Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 2001, 219 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 2001, 219 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 18 oktober 2000, nr. CDJZ/WBI/2000–1305, Centrale Directie Juridische Zaken;
Gelet op de Wegenverkeerswet 1994;
De Raad van State gehoord (advies van 8 januari 2001, no. W09.00.0489/V);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 11 april 2001, nr. CDJZ/WBI/2001–460, Centrale Directie Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Voertuigreglement1 wordt als volgt gewijzigd:
Na artikel 1.1 wordt, onder schrapping in alle overige artikelen van dit besluit van verwijzingen naar het publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, een artikel ingevoegd, luidende:
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt voorts verstaan onder:
a. verordening 3821/85/EEG: verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (PbEG L 370).
b. richtlijn 70/156/EEG: richtlijn nr. 70/156/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PbEG L 24);
c. richtlijn 70/221/EEG: richtlijn nr. 70/221/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 maart 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende reservoirs voor vloeibare brandstof en beschermingsinrichtingen aan de achterzijde van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PbEG L 76);
d. richtlijn 70/222/EEG: richtlijn nr. 70/222/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 maart 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de plaats en het aanbrengen van de achterste kentekenplaten van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PbEG L 76);
e. richtlijn 70/311/EEG: richtlijn nr. 70/311/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 8 juni 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de stuurinrichtingen van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PbEG L 133);
f. richtlijn 70/387/EEG: richtlijn nr. 70/387/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juli 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende deuren van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PbEG L 176);
g. richtlijn 70/388/EEG: richtlijn nr. 70/388/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juli 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de geluidssignaalinrichting van motorvoertuigen (PbEG L 176);
h. richtlijn 71/127/EEG: richtlijn nr. 71/127/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 1 maart 1971 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende achteruitkijkspiegels van motorvoertuigen (PbEG L 68);
i. richtlijn 71/320/EEG: richtlijn nr. 71/320/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juli 1971 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de reminrichtingen van bepaalde categorieën motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PbEG L 202);
j. richtlijn 72/245/EEG: richtlijn nr. 72/245/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 juni 1972 betreffende door voertuigen veroorzaakte radiostoring (elektromagnetische compatibiliteit (PbEG L 152);
k. richtlijn 74/60/EEG: richtlijn nr. 74/60/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 december 1973 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende de binneninrichting van motorvoertuigen (delen van het interieur met uitzondering van achteruitkijkspiegel(s), plaats van de bedieningsorganen, dak of rol- of schuifdak, rugleuning en achterzijde van de zitplaatsen) (PbEG L 38);
l. richtlijn 74/61/EEG: richtlijn nr. 74/61/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 december 1973 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende de inrichtingen ter beveiliging tegen het gebruik van motorvoertuigen door onbevoegden (PbEG L 38);
m. richtlijn 74/297/EEG: richtlijn nr. 74/297/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 4 juni 1974 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de binneninrichting van motorvoertuigen (gedrag van de stuurinrichting bij botsingen) (PbEG L 165);
n. richtlijn 74/408/EEG: richtlijn nr. 74/408/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 juli 1974 met betrekking tot de zitplaatsen en de bevestiging en hoofdsteunen daarvan in motorvoertuigen (PbEG L 221);
o. richtlijn 74/483/EEG: richtlijn nr. 74/483/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 september 1974 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de naar buiten uitstekende delen van motorvoertuigen (PbEG L 266);
p. richtlijn 75/443/EEG: richtlijn nr. 75/443/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1975 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende de achteruitrijinrichtingen en de snelheidsmeter van motorvoertuigen (PbEG L 196);
q. richtlijn 76/114/EEG: richtlijn nr. 76/114/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 december 1975 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake de voorgeschreven platen en gegevens, en de plaats en wijze waarop zij op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan moeten worden aangebracht (PbEG 1976, L 24);
r. richtlijn 76/115/EEG: richtlijn nr. 76/115/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 december 1975 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende bevestigingspunten voor veiligheidsgordels van motorvoertuigen (PbEG 1976, L 24);
s. richtlijn 76/756/EEG: richtlijn nr. 76/756/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juli 1976 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende de installatie van verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PbEG L 262);
t. richtlijn 76/757/EEG: richtlijn nr. 76/757/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juli 1976 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende retroflectoren voor motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PbEG L 262);
u. richtlijn 76/758/EEG: richtlijn nr. 76/758/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juli 1976 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende markeringslichten, breedtelichten, achterlichten, stoplichten, dagrijlichten en zijmarkeringslichten van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PbEG 27 september 1976, L 262);
v. richtlijn 76/759/EEG: richtlijn nr. 76/759/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juli 1976 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende richtingaanwijzers van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PbEG L 262);
w. richtlijn 76/760/EEG: richtlijn nr. 76/760/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juli 1976 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende de achterkentekenplaatverlichting van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PbEG L 262);
x. richtlijn 76/761/EEG: richtlijn nr. 76/761/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juli 1976 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende koplichten van motorvoertuigen voor groot licht en/of dimlicht, alsmede betreffende elektrische gloeilampen voor deze koplichten (PbEG L 262);
y. richtlijn 76/762/EEG: richtlijn nr. 76/762/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juli 1976 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende mistlichten voor alsmede lampen daarvan, voor motorvoertuigen (PbEG L 262);
z. richtlijn 77/389/EEG: richtlijn nr. 77/389/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 mei 1977 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake sleepinrichtingen voor motorvoertuigen (PbEG L 145);
aa. richtlijn 77/538/EEG: richtlijn nr. 77/538/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 juni 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende de mistlichten achter van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PbEG L 220);
ab. richtlijn 77/539/EEG: richtlijn nr. 77/539/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 juni 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende achteruitrijlichten van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PbEG L 220);
ac. richtlijn 77/540/EEG: richtlijn nr. 77/540/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 juni 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende parkeerlichten van motorvoertuigen (PbEG L 220);
ad. richtlijn 77/541/EEG: richtlijn nr. 77/541/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 juni 1977 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake veiligheidsgordels en bevestigingssystemen in motorvoertuigen (PbEG L 220);
ae. richtlijn 77/649/EEG: richtlijn nr. 77/649/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 september 1977 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het zichtveld van de bestuurder van motorvoertuigen (PbEG L 267);
af. richtlijn 78/316/EEG: richtlijn nr. 78/316/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende de binneninrichting van motorvoertuigen (identificatie van bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters) (PbEG 1978, L 81);
ag. richtlijn 78/317/EEG: richtlijn nr. 78/317/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1977 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake ontdooiings- en ontwasemingsinrichtingen voor het glasoppervlak van motorvoertuigen (PbEG 1978, L 81);
ah. richtlijn 78/318/EEG: richtlijn nr. 78/318/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende ruitewissers en ruitesproeiers van motorvoertuigen (PbEG 1978, L 81);
ai. richtlijn 78/548/EEG: richtlijn nr. 78/548/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 juni 1978 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake de verwarming van het interieur van motorvoertuigen (PbEG L 168);
aj. richtlijn 78/549/EEG: richtlijn nr. 78/549/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 juni 1978 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake de wielafschermingen van motorvoertuigen (PbEG L 168);
ak. richtlijn 78/932/EEG: richtlijn nr. 78/932/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 16 oktober 1978 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende hoofdsteunen van zitplaatsen van motorvoertuigen (PbEG L 325);
al. richtlijn 80/780/EEG: richtlijn nr. 80/780/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 juli 1980 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende achteruitkijkspiegels van tweewielige motorvoertuigen, met of zonder zijspan, en de bevestiging ervan op deze voertuigen (PbEG L 229);
am. richtlijn 80/1268/EEG: richtlijn nr. 80/1268/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 16 december 1980 betreffende de emissie van kooldioxide en het brandstofverbruik van motorvoertuigen (PbEG L 375);
an. richtlijn 80/1269/EEG: richtlijn nr. 80/1269/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 16 december 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het motorvermogen van motorvoertuigen (PbEG L 375);
ao. richtlijn 89/297/EEG: richtlijn nr. 89/297/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 13 april 1989 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de zijdelingse afscherming (zijdelingse beschermingsinrichtingen) bij bepaalde motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PbEG L 124);
ap. richtlijn 92/6/EEG: richtlijn nr. 92/6/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10 februari 1992 betreffende de installatie en het gebruik, in de Gemeenschap, van snelheidsbegrenzers in bepaalde categorieën motorvoertuigen (PbEG L 57);
aq. richtlijn 92/21/EEG: richtlijn nr. 92/21/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 31 maart 1992 betreffende massa's en afmetingen van motorvoertuigen van categorie M1 (PbEG L 129);
ar. richtlijn 92/22/EEG: richtlijn nr. 92/22/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 31 maart 1992 betreffende veiligheidsruiten en materialen voor ruiten van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PbEG L 129);
as. richtlijn 92/23/EEG: richtlijn nr. 92/23/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 31 maart 1992 betreffende banden voor motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan alsmede betreffende de montage ervan (PbEG L 129);
at. richtlijn 92/24/EEG: richtlijn nr. 92/24/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 31 maart 1992 betreffende snelheidsbegrenzers of soortgelijke begrenzingssystemen voor bepaalde categorieën motorvoertuigen (PbEG L 129);
au. richtlijn 92/61/EEG: richtlijn nr. 92/61/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 30 juni 1992 betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen (PbEG L 225);
av. richtlijn 92/114/EEG: richtlijn nr. 92/114/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 december 1992 betreffende de naar buiten uitstekende delen die zich vóór de achterwand van de cabine van motorvoertuigen van categorie N bevinden (PbEG L 409);
aw. richtlijn 93/14/EEG: richtlijn nr. 93/14/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 5 april 1993 betreffende de reminrichting van twee- of driewielige motorvoertuigen (PbEG L 121);
ax. richtlijn 93/29/EEG: richtlijn nr. 93/29/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1993 betreffende de identificatie van bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters van motorvoertuigen op twee of drie wielen (PbEG L 188);
ay. richtlijn 93/30/EEG: richtlijn nr. 93/30/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1993 betreffende de geluidssignaalinrichting van motorvoertuigen op twee of drie wielen (PbEG L 188);
az. richtlijn 93/31/EEG: richtlijn nr. 93/31/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1993 betreffende de standaard van motorvoertuigen op twee wielen (PbEG L 188);
ba. richtlijn 93/32/EEG: richtlijn nr. 93/32/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1993 betreffende het beveiligingssysteem voor passagiers van motorvoertuigen op twee wielen (PbEG L 188);
bb. richtlijn 93/33/EEG: richtlijn nr. 93/33/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1993 betreffende de inrichting ter beveiliging tegen het gebruik door onbevoegden van motorvoertuigen op twee of drie wielen (PbEG L 188);
bc. richtlijn 93/34/EEG: richtlijn nr. 93/34/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1993 betreffende de voorgeschreven opschriften op twee- of driewielige motorvoertuigen (PbEG L 188);
bd. richtlijn 93/92/EEG: richtlijn nr. 93/92/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 oktober 1993 betreffende de installatie van de verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen op twee- of driewielige motorvoertuigen (PbEG L 311);
be. richtlijn 93/93/EEG: richtlijn nr. 93/93/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 oktober 1993 betreffende de massa's en afmetingen van twee- of driewielige motorvoertuigen (PbEG L 311);
bf. richtlijn 93/94/EEG: richtlijn nr. 93/94/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 oktober 1993 betreffende de plaats van voor de montage van de achterste kentekenplaat van twee- of driewielige motorvoertuigen (P.B. L 311);
bg. richtlijn 94/20/EG: richtlijn nr. 94/20/EG van het Europese Parlement en van de Europese Unie van 30 mei 1994 betreffende mechanische koppelinrichtingen van motorvoertuigen en aanhangwagens en de bevestiging van die inrichtingen aan deze voertuigen (PbEG L 195);
bh. richtlijn 95/1/EG: richtlijn nr. 95/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 2 februari 1995 betreffende de door de constructie bepaalde maximumsnelheid, het maximumkoppel en het netto-maximumvermogen van twee- of driewielige motorvoertuigen (PbEG L 52);
bi. richtlijn 95/28/EG: richtlijn nr. 95/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 24 oktober 1995 inzake de verbrandingseigenschappen van bij de inwendige constructie van bepaalde categorieën motorvoertuigen gebruikte materialen (PbEG L 281);
bj. richtlijn 96/27/EG: richtlijn nr. 96/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 mei 1996 betreffende de bescherming van de inzittenden van motorvoertuigen bij zijdelingse botsingen en houdende wijziging van richtlijn nr. 70/156/EEG (PbEG L 169);
bk. richtlijn 96/79/EG: richtlijn nr. 96/79/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 december 1996 betreffende de bescherming van de inzittenden van motorvoertuigen bij frontale botsingen en houdende wijziging van richtlijn nr. 70/156/EEG) (PbEG 1997 L 18);
bl. richtlijn 97/27/EG: richtlijn nr. 97/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juli 1997 betreffende de massa's en afmetingen van bepaalde categorieën motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en tot wijziging van richtlijn nr. 70/156/EEG (PbEG L 233);
bm. richtlijn 98/91/EG: richtlijn nr. 98/91/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 december 1998 betreffende motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan bestemd voor het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg en tot wijziging van richtlijn nr. 70/156/EEG (PbEG L 11).
Artikel 1.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de in het kader van» vervangen door: elke in het kader van; en vervalt «of richtlijnen».
2. Aan het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Indien een wijzigingsrichtlijn of een gewijzigde richtlijn de lidstaten verplicht tot dan wel de mogelijkheid biedt voor het afzonderlijk bepalen van de datum van toepassing van een of meer deelaspecten van die wijzigingsrichtlijn respectievelijk gewijzigde richtlijn, wordt deze eveneens door Onze Minister bepaald.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. De in het eerste lid bedoelde bekendmaking vermeldt de vindplaats van de wijzigingsrichtlijn, het artikel of artikelonderdeel waarop de wijziging betrekking heeft, alsmede het in het tweede lid bedoelde tijdstip van inwerkingtreding van de wijzigingsrichtlijn en in voorkomend geval het tijdstip van de toepassing van het in de desbetreffende bekendmaking daarbij te vermelden deelaspect van de wijzigingsrichtlijn of de gewijzigde richtlijn.
4. Het vijfde lid vervalt.
Artikel 3.2.23 wordt als volgt gewijzigd:
a. In het derde lid, onder a, vervalt «in ECE-Reglement nr. 30 of»;
b. In het vierde lid, vervalt «in ECE-Reglement nr. 64 of».
In de artikelen 3.2.41, onderdeel f, en 5.2.51, onderdeel q, onder 2°, wordt «31 september 2000» telkens vervangen door: 30 september 2000.
In de artikelen 3.2.54, tweede lid, 3.3.54, tweede lid en 3.4.54, tweede lid, komt de laatste volzin en in artikel 3.5.54, tweede lid, komen de laatste twee volzinnen te luiden: De maximum geluidssterkte van 104 decibel geldt niet voor hoorns die voldoen aan het bepaalde in richtlijn 70/388/EEG.
Artikel 3.3.37 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het zevende lid en achtste lid wordt telkens «voorste as» vervangen door: achterste vooras.
2. Onder vernummering van het achtste tot en met elfde lid tot respectievelijk negende tot en met twaalfde lid, wordt na het zevende lid een nieuw lid ingevoegd, luidende:
8. In afwijking van het zevende lid moeten bedrijfsauto's met een maximum toegestane massa van meer dan 3 500 kg en die zijn uitgerust met meer dan drie assen ter zake van de zijdelingse afscherming voldoen aan door Onze Minister vastgestelde eisen.
3. In het tiende lid wordt «voor 1 januari 1995» vervangen door: na 31 december 1969 doch voor 1 januari 1995.
4. Het twaalfde lid komt te luiden:
12. De wielen van bedrijfsauto's in gebruik genomen na 31 december 1974 moeten zijn afgeschermd overeenkomstig de door Onze Minister vastgestelde eisen. De wielen van bedrijfsauto's die in gebruik zijn genomen voor 1 januari 1975 moeten deugdelijk zijn afgeschermd.
In de artikelen 3.3.40, derde lid, en 3.7.40, tweede lid, wordt «in ECE-Reglement nr. 37» telkens vervangen door: in Bijlage VII behorende bij Richtlijn 76/761/EEG.
In de artikelen 3.3.41, onderdeel l, 3.3.46, eerste lid, onder e, 3.7.41, onderdeel k en 3.7.46, eerste lid, onder e, wordt «in ECE-Reglement nr. 91» telkens vervangen door: in Bijlage IV behorende bij Richtlijn 76/758/EEG.
In artikel 3.3.52, eerste lid, wordt tussen «bedrijfsauto» en «is voorzien» ingevoegd: in gebruik genomen is na 30 juni 1967 en.
Artikel 3.7.6, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van onderdeel a wordt na de puntkomma toegevoegd: bij de vaststelling van de afstand worden markeringslichten, zijmarkeringslichten, richtingaanwijzers, stadslichten, zijretroreflectoren, douaneverzegelingen en bevestigingsmiddelen van het dekzeil buiten beschouwing gelaten;
2. Aan het slot van onderdeel b wordt, onder vervanging van de punt na «ligt» door een puntkomma, toegevoegd: bij de vaststelling van de afstand worden markeringslichten, zijmarkeringslichten, richtingaanwijzers, stadslichten, zijretroreflectoren, douaneverzegelingen en bevestigingsmiddelen van het dekzeil buiten beschouwing gelaten.
Artikel 3.7.22 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. In het eerste lid wordt in de aanhef na «moeten» ingevoegd: door de fabrikant van de as.
3. Na het eerste lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. De door de fabrikant van het voertuig opgegeven toegestane maximum aslast mag niet meer bedragen dan de opgave, bedoeld in onderdeel c van het eerste lid.
Artikel 3.7.37 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het zesde en zevende lid wordt «voorste as» telkens vervangen door: achterste vooras.
2. In het negende lid wordt «voor 1 januari 1995» vervangen door: na 31 december 1969 doch voor 1 januari 1995.
3. Het elfde lid komt te luiden:
11. De wielen van aanhangwagens in gebruik genomen na 31 december 1974 moeten zijn afgeschermd overeenkomstig de door Onze Minister vastgestelde eisen. De wielen van aanhangwagens die in gebruik zijn genomen voor 1 januari 1975 moeten deugdelijk zijn afgeschermd.
In artikel 3.7.46, tweede lid, wordt «extra rode driehoekige» vervangen door: extra rode niet-driehoekige.
In artikel 3.7.52, eerste lid, aanhef, wordt na «aanhangwagens» ingevoegd: in gebruik genomen na 30 juni 1967.
De artikelen 5.2.10, 5.3.10 en 5.5.10 worden telkens als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid, onderdeel f, wordt «inspuitsysteem» vervangen door: inspuitstuk.
2. In het zesde lid wordt «31 december 1977» vervangen door: 30 september 1978.
Artikel 5.2.11, achtste lid, wordt gewijzigd als volgt:
1. Onderdeel a komt te luiden:
a. na 31 december 1993, of.
2. In onderdeel b wordt «na 31 december 1990 doch vóór 31 december 1992» vervangen door: na 31 december 1990 doch vóór 1 januari 1994.
De artikelen 5.2.18, vierde lid, 5.3.18, vierde lid, en 5.12.18, vierde lid, komen telkens te luiden:
4. De assen mogen niet zodanig door corrosie zijn aangetast, dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht. Hieraan wordt voor wat betreft wielgeleidingselementen voldaan indien deze niet zijn doorgeroest.
In de artikelen 5.2.47, vijfde lid, 5.3.47, vijfde lid, onder d, en 5.5.47, derde lid, wordt «1 januari 1995» telkens vervangen door: 1 januari 1998.
Artikel 5.2.48, vierde lid, komt te luiden:
4. De wielen onderscheidenlijk banden van personenauto's:
a. moeten goed zijn afgeschermd;
b. mogen niet meer dan 30 mm buiten de afscherming uitsteken;
c. mogen niet aanlopen.
In de artikelen 5.2.51, onderdelen e, f, k, l, n en o, 5.3.1, onder c, 5.3.37, tweede lid, 5.3.38, eerste lid, 5.3.43, tweede lid, 5.3.44, eerste lid, 5.3.47, eerste lid, 5.3.49, eerste, tweede en vijfde lid, 5.3.51, onderdelen e, f, k, l, en n, 5.12.1, onderdeel c, 5.12.38, eerste lid, 5.12.49, eerste, tweede en vijfde lid, en 5.12.51, onderdelen g, h, en k wordt «31 december 1995» telkens vervangen door: 31 december 1997.
De artikelen 5.2.51, onderdeel m, en 5.3.51, onderdeel m, komen telkens te luiden:
m. twee markeringslichten aan de voorzijde en twee aan de achterzijde van het voertuig, indien het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen en breder is dan 2,10 m, dan wel voor 1 januari 1998 in gebruik is genomen en breder is dan 2,60 m;.
Aan artikel 5.2.55, vijfde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Het bepaalde in dit lid geldt niet voor personenauto's in gebruik genomen voor 1 januari 1970 voorzover de functie van de lichten en retroreflectoren niet wezenlijk wordt beïnvloed.
In de artikelen 5.2.57, eerste lid, onder d, 5.3.38, tweede lid, 5.3.47, derde lid, 5.3.49, vierde lid, 5.12.38, tweede lid, en 5.12.49, tweede en vierde lid, wordt «1 januari 1996» telkens vervangen door: 1 januari 1998.
In de artikelen 5.2.57, tweede lid, 5.3.57, tweede lid, 5.12.57, tweede lid, wordt in de eerste volzin tussen «met betrekking tot die lichten» en «gestelde eisen» telkens ingevoegd: , met uitzondering van markeringslichten en zijmarkeringslichten,.
Artikel 5.2.57 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel m door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
n. een markering aan de achterzijde van het voertuig bestaande uit een rechthoekig bord dan wel uit een set van twee of vier rechthoekige borden, welke zijn voorzien van rood fluorescerende parallel lopende diagonale strepen, indien de toegestane maximum massa van het voertuig meer bedraagt dan 3500 kg.
2. De tweede volzin van artikel 5.2.57, tweede lid, komt te luiden: Markeringslichten en zijmarkeringslichten moeten alsdan voldoen aan het bepaalde in de onderdelen g onderscheidenlijk h van het eerste lid.
Artikel 5.2.61, eerste lid, komt te luiden:
1. Bij personenauto's in gebruik genomen na 31 december 1967 moeten de verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen, bedoeld in de artikelen 5.2.51 en 5.2.57 zijn aangebracht op een afstand van niet meer dan 0,40 m vanaf het punt van de grootste breedte van het voertuig.
Aan de artikelen 5.3.1, onderdeel c, en 5.12.1, onderdeel c, wordt voor de puntkomma ingevoegd: , met dien verstande dat de maximum massa's die op de constructieplaat zijn vermeld ten minste gelijk zijn aan de massa's die zijn aangegeven in het kentekenregister en op het kentekenbewijs.
In artikel 5.3.27, zevende lid, wordt tussen «De op de band» en «vermelde load-index» ingevoegd: van een bedrijfsauto, in gebruik genomen na 31 december 1997,.
Artikel 5.3.37, vierde lid, komt te luiden:
4. Bedrijfsauto's in gebruik genomen na 31 december 1997 mogen niet zijn voorzien van een afzonderlijke inrichting voor de bediening van de remmen van de aanhangwagen.
In artikel 5.3.41, eerste lid, wordt tussen «De deuren» en «van bedrijfsauto's» ingevoegd: en de laadbakkleppen.
Artikel 5.3.48 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vierde lid komt te luiden:
4. De wielen onderscheidenlijk banden van bedrijfsauto's in gebruik genomen na 31 december 1974 moeten zijn afgeschermd overeenkomstig de door Onze Minister vastgestelde eisen en mogen niet aanlopen. De wielen onderscheidenlijk banden van aanhangwagens in gebruik genomen voor 1 januari 1975 moeten deugdelijk zijn afgeschermd en mogen niet aanlopen.
2. In het vijfde lid wordt tussen «Bedrijfsauto's» en «moeten zijn voorzien» ingevoegd: in gebruik genomen na 31 december 1969,.
Artikel 5.3.51 wordt als volgt gewijzigd:
1. aan onderdeel d wordt na de puntkomma toegevoegd: het licht van de richtingaanwijzers van bedrijfsauto`s in gebruik genomen na 30 juni 1967 moet knipperen;
2. in onderdeel p wordt na «3500 kg» voor de puntkomma toegevoegd: en het voertuig in gebruik is genomen na 30 juni 1967.
Aan artikel 5.3.55, vijfde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Het bepaalde in dit lid geldt niet voor bedrijfsauto's in gebruik genomen voor 1 januari 1970 voorzover de functie van de lichten en retroreflectoren niet wezenlijk wordt beïnvloed.
Artikel 5.3.57, tweede lid, laatste volzin, komt te luiden: Markeringslichten en zijmarkeringslichten moeten alsdan voldoen aan het bepaalde in de onderdelen h onderscheidenlijk i van het eerste lid.
Artikel 5.3.61, eerste lid, komt te luiden:
1. Bij bedrijfsauto's in gebruik genomen na 31 december 1967 moeten de verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen, bedoeld in de artikelen 5.3.51 en 5.3.57 zijn aangebracht op een afstand van niet meer dan 0,40 m vanaf het punt van de grootste breedte van het voertuig.
De artikelen 5.4.18, vierde lid, 5.5.18, vierde lid, 5.6.18, vierde lid, 5.7.18, vierde lid, 5.8.18, vierde lid, 5.10.18, vierde lid, 5.13.18, vierde lid, 5.14.18, vierde lid, en 5.15.18, vierde lid, komen telkens te luiden:
4. De assen mogen niet zodanig door corrosie zijn aangetast, dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht.
Aan artikel 5.4.51, onder c, wordt na de puntkomma toegevoegd: het licht van de richtingaanwijzers van motorfietsen in gebruik genomen na 30 juni 1967 moet knipperen;.
Aan artikel 5.4.55, vijfde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Het bepaalde in dit lid geldt niet voor motorfietsen in gebruik genomen voor 1 januari 1970 voorzover de functie van de lichten en retroreflectoren niet wezenlijk wordt beïnvloed.
Aan artikel 5.5.51, eerste lid, onder d, wordt na de puntkomma toegevoegd: het licht van de richtingaanwijzers van driewielige motorrijtuigen die na 30 juni 1967 in gebruik zijn genomen moet knipperen;.
Aan artikel 5.5.55, vijfde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Het bepaalde in dit lid geldt niet voor driewielige motorrijtuigen in gebruik genomen voor 1 januari 1970 voorzover de functie van de lichten en retroreflectoren niet wezenlijk wordt beïnvloed.
Artikel 5.5.61, eerste lid, komt te luiden:
1. Bij driewielige motorrijtuigen in gebruik genomen na 31 december 1967 moeten de verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen, bedoeld in de artikelen 5.5.51, eerste en tweede lid, en 5.5.57 zijn aangebracht op een afstand van niet meer dan 0,40 m vanaf het punt van de grootste breedte van het voertuig.
In artikel 5.6.1, eerste lid, onder b, 2°, wordt tussen «na 1 juli 1958» en «door Onze Minister» ingevoegd: doch voor 31 december 1994.
Artikel 5.7.51 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Na het eerste lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Het bepaalde in het eerste lid, onderdeel f, is niet van toepassing op motorrijtuigen met beperkte snelheid die hydrostatisch worden aangedreven en waarbij de hydrostatische aandrijving tevens dienst doet als reminrichting.
In artikel 5.7.54, eerste lid, wordt in de derde volzin «aan de voorzijde van het voertuig» vervangen door: zover mogelijk vooraan het voertuig.
In de artikelen 5.7.57, tweede lid, 5.9.57, zesde lid, 5.10.57, tweede lid, 5.11.57, tweede lid, 5.15.57, derde lid, 5.16.57, tweede lid, en 5.17.57, tweede lid, wordt tussen «extra» en «rode aan de achterzijde» telkens ingevoegd: niet-driehoekige.
Artikel 5.7.64 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Na het eerste lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Motorrijtuigen met beperkte snelheid mogen, met uitzondering van de richtingaanwijzers en de waarschuwingsknipperlichten, niet zijn voorzien van knipperende verlichting.
Artikel 5.9.64 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Na het eerste lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Fietsen mogen niet zijn voorzien van knipperende verlichting.
Voor de artikelen 5.10.64 en 5.11.64 wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
1. Na het eerste lid wordt telkens een lid toegevoegd, luidende:
2. Invalidenvoertuigen mogen, met uitzondering van de richtingaanwijzers en de waarschuwingsknipperlichten, niet zijn voorzien van knipperende verlichting.
Aan artikel 5.12.6, vierde lid, wordt na de puntkomma toegevoegd: bij de vaststelling van de afstand worden markeringslichten, zijmarkeringslichten, richtingaanwijzers, stadslichten, zijretroreflectoren, douaneverzegelingen en bevestigingsmiddelen van het dekzeil buiten beschouwing gelaten.
In artikel 5.12.27, zevende lid, wordt tussen «De op de luchtband» en «vermelde load-index» ingevoegd: van een aanhangwagen in gebruik genomen na 31 december 1997,.
Artikel 5.12.39, tweede lid, komt te luiden:
2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing indien:
a. de aanhangwagen is voorzien van een veerrem die automatisch in werking treedt bij het ontkoppelen of drukloos maken van het remsysteem;
b. de aanhangwagen in gebruik genomen voor 1 januari 1998, is voorzien van een hydraulisch remsysteem en is uitgerust met wielkeggen.
Artikel 5.12.48 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vierde lid komt te luiden:
4. De wielen onderscheidenlijk banden van aanhangwagens in gebruik genomen na 31 december 1974 moeten zijn afgeschermd overeenkomstig de door Onze Minister vastgestelde eisen en mogen niet aanlopen. De wielen onderscheidenlijk banden van aanhangwagens die in gebruik zijn genomen voor 1 januari 1975 moeten deugdelijk zijn afgeschermd en mogen niet aanlopen.
2. In het vijfde lid wordt tussen «Aanhangwagens» en «moeten zijn voorzien» ingevoegd: na 31 december 1969 in gebruik genomen,.
Artikel 5.12.51 wordt als volgt gewijzigd:
1. onderdeel j komt te luiden:
j. twee markeringslichten aan de voorzijde en twee aan de achterzijde van het voertuig, indien het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen en breder is dan 2,10 m, dan wel voor 1 januari 1998 in gebruik is genomen en breder is dan 2,60 m;
2. in onderdeel l wordt na «3500 kg» voor de puntkomma toegevoegd: en het voertuig in gebruik genomen is na 30 juni 1967.
Aan artikel 5.12.55, vijfde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Het bepaalde in dit lid geldt niet voor aanhangwagens in gebruik genomen voor 1 januari 1970 voorzover de functie van de lichten en retroreflectoren niet wezenlijk wordt beïnvloed.
Artikel 5.12.57, tweede lid, tweede volzin, komt te luiden: Markeringslichten en zijmarkeringslichten moeten alsdan voldoen aan het bepaalde in de onderdelen d onderscheidenlijk e van het eerste lid.
Artikel 5.12.61, eerste lid, komt te luiden:
1. Bij aanhangwagens in gebruik genomen na 31 december 1967 moeten de verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen, bedoeld in de artikelen 5.12.51 en 5.12.57 zijn aangebracht op een afstand van niet meer dan 0,40 m vanaf het punt van de grootste breedte van het voertuig.
Voor artikel 5.15.65 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Voor artikel 5.16.65 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 5.17.64 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Na het eerste lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Wagens mogen niet zijn voorzien van knipperende verlichting.
Aan artikel 5.18.16 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op samenstellen van trekker en oplegger als bedoeld in artikel 5.18.13, eerste lid, onderdeel b.
Artikel 5.18.17 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Na het eerste lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Indien van een aanhangwagen met toepassing van dit besluit de waarden, bedoeld in het eerste lid, niet kunnen worden vastgesteld, geldt voor deze aanhangwagen een toegestane maximum massa van 750 kg.
Aan artikel 5.18.18 wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Onverminderd het bepaalde in artikel 5.12.7 mag de totale massa van middenasaanhangwagens niet meer bedragen dan 12 000 kg. Indien de middenasaanhangwagen is voorzien van gasvering of van in het kader van de Europese Gemeenschap of van de Europese Economische Ruimte als gelijkwaardig aangemerkte vering, mag de totale massa niet meer bedragen dan 20 000 kg dan wel 24 000 kg indien de middenasaanhangwagen is voorzien van drie assen.
In artikel 5.18.19 vervalt, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel d door een punt, onderdeel e en wordt in onderdeel d «2,00 m» vervangen door: 2,50 m.
In artikel 5.18.21, tweede lid, wordt «in de lengte ondeelbare lading» vervangen door: lading die redelijkerwijs niet in de lengte deelbaar is.
Artikel 6.12 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. In het eerste lid wordt «is aangebracht» vervangen door: wordt aangebracht.
3. Na het eerste lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op bedrijfsauto's met een zelfdragende carrosserie en met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg, voorzover het een aangebrachte koppelingskogel met bevestiging daarvan betreft die voldoet aan artikel 3.3.52, eerste lid.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Verkeer en Waterstaat,
T. Netelenbos
Uitgegeven de vijftiende mei 2001
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Na de vaststelling van het Voertuigreglement bij koninklijk besluit van 16 juni 1994 (Stb. 450) en de inwerkingtreding daarvan met ingang van 1 januari 1995 is dit besluit reeds meer dan tien keer gewijzigd. Grotendeels waren deze wijzingen het gevolg van de verplichte implementatie van richtlijnen van de Europese gemeenschappen en ECE-reglementen, deels ook vloeiden deze voort uit andere wetgeving.
Het grote aantal wijzigingen in relatief korte tijd – er is nog maar zes jaar verstreken sedert de inwerkingtreding van het reglement – en de inmiddels enkele jaren opgedane ervaring met het Voertuigreglement en de artikelen van de Wegenverkeerswet 1994 waarop het gebaseerd is, hebben beleidsmatig vragen opgeroepen onder meer ter zake van de architectuur en het proces van totstandkoming van de onderhavige regelgeving. Daarom is recent een evaluatieonderzoek gestart dat uit drie delen bestaat, te weten: a. een internationaal vergelijkend onderzoek naar de voertuigreglementering in de landen van de Europese Unie alsmede de verwerking in die landen van de Europese richtlijnen en ECE-reglementen; b. gesprekken met het veld (betrokken bedrijfsleven en handhavingsorganen) teneinde uit hun ervaringen lering te kunnen trekken; en c. een strategische discussie over hetgeen hier te lande beleidsmatig, juridisch en met het oog op de toepassing van het Voertuigreglement gewenst wordt geacht.
Eind 1999 is de eerste fase van deze evaluatie afgerond. Een van de conclusies van deze eerste fase is dat het wenselijk is over te gaan tot een algehele herziening van het Voertuigreglement. Dit proces zal naar verwachting enkele jaren in beslag nemen, aangezien de implementatiewerkzaamheden ter voorkoming van infractieprocedures voorrang hebben.
Het grote aantal wijzigingen tot nu toe en de opgedane ervaring met de toepassing van het Voertuigreglement mede in relatie tot het ingetrokken Wegenverkeersreglement – waarbij ook alsnog omissies zijn geconstateerd – nopen echter inmiddels opnieuw tot het tot stand brengen van een nadere wijziging ten einde een aantal verbeteringen aan te brengen en omissies ongedaan te maken die in verband met de toepassing van het Voertuigreglement niet kunnen wachten op de resultaten van de evaluatie. De veiligheid van het verkeer is hierbij immers in het geding. De onderhavige algemene maatregel van bestuur brengt deze nadere wijziging tot stand.
Ter afsluiting van dit algemeen gedeelte wordt erop gewezen dat het Voertuigreglement, ofschoon van belang voor de individuele justitiabele, zich primair richt tot de voertuigbranche (fabrikanten en importeurs), die zeer wel op de hoogte is van de onderhavige regelgeving; ook van de thans aangebrachte wijzigingen, die immers grotendeels betrekking hebben op het herstellen van omissies, het verduidelijken van bepalingen en het mede in overleg met die branche in een enkel geval vooruitlopen op noodzakelijke latere implementatie van Europese en ECE regelgeving. Voor de handhaving wordt voorts een aantal onduidelijkheden weggenomen, waardoor men bij de handhaving naar verwachting met minder problemen geconfronteerd zal worden. Er is derhalve noch voor het betrokken bedrijfsleven, noch voor het handhavingsapparaat sprake van een verzwaring van de lasten.
Het ontwerp van het voorliggende besluit is op 23-06-2000 ingevolge artikel 8, eerste lid, van richtlijn 98/34/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG van het Eurpese Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 juli 1998 (PbEG L 217), voorgelegd aan de Commissie van de Europese Gemeenschap. Tevens heeft, ter voldoening aan artikel 2, negende lid, van de op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235) melding plaatsgevonden aan het Secretariaat van de Wereldhandelsorganisatie. Dit heeft niet tot wijzigingen geleid.
Tenslotte is het ontwerp overeenkomstig artikel 2b, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 op 26-06-2000 aan de beide Kamers der Staten Generaal overgelegd, met uitzondering van de wijzigingen onder de punten 2 en 3 van artikel I, onderdeel B, die eerst in een later stadium zijn opgekomen, maar welke wijzigingen grote spoed hebben en ter zake waarvan naar analogie van het derde lid van even genoemd artikel voorhang niet behoeft plaats te vinden aangezien deze wijzigingen betrekking hebben op implementatie-aangelegenheden.
§2. Artikelsgewijze toelichting
Bij bekendmaking van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 9 februari 1999, nr. CDJZ/WJZ/1279–98, is uitvoering gegeven aan artikel 1.7 van het Voertuigreglement en is opnieuw een volledig overzicht gepubliceerd van alle in het Voertuigreglement geïmplementeerde Europese richtlijnen en ECE-reglementen (Stcrt. 43). Dit overzicht is aangevuld bij bekendmaking van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 16 maart 2000, nr. CDJZ/WBI/1999–1948 (Stcrt. 66).
In de memorie van toelichting bij het voorstel van de genoemde bepaling is aangegeven dat verwijzing naar EG-richtlijnen geen problemen oplevert voor de kenbaarheid omdat de regelgeving zich richt op een beperkte kring van belanghebbenden, die de internationale regelgeving veelal reeds langs andere weg kennen.
Naar aanleiding van het advies van de Raad van State bij het ontwerp van de bij koninklijk besluit van 24 november 1997 (Stb. 603) tot stand gebrachte wijziging van het Voertuigreglement ter zake van de wijze van aanhalen van EG-richtlijnen, heeft de toenmalige Minister van Verkeer en Waterstaat aangegeven voor een alternatieve oplossing te opteren. Deze is neergelegd in het vijfde lid van artikel 1.7 van het Voertuigreglement. Aan het bezwaar van de Raad van State wordt hiermee bij nader inzien niet voldoende tegemoet gekomen. Zulks kan op een andere manier wel worden bewerkstelligd, namelijk door in een afzonderlijk artikel van het Voertuigreglement een opsomming op te nemen van alle geïmplementeerde EG-regelgeving. Dit heeft het bijkomend voordeel dat alle afzonderlijke verwijzingen naar vindplaatsen van een EG-richtlijn kunnen komen te vervallen.
Het nieuwe artikel 1.1a en het daarmee samenhangende schrappen van het vijfde lid van artikel 1.7 (zie onderdeel B, onder 4) strekken hiertoe.
Zulks is evenwel niet mogelijk ter zake van de ECE-reglementen waarnaar in het Voertuigreglement wordt verwezen, omdat deze louter in de Engelse, Franse en Russische taal zijn gesteld en niet officieel worden gepubliceerd, waardoor geen vindplaats kan worden vermeld, zodat een handelswijze analoog aan EG-richtlijnen voor ECE-reglementen geen toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de reeds in artikel 1.7, vierde lid, van het Voertuigreglement voorgeschreven bekendmakingsplicht. Daarnaast is zulks thans bovendien minder van belang nu de Europese Gemeenschap sedert 1998 is toegetreden tot de ECE (Economic Commission of Europe) en de daarbij door de EG aanvaarde (78)ECE-reglementen in de EG-richtlijnen reeds zijn of zullen worden verwerkt. Zulks geldt uiteraard ook voor toekomstige ECE-reglementen waarbij de EG zich aansluit. Zie ter zake van ECE-reglementen voorts overigens onderdeel C.
De onder 1 van onderdeel B opgenomen wijziging neemt elk misverstand omtrent de bedoeling van artikel 1.7, eerste lid, van het Voertuigreglement weg. De huidige tekst kan, zo is gebleken, ook zodanig gelezen worden dat de woorden «die richtlijn» in de eerste volzin terugslaan op de laatst voorafgaande keer dat het woord «richtlijn» voorkomt, hetgeen uiteraard tot een geheel andere en niet bedoelde interpretatie van de tekst leidt.
De ratio van de in onder 2 aan het tweede lid van artikel 1.7 toe te voegen volzin is de volgende.
De situatie kan zich voordoen dat een wijzigingsrichtlijn, die verder geheel wordt geïmplementeerd door middel van het systeem van dynamische verwijzing, in een bepaling tot wijziging van een richtlijn of in een bepaling van die wijzigingsrichtlijn zelf de verplichting of de mogelijkheid schept dat vanaf een bepaalde datum de lidstaat – binnen aangegeven grenzen – kan bepalen op welk moment een bepaald voorschrift gaat gelden. Veelal wordt hiervoor de volgende formulering gebezigd: «Met ingang van (...) mag een lidstaat weigeren (...) indien (...)».
Het gekozen moment met ingang waarvan de desbetreffende bepaling wordt toegepast moet nationaal worden geëxpliciteerd en derhalve als afzonderlijk element worden geïmplementeerd. Ingeval sprake is van een richtlijn die voor het overige geheel wordt geïmplementeerd door middel van het systeem van dynamische verwijzing en waarbij derhalve geen wijziging van het Voertuigreglement is vereist – hetgeen dient te geschieden bij algemene maatregel van bestuur –, zou in een dergelijk geval toch alsnog een zodanige wijziging tot stand moeten worden gebracht. Gezien de daarmee gemoeide tijd wordt een vlotte en tijdige implementatie van de betrokken richtlijn daardoor belemmerd. Gelet op de veelal beperkte geldigheidsduur van een dergelijke bepaling – de strekking van de richtlijnen is immers uiteindelijk de uniformering van de in de onderscheiden lidstaten van de EG toepasselijke regels – voert een dergelijke verplichting tot implementatie bij algemene maatregel van bestuur te ver. In dit kader kan gesteld worden dat de te implementeren richtlijn voor wat betreft de vaststelling van het desbetreffende moment van toepassing van bedoelde (deel)aspecten bij de uitvoering verder geen ruimte laat voor beleidsinhoudelijke keuzen, terwijl een dergelijke specifiek moment van toepassing voorts van voldoende gedetailleerde aard is te achten dat de vaststelling van een zodanig moment van toepassing op het niveau van ministerieel besluit gerechtvaardigd is (zie AR 339).
De in onder 3 aangebrachte wijziging van het derde lid strekt ertoe de minister te verplichten tot bekendmaking van de door hem, uiteraard na overleg met de betrokken branche in het bijzonder via de Dienst Wegverkeer, gemaakte keuze. Hierdoor wordt ten aanzien van de procedure voor de vaststelling van bedoelde bijzondere momenten van toepassing consistentie betracht ten opzichte van de in artikel 1.7 reeds bestaande verplichting tot bekendmaking.
Tegen de achtergrond van het arrest van de Hoge Raad van 24 juni 1997 (NJ 1998, 70) is besloten om in het Voertuigreglement in beginsel alle verwijzingen naar ECE-reglementen te schrappen, aangezien deze niet in de Nederlandse taal werden vertaald noch werden gepubliceerd. Dat dit niet is geschied, heeft in de praktijk nimmer problemen opgeleverd aangezien de branche (fabrikanten en importeurs) gebruik maken van de internationaal vastgestelde teksten. Voorts levert het schrappen van deze verwijzingen geen problemen op omdat het merendeel van deze reglementen zowel voorkomen op de toetredingslijst van de EG bij de Herziene Overeenkomst van 1958 (PbEG 1997, L346, Bijlage II) als op de bij richtlijn 70/156/EEG (richtlijn nr. 70/156/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PbEG L 24)) als bijlage gevoegde lijst van in dat kader geaccepteerde ECE-reglementen (PbEG 1998, L91, Deel II van Bijlage IV). Het oogmerk van deze bepalingen is de bedoelde ECE-Reglementen onder de werkingssfeer van de EG-regelgeving te brengen. In verband hiermee is in de aanhef van Deel II van Bijlage IV bij Richtlijn 70/156/EEG reeds bepaald: «Indien in artikel 3, 4, 7, 8 of 11 wordt verwezen naar een bijzondere richtlijn, wordt een goedkeuring volgens onderstaande UN-ECE-reglementen (naar gelang van hun toepassingsgebied en de wijziging van elk onderstaand UN-ECE-reglement) geacht gelijk te staan met een goedkeuring volgens de in de tabel van deel I voor het betrokken onderwerp vermelde bijzondere richtlijn.» Daarenboven mag een lidstaat alleen dan ECE-reglementen onderschrijven voorzover deze niet in strijd zijn met het recht van de EG. Voorzover sprake is van een reglement dat niet op beide lijsten voorkomt, en het noodzakelijk is naar dat reglement te verwijzen, zal uiteraard alsnog voor vertaling en publicatie moeten worden zorggedragen. Verder zij in dit verband vermeld dat op vrijwel alle plaatsen in het Voertuigreglement waar naar ECE-reglementen wordt verwezen ook reeds een verwijzing naar de corresponderende richtlijn is opgenomen. In deze richtlijnen worden thans steeds de overeenkomstige ECE-reglementen geïncorporeerd uiteraard voorzover zij daarvan niet afwijken, zodat ook om deze reden het schrappen van bedoelde verwijzingen geen problemen oplevert.
Voor zover de beoogde wijziging van het Voertuigreglement direct tot implementatie van een richtlijn kan worden herleid, is die wijziging bij die implementatie gerealiseerd.
De in de artikelen 3.2.41, onderdeel f, en 5.2.51, onderdeel q, onder 2°, abusievelijk vermelde datum 31 september 2000 is vervangen door 30 september 2000.
Aan het bepaalde in de laatste volzin van de artikelen 3.2.54, tweede lid, 3.3.54, tweede lid, en 3.4.54, tweede lid, is in het verleden invulling gegeven door een maximale geluidssterkte van meer dan 104 decibel toe te laten indien de hoorn voldeed aan ECE-reglement nr. 28. Tegen de achtergrond van hetgeen ter zake van ECE-reglementen is opgemerkt in de toelichting op onderdeel C is thans, gelet op het feit dat ECE-reglement nr. 28 voorkomt op beide in de toelichting op onderdeel C genoemde lijsten en bovendien richtlijn 70/388/EEG (richtlijn nr. 70/388/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juli 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de geluidssignaalinrichting van motorvoertuigen (PbEG L 176)) eveneens een bepaling terzake bevat, de verwijzing naar door de minister gestelde regels vervangen door een expliciete verwijzing naar richtlijn 70/388/EEG.
Het vorenstaande geldt evenzeer voor de voorlaatste volzinnen van artikel 3.5.54, tweede lid. In verband hiermee kan voorts de laatste volzin van laatstgenoemd artikellid vervallen.
In artikel 3.3.37, zevende en achtste lid, wordt «voorste as» telkens vervangen door: de achterste vooras, omdat er bedrijfsauto's bestaan met twee of meer voorassen en de oorspronkelijke tekst in die gevallen tot verwarring kon leiden.
Doordat voor bedrijfsauto's met vier of meer assen vooralsnog geen verplichte Europese typegoedkeuring geldt, mag een Lid-Staat nationale eisen stellen ten aanzien van de zijdelingse afscherming van deze voertuigen. In veel gevallen is het om praktische redenen bij dergelijke voertuigen niet mogelijk om zijdelingse afscherming aan te brengen overeenkomstig richtlijn 89/297/EEG (richtlijn nr. 89/297/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 13 april 1989 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de zijdelingse afscherming (zijdelingse beschermingsinrichtingen) bij bepaalde motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PbEG L 124)).
De wijziging van dit lid houdt verband met het feit dat er in Nederland oldtimer-voertuigen rondrijden, waarvan ten aanzien van de zijdelingse afscherming van deze voertuigen voor 31 december 1969 in het Wegenverkeersreglement geen eisen werden gesteld.
Het vervangen van het twaalfde (voorheen elfde) lid van artikel 3.3.37 houdt verband met het herstel van een later geconstateerde omissie. In het Wegenverkeersreglement waren de eisen betreffende wielafschermingen namelijk slechts gesteld voor voertuigen die pas na 31 december 1974 in gebruik waren genomen.
Voor wat betreft de in deze onderdelen opgenomen wijzigingen geldt mutatis mutandis hetzelfde als is opgemerkt in de toelichting bij onderdeel C.
De wijziging van dit artikel houdt verband met het feit dat er in Nederland oldtimer-voertuigen rondrijden, waarvan ten aanzien van de mechanische koppelinrichting voor 1 juli 1967 in het Wegenverkeersreglement geen eisen werden gesteld.
De onderhavige wijziging van artikel 3.7.6, vierde lid, strekt ertoe de tekst nader aan te scherpen. Als gevolg van richtlijn 97/27/EG (richtlijn nr. 97/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juli 1997 (PbEG L 233) betreffende de massa's en afmetingen van bepaalde categorieën motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en tot wijziging van richtlijn nr. 70/156/EEG) zijn bij nader inzien nagenoeg dezelfde onderdelen van de kopstraal uitgezonderd als van de lengte- en breedtebepaling.
De fabrikant van een as is de aangewezene om te bepalen wat de maximum last is die een as technisch kan dragen. Het tweede lid van artikel 3.7.22 is bedoeld om te voorkomen dat de fabrikant van een aanhangwagen een hoger draagvermogen aan de gebruikte as zou toekennen dan de door de fabrikant van die as bepaalde technisch toelaatbare maximum aslast.
Voor wat betreft de in dit onderdeel opgenomen wijzigingen van artikel 3.7.37, zesde en zevende lid, geldt mutatis mutandis hetzelfde als is aangegeven in de toelichting bij onderdeel F voor wat betreft het zevende en achtste lid van artikel 3.3.37.
Op grond van richtlijn 76/756/EEG (richtlijn nr. 76/756/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juli 1976 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende de installatie van verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PbEG L 262)) moet in het Voertuigreglement worden bepaald dat voertuigen voorzien mogen zijn van extra niet-driehoekige achterretroflectoren.
Het ligt voor de hand dat uit een oogpunt van consistentie een dergelijke bepaling ook wordt opgenomen voor die categorieën voertuigen waarvoor alleen permanente eisen gelden. In verband daarmede is in het tweede lid van artikel 5.7.57 «niet-driehoekige» toegevoegd.
De wijziging van deze artikelen houdt verband met het feit dat er in Nederland oldtimer-voertuigen rondrijden, waarvan ten aanzien van de mechanische koppelinrichting van deze voertuigen voor 1 juli 1967 in het Wegenverkeersreglement geen eisen werden gesteld.
De wijzigingen van het vierde en zesde lid van de artikelen 5.2.10, 5.3.10 en 5.5.10 strekken ertoe een geconstateerde onjuistheid te herstellen.
Met de in dit onderdeel opgenomen wijziging van artikel 5.2.11, achtste lid, worden eveneens geconstateerde onjuistheden hersteld.
De wijziging van het vierde lid van elk der artikelen 5.2.18, 5.3.18 en 5.12.18 betreft een verduidelijking van de tekst. Deze tekst werd eveneens gehanteerd onder de vigeur van het Wegenverkeersreglement en heeft in dat kader steeds voldaan.
De wijziging van de in de artikelen 5.2.47, vijfde lid, 5.3.47, vijfde lid, onder d, en 5.5.47, derde lid, genoemde datum van 1 januari 1995, is het gevolg van het feit dat voertuigen die zijn geproduceerd op basis van een typegoedkeuring welke is afgegeven voor 1 januari 1995, nog tot 1 januari 1998 konden worden geregistreerd.
Door de in dit onderdeel opgenomen wijziging worden de in artikel 5.2.48, vierde lid, ten aanzien van personenauto's gestelde eisen in overeenstemming gebracht met de in artikel 5.3.48 terzake opgenomen permanente eisen ten aanzien van bedrijfsauto's.
Voor de in dit onderdeel aangebrachte wijziging van de in de genoemde artikelen opgenomen datum van 31 december 1995, geldt mutatis mutandis hetzelfde als is opgemerkt in de toelichting bij onderdeel S.
Op grond van richtlijn 76/756/EEG van de Raad betreffende de installatie van verlichtings- en lichtsignaalinrichtingen op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PbEG L 262) geldt geen verplichting voor het voeren van markeringsborden voor voertuigen boven de 3500 kg. Bij Besluit van 24 november 1997 (Stb. 603) is in artikel I, onderdeel Q, dan ook terecht onderdeel n van artikel 3.2.4 van het Voertuigreglement geschrapt. In de permanente eisen is deze verplichting evenwel nog blijven staan. In verband daarmee wordt in dit onderdeel artikel 5.2.51, onderdeel p, geschrapt en in samenhang daarmee ook in onderdeel X artikel 5.2.53, negende lid. Bedoelde markeringsborden zijn thans opgenomen in het artikel dat betrekking heeft op facultatieve verlichting (artikel 5.2.57). Zie hiervoor onderdeel AB.
De in dit onderdeel opgenomen wijziging van onderdeel m van de artikelen 5.2.51, en 5.3.51 betreft voor wat betreft de wijziging van 2,50 m in 2,60 m een aanpassing aan richtlijn 76/756/EEG. Voor wat betreft de wijziging in evengenoemde artikelen van de datum geldt hier mutatis mutandis hetzelfde als is opgemerkt in de toelichting bij onderdeel S.
Voor de toelichting op de in dit onderdeel aangebrachte wijziging wordt verwezen naar de toelichting bij onderdeel V.
De wijziging van het vijfde lid van artikel 5.2.55 houdt verband met het feit dat er in Nederland oldtimer-voertuigen rondrijden, waarvan de koplampen achter grootmazige roosters zitten, welke roosters deel uitmaken van de grille van het voertuig. De oorspronkelijke redaktie van het vijfde lid leidde er toe, dat deze voertuigen bij de APK-keuring afgekeurd zouden moeten worden, hetzij dat deze roosters die tot de authentieke uitrusting van deze voertuigen behoren, verwijderd zouden moeten worden. Omdat de roosters geen wezenlijke beïnvloeding van de lichtopbrengst van de koplampen tot gevolg hebben, bestaat er geen bezwaar om het vijfde lid aan te passen als is geschied.
De redaktie van het tweede lid van de artikelen 5.2.57, 5.3.57 en 5.12.57 met betrekking tot markeringslichten en zijmarkeringslichten gaf in de praktijk aanleiding tot misverstanden. De redaktie is thans zodanig aangepast dat de onduidelijkheid is weggenomen.
Voor de toelichting op de in dit onderdeel aangebrachte wijziging wordt verwezen naar de toelichting bij onderdeel V.
Voor de in dit onderdeel opgenomen wijziging, die direct samenhangt met de wijziging die is opgenomen in onderdeel AA, geldt mutatis mutandis hetzelfde als is opgemerkt in de toelichting bij dat onderdeel.
De in dit onderdeel opgenomen wijziging van het eerste lid van artikel 5.2.61 strekt ertoe een omissie te herstellen. Per abuis was eerder de datum van 31 december 1967 weggevallen. Het voorschrift van 0,40 m vanaf het punt van de grootste breedte is met ingang van die datum ingevoerd.
In beide in dit onderdeel genoemde artikelen wordt voorgeschreven dat onder meer gecontroleerd wordt op de vereiste aanwezigheid in bedrijfsauto's van een «constructieplaat», die door de fabrikant is aangebracht en waarop zekere gegevens zijn vermeld die in overeenstemming zijn met het kentekenregister en het kentekenbewijs.
Een deel der gegevens betreft de maximaal toelaatbare massa's (per as). Op de plaat moet onder meer zijn opgenomen de «technisch toelaatbare maximum massa». Dit is een door de fabrikant te bepalen maximum, dat hoger kan (en meestal zal) liggen dan wat de wetgever op de weg toelaat als gevolg van een door de fabrikant wenselijk geachte veiligheidsmarge in de constructie.
In het kentekenregister en op het kentekenbewijs zijn echter de wettelijk toegelaten massa's vermeld. Die zullen dus in veel gevallen lager zijn dan wat er op de constructieplaat staat.
Door deze wijziging behoeft het boven omschreven verschil bij een keuring niet als een overtreding van de wettelijke voorschriften te worden bestempeld. Het daarin opgenomen woord «ten minste» maakt duidelijk dat hetgeen in het kentekenregister en op het kentekenbewijs is opgenomen de minimumgrens vormt: de maximum massa's die op de constructieplaat zijn vermeld moeten daaraan in ieder geval gelijk zijn, maar mogen ook hoger zijn; nimmer echter lager.
De thans in artikel 5.3.23 geschrapte zinsnede «voor het vervoer van goederen bestemde» blijkt bij nader inzien ten onrechte te zijn opgenomen. De in genoemd artikel opgenomen bepaling moet gelden voor alle bedrijfsauto's. Met de onderhavige wijziging wordt zulks alsnog gerealiseerd.
De in dit onderdeel opgenomen wijziging van artikel 5.3.27, zevende lid, houdt verband met het feit, dat de maximum aslast per as tot 1 januari 1998 niet altijd was te achterhalen omdat deze niet voor iedere situatie in het kentekenregister noch op het kentekenbewijs was vermeld. Derhalve is in het zevende lid de datum van 31 december 1997 opgenomen.
De onderhavige wijziging van artikel 5.3.37, vierde lid, brengt de daarin opgenomen eis alsnog in overeenstemming met de desbetreffende toelatingseis in de richtlijn 71/320/EEG (richtlijn nr. 71/320/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juli 1971 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de reminrichtingen van bepaalde categorieën motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PbEG L 202)).
Door de in dit onderdeel opgenomen wijziging van artikel 5.3.41, eerste lid, wordt de daarin neergelegde eis in overeenstemming gebracht met artikel 5.12.41.
Het vervangen van het vierde lid van artikel 5.3.48 houdt verband met het herstel van een na de inwerkingtreding van het Voertuigreglement geconstateerde omissie. In het oorspronkelijke Wegenverkeersreglement waren eisen betreffende zijdelijkse afscherming en wielafscherming gesteld voor voertuigen die pas na 31 december 1969 onderscheidenlijk 31 december 1974 in gebruik waren genomen.
Ingevolge richtlijn 76/756/EEG moeten richtingaanwijzers knipperen. Onder de vigeur van het Wegenverkeersreglement is deze eis eerder ingevoerd voor voertuigen die na 30 juni 1967 in gebruik zijn genomen. De onderhavige wijziging van artikel 5.3.51, onderdeel d, legt zulks ook in het Voertuigreglement vast.
De wijziging van dit artikelonderdeel houdt verband met het feit dat er in Nederland oldtimer-voertuigen rondrijden waarvan ten aanzien van de markering aan de achterzijde van deze voertuigen voor 1 juli 1967 in het Wegenverkeersreglement geen eisen werden gesteld.
Voor wat betreft de in dit onderdeel opgenomen wijziging van artikel 5.3.55, vijfde lid, geldt mutatis mutandis hetzelfde als is aangegeven in de toelichting bij onderdeel Y.
Voor wat betreft de in dit onderdeel opgenomen vervanging van artikel 5.3.57, tweede lid, laatste volzin, geldt mutatis mutandis hetzelfde als is aangegeven in de toelichting bij onderdeel AA.
Voor wat betreft de in dit onderdeel opgenomen vervanging van artikel 5.3.61, eerste lid, geldt mutatis mutandis hetzelfde als is aangegeven in de toelichting bij onderdeel AC.
Met de in dit onderdeel opgenomen wijziging van artikel 5.4.10, derde lid, onder f, wordt een geconstateerde onjuistheid hersteld.
Voor wat betreft de in dit onderdeel opgenomen vervanging van het vierde lid van de genoemde artikelen geldt mutatis mutandis hetzelfde als is aangegeven in de toelichting bij onderdeel R.
Voor wat betreft de in dit onderdeel opgenomen toevoeging aan artikel 5.4.51, onder c, geldt mutatis mutandis hetzelfde als is aangegeven in de toelichting bij onderdeel AJ.
Voor wat betreft de in dit onderdeel opgenomen toevoeging aan artikel 5.4.55, vierde lid, geldt mutatis mutandis hetzelfde als is aangegeven in de toelichting bij onderdeel Y.
Voor wat betreft de in dit onderdeel opgenomen toevoeging aan artikel 5.5.51, onder d, geldt mutatis mutandis hetzelfde als is aangegeven in de toelichting bij onderdeel AJ.
Voor wat betreft de in dit onderdeel opgenomen toevoeging aan artikel 5.5.55, vijfde lid, geldt mutatis mutandis hetzelfde als is aangegeven in de toelichting bij onderdeel Y.
Voor wat betreft de in dit onderdeel voortgestelde vervanging van het eerste lid van artikel 5.5.61 geldt mutatis mutandis hetzelfde als is aangegeven in de toelichting bij onderdeel AC.
Op grond van het Wegenverkeersreglement had de Minister van Verkeer en Waterstaat de bevoegdheid typen van bromfietsmotoren goed te keuren. Deze bevoegdheid is met ingang van 1 januari 1995 bij de inwerkingtreding van het Voertuigreglement komen te vervallen. Om die reden is in het onderhavige artikelonderdeel de datum van 31 december 1994 ingevoegd.
In de praktijk doen zich gevallen voor van motorrijtuigen met beperkte snelheid die zijn voorzien van een hydrostatische aandrijving en die niet tevens zijn voorzien van een afzonderlijke bedrijfsreminrichting. Deze voertuigen remmen door middel van deze hydrostatische aandrijving en wel telkens bij het verminderen van de snelheid. In het verleden waren er van dergelijke voertuigen die van remlichten waren voorzien. Doch omdat remlichten bij iedere vermindering van snelheid gingen branden, brandden deze na korte tijd door. Gevolg was dat geen nieuwe gloeilampen in de remlichten werden gedaan of dat de remlichten geheel werden weggelaten. Om deze reden wordt het vereiste van remlichten uitsluitend voor deze categorie voertuigen opgeheven. Voorbeeld van een dergelijk voertuig is een hydrostatisch aangedreven grasmaaimachine.
De wijziging van artikel 5.7.54 houdt verband met aanpassing aan de redactie van artikel 5.8.54, eerste lid. Daar de situatie bij motorrijtuigen met beperkte snelheid en landbouwtrekkers vaak vergelijkbaar is, zijn de artikelen 5.7.54 en 5.8.54 op elkaar afgestemd.
Voor wat betreft de in dit onderdeel opgenomen toevoeging aan respectievelijk de artikelen 5.7.57, 5.9.57, 5.10.57, 5.11.57, 5.15.57, en 5.16.57 geldt mutatis mutandis hetzelfde als is aangegeven in de toelichting bij onderdeel N.
Voor alle categorieën voertuigen die aan een typegoedkeuring onderworpen zijn, is in het Voertuigreglement het verbod tot het voeren van knipperende verlichting doorgetrokken naar de permanente eisen. Het ligt voor de hand dat uit een oogpunt van consistentie een dergelijk verbod ook behoort te worden opgenomen voor die categorieën voertuigen die geen typegoedkeuring kennen doch waarvoor wel permanente eisen gelden.
De in de toelichting bij onderdeel AY al gemelde doorvoering van het verbod tot het voeren van knipperende verlichting tot alle categorieën voertuigen heeft als achtergrond dat de verkeersveiligheid gediend is bij eenduidigheid van lichtsignalen. Het doelloos knipperen van voertuigverlichting, dat wil zeggen anders dan om een verandering van richting of een dreigend gevaar aan te geven, levert een onrustig verkeersbeeld op en doet afbreuk aan de betekenis van signalen.
Omdat in dit kader slechts eisen aan voertuigen worden gesteld, is het verbod beperkt tot die verlichting die aan de fiets is aangebracht. Losse door de bestuurder van de fiets te voeren verlichting – hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de aan de arm te bevestigen knipperende verlichting – valt derhalve niet onder dit verbod.
Voor wat betreft de in dit onderdeel opgenomen toevoeging aan respectievelijk de artikelen 5.10.64 en 5.11. 64 geldt mutatis mutandis hetzelfde als is aangegeven in de toelichting bij de onderdelen AY en AZ.
Voor wat betreft de in dit onderdeel opgenomen toevoeging aan artikel 5.12.6, vierde lid, geldt mutatis mutandis hetzelfde als is aangegeven in de toelichting bij onderdeel K.
Voor wat betreft de in dit onderdeel opgenomen toevoeging aan artikel 5.12.27, zevende lid, geldt mutatis mutandis hetzelfde als is aangegeven in de toelichting bij onderdeel AF.
De in dit onderdeel opgenomen nieuwe tekst van het tweede lid van artikel 5.12.39 herstelt een geconstateerde omissie. Onder vigeur van het Wegenverkeersreglement was bepaald dat aanhangwagens met een hydraulisch remsysteem die in gebruik waren genomen voor 1 januari 1995 voorzien mochten zijn van wielkeggen. Deze bepaling was per abuis niet opgenomen in het Voertuigreglement.
Om de reden vermeld in de toelichting bij onderdeel S, is voormelde datum van 1 januari 1995 vervangen door 1 januari 1998.
De in dit onderdeel opgenomen vervanging van het vierde lid van artikel 5.12.48 herstelt een geconstateerde omissie. In het Wegenverkeersreglement waren eisen betreffende wielafschermingen gesteld voor voertuigen die pas na 31 december 1974 in gebruik waren genomen.
Voor wat betreft de in dit onderdeel opgenomen wijziging van de in onderdeel j van artikel 5.12.51 genoemde datum wordt verwezen naar de toelichting bij onderdeel W.
De wijziging van 2,50 m in 2,60 m in onderdeel j betreft alsnog aanpassing aan richtlijn 76/756/EEG.
De wijziging in dit onderdeel houdt verband met het feit dat er in Nederland oldtimer voertuigen rondrijden waarvan ten aanzien van de markering aan de achterzijde van deze voertuigen voor 1 juli 1967 in het Wegenverkeersreglement geen eisen werden gesteld.
Voor wat betreft de in dit onderdeel opgenomen wijziging van artikel 5.12.55, vijfde lid, geldt mutatis mutandis hetzelfde als is opgemerkt in de toelichting bij onderdeel Y.
Voor wat betreft de in dit onderdeel opgenomen toevoeging aan artikel 5.12.57, tweede lid, tweede volzin, geldt mutatis mutandis hetzelfde als is opgemerkt in de toelichting bij onderdeel AA.
Voor wat betreft de in dit onderdeel opgenomen vervanging van artikel 5.12.61, eerste lid, geldt mutatis mutandis hetzelfde als is opgemerkt in de toelichting bij onderdeel AC.
Voor wat betreft de in deze onderdelen toegevoegde artikelen 5.15.64 en 5.16.64 en het aan artikel 5.17.64 toegevoegde lid geldt mutatis mutandis hetzelfde als is opgemerkt in de toelichting bij onderdeel AY.
De in dit onderdeel opgenomen wijziging van artikel 5.18.16 herstelt een geconstateerde omissie.
In de praktijk doen zich gevallen voor van aanhangwagens waarvan de waarden, bedoeld in artikel 5.18.17, niet kunnen worden achterhaald. Ingevolge het Voertuigreglement moeten deze waarden gevonden kunnen worden in het kentekenregister of in het kentekenbewijs. Daarnaast moet de maximale technisch toelaatbare aslast van aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 750 kg op de as of assen zijn aangegeven. In de meeste gevallen gaat het hier om zelfbouw-aanhangwagens, aanhangwagens waarvan deze gegevens opzettelijk onvindbaar zijn gemaakt of aanhangwagens met een toegestane maximum massa van minder dan 750 kg. Omdat in geval van overbelading van deze aanhangwagens verkeersonveilige situaties kunnen onstaan, is het gewenst daartegen te kunnen optreden. In verband daarmede is bepaald dat ten aanzien van deze categorie aanhangwagens een toegestane maximum massa van 750 kg geldt.
Het opgenomen nieuwe zevende lid van artikel 5.18.18 zorgt ervoor dat de beperkingen van de totale massa van middenasaanhangwagens eveneens gaan gelden voor in het buitenland gekentekende voertuigen die in Nederland over de weg rijden.
Omdat zich in de praktijk problemen voordoen met de in onderdeel d van artikel 5.18.19 vermelde afstand van 2,00 m wordt in het onderhavige onderdeel deze afstand vergroot tot 2,50 m.
In het kader van richtlijn 92/61/EEG (richtlijn nr. 92/61/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 30 juni 1992 betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen (PbEG L 225)) goedkeuring twee- of driewielige motorvoertuigen) is een bijzondere richtlijn tot stand gekomen met betrekking tot onder meer koppelinrichtingen voor aanhangwagens van motorvoertuigen op twee of drie wielen (richtlijn 97/24, L 226). Laatstbedoelde richtlijn stelt geen eisen aan het aantal assen of wielen van deze aanhangwagen. In verband daarmee is het wenselijk vooruitlopend op de algemene implementatie van laatstgenoemde richtlijn de in onderdeel e vervatte eis van éénassigheid thans reeds te schrappen.
Met de implementatie van richtlijn 96/53/EG van de Raad van 25 juli 1996 (PbEG L 235) in het Voertuigreglement is de definitie van ondeelbare lading uit deze richtlijn overgenomen in artikel 1.1 (besluit van 18 januari 1999, Stb. 28). Tot dan luidde de definitie van ondeelbare lading: «lading die redelijkerwijs niet in de lengte of breedte deelbaar is». Richtlijn 96/53/EG heeft alleen betrekking op zware bedrijfsauto`s en niet op landbouwtrekkers. De wijziging van de definitie had voor de landbouwtrekkers evenwel een onbedoeld gevolg. Verreweg de meeste werktuigen die in een hefinrichting van een landbouwtrekker als lading kunnen worden vervoerd, kunnen niet als ondeelbaar conform de definitie worden beschouwd. Omdat deze werktuigen gewoonlijk meer uitsteken ten opzichte van een landbouwtrekker dan voor niet-ondeelbare lading is toegestaan, had dat als gevolg dat deze werktuigen met behulp van een aanhangwagen zouden moeten worden vervoerd. Dit was echter geenszins bedoeld. Met de onderhavige wijziging van artikel 5.18.21, tweede lid, wordt de voor de implementatie van richtlijn 96/53/EG bestaande situatie hersteld.
Artikel 6.12 is beperkt tot bedrijfsauto's. Reden hiervoor is dat voor personenauto's de koppelinrichtingen in nauw overleg tussen de fabrikant daarvan en de fabrikant van de personenauto worden gefabriceerd specifiek voor elk type personenauto. Deze koppelinrichtingen voldoen aan het bepaalde in richtlijn 94/20/EG (richtlijn nr. 94/20/EG van het Europese Parlement en van de Europese Unie van 30 mei 1994 betreffende mechanische koppelinrichtingen van motorvoertuigen en aanhangwagens en de bevestiging van die inrichtingen aan deze voertuigen (PbEG L 195)). Het achteraf aanbrengen op een personenauto van een voor dat type goedgekeurde koppeling vereist derhalve geen hernieuwde keuring als bedoeld in artikel 6.1.
In de praktijk bestaan er bedrijfsauto's met een zelfdragende carrosserie en met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg, die zijn afgeleid van een personenauto. Voor wat betreft de koppelingen van deze bedrijfsauto's geldt hetzelfde als voor de hiervoor genoemde personenauto's. Het ligt voor de hand deze bedrijfsauto's van de toepassing van artikel 6.12 uit te zonderen. Het in het onderhavige onderdeel aan artikel 6.12 toegevoegde tweede lid verankert zulks in het Voertuigreglement.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
T. Netelenbos
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 juni 2001, nr. 110.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2001-219.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.