Besluit van 2 april 2001 tot wijziging van het Besluit klachtenbehandeling Bopz en het Besluit administratieve bepalingen Bopz

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 29 december 2000, GVM/GGZ/2135992, gedaan mede namens Onze Minister van Justitie;

Gelet op de artikelen 14, 20, derde lid, 21, vierde lid, artikel 41, tweede lid, en artikel 44, tweede lid, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen;

De Raad van State gehoord (advies van 9 februari 2001, nr. W13.01.0015/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 27 maart 2001, GVM/GGZ/2160596, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit klachtenbehandeling Bopz1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4, eerste lid, wordt voor de punt een zinsnede ingevoegd, luidende: , waaronder een voorzitter die niet werkzaam is bij of voor het psychiatrisch ziekenhuis.

B

Artikel 4a vervalt.

ARTIKEL II

Het Besluit administratieve bepalingen Bopz2 wordt als volgt gewijzigd:

A

Het tweede artikel 7 en artikel 8 worden vernummerd tot de artikelen 8 en 9.

B

Nr. B van Bijlage 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 4 psychiatrisch onderzoek wordt boven de huidige tekst ingevoegd: onderzoek verricht door:

Bij een patiënt die nog niet is opgenomen

▪ psychiater (de psychiater mag niet bij de behandeling betrokken zijn/ zijn geweest*).

Bij een patiënt die reeds is opgenomen en bij wiens behandeling de geneesheer directeur niet betrokken is/ is geweest.

▪ geneesheer-directeur: of,

▪ psychiater (de psychiater mag niet bij de behandeling betrokken zijn/ zijn geweest*)

naam :

werkadres :

postcode/vestigingsplaats : tel nr:

gemeente

* Een niet bij de behandeling betrokken psychiater behoeft volgens de rechtspraak niet per definitie een psychiater van een andere instelling te zijn waar de patiënt wordt behandeld. Indien de psychiater die het onderzoek verricht de patiënt in het verleden heeft behandeld, dient het laatste behandelcontact met de patiënt ten minste één jaar geleden te zijn geweest.

2. Aan het slot wordt na «handtekening» een * geplaatst en wordt als noot ingevoegd:

* Bij een patiënt die nog niet is opgenomen, dient de ondertekening te geschieden door een psychiater die niet bij de behandeling van de patiënt betrokken is/ is geweest. Zie tevens de noot bij onderdeel 4;

* Bij een patiënt die reeds is opgenomen, dient de ondertekening te geschieden door de geneesheer-directeur persoonlijk.

C

Nr. C van Bijlage 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 3 psychiatrisch onderzoek wordt boven de huidige tekst ingevoegd:

Indien de geneesheer-directeur bij de behandeling van de patiënt betrokken is/ is geweest wordt het onderzoek verricht door:

▪ geneesheer-directeur, of;

▪ psychiater (de psychiater mag niet bij de behandeling betrokken zijn/ zijn geweest*)

naam :

werkadres :

postcode/ vestigingsplaats :tel nr:

gemeente :

* Een niet bij de behandeling betrokken psychiater behoeft volgens de rechtspraak niet per definitie een psychiater van een andere instelling te zijn waar de patiënt wordt behandeld. Indien de psychiater die het onderzoek verricht de patiënt in het verleden heeft behandeld, dient het laatste behandelcontact met de patiënt ten minste één jaar geleden te zijn geweest.

2. Onderdeel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. De kop van dit onderdeel komt te luiden: aantekeningen betreffende de patiënt en het behandelingsplan.

2. Onder «aankruisen wat van toepassing is» wordt ingevoegd:

▪ een afschrift van de aantekeningen betreffende de lichamelijke en geestelijke toestand van de patiënt en de op hem toegepaste behandeling en de effecten ervan is bijgevoegd.

3. Aan het slot wordt na de woorden «handtekening geneesheer-directeur» toegevoegd:

persoonlijk

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit en de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 2 april 2001

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Uitgegeven de tiende mei 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Bij Wet van 22 juni 2000 (Stb. 292) houdende een aantal wijzigingen van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen op technische punten onder meer naar aanleiding van de evaluatie is de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) gewijzigd. Dit brengt mee dat een tweetal besluiten op grond van de Wet Bopz moeten worden aangepast.

1. Het Besluit klachtenbehandeling Bopz

Het Besluit klachtenbehandeling Bopz behoeft aanpassing in verband met het gewijzigde artikel 41 van de Wet Bopz. Artikel 41, zesde lid, van de wet bepaalt thans dat de commissie binnen een termijn van twee weken of van vier weken als het een klacht betreft tegen een beslissing die al geen gevolg meer heeft, zijn beslissing aan de klager kenbaar moet maken. Er bestaat dan ook geen behoefte meer aan een regeling bij algemene maatregel van bestuur omtrent de termijn van behandeling van een klacht door de commissie. In verband hiermee kan artikel 4a van het besluit, waarin een termijn van twee weken voor alle uitspraken is opgenomen, vervallen. Het onderhavige besluit in artikel I onderdeel B strekt daartoe.

Met het onderhavige besluit is nog een wijziging in het Besluit klachtenbehandeling Bopz aangebracht, die niet zijn oorsprong vindt in voornoemde wetswijziging. In tegenstelling tot de Wet klachtrecht cliënten zorgsector, bevat het Besluit klachtenbehandeling Bopz geen bepaling omtrent de onafhankelijkheid van degene, die het voorzitterschap bekleedt van de commissie van drie, die Bopz-klachten behandelt. Aangezien het ook voor Bopz-klachten van belang is dat de voorzitter onafhankelijk is, voorziet het onderhavige besluit in een vergelijkbare bepaling, als die van de Wet Klachtrecht cliënten zorgsector (artikel I onderdeel A).

2. Het Besluit administratieve bepalingen Bopz

Het Besluit administratieve bepalingen Bopz is aangepast in verband met artikel 37a van de wet. Dit artikel bevat de verplichting voor de geneesheer-directeur om ervoor zorg te dragen dat aantekening wordt gehouden van de lichamelijke en geestelijke toestand van de patiënt, van de op hem toegepaste behandelingen en de effecten daarvan. Dit dient op een zodanige wijze te geschieden dat deze aantekening duidelijk inzicht geeft in het ziekteverloop. In verband hiermee is onderdeel 5 van Nr. C van bijlage 2 aangepast.

De gewijzigde artikelen 5, eerste lid, en 16, tweede en vierde lid, van de wet zijn eveneens aanleiding geweest tot wijziging van de bijlagen van het besluit. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de wet moet bij een verzoek om een voorlopige machtiging van een patiënt die reeds vrijwillig is opgenomen, worden overgelegd een geneeskundige verklaring van de geneesheer-directeur. Het daartoe vereiste onderzoek van de patiënt dient plaats te vinden door de geneesheer-directeur zelf, indien deze niet bij de behandeling van de patiënt betrokken is (geweest) of door een psychiater die niet bij de behandeling betrokken is (geweest). Indien de geneesheer-directeur wel bij de behandeling betrokken is (geweest), dient een niet bij de behandeling betrokken psychiater het onderzoek te verrichten en de geneesheer-directeur de geneeskundige verklaring te ondertekenen. Nr. B van Bijlage 1 onderdeel 4 is in verband hiermee aangepast. Het gewijzigde artikel 16, tweede lid, van de wet stelt dezelfde eisen aan het onderzoek ten behoeve van een geneeskundige verklaring van een patiënt voor wie een machtiging tot voortgezet verblijf wordt gevorderd. Bijlage 2 nr. C onderdeel 3 van het Besluit administratieve bepalingen Bopz is derhalve eveneens aangevuld op dit punt.

Het gewijzigde artikel 16, vierde lid, tweede volzin van de wet bevat de verplichting bij de geneeskundige verklaring ten behoeve van een machtiging tot voortgezet verblijf, een afschrift te voegen van de in artikel 37a bedoelde aantekeningen. Bijlage 2, nr. C onderdeel 5, dat betrekking heeft op mededelingen betreffende het behandelingsplan is in verband hiermee uitgebreid met het onderwerp aantekeningen betreffende de toestand van de patiënt. Tevens is de kop van dit onderdeel aangepast.

Het ontwerp van het besluit is uit hoofde van artikel 72 van de Wet Bopz gepubliceerd in de Staatscourant van 4 september 2000 (Stcrt. 170), waarop een aantal reacties is ontvangen waarin met name gevraagd werd om een aantal begrippen nader toe te lichten. Naar aanleiding daarvan is het ontwerp besluit op een aantal onderdelen aangepast. Het ontwerp van het besluit is tevens gezonden naar de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Het in de Staatscourant gepubliceerde en aan de Eerste en Tweede Kamer gezonden ontwerpbesluit had tevens betrekking op voor te schrijven meldingsformulieren voor de toepassing van dwangbehandeling en de toepassing van middelen of maatregelen die het gevolg waren van de invoering van artikel 39a van de Wet Bopz. Artikel 39a van de wet bepaalt dat de kennisgeving van de geneesheer-directeur moet geschieden op een door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voorgeschreven formulier. Dit heeft tot gevolg dat vorenvermelde formulieren niet als onderdeel van het onderhavige ontwerp besluit, maar bij ministeriële regeling moeten worden voorgeschreven.

Voorzover de ontvangen reacties betrekking hebben op de meldingsformulieren worden deze in aanmerking genomen bij het opstellen van de ministeriële regeling.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers


XNoot
1

Stb. 1993, 564, gewijzigd bij besluit van 7 mei 1996, Stb. 293.

XNoot
2

Stb. 1993, 560, gewijzigd bij besluit van 4 oktober 1995, Stb. 536.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 juni 2001, nr. 110.

Naar boven