs, bedoeld in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000, zoals dat geldt op de eerste dag van het school- of studiejaar.
1. De IB-Groep kent een tegemoetkoming toe aan de student die daartoe een aanvraag heeft ingediend en die voldoet aan de voorschriften gegeven bij of krachtens deze wet.
2. Een aanvraag om tegemoetkoming wordt jaarlijks voor het einde van het desbetreffende studiejaar gedaan.
3. De IB-Groep besluit op een aanvraag om tegemoetkoming indien de aanvraag is ingediend:
a. voor de aanvang van het desbetreffende studiejaar: binnen 8 weken na de aanvang van dat studiejaar, en
b. gedurende het desbetreffende studiejaar: binnen 8 weken na de indiening van de aanvraag.
1. Tegemoetkoming wordt toegekend per studiejaar en eenmaal per studiejaar uitbetaald op een bij ministeriële regeling te bepalen tijdstip.
2. Tegemoetkoming wordt niet toegekend over de maanden waarin de student niet is ingeschreven.
Deze afdeling is van toepassing op leerlingen die zijn ingeschreven aan een opleiding als bedoeld in artikel 2.13 en die geen aanspraak hebben op tegemoetkoming ingevolge de hoofdstukken 3, 4 of 10 of op studiefinanciering ingevolge de Wet studiefinanciering 2000.
De tegemoetkoming in de zin van deze afdeling bestaat uit:
a. tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage, en
b. tegemoetkoming in de schoolkosten.
1. De hoogte van de tegemoetkoming is afhankelijk van de periode waarin en van het aantal minuten per week dat de leerling onderwijs volgt. De hoogte van de tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en in de schoolkosten is opgenomen in artikel 5.10.
2. Indien de leerling zijn studie na 1 oktober wegens ziekte staakt, wordt de tegemoetkoming in de schoolkosten in afwijking van onderstaand overzicht niet verminderd.
Overzicht 1. Onderwijs gedurende gehele schooljaar of geen onderwijs meer vanaf 1 januari
aantal minuten per week | onderwijsbijdrage | schoolkosten |
---|---|---|
540 of meer | onderwijsbijdrage voor een uit 's Rijks kas bekostigde school voor 540 minuten onderwijs (= o1) | € 226,– |
540 of meer en voor 1 januari 270 tot 540 | 0,5 x [o1 + (o1 naar rato aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd)] | € 113,– + € 113,– naar rato aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd |
270 tot 540 | onderwijsbijdrage voor een uit 's Rijks kas bekostigde school voor 360 minuten onderwijs (= o2) | € 152,– |
270 tot 540 en voor 1 januari minder dan 270 | 0,5 x [o2 + (o2 naar rato aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd)] | € 76,– + € 76,– naar rato aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd |
minder dan 270 | nihil | nihil |
Overzicht 2. Geen onderwijs meer volgen na 30 september en voor 1 januari
aantal minuten per week | onderwijsbijdrage | schoolkosten |
---|---|---|
540 of meer | de helft van de onderwijsbijdrage voor een uit 's Rijks kas bekostigde school voor 540 minuten onderwijs (= o1) | € 113,– |
540 of meer en voor 1 januari 270 tot 540 | 0,25 x [o1 + (o1 naar rato aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd)] | € 56,50 + € 56,50 naar rato aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd |
270 tot 540 | de helft van de onderwijsbijdrage voor een uit 's Rijks kas bekostigde school voor 360 minuten onderwijs (= o2) | € 76,– |
270 tot 540 en voor 1 januari minder dan 270 | 0,25 x [o2 + (o2 naar rato aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd)] | € 38,– + € 38,– naar rato aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd |
minder dan 270 | nihil | nihil |
Overzicht 3. Geen onderwijs meer volgen na 30 september
aantal minuten per week | onderwijsbijdrage | schoolkosten |
---|---|---|
540 of meer | nihil | nihil |
540 of meer en voor 1 januari 270 tot 540 | nihil | nihil |
270 tot 540 | nihil | nihil |
270 tot 540 en voor 1 januari minder dan 270 | nihil | nihil |
minder dan 270 | nihil | nihil |
1. De IB-Groep kent een tegemoetkoming toe aan de leerling die daartoe een aanvraag heeft ingediend en die voldoet aan de voorschriften gegeven bij of krachtens deze wet.
2. Een aanvraag om tegemoetkoming wordt jaarlijks voor het einde van het desbetreffende schooljaar gedaan.
3. De IB-Groep besluit op een aanvraag om tegemoetkoming indien de aanvraag is ingediend:
a. voor de aanvang van het desbetreffende schooljaar: binnen 8 weken na de aanvang van dat schooljaar, en
b. gedurende het desbetreffende schooljaar: binnen 8 weken na de indiening van de aanvraag.
1. Ontvangst van een lening of omzetting in een lening als bedoeld in de artikelen 4.11, 4.12 en 4.13, of omzetting als bedoeld in artikel 6.2, verplicht degene die tegemoetkoming in de zin van hoofdstuk 4 heeft ontvangen tot terugbetaling van de lening vermeerderd met de volgens dit hoofdstuk berekende rente.
1. De schuld van een leerling in de zin van hoofdstuk 4 van wie het recht op tegemoetkoming eindigt zonder dat over de maand volgend op de beëindiging studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering2000 wordt verstrekt, wordt van rechtswege omgezet in lening. De in de vorige volzin bedoelde lening wordt rentedragend met ingang van het tijdstip van die omzetting.
2. De schuld, niet zijnde een schuld waarop artikel 6.3 van toepassing is, van een leerling in de zin van hoofdstuk 4 van wie het recht op tegemoetkoming eindigt en aan wie over de maand volgend op de beëindiging studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 wordt verstrekt, wordt aangemerkt als een schuld waarop artikel 7.4 van die wet van toepassing is.
De artikelen 6.3 tot en met 6.18 van de Wet studiefinanciering 2000 zijn van overeenkomstige toepassing op de bedragen aan lening die op grond van deze wet zijn opgebouwd.
1. De IB-Groep kan een beschikking herzien waarbij:
a. tegemoetkoming is toegekend, of
b. de hoogte van het toetsingsinkomen van de aanvrager of diens partner of van de TOS-ouder of diens partner wordt vastgesteld of gewijzigd.
2. Herziening vindt plaats op grond van het feit dat:
a. een beschikking genomen is waarvan de aanvrager of de TOS-ouder wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat deze onjuist was,
b. de situatie, bedoeld in de artikelen 3.9, 3.10, tweede lid, onderdeel b, 5.12, tweede tot en met vierde, zesde en zevende lid, en 10.9, tweede tot en met vierde en zesde tot en met achtste lid, zich voordoet,
c. te veel of te weinig tegemoetkoming is toegekend op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens,
d. de hoogte van het inkomen van de aanvrager of diens partner of van de TOS-ouder of diens partner te hoog of te laag is vastgesteld op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens anders dan bedoeld onder a,
e. aanvrager of TOS-ouder heeft gehandeld in strijd met het bepaalde bij of krachtens deze wet,
f. geen gevolg is gegeven aan de aanvraag op grond van artikel 2.28 omdat niet kon worden voldaan aan de voorwaarde genoemd in artikel 2.28, tweede lid, onderdeel b, en is gebleken dat gedurende 2 kalenderjaren is voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 2.28, tweede lid, aanhef alsmede onderdeel a,
g. gevolg is gegeven aan de aanvraag op grond van artikel 2.28, en is gebleken dat niet gedurende 2 kalenderjaren is voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 2.28, tweede lid, aanhef alsmede onderdeel a,
h. de situatie van langdurige afwezigheid, bedoeld in artikel 4.12, eerste lid, zich niet heeft voorgedaan blijkens een herziening van de mededeling, bedoeld in artikel 4.14, zesde lid, of
i. andere, nader gebleken feiten of omstandigheden, die, waren zij eerder bekend geweest, tot een andere beschikking zouden hebben geleid.
3. Behoudens in geval van bedrog, kan een herziening als bedoeld in het tweede lid, onderdelen c, e, h en i, slechts geschieden binnen 18 maanden na het einde van het desbetreffende tijdvak waar de toekenning van de tegemoetkoming betrekking op heeft.
4. Behoudens in geval van bedrog, kan een herziening als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, slechts geschieden binnen 3 jaren na het einde van het desbetreffende tijdvak waar de toekenning van de tegemoetkoming betrekking op heeft.
5. Behoudens in geval van bedrog, kan een herziening als bedoeld in het tweede lid, onderdelen a, b, f en g, slechts geschieden binnen 5 jaren na het einde van het desbetreffende tijdvak waar de toekenning van de tegemoetkoming betrekking op heeft.
De artikelen 7:2 tot en met 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing.
1. Indien een herzieningsbeschikking als bedoeld in artikel 7.1, eerste en tweede lid, of een beslissing op bezwaar daartoe aanleiding geeft, wordt het bedrag van de tegemoetkoming dat teveel is uitbetaald, door de aanvrager terugbetaald of met hem verrekend.
2. Indien een herzieningsbeschikking als bedoeld in artikel 7.1, eerste en tweede lid, of een beslissing op bezwaar daartoe aanleiding geeft, wordt voorzover het bedrag waarvoor het recht om een lening af te sluiten te hoog is toegekend, het deel dat te hoog is toegekend en uitbetaald door de betrokkene terugbetaald of met hem verrekend.
3. Indien na een voorlopige voorziening als bedoeld in titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht, de beslissing in hoofdzaak daartoe aanleiding geeft, wordt het bedrag dat op grond van de voorlopige voorziening teveel is uitbetaald, door de betrokkene terugbetaald of met hem verrekend. 4 De in het eerste tot en met derde lid bedoelde terugbetaling en verrekening geschieden overeenkomstig bij ministeriële regeling vast te stellen redelijke terugbetalingsregels.
1. Met betrekking tot de uitbetaling van de tegemoetkoming en de verrekening van het toegekende bedrag aan tegemoetkoming met de aan de IB-Groep verschuldigde onderwijsbijdrage, worden bij ministeriële regeling regels gesteld.
2. Indien een toegekend bedrag aan tegemoetkoming 12 maanden na het einde van het kalenderjaar waarin de desbetreffende beschikking is gegeven, niet kan worden uitbetaald als gevolg van nalatigheid van degene aan wie die beschikking is gericht, wordt het toegekende bedrag aan tegemoetkoming verlaagd met het niet uitbetaalde bedrag.
3. Indien een leerling in de loop van een schooljaar ophoudt leerling te zijn in de zin van hoofdstuk 4 en hij niet in de loop van datzelfde schooljaar leerling wordt aan een school waarvoor lesgeld verschuldigd is, wordt het restant van de in het eerste lid bedoelde tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage niet teruggevorderd of verrekend.
1. Is een bij of krachtens deze wet verschuldigd bedrag voor het geheel of een deel niet tijdig voldaan, dan maant de IB-Groep de nalatige bij brief aan om alsnog binnen 2 weken na ontvangst van die brief het daarin vermelde bedrag aan hem te doen toekomen. Volgt op deze aanmaning de betaling binnen de gestelde termijn niet, dan vaardigt de IB-Groep een dwangbevel uit. Het dwangbevel levert een executoriale titel op, die met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in het land kan worden tenuitvoergelegd.
2. Bij de toepassing van het eerste lid worden naast de achterstallige schuld eveneens het bedrag van de gerechtelijke of buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente ingevorderd.
3. Binnen 4 weken na de betekening staat verzet tegen het dwangbevel, bedoeld in het eerste lid, open door dagvaarding van de IB-Groep, gevestigd te Groningen. Het verzet stuit de aanvang of de voortzetting van de tenuitvoerlegging niet, behoudens de bevoegdheid van de geëxecuteerde die het verzet heeft gedaan, om hieromtrent een voorziening bij voorraad uit te lokken.
Het toezicht door de inspectie van het onderwijs, bedoeld in titel IV van deel I van de WVO, hoofdstuk 5 van de WEB, titel V van de Wet op de erkende onderwijsinstellingen, artikel 5 van de WEC of artikel 128 van deel II van de WVO, heeft mede betrekking op de vraag of de school of de opleiding voldoet aan de van toepassing zijnde voorwaarden, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.18 en 4.14, derde tot en met zesde lid.
1. Een ieder is verplicht aan de IB-Groep of aan een daartoe door of vanwege de IB-Groep aangewezen persoon of instantie desgevraagd de ten behoeve van de uitvoering van deze wet benodigde inlichtingen over zichzelf te geven.
2. De inlichtingen worden verstrekt binnen een door de IB-Groep of door een in het eerste lid bedoelde persoon of instantie te stellen redelijke termijn.
3. Inlichtingen over zichzelf, voorzover zij kunnen leiden tot de toekenning van minder tegemoetkoming worden steeds ongevraagd en schriftelijk verstrekt door de aanvrager, onmiddellijk na het bekend worden van die gegevens.
4. Onze Minister kan bepalen dat de inlichtingen, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid, worden verstrekt op een bij ministeriële regeling vast te stellen wijze.
Een studentendecaan aan een op grond van de WHW uit 's Rijks kas bekostigde instelling voor hoger onderwijs kan zich, in afwijking van artikel 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht bij de verplichting tot inzage van gegevens en bescheiden en het verstrekken van inlichtingen, verschonen betreffende hetgeen een leerling of student aan hem heeft toevertrouwd.
1. De natuurlijke persoon van wie of het bestuur van de rechtspersoon waarvan een school als bedoeld in de paragrafen 2.2, 2.3 en 2.4 uitgaat, is verplicht op een bij ministeriële regeling aan te geven wijze kosteloos inlichtingen te verstrekken, benodigd voor de uitvoering van deze wet.
2. De natuurlijke persoon van wie of het bestuur van de rechtspersoon waarvan een school als bedoeld in artikel 2.7 uitgaat, is verplicht voor 1 mei aan de IB-Groep te melden welke opleidingstrajecten als bedoeld in artikel 7.4.8, eerste lid, onderdeel f, van de WEB, in het eerstvolgende schooljaar door de school worden verzorgd.
3. De natuurlijke persoon van wie of het bestuur van de rechtspersoon waarvan een school als bedoeld in de artikelen 2.4 tot en met 2.10 uitgaat, is verplicht voor 1 mei aan Onze Minister te melden indien onderwijs dat in dat schooljaar voldeed aan de voorwaarden, genoemd in artikel 2.18, in het daaropvolgende schooljaar niet aan deze voorwaarde zal voldoen.
Organen met een publiekrechtelijke taak zijn verplicht op een bij algemene maatregel van bestuur aan te geven wijze kosteloos inlichtingen te verstrekken, benodigd voor de uitvoering van deze wet.
De inspecteur die ingevolge artikel 3 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bevoegd is tot heffing van belastingen, verstrekt de gegevens inzake het gecorrigeerde verzamelinkomen of het gecorrigeerde belastbare loon aan de IB-Groep volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels.
Indien een school als bedoeld in de artikelen 2.5, 2.6, eerste lid, 2.8 en 2.9, met uitzondering van een school als bedoeld in artikel 1.3.1 van de WEB, op enig moment in een schooljaar niet een administratie als bedoeld in artikel 4.14, eerste lid, voert of niet na afloop van de in artikel 4.14 bedoelde periodes van onafgebroken afwezigheid zonder geldige reden van een leerling als bedoeld in hoofdstuk 4 aan de IB-Groep de vereiste gegevens verstrekt, ontstaat er een vordering van de IB-Groep op de school ter grootte van 15% van het bedrag van de tegemoetkomingen, bedoeld in artikel 4.2, voorzover die als gift zijn toegekend aan de leerlingen aan die school in het schooljaar waarin deze school in gebreke was, is toegekend.
1. Indien een school als bedoeld in de artikelen 2.4 tot en met 2.10, niet uiterlijk 1 mei de gegevens, bedoeld in artikel 9.4, derde lid, heeft verstrekt, ontstaat er een vordering van de IB-Groep op de school ter grootte van de tegemoetkomingen op grond van de hoofdstukken 3 en 4 die ten behoeve van leerlingen aan die opleiding in het schooljaar waarin deze in gebreke was, is toegekend.
2. Indien een school als bedoeld in artikel 2.7, ten onrechte op grond van artikel 7.4.8, eerste lid, onderdeel f, van de WEB heeft vastgesteld dat een opleidingstraject voldoet aan hoofdstuk 3 of ten onrechte aan de IB-Groep de melding, bedoeld in artikel 9.4, tweede lid, heeft gedaan, ontstaat er een vordering van de IB-Groep op de school ter grootte van het bedrag van de tegemoetkomingen dat ten behoeve van de deelnemers aan dat opleidingstraject in de studiejaren waarop de vaststelling betrekking heeft, is toegekend.
Hij die niet voldoet aan een van de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 9.2 en 9.4, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste 6 maanden of geldboete van de derde categorie.
Overtreding van bepalingen van een krachtens deze wet uitgevaardigde algemene maatregel van bestuur, voorzover uitdrukkelijk als strafbaar feit in de zin van dit artikel aangeduid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste 1 maand of geldboete van de tweede categorie.
De in de artikelen 9.9 en 9.10 strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.
1. Dit hoofdstuk is uitsluitend van toepassing op leerlingen en studenten die op 31 juli 2001 tegemoetkoming ontvingen op grond van hoofdstuk IV van de Wet tegemoetkoming studiekosten.
2. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
leerling: degene die onderwijs volgt als bedoeld in artikel 10.2,
student: degene die hoger onderwijs volgt als bedoeld in artikel 10.3, en
tegemoetkoming: tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en in de schoolkosten.
3. De artikelen 2.1, 2.2, eerste, derde en vierde lid, en 2.3, derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Voor tegemoetkoming kan een leerling in aanmerking komen die is ingeschreven voor een opleiding of een gedeelte daarvan aan een school als bedoeld in de artikelen 2.4, 2.5, 2.6 en 2.8, die leidt tot het diploma:
a. voorbereidend wetenschappelijk onderwijs,
b. hoger algemeen voortgezet onderwijs, of
c. middelbaar algemeen voortgezet onderwijs.
Voor tegemoetkoming kan een student in aanmerking komen die als student is ingeschreven aan een instelling als bedoeld in artikel 2.10 voor een lerarenopleiding in vakken waarin een tekort aan leraren bestaat. Het betreft de vakken die bij ministeriële regeling op grond van hoofdstuk IV van de Wet tegemoetkoming studiekosten op 31 juli 2001 zijn aangewezen.
1. Een aanvrager heeft geen aanspraak op tegemoetkoming indien hij aanspraak heeft op tegemoetkoming ingevolge de hoofdstukken 3 of 4 van deze wet of op studiefinanciering ingevolge hoofdstuk 2 van de Wet studiefinanciering 2000.
2. Een aanvrager heeft geen aanspraak op tegemoetkoming indien hij tegemoetkoming ontvangt ingevolge hoofdstuk 5.
1. Voor tegemoetkoming kan aanspraak bestaan afhankelijk van de hoogte van het toetsingsinkomen en van de onderwijssoort.
2. Geen aanspraak op een tegemoetkoming bestaat bij een toetsingsinkomen naar de maatstaf van 1 januari 2001 van meer dan € 2 858,–.
1. Onder toetsingsinkomen wordt verstaan het totaal van de volgende inkomsten:
a. het door de leerling of student gedurende de maanden mei, juni en juli voorafgaande aan de aanvang van het schooljaar of studiejaar genoten loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 verminderd met het vakantiegeld, de tegemoetkoming in de ziektekosten op grond van de Interimregeling ziektekosten ambtenaren 1982, de ingehouden loonbelasting, de ingehouden premies volksverzekeringen en de door de werkgever en de werknemer verschuldigde premie voor de verzekering ingevolge de Ziekenfondswet, en
b. een vierde deel van de winst uit een of meer ondernemingen, bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001, door de leerling of student genoten in het kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin het schooljaar of studiejaar aanvangt.
2. Voorzover de leerling of student niet binnenlandse belastingplichtige is in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001, geldt als maatstaf het toetsingsinkomen voor het geval hij voor al zijn inkomensbestanddelen binnenlandse belastingplichtige was geweest.
3. Indien een gedeelte van het inkomen van Nederlandse inkomstenbelasting is vrijgesteld ingevolge bepalingen van internationaal recht geldt als maatstaf het toetsingsinkomen voor het geval hij geen vrijstelling had verkregen.
1. De tegemoetkoming bestaat uit:
a. tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage, en
b. tegemoetkoming in de schoolkosten.
2. De tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage is voor een leerling of student in het:
1°. hoger onderwijs: het desbetreffende in artikel 7.44, van de WHW genoemde collegegeld,
2°. voortgezet onderwijs die per week 540 minuten of meer onderwijs volgt: het bij of krachtens de Les- en cursusgeldwet verschuldigde cursusgeld voor een schooljaar voor 540 minuten onderwijs, afgerond op het naastbij gelegen, gehele getal,
3°. voortgezet onderwijs die per week ten minste 270 minuten en minder dan 540 minuten onderwijs volgt: het bij of krachtens de Les- encursusgeldwet verschuldigde cursusgeld voor een schooljaar voor 360 minuten onderwijs, afgerond op het naastbij gelegen, gehele getal, of
4°. voortgezet onderwijs die per week minder dan 270 minuten onderwijs volgt: nihil.
3. De tegemoetkoming in de schoolkosten voor een schooljaar of studiejaar bedraagt naar de maatstaf van 1 augustus 2000 onderscheidenlijk 1 september 2000 voor een leerling of student in het:
a. hoger onderwijs: 12 maal het normbedrag voor boeken en leermiddelen voor het hoger onderwijs, bedoeld in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000, zoals dat geldt op de eerste dag van het studiejaar en afgerond op het naastbij gelegen, gehele getal,
b. voortgezet onderwijs die per week 540 minuten of meer onderwijs volgt: € 226,–,
c. voortgezet onderwijs die per week ten minste 270 minuten en minder dan 540 minuten onderwijs volgt: € 152,–,
d. voortgezet onderwijs die per week minder dan 270 minuten onderwijs volgt: nihil.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de maatstaf genoemd in de aanhef van het derde lid, alsmede de bedragen genoemd in het derde lid, de onderdelen a tot en met c, worden gewijzigd.
5. De voordracht voor een krachtens het vierde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
1. De IB-Groep kent een tegemoetkoming toe aan de leerling of student die daartoe een aanvraag heeft ingediend en die voldoet aan de voorschriften gegeven bij of krachtens dit hoofdstuk.
2. Een aanvraag om tegemoetkoming wordt jaarlijks voor 1 september na het einde van het desbetreffende schooljaar of studiejaar gedaan.
3. De IB-Groep besluit op een aanvraag om tegemoetkoming indien de aanvraag is ingediend:
a. voor de aanvang van het desbetreffende schooljaar of studiejaar: binnen 8 weken na de aanvang van dat school- of studiejaar, en
b. gedurende het desbetreffende schooljaar of studiejaar: binnen 8 weken na de indiening van de aanvraag.
1. Behoudens het tweede tot en met vijfde lid, wordt tegemoetkoming toegekend per schooljaar of studiejaar.
2. Indien de leerling of student is ingeschreven aan een school als bedoeld in artikel 10.2, voorzover het betreft de artikelen 2.4 en 2.8, en artikel 10.3, en hij geen onderwijs meer volgt op een tijdstip waarop de gehele onderwijsbijdrage nog kan worden teruggevorderd, wordt de toekenning op de tegemoetkoming voor het gehele schooljaar of studiejaar op nihil gesteld.
3. Indien de student is ingeschreven aan een school als bedoeld in artikel 10.3, en hij op enig ogenblik in de periode gelegen tussen het tijdstip, bedoeld in het tweede lid, en een bij ministeriële regeling te bepalen datum geen onderwijs meer volgt, omvat de toekenning van de tegemoetkoming het bedrag, bedoeld in artikel 10.7, eerste lid, onderdeel a, alsmede de helft van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 10.7, eerste lid, onderdeel b, afgerond op het naastbij gelegen, gehele getal.
4. Indien de leerling is ingeschreven aan een school als bedoeld in artikel 10.2, voorzover het betreft de artikelen 2.4 en 2.8, en hij op enig ogenblik in de periode gelegen tussen het tijdstip, bedoeld in het tweede lid, en een bij ministeriële regeling te bepalen datum geen onderwijs meer volgt, omvat de toekenning van de tegemoetkoming de helft van het bedrag bedoeld in artikel 10.7, eerste lid, onderdeel a, afgerond op het naastbij gelegen, gehele getal, alsmede de helft van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 10.7, eerste lid, onderdeel b, afgerond op het naastbij gelegen, gehele getal.
5. Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing indien de leerling of student wegens ziekte zijn studie staakt.
6. Het tweede tot en met het vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing indien de leerling of student het onderwijs, bedoeld in artikel 10.2, voorzover het betreft de artikelen 2.5 en 2.6, en artikel 10.3, volgt, met dien verstande dat als onderwijsbijdrage geldt de onderwijsbijdrage die verschuldigd zou zijn wanneer voltijds uit de openbare kas bekostigd onderwijs zou worden gevolgd, en dat als tijdstip tot waarop de onderwijsbijdrage niet kan worden teruggevorderd geldt het tijdstip tot waarop de onderwijsbijdrage in het uit de openbare kas bekostigd onderwijs niet geheel kan worden teruggevorderd.
7. Indien de leerling in het voortgezet onderwijs per week 540 minuten of meer onderwijs volgt en hij op enig ogenblik voor een bij ministeriële regeling te bepalen tijdstip ten minste 270 minuten en minder dan 540 minuten onderwijs per week volgt omvat de toekenning van de tegemoetkoming de helft van het bedrag bedoeld in artikel 10.7, eerste lid, onderdeel a, afgerond op het naastbij gelegen, gehele getal, en de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 10.7, eerste lid, onderdeel b, alsmede de helft van het bedrag bedoeld in artikel 10.7, eerste lid, onderdeel a, afgerond op het naastbij gelegen, gehele getal, en de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 10.7, eerste lid, onderdeel b, naar rato van het aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd.
8. Indien de leerling in het voortgezet onderwijs per week ten minste 270 minuten en minder dan 540 minuten onderwijs volgt en hij op enig ogenblik voor een bij ministeriële regeling te bepalen tijdstip minder dan 270 minuten onderwijs per week volgt, omvat de toekenning van de tegemoetkoming de helft van het bedrag bedoeld in artikel 10.7, eerste lid, onderdeel a, afgerond op het naastbij gelegen, gehele getal, en de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 10.7, eerste lid, onderdeel b, alsmede de helft van het bedrag bedoeld in artikel 10.7, eerste lid, onderdeel a, afgerond op het naastbij gelegen, gehele getal, en de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 10.7, eerste lid, onderdeel b, naar rato van het aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd.
1. Per 1 januari van ieder kalenderjaar past Onze Minister de bedragen, genoemd in de artikelen 2.23, tweede lid, 3.5, 4.3, 4.6, 5.10, 10.5, tweede lid, en 10.7, derde lid, aan op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven wijze aan de hand van de loon- of prijsontwikkelingen in het tweede daaraan voorafgaande kalenderjaar. De aangepaste bedragen treden in de plaats van de in de eerste volzin bedoelde bedragen.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de maatstaven, genoemd in de artikelen 3.5, 4.3, 4.6 en 5.10, alsmede de bedragen, genoemd in die artikelen, worden gewijzigd.
3. De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op deze wet.
1. Tegemoetkoming is niet vatbaar voor vervreemding, verpanding, belening en beslag, waaronder begrepen beslag ingevolge faillissement of toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen.
2. Elk beding, strijdig met dit artikel, is nietig.
De IB-Groep kan voor bepaalde gevallen de wet buiten toepassing laten of daarvan afwijken voorzover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
1. In afwijking van artikel 1.1, eerste lid, geldt tot 1 januari 2002 in de begripsbepaling van:
a. gecorrigeerde belastbare loon in plaats van «€ 119,–»: f 263,–, in plaats van «€ 1 605,–»: f 3 538,– en in plaats van «€ 487,–»: f 1 073,–, en
b. gecorrigeerde verzamelinkomen in plaats van «€ 1 355,–»: f 2 987,–, in plaats van «€ 119,–»: f 263,–, in plaats van «€ 1 605,–»: f 3 538,– en in plaats van «€ 487,–»: f 1 073,–.
2. Onverminderd het eerste lid luiden in afwijking van artikel 1.1, eerste lid, voor de berekening van het gecorrigeerde belastbare loon en van het gecorrigeerde verzamelinkomen over de kalenderjaren 2001 tot en met 2003 de begripsbepalingen daarvan als volgt:
gecorrigeerde belastbare loon: belastbare loon als bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964 verminderd met het hoogste van de uit de toepassing van de volgende onderdelen voortvloeiende bedragen:
a. bij dat loon uit tegenwoordige dienstbetrekking: 12% van dat loon, maar niet minder dan € 119,– en niet meer dan € 1 605,–,
b. bij dat loon uit vroegere dienstbetrekking: € 487,–,
c. het bedrag van de in het kalenderjaar 2000 in aanmerking genomen kosten van woon-werkverkeer (reiskostenforfait), maar niet meer dan € 939,–,
d. indien in het kalenderjaar 2000 loon uit dienstbetrekking wordt genoten: het bedrag van de in dat jaar in aanmerking genomen aftrekbare kosten terzake van inkomsten uit arbeid andere dan kosten van woon-werkverkeer, na toepassing van artikel 37, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, verminderd met 12% van het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking in dat jaar, maar met niet minder dan € 119,– en met niet meer dan € 1 605,–
e. het bedrag van de in het kalenderjaar 2000 in aanmerking genomen renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, bedoeld in artikel 45, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964,
f. het bedrag van de in het kalenderjaar 2000 in aanmerking genomen premies voor lijfrenten, maar niet meer dan € 2 804,–, verminderd met € 1 036,–, maar niet verder dan tot nihil; indien bij de echtgenoot van degene van wie het gecorrigeerd verzamelinkomen wordt berekend geen premies voor lijfrenten in aanmerking genomen zijn, worden de bedragen van € 2 804,– en € 1 036,– verhoogd tot € 5 608, onderscheidenlijk € 2 072,–,
g. het bedrag van de in het kalenderjaar 2000 in aanmerking genomen uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van kinderen en pleegkinderen van 27 jaar en ouder, alsmede andere bloed- en aanverwanten in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn, bedoeld in artikel 46, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964,
gecorrigeerde verzamelinkomen: verzamelinkomen als bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001 verminderd met:
a. indien in het kalenderjaar waarover het verzamelinkomen wordt berekend, de zelfstandigenaftrek, bedoeld in artikel 3.76 van de Wet inkomstenbelasting 2001, is toegepast: € 1 355,–,
b. indien in het kalenderjaar waarover het verzamelinkomen wordt berekend, loon in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt genoten: het hoogste van de uit de toepassing van de volgende onderdelen voortvloeiende bedragen:
1°. bij dat loon uit tegenwoordige dienstbetrekking: 12% van dat loon, maar niet minder dan € 119,– en niet meer dan € 1 605,–,
2°. bij dat loon uit vroegere dienstbetrekking: € 487,–, en
c. de bedragen, bedoeld in de begripsbepaling van gecorrigeerde belastbare loon, onderdelen c tot en met g.
3. In afwijking van het tweede lid geldt tot 1 januari 2002 in de begripsbepaling van het gecorrigeerde belastbare loon in plaats van «€ 939,–»: f 2 069,–, in plaats van «€ 2 804,–»: f 6 179,–, in plaats van «€ 1 036,–»: f 2 283,–, in plaats van «€ 5 608,–»: f 12 358,– en in plaats van «€ 2 072,–»: f 4 566,–.
4. De correctieposten, bedoeld in het tweede lid, onderdelen c tot en met g, van de begripsbepaling gecorrigeerde belastbare loon, en die bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, van de begripsbepaling gecorrigeerde verzamelinkomen, worden indien het gecorrigeerde belastbare loon of het gecorrigeerde verzamelinkomen over het kalenderjaar 2001 wordt berekend, voor het geheel in aanmerking genomen, indien het gecorrigeerde belastbare loon of het gecorrigeerde verzamelinkomen over het kalenderjaar 2002 wordt berekend, voor 2/3 deel in aanmerking genomen en indien het gecorrigeerde belastbare loon of het gecorrigeerde verzamelinkomen over het kalenderjaar 2003 wordt berekend, voor 1/3 deel in aanmerking genomen.
Met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip:
a. wordt in artikel 1.1 in de begripsbepaling «deelnemer vavo» «de artikelen 2.6, tweede lid, en 2.10» vervangen door: artikel 2.10,
b. vervalt in artikel 2.6 de lidaanduiding van het eerste lid en vervalt het tweede lid,
c. vervalt in artikel 2.21, eerste lid, «of deelnemer vavo», en
d. wordt in artikel 3.1 «scholieren, deelnemers en deelnemers vavo» vervangen door «scholieren en deelnemers».
Artikel 1.5 is niet van toepassing op scholieren die voor 1 augustus volgend op het tijdstip van inwerkingtreding van dat artikel, een basistoelage als bedoeld in artikel 4.3 of als bedoeld in artikel 26 van de Wet tegemoetkoming studiekosten ontvingen.
1. In afwijking van artikel 2.23, tweede lid, geldt tot 1 januari 2002 in plaats van «€ 24 950,–»: f 54 982,–.
2. In afwijking van artikel 2.23, derde lid, geldt tot 1 januari 2002 in plaats van «€ 10,–»: f 22,–.
Voorzover het peiljaar een aan het kalenderjaar 2001 voorafgaand kalenderjaar is, wordt voor de toepassing van de artikelen 2.24, 2.29 en 10.6 onder:
a. «de gecorrigeerde verzamelinkomens» in artikel 2.24 verstaan: de belastbare inkomens,
b. «artikel 9.4» in artikel 2.24 verstaan: artikel 64,
c. «het gecorrigeerde verzamelinkomen» in de artikelen 2.24 en 2.29 verstaan: het belastbare inkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964,
e. «het gecorrigeerde belastbare loon» in de artikelen 2.24 en 2.29 verstaan: het zuivere loon, bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964,
f. «de Wet inkomstenbelasting 2001» in de artikelen 2.24 en 10.6, tweede lid, verstaan: de Wet op de inkomstenbelasting 1964, en
g. «de winst uit een of meer ondernemingen, bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001» in artikel 10.6 verstaan: de winst uit onderneming, bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk II van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
Met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip vervalt:
a. in artikel 3.3, tweede lid, na «artikel 3.5,» «eerste lid,»,
b. in artikel 3.4, tweede lid «, eerste lid»,
c. artikel 3.5, tweede lid, en de aanduiding van het eerste lid,
d. in artikel 4.5, tweede lid «, eerste lid», en
e. artikel 4.6, tweede lid, en de aanduiding van het eerste lid.
In afwijking van artikel 3.5, eerste lid, luidt dit lid tot 1 januari 2002 als volgt:
1. De bedragen in onderstaand overzicht luiden per schooljaar en zijn uitgedrukt in guldens naar de maatstaf van 1 augustus 2001.
Overzicht. Bedragen tegemoetkoming schoolkosten
bovenbouw | f 1 262,– |
beroepsonderwijs | f 1 863,– |
speciaal onderwijs | nihil |
voortgezet speciaal onderwijs | nihil |
overig onderwijs | f 1 112,– |
1. In afwijking van artikel 4.3, onderdeel a, geldt tot 1 januari 2002 in plaats van «€ 84,59»: f 186,41.
2. In afwijking van artikel 4.3, onderdeel b, geldt tot 1 januari 2002 in plaats van «€ 197,21»: f 434,60.
In afwijking van artikel 4.6, eerste lid, luidt dit lid tot 1 januari 2002 als volgt:
1. De bedragen in onderstaand overzicht luiden per maand en zijn uitgedrukt in guldens naar de maatstaf van 1 augustus 2001.
Overzicht. Bedragen tegemoetkoming schoolkosten
bovenbouw | f 105,17 |
speciaal onderwijs | nihil |
voortgezet speciaal onderwijs | nihil |
overig onderwijs | f 92,67 |
In afwijking van artikel 5.10 geldt tot 1 januari 2002 in plaats van:
a. «€ 226,–»: f 497,–,
b. «€ 113,–»: f 248,50,
c. «€ 152,–»: f 335,–,
d. «€ 76,–»: f 167,50,
e. «€ 56,50»: f 28,25, en
f. «€ 38,–»: f 19,–.
In afwijking van artikel 10.5, tweede lid, geldt tot 1 januari 2002 in plaats van «€ 2 858,–»: f 6 298,–.
1. In afwijking van artikel 10.7, derde lid, onderdeel b, geldt tot 1 januari 2002 in plaats van «€ 226,–»: f 497,–.
2. In afwijking van artikel 10.7, derde lid, onderdeel c, geldt tot 1 januari 2002 in plaats van «€ 152,–»: f 335,–.
1. Aanvragen op grond van de Wet tegemoetkoming studiekosten worden van rechtswege omgezet in een aanvraag op grond van deze wet.
2. Tegemoetkoming die op grond van de Wet tegemoetkoming studiekosten is toegekend, wordt van rechtswege omgezet in tegemoetkoming op grond van deze wet.
3. Verplichtingen die op grond van de Wet tegemoetkoming studiekosten bestaan, worden van rechtswege omgezet in verplichtingen op grond van deze wet.
Op bezwaar en beroep ingevolge de Wet tegemoetkoming studiekosten, ingesteld voor 1 augustus 2001, of tegen een besluit van voor deze datum ingesteld op of na deze datum, blijven de op 31 juli 2001 geldende voorschriften van toepassing.
1. De artikelen van hoofdstuk 10 vervallen met ingang van bij koninklijk besluit te bepalen tijdstippen.
2. Op het laatste tijdstip waarop een artikel van hoofdstuk 10 vervalt,
a. vervalt in artikel 2.16 de tweede volzin,
b. wordt in artikel 7.1, tweede lid, onderdeel b, «de artikelen 3.9, 3.10, tweede lid, onderdelen a en b, en 10.9, tweede, derde en vijfde lid» vervangen door «de artikelen 3.9 en 3.10, tweede lid, onderdelen a en b», en
c. wordt in artikel 11.1, eerste lid, «de artikelen 2.23, tweede lid, 3.5, 4.3, 4.6, 5.10, 10.5, tweede lid, en 10.7, derde lid» vervangen door: de artikelen 2.23, tweede lid, 3.5, 4.3 en 4.6.
De Algemene bijstandswet1 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 9, tweede lid, onderdeel b, wordt «hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten» vervangen door: hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
In artikel 36, eerste lid, onderdeel a, wordt «een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten» vervangen door: een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
Artikel 48, derde lid, wordt vervangen door:
3. De tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten wordt in aanmerking genomen naar het normbedrag voor de basistoelage, bedoeld in artikel 4.3 van die wet.
In artikel 50, derde lid, onderdeel a, wordt «een tegemoetkoming in de studiekosten ingevolge hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten» vervangen door: een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten ingevolge hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
In artikel 122, eerste lid, onderdeel g, wordt «Wet tegemoetkoming studiekosten» vervangen door: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
In artikel 25 van de Algemene Kinderbijslagwet2 wordt «een tegemoetkoming in de studiekosten, verleend krachtens hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten» vervangen door: een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten, verleend krachtens hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
Indien de artikelen van de wet van 20 juni 1996 tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 1996, 333) voor de toepassing van de Wet op de studiefinanciering op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, nog niet in werking zijn getreden, wordt in artikel VI, eerste lid, onderdeel i, van eerstgenoemde wet «Wet tegemoetkoming studiekosten» vervangen door: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
De Les- en cursusgeldwet3 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 1, onderdeel e, onder 1°a, wordt «de artikelen 9 en 10 of 22 en 24 van de Wet tegemoetkoming studiekosten» vervangen door: de paragrafen 2.2 en 2.3 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
Artikel 5, tweede en derde lid, worden vervangen door:
2. Het lesgeld bedraagt naar de maatstaf van 1 augustus 2000 f 1 822,–. Bij ministeriële regeling wordt het lesgeld jaarlijks aangepast aan de hand van het indexcijfer van de consumentenprijs. De aldus verkregen wijziging van het lesgeldbedrag wordt afgerond op het naastbij gelegen gehele getal. Het gewijzigde bedrag treedt in de plaats van het in de eerste volzin genoemde bedrag. De ministeriële regeling wordt vastgesteld voor 1 oktober voorafgaand aan het cursusjaar waarop de herziening van het lesgeld betrekking heeft. Het besluit waarbij het lesgeld wordt herzien, wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.
3. De indexering wordt bepaald door de procentuele wijziging die het indexcijfer van de consumentenprijs over de maand april, voorafgaand aan de aanpassing, heeft ondergaan ten opzichte van de maand april van het daaraan voorafgaande jaar. Als indexcijfer van de consumentenprijs wordt gehanteerd de reeks werknemersgezinnen met een laag inkomen, zoals dat wordt berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek en bekendgemaakt in het Statistisch bulletin van het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Na artikel 9a wordt ingevoegd artikel 9b, luidende:
In de inhoudsopgave wordt na de begripsomschrijving van artikel 9a ingevoegd:
Artikel 9b. Hardheidsclausule
In artikel 5, tweede lid, van de Les- en cursusgeldwet wordt «f 1 822,–» vervangen door: € 827,–.
In artikel 5, tweede lid, wordt onderdeel c vervangen door:
c. die een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten ontvangt op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;.
De WEB5 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 7.4.8, eerste lid, onderdeel f, wordt «de hoofdstukken II en III van de Wet tegemoetkoming studiekosten» vervangen door: de hoofdstukken 3 en 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
Artikel 8.1.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «onder de werking van de Wet studiefinanciering 2000» ingevoegd: of van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
2. In het zevende lid wordt na «Wet studiefinanciering 2000» ingevoegd: of voor de tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten van betrokkene op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
In artikel 45, eerste lid, onderdeel g, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen6 wordt «Wet tegemoetkoming studiekosten» vervangen door: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
In artikel 45, eerste lid, onderdeel g, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers7 wordt «Wet tegemoetkoming studiekosten» vervangen door: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
De Wet inkomstenbelasting 20018 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 3 104, onderdeel c, wordt vervangen door:
c. uitkeringen ingevolge artikel 4.3 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;.
In artikel 6.14, eerste lid, onderdeel c, wordt «tegemoetkoming volgens hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten» vervangen door: tegemoetkoming volgens hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
De Wet inschakeling werkzoekenden9 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 1, tweede lid, wordt «hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten» vervangen door: hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
In artikel 4, zevende lid, onderdeel b, wordt «hoofdstuk II of III van de Wet tegemoetkoming studiekosten» vervangen door: hoofdstuk 3 of 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
In artikel 7.9b, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek10 wordt «Artikel 9a» vervangen door: Artikel 7.9a.
Artikel 27a van de Wet op het voortgezet onderwijs11 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten» vervangen door: hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
2. In het zevende lid wordt «de tegemoetkoming in de studiekosten van betrokkene op grond van hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten» vervangen door: de tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten van betrokkene op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
De Wet studiefinanciering 200012 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 2.3, vierde lid, wordt na «het derde lid» ingevoegd: en met inachtneming van artikel 2.13, onderdeel c,.
In artikel 2.15 wordt «als student of extraneus staat ingeschreven in het hoger onderwijs» vervangen door: voor het volgen van hoger onderwijs aanspraak heeft op studiefinanciering.
Artikel 3.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vijfde lid, onderdeel b, wordt «de hoofdstukken II of III van de Wet tegemoetkoming studiekosten» vervangen door: de hoofdstukken 3 of 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
2. Het zesde lid vervalt.
3. In het zevende lid vervalt: en het zesde.
In artikel 3.17, zevende lid, onderdeel b, wordt «de kaart, bedoeld in artikel 3.7» door: de reisvoorziening.
Artikel 6.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid, onderdeel a, wordt na «kwijtschelding» ingevoegd: als bedoeld in het tweede lid,.
2. In het derde lid, onderdeel b, wordt na «of» ingevoegd: daarbij.
3. In het vierde lid wordt na «kwijtschelding» ingevoegd: als bedoeld in het tweede lid,.
4. Het vijfde lid komt als volgt te luiden:
5. Bij kwijtschelding als bedoeld in het tweede lid, is artikel 6.11, eerste en zevende lid, van overeenkomstige toepassing en zijn de artikelen 6.12 en 6.15 niet van toepassing.
5. In het zesde lid wordt «hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten» vervangen door: hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
Aan artikel 6.3 wordt onder aanduiding van de bestaande tekst als eerste lid, een tweede lid toegevoegd, luidende:
2. Het rentepercentage voor leningen aangegaan voor 1 januari 1992 is in afwijking van het eerste lid, 1,65 procentpunt lager dan het in het eerste lid bedoelde rentepercentage.
In artikel 7.1, tweede lid, onderdeel a, wordt na «studerende» ingevoegd: of de debiteur onderscheidenlijk zijn ouder.
In artikel 7.4, derde lid, wordt «artikel 59 van de Wet tegemoetkoming studiekosten» vervangen door: artikel 7.1 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
Artikel 8.2, eerste lid, komt als volgt te luiden:
1. In het studiejaar waarin een deelnemer de leeftijd van 18 jaren bereikt, wordt de tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage, bedoeld in artikel 3.2, derde lid, onderdeel a, voor dat studiejaar niet toegekend.
In artikel 10.8, vierde lid, wordt «het eerste lid, laatste volzin» vervangen door: het tweede lid, laatste volzin.
In artikel 11.5 vervalt «of groepen van gevallen» en wordt na «voor zover toepassing» ingevoegd: gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen,.
In artikel 12.1, vierde lid, wordt voor «in plaats van »€ 2 804,–«: f 6 179,–,» ingevoegd: in plaats van «€ 939,–»: f 2 069,–,.
Onder vernummering van artikel 12.1a tot artikel 12.1b wordt na artikel 12.1 ingevoegd artikel 12.1a, luidende:
Voor studerenden die voor 1 september volgend op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel XII van de wet van 13 december 2000 tot wijziging van enige wetten teneinde de aanspraak jegens bestuursorganen op verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen afhankelijk te maken van het in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens opgenomen gegeven omtrent het adres van een ingezetene, Stb. 2001, 67, studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering of van deze wet ontvingen, geldt in afwijking van artikel 1.5 dat waar de studerende woont naar de omstandigheden wordt beoordeeld.
Artikel XV van de wet van 13 december 2000 tot wijziging van enige wetten teneinde de aanspraak jegens bestuursorganen op verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen afhankelijk te maken van het in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens opgenomen gegeven omtrent het adres van een ingezetene, Stb. 2001, 67, vervalt.
Artikel II van de wet van 29 mei 1991 houdende wijziging van de Wet op de studiefinanciering onder meer in verband met verlaging van het maximum van de rentedragende lening in het eerste jaar van studie in het HO, het direct berekenen van marktconforme rente bij opname van studieleningen en wijziging van de bijverdienregeling (heroriëntering studiefinanciering III), Stb. 283, vervalt.
In artikel 3, eerste lid onderdeel a, van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank13 wordt voor «de Wet tegemoetkoming studiekosten» ingevoegd «de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten,» en wordt voor «het Besluit tegemoetkoming studiekosten» ingevoegd: het Besluit tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten,.
De Wet tegemoetkoming studiekosten14 wordt ingetrokken.
Deze wet treedt in werking op 1 augustus 2001, met uitzondering van:
a. artikel 1.5 dat in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip,
b. artikel 13.5 dat in werking treedt met ingang van 1 januari 2002, en
c. de artikelen 13.12 en 13.14, onderdelen A, G en I, die in werking treden met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, en terugwerken tot en met 1 september 2000.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
L. M. L. H. A. Hermans
Uitgegeven de tweeëntwintigste mei 2001
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 2000/2001, 27 414.
Handelingen II 2000/2001, blz. 3063–3098; 3361–3365; 3549–3551.
Kamerstukken I 2000/2001, 27 414 (204 (herdr.), 204a, 204b, 204c).
Handelingen I 2000/2001, zie vergadering d.d. 24 april 2001.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2001-225.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.